deelt, dat de wet van geene christelijke beginselen kan spreken zonder krenking van andersdenkenden of van kerkelijke leerbe grippen. Eene minderheid heeft zich verklaard voor gezind heids-scholen maar de meerderheid heeft dit denkbeeld bestre den, als strijdig met de grondwet en het volksbelang, en zich alzoo volkomen vereenigd met het stelsel der wet. Eene meer derheid heeft zich ook verklaard voor het stelsel van de benoe ming der onderwijzers door den gemeenteraad, en heeft eene regeling der bewaarscholen bij de wet gevraagd. Firoviuciale sé&teHi. Zitting van 9 mei. Nader verslag. Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter, 27 leden en de griffier. De notulen der vorige openbare zitting na voorlezing goed gekeurd zijnde, berigt dc voorzitter a. dat zijn benoemd tot voorzitters en onder voorzittersvan dc lstcafdeeling de heeren mi'. Blaaubeen en van Voorst Catshoek; van de 2de afdeeling de heeren Sprenger en Vader, en van de 3de afdeeling de heeren Uyttenlioo ven en Mazureb. dat bij nadere loting zijn toegevoegd aan dc 1ste afdeeling do lieer van den Bosch, aan de 2de afdee- lïn«* de heeren mr.Egberts Risseeuw enjhv. Seliuurb.eque Boeije en aan de 3de afdeeling de heeren Hammaeher, c. dat van de heeren clr. Callenfels en Sprengev berigt is ingekomen dat zij verhinderd zijn de zitting van heden bij te wonen; welke mede- deolingen voor kennisgeving worden aangenomen. De commissie van rapporteurs brengt bij monde van den keer mr. Moolenburgh liet algemeen verslag uit betrekkelijk het ont werp-regiem ent van administratie der polders in Zeeland. Daaruit blijkt dat in elke afdeeling, alvorens het ontwerp in overweging te nemende vraag is gerezen of het niet wenschelijk wave dit stuk met alle bijlagen weder te stellen in handen van gedeputeerde staten, om daarop vooraf het oordeel in te winnen van alle waterschaps-besturen in de provincie. Het meerendeel der leden in al de afdeelingen heeft die vraag bevestigend beant woord. Men beeft wel is waar erkend dat art. 138 der provin ciale wet aan de staten de bevoegdheid toekent van de verande ring en vaststelling der inrigtingen en reglementen der water schappen, doch men acht hier van toepassing art. 28 der instruc tie voor gedeputeerde staten, en wel speciaal omdat dit collegie in den regel is belast, blijkens art. 157 der provinciale wet, met het ontwerpen van stukken als de besprokene, en dc commissie ad hoe alzoo in dc plaats is getreden van gedeputeerde staten. Eenige leden hebben ook het denkbeeld geopperd dat er twij fel kan bestaan omtrent de bevoegdheid van de staten tot zamen sielling van een reglement voor dc calamitense polders. Het in de vorige zitting genomen besluit om de stukken tc verzenden naar de afdeelingen, beneemt de bevoegdheid aan die afdeelin gen niet om thans het inwinnen der inlichtingen van de watcr schaps-bcsturen voor tc stellen. Ook al is regtens het aange haalde art. uit de instructie voor gedeputeerde staten ten deze niet toepasselijk, dan nog heeft cle meerderheid zich daarvoor verklaard. Een lid heeft den wensch uitgedrukt dat het ontwerp vooraf in de afdeelingen werd onderzocht en door dc staten be handeld, om later als een stuk van clcze vergadering te renvoi- jeren naar gedeputeerde staten tot bckoming der gewenschte inlichtingen. Dc minderheid in de afdeelingen heeft opgemerkt dat nergens de verpligting wordt opgelegd om het oordeel der ondergeschikte besturen in te winnen; dat het hier de wijziging geldt van een vroeger bestaand reglement, op hetwelk de waterschappen uitge- noodigd zijn hunne aanmerkingen in te leveren; dat de onder scheidene gevoelens in het ontwerp zoo veel doenlijk zijn ver eenigd en bevredigd. Men