betreft, acht hij die overdreven, vooral met, het oog op het vol
tallige korps officieren en de voorziening in de bestaan hebbende
behoefte aan manschappen en onderofficieren.
Wat de activiteit aangaat: wij tellen op dit oogenblik nog
ruim 6000 man. De minister stelt zich een getal van 6,400 voor.
Eene vroegere staats-eommissie berekende het op 5,500. Wij
hebben dus een middencijfer, zoo dat ook daarin geen bewijs
voor het verval der marine gelegen is. Wat de schepen aangaat,
de minister erkent zelf in de stukken dat zij aan de vereischten
van goede oorlogschepen voldoen, wat de bewapening als an
derzins aangaat. Op de werven is het diep verval ook niet van
toepassing.
Ten opzigte van het materieel erkent hij dat er eenige achter
uitgang is, maar niet zoo aanzienlijk als men opgeeft. Het
moest, volgens de laatste organisatie, 2S millioenrepresenteren.
Volgens de opgave des ministers bezit het nog een kapitaal van
2'Dj millioen. De achteruitgang in het materieel bedraagt dus
4{r millioen; let men nu op de gedane aanvrage, dan komt men
tot die slotsom, dat er 3 tot aanvulling en J tot uitbreiding ge
vraagd wordt, met andere woorden 4 millioen tot herstel en 12
a 13 millioen tot uitbreiding der marine.
Hij wijst verder op het hooge belang cler zaak en verklaart
nog steeds de meening aan te kleven dat zoo wel het materieel
als het personeel wordt opgeofferd aan 's rijks werven. Een
maal opgedrevene uitgaven te bekrimpen herinnert hij, dat later
hoogst moeijelijk zou zijn. Intusschen verwacht hij clat de
begrooting wel met groote meerderheid zal worden aangenomen
en ook in dat geval verzoekt hij den minister met aandrang zijne
wenken zoo veel doenlijk te behartigen, terwijl hij verklaart dat
niemand meer achting voor den persoon van den minister kan
hebben dan hij.
Er is, eindigt spreker, veel uitgeweid over het verval der
marine. Dat woord werd telkens vooropgezet. Hij heeft in den
aanvang zijner rede de beteekenis er van doen kennen, maar hij
wil thans met deze opmerking besluiten. Het zal met dat woord
u verval" gaan als met de aprilbeweging. Eerst eene algemeene
expressiedaarna een mouvement spontanevervolgens oplos
sing in een apaisement, en eindelijk zal de onpartijdige geschie
denis doen blijken dat het niet anders dan eene ondeugende
politieke beweging is geweest.
Ook hij wil eene goede regeling; ook hij wenscht dat men
goede grondslagen aanneme. Hij hoopt dat het den minister
zal gegeven zijn eene geheele en krachtige marine daar te stel
len, waardoor hij den dank van het korps zeeofficieren en de
erkentelijkheid van Nederland zou deelachtig worden.
üc minister van marine is aan het woord, doch wegens het
'vergevorderde uur wordt het vervolg der beraadslagingen be
paald op aanstaanden maandag des morgens ten 11 ure.
Nadat de commissie van verzoekschriften eenige verslagen
had uiigebragt, wordt de vergadering tot maandag gescheiden.
Zitting van den 3 december.
Aan de orde van den dag is de voortzetting der beraadslagin
gen over hoofdstuk VIII (departement, van marine).
De minister van marine vangt aan met de bestrijding van de
opmerkingen, in cle zitting van zaturdagjl. door den heer Ter
Bruggen Ilugenholtz gemaakt, dat het verval der marine niet
zoodanig is,als men het doet voorkomen,en bij welke gelegenheid
die spreker te kennen gaf, dat hij de deugdelijkheid van het
stelsel niet. ten volle kan beamen. De minister zal vooraf iels
over het stelsel der zecmagt zelf zeggen en daarna de bijzondere
bezwaren opnemen. Hijstaatkorlelijksf.il bij de geschiedenis
van het stelsel, ten vorigen jare bij de begrootings-wetten aan
geboden. Dat stelsel is, in korte woorden, gegrond op de be
hoeften van het. rijk en zijne koloniën, op de verdediging onzer
zeegaten en de aankweeking van zee-officieren.
De regering heeft haar stelsel ten vorigen jare uiteen gezet
zonder te willen, dat cle kamer in haar afzonderlijk onderzoek
zoudegepraejudiccercl worden.Hij houdt heter voordat de kamer
1 hans het stelsel zal onderzocht hebben, en nu stonden aan de
regering bij de aanbieding dezer begrooting driewegen open
of cle regering moest een nieuw stelsel aanbieden en daartoe
bestond geen redenof zij kon zonder een vast stelsel, gelden
aanvragen, hetgeen haar evenmin doelmatig voorkwam; of zij
uiqes-jgilrotraangenomen stelsel blijven volgen en zorgen, clat de
besteding "'dier gelden in cle zelfde rigting plaats had. Die weg
Jieeft clci re'gcring'. dan ook ingeslagen en zij wil voortgaan met
Itet (zelfde, ste'sél fan aanbouw van schepen. Daar de regering
niu^öfcenf-,. 'fcuo ais jle minister zoo even opmerkt, clat de kamer
beeft, onderzocht, en daar hierover reeds in bet
2-mg is gehandeld, zoo kan cle minister zich, na cle
repliek.in dememorie van beantwoording, thans van breedvoe
rige uiteenzetting onthouden onder referte aan die beantwoor
ding.