acht art. 28 der instructie voor gedeputeerde staten van toepassing op speciale wetten en be sluiten, niet op een algemeen organiek reglement, en allerminst toepasselijk op eene commissie als de on der werp el ij ke, in welk geval zulks bij het haar verstrekt mandaat had bchooren uitge drukt te zijn. Daarenboven gelooft men dat dit voorstel had moeten zijn gedaan in dc vergadering van november 1855, doch men acht het verkeerd dat thans, na bekoraene magtiging om dit ontwerp in eene buitengewone vergadering tc behandelen, de staten zouden uit can gaan, zonder zelfs met een onderzoek aan te vangen. Het publiek zoo wel als de waterschaps-besturen hebben door middel vt<!n de dagbladen kennis kunnen nemen van de stukken, en dc oproeping der staten in buitengewone ver gadering evenzeer gezien, zoo dat zij zich hadden kunnen:adres- seren. De slotsom van het rapport is alzoo dat de groote meerder heid der leden van alle afdeelingen gestemd fs voor eene verzen ding der stukken aan gedeputeerde staten, opdat die hierop hooven dc onderscheidene waterschaps-besturen in het gewest. In twee afdeelingen heeft men daarbij tevens clewenschelijkheid betoogd dat gedeputeerde staten zich in betrekking stellen met de hooge regering om ook het gevoelen van deze in te winnen. Tot het dadelijk houden der beraadslagingen besloten zijnde, verklaart de heer Fransen van de Putte, dat zoo uit het door liem reeds in de avond-zitting van 6 dezer betoogde als uit het gevoelen der minderheid in dc afdeelingen, naar zijne overtui ging voortvloeit dat er noch wettelijke grond, noch genoegzame redenen-bestaan om het ontwerp niet bij de staten in behandeling men daartegen echter besluiten, dan rekent liij .zi cha^X^rz it ter der commissie, met de zamenstelling van het vèrpligt vooraf eenige opheldering te geven om *Tcn ©ïT^lp^tikon indruk weg te nem.en die hij met leedwezen op- eenige leden bestaat. Daartoe verwijst hij naar de I stty'afhiqa! vh'p b 1 adz6 en de 3de alinea van bladz. 5 der m.emo- ti'pg-, ten betooge dat de beschouwing van de bcgin- sbfe^i" Jw.ncfAa^-dé commissie is uitgegaan, geheel in strijd is met hareVe^mljke bedoelingen. Men heeft aan het rijk zoo veel doenlij1^zek^h.eid, willen geven voor liet rigtig beheer van de als gelden, doch evenzeer begrepen dat men p'ei^éSi^fdfgtitfg'eh lean opleggen aan rijks-ambtenaren, als dc fnjlsplM van den waterstaat. Alleen voor zoo ver deze, bij ont- fpljois/.yi,eeoprftvincialen ingenieur, voor alsnog met de ^coiiale Vefkëm'ziji1 belast, heeft de commissie gemeend ze te mogen noemen, doch over diensten van den waterstaat in het algemeen heeft zij niet kunnen of willen beschikken. Voorliet overige verklaart hij dat de commissie geen ander financieel be ginsel heeft vastgesteld, maar in de bijlage litt. cl slechts eene handleiding aangaf. De heer jhr. van Citters verklaart dat hij zich in de vorige zitting heeft verzet tegen het voorstel van den heer Uytten- hooven, niet omdat hij was tegen diens doel, maar wel tegen de voorgestelde wijze van behandelen. Thans nu de afdeelingen in gelijken geest besluiten, voegt lïij er zich gaarne bij. Met het oog op het provinciaal blad van 1850, waarin de oproeping aan de polder-besturen is geschied, herinnert hij dat hun alleen is ge vraagd welke veranderingen wenschelijk geacht werden in het bestaande reglement. Zonder thans in beschouwing te treden over het reglement of over de bevoegdheid der commissie om een geheel nieuw te ontwerpen, doet hij opmerken dat over dit ontwerp het oordeel dier besturen volstrekt niet is gevraagd, en dat hij eene vaststelling buiten hen om, in strijd met alle denk beelden van regt en billijkheid acht. Intuschen erkent hij gaarne, dat zoo door het in de afdeeling waar hij zitting had, als door het straks gesprokene van den heer Fransen van de Putte, groo- tendeels de ongunstige indruk is weggenomen, die hij van het ontwerp had. De heer Fransen van de Putté vindt zich genoopt, bij de be tuiging dat die laatste verklaring.der commissie zeer aangenaam is, nog er op te wijzen 1. dat aan hare tegenkanting tegen het renvoijeren aan gedeputeerde staten tot het voorgestelde doel, geen minder liberaal denkbeeld ten grondslag ligt, en 2. dat haar thans de gelegenheid geheel heeft ontbroken om de staten meer in te lichten omtrent hare bedoelingen, vóór dat de adviezen der waterschappen worden ingewonnen. Dit laatste zou hij nog uit een ander oogpunt belangrijk achten, en wel omdat hij zich officieus met het ministerie van binnenlandsche zaken heeft in betrekking gesteld, en de minister zijn oordeel heeft opgeschort tot dat het ontwerp eerst bij .de staten in behandeling zou zijn genomen. Op eene vraag van den heer mr. Fokker, antwoordt de voor zitter dat hij overeenkomstig het algemeen verslag, zich voor stelt tweedcrlei voorstel in omvraag te brengen, en wel l.de stukken te stellen in handen van gedeputeerde staten om daarop het oordeel in te winnen van alle waterschaps-besturen in het gewest, en 2. gedeputeerde staten uit te noodigen, met het oog op de belangrijke bijdrage van liet rijk ten behoeve der calami- teuse polders, zich ook in verbinding te stellen met de hooge regering om haar oordeel in te winnen. De heer mr. Fokker betoogt ten aanzien van dat tweede voor stel dat het is 1. onnoodig, omdat de regering bereids kennis draagt van het ontwerp en in den persoon des geaehten voor zitters haar orgaan bezit; 2. ondoelmatig omdat er zijns inziens eene soort van spanning heerscht tusschen de regering en deze vergadering ten aanzien der calamiteuse polders. Hij hoopt en vertrouwt echter op eene spoedige toenadering, doch acht die niet mogelijk voor dat deze vergadering zich heeft ver klaard omtrent dit onderwerp, waarin de regering niets nu meer zal zien dan de uitdrukking ran het gevoelen van 5 leden, en on bekend is methet oordeel der staten daarover. Ten 3de acht hij het gevaarlijk voor de zelfstandigheid der staten-rergadering. Art. 192 der grondwet kent dc staten bevoegdheid toe om alle inrigtingen en reglementen van waterschappen tereranderen enz.; zal men nu aau de hooge regering vragen,hoe gebruik moet worden gemaakt van dat regt? De regeringkan het onmo gelijk de staten ten kwade duiden dat zij naar hun beste weten eén reglement vaststellen, en kan later hare aanmerkingen of be zwaren, zoo die er tegen bestaan, geargumenteerd mededeelen. De beer mr. Blaaubeen verklaart de twee conclusien van liet algemeen verslag ook reeds in de afdeelingen te hebben voorge staan. Hij is nog niet ten volle overtuigd van het regtmatige om alle waterschappen te d'oen beheeren, volgens een organiek reglement voor liet geheele gewest. Voorts zou het zijns inziens aandruischen tegen alle regt en billijkheid om een zoo belang rijk stuk te arresteren buiten de besturen der waterschappen om, en ook eene verzending naar dc hooge regering acht hij wenschelijk om het moeijelijkc van de bepaling der grenzen van het toezigt van het rijk op cle waterschappen, geenszins uit vreeze voor latere afkeuring, en ook volstrekt niet beducht dat deze handelwijze de zelfstandigheid der staten in de waagschaal stelt. De heer Uyttenhoovcn vereenigt zich met het door den laat- sten spreker geuit gevoelen en wederlegt de drieledige redenen van afkeuring van den heer mr. Fokker. De heer mr. Fokker verklaart bij zijn uitgedrukt gevoelen te volharden daar de beide vorige sprekers hem niet overtuigd hebben: omdat men echter herhaaldelijk sprak van de belang rijke bijdrage van het rijk voor de calamiteuse polders, acht hij het noodig met globale cijfers aan te toonen dat van de tot het onderhoud benoodigde 9-]- ton gouds, uit de rijks kas slechts 2 ton en alzoo slechts 2/9 betaald wordt. De heer Hammaeher vereenigt zich met de zienswijze van den heer mr. Fokker en hij acht de toezending aan de regering ook nog daarom gevaarlijk, omdat eene bij art. 191 der grond wet toegezegde wet, regelende het algemeene en bijzondere bestuur, van den waterstaat nog altijd wordt tegemoet gezien, en de regeling hier dus niet volgens eene wet, maar volgens het persoonlijk gevoelen des ministers zou geschieden- De heer jhr. van Citters verklaart in de 2de afdeeling, waarin ook zijn medelid van gedeputeerde staten, mr. Fokker zitting had, uitvoerig dit onderwerp besproken te hebben. Hij acht liet in overleg treden met de regering wel wenschelijk, daar zij is belanghebbende bij cle calamiteuse polders voor ruim ƒ220,000, zij het ook slechts 2/9 van het geheele onderhoud, mits de zelfstandigheid der staten ongeschonden blijve, en hoewel hij dus tegen het 2de voorstel zoo als het daar ligt zal stemmen, zou bij gaarne zien dat aan gedeputeerde staten wier cl overgela ten hieromtrent met beleid zoodanige maatregelen te nemen als zij in overleg met den voorzitter meestgeraden zullen oordeeien. De heer Kakebeeke is nog niet teruggekomen van zijn denk beeld dat aan het hooren van cle waterschapsbesturen, hetwelk hij goedkeurt, behoorde vooraf te gaan de behandeling van het ontwerp zoo in de afdeelingen als in de staten-vergadering. De heer Vader motiveert zijne ten gunste van beide voorstel len uit te brengen stemhij acht het noodig de gevoelens der regering te vernemen. De voorzitter wederspreekt, zonder zich in de discussion te willen mengen, bepaaldelijk het geuite denkbeeld als of er eenigerlei spanning zou bestaan tusschen de regering en deze vergadering. Alleen is er tusschen cle regering en enkele leden verschil van gevoelen omtrent cle calamiteuse polders, doch zulks heeft ook slechts betrekking op thans vigerende bepalin gen, en geenszins op de voor het vervolg vast te stellene. Nadat de heer Fransen van cle Putte zich nog voor de denk wijze van den heer mr. Fokker heeft verklaard, wordt het eerste voorstel in omvraag gebragt en aangenomen met 21 tegen 6 stemmen. Tegen stemden de heeren Mazure, Fransen van de Putte, mr. Cau, Kakebcelce, Hammaeher en Z. Snijder. Op het tweede voorstel trachtte de heer Vader een amende ment voor te stellen, en wel om in cle plaats der woorden „aan zienlijke bijdrage der regering," te lezen „aanzienlijk belang dat het rijk heeft." Door den voorzitter aangemerkt zijnde dat immers cle redactie aan gedeputeerde staten zal worden overgelaten, wordt dit amendement door geen der leden ondersteund, en vervalt. Het tweede voorstel wordt daaropmede in omvraag gebragt en aangenomen met 18 tegen 9 stemmen. Tegen stemden cle hee ren Mazure, Fransen van de Putte, mr. Cau, Kakebeeke, mr. Moolenburgh, jhr. van Citters, dr. van Eek, Hammaeher en mr. Fokker. De zitting wordt alsnu voor een half uur geschorst. Bij het weder voortzetten der vergadering wordt door de commissie van rapporteurs bij monde van den heer Kakebeeke verslag uitgebragt wegens het adres van de concessionarissen der stoombootdienst op cleWesterschelde, waarbij door hen werd voorgesteld „de verhooging van het subsidie in plaats van f2000,op fS500, te brengen en de voorwaarden in dier voege te wijzigen dat liet den staten evenzeer zal vrijstaan het geheele subsidie op te heffen als clen supplianten om aan het zelve te renunciercn, en alzoo de concessie der stoomboot diénst te doen eindigen, mits zes maanden vooraf deswege eene waarschuwing of opzegging worde gedaan." Uit het rapport blijkt dat de leden in al de afdeelingen zich tegen de inwilliging van het adres hebben verklaard, waarom clan ook tot verwerping wordt geconcludeerd, bene vens tot verdere behandeling dezer zaak in eene zitting met gesloten deuren, zoo als in een der afdeelingen was voor gesteld. De heer mr. Fokker is tegen cle behandeling in eene ver gadering met gesloten deuren; het voorstel daartoe is slechts door eene afdeeling gedaan en niet gemotiveerdhij ziet daartoe geene noodzakelijkheid, en acht het niet gewenscht dat deze zaak, die van algemeen belang kan worden geacht, voor het publiek geheim blijft. In de vergadering van no vember 11. bestonden daartoe goede redenen; er moesten toen argumenten voor cle procedure worden aangevoerd, waardoor aan de tegenpartij cle wapens in handen zouden gegeven worden. De zelfde redenen bestaan thans niet meer. De heer mr. de Jonge van Ellemcet acht den toestand cler vergadering cle zelfde als vroeger; de zaak kan ook nu aan leiding tot discussie geven, en hij beroept zich op cle erva ring dat in cle discussie soms zaken worden te berde gebragt waarvan de bekendheid niet raadzaam is. Hij is alzoo voor de conclusie van het rapport ten deze. Het voorstel tot behandeling in eene zitting met gesloten deuren alsnu in omvraag gebragt wordende, wordt verwor pen met 14 tegen 13 stemmen, en de beraadslagingen over cle zaak zelve geopend. Daar echter geen der leden daar over het woord verlangt, worden door clen voorzitter achter eenvolgens in omvraag gebragtcc. het voorstel door cle con cessionarissen gedaan en b. het voorstel van gedeputeerde staten, strekkende tot het verleencn van magtiging aan dat collegie om met cle ondernemers, wanneer deze daartoe aan zoek mogten doen, de volgende wijzigingen in cle overeen komst vast te stellen als1het subsidie van de provincie met f2000, per jaar te verhoogen (en alzoo te brengen op f 8500) te rekenen van 1 januarij 1856; 2. om de winterdienst met eene maand te verlengen en alzoo de stoomboot van 1 no vember tot 1 maart slechts eenmaal daags naar Breskens tc doen varen, en 3. om f25 op het subsidie der provincie te korten voor eiken dag dat cle stoomboot wegens herstel lingen langer dan 14 dagen buiten dienst is; en buitendien tot het verleenen van eene tegemoetkoming van f2000 uit hoofde van het door de ondernemers over 1S54 en 1855 geleden verlies, te voldoen uit de begrooting over 1855.-Het voorstel sub a. met algemeene stemmen verworpen zijnde, wordt dat sub b. aangenomen met 20 tegen 7 stemmen. Nadat overeenkomstig het voorstel van jhr. van Citters aan cle commissie voor het ontwerpen van het reglement van administratie der polders in Zeeland -de hulde der ver gadering was tocgebragt, en de resumtie der notulen aan ger deputeerde staten was opgedragen, werd deze buitengewone vergadering in naam des konings door den voorzitter ge sloten. GenHieejntezraad van M5d.d.elllm*sv Zitting van 9 mei. Voorzitter jhr. mr. Paspoort van Grijpskerke. Afwezig bij de opening de heeren mr. Bijleveld, Sprenger, mr. Verbrngge, Snijder en clr. Dauimc. De notulen cler vorige zitting gelezen zijnde, merkt cle heer van Teylingen op dat daarin geen mclcling is gemaakt van het door hem voorgesteld amendement om het maximum der rente voor dc gclcllcening te bepalen op 4£ pet. De voorzitter acht dit onnoodig, te meer daar hij thans kan melden dat het ondoenlijk geweest is geld tc bekomen tegen minder clan 5 pet., en men zelfs geen genoegen heeft genomen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1856 | | pagina 2