Hij licht echler liet stelsel eenigzinsnader in cle bijzonclerhe-
denjoe.; hij meent, dat de kosten nog zullen meevallenen dat
wat fiét. kostbare cr van betreft, dat niet zoo zeer het stelsel
betreft,'-.als wel liet hebben eener marine. Daarin ligt cle kost
baarheid, maar zij wordt gevorderd door onze behoeften. De
minister zal nu niet over de cijfers en onderdeelen handelen en
in allerlei vergelijkingen treden. Er is echter een middel om alle
beoordeeling gemakkelijk te maken over de vraag, of de marine
te kostbaar is, namelijk door eene vergelijking met andere kleine
europesche mogendheden, en dan neemt hij tot grondslag Zwe"
den en Noorwegen en Denemarkeu, welker marine en maritie
me kustverdediging grooter en dan ook kostbaarder zijn dan de
onze.
Maar er is nog een ander voornaam punt, waarvan wij nim
mer liet belang uit liet oog mogen verliezen, en dat zijn onze
koloniën. Er zijn toch geene koloniën, zegt cle minister, zelf
niet de 'oritsch-indische voor Groot-Brittanjedie zijn, wat
onze indisehe bezittingen voor ons zijn. De minister doet voorts
uitkomen, dat het stelsel zoo wel geeigend is aan tijden van
vrede als in oorlogstijd.
Na de opmerkingen van den heer Ter Bruggen Hugenholtz
wederlegd en aangetoond te hebben dat het verval der marine
niet zóó ingebeeld is als dit lid zich voorstelt, wijst zijne exc.
er op dat ook zijn voorganger dit reeds voor eene on wederleg,
bare daadzaak hield.
Zijne exc. merkt op dat de prijs der materialen 65 pet. hoo-
ger is clan vroeger en clat ook de machines veel geld kosten, zoo
dat de vergelijkingen door den heer Hugenholtz gemaakt, niet
kunnen opgaan. Een beter middel van vergelijking is te vinden
in de getalst erkte. Gaat hij nu na welke die sterkte, volgens het
koninklijk besluit van 1843 moest zijn en welke zij wezen moet
volgens het stelsel door den minister aangenomen, dan blijkt
het dat bij zijne optreding een groot aantal schepen, ontbrak.
Ook het personeel is in geenen deele voltallig.
Wat de werven aangaat, erkent zijne exc. gaarne dat. zij kost
baar zijn, maar geeft hij te kennen dat de vroegere misbruiken
daar hebben opgehouden. Het zou nu ongeraden zijn thans in
dit punt eenige verandering te brengen. Eerst wanneer cle aan
bouw meer zal zijn gevorderd, kan men overwegen welke ver
andering daarin nog gebragt kan worden. Overigeus heeft de
kamer bij elke volgende begrooting de magt het onderwerp cler
marine in nadere overweging te nemen. Hij zou het gewaagd
achten nu tot eene vermindering over te gaan. Ten slotte geeft
de minister eenige inlichting omtrent het gebeurde met de nieu
we schepen de Montrado en de Medusa. Beide schepen
zijn hersteld en reeds naar hunne bestemming vertrokken. De
kosten van dat herstel zijn niet zoo bijzonder groot geweest, als
men in aanmerking neemt dat dit de eerste proeve was tot den
aanbouw van zoodanige schepen liier té lande.
De heer van Deinse werpt een vlugtigen blik op het reeds ter
zake van de marine in de laatste jaren voorgevallene.
Hij behandelt alleen het financiële pnnt. Hij wijst daarbij op
den vroegeren tijd, toen onze marine in bloeijendeu staat ver
keerde. Zoo heeft hij aangeleekend gevonden dat wij 105 sche
pen hadden met 4551 vuurmonden, waarvan zee konden bou
wen 81 schepen met 4016 stukken. Nu wordt er voorgesteld
60 schepen met 1500 stukken, zoodatervroegernogl9schepen
en 2516 stukken meer waren. Die vroegere opgave is niet ge
put uit een tijd van oorlog, naar zij slaat op een toestand van
vollen vrede, toen de vloot alleen strekte tot bescherming van
handel en scheepvaart. Desniettegenstaande werd er toen ge
klaagd dat onze marine niet op krachi.igen voet werd ingerigt.
Dat had plaats op een tijdstip toen er geen voordeeleu uit de
overzeesche bezittingen werden getrokken maar zij veeleer een
voorschot van den staat van 10 millioen vroegen.
Uit een en ander trekt hij het gevolg dat het thans voorge
dragen stelsel, wat de sterkte en de kosten betreft, niet over
dreven kan genoemd worden.
De heer Storm van 's Gravesande heeft zich vroeger verklaard
voor de begrooting, afgescheiden van het stelsel. Hij is liet. met
den eersten spreker eens clat het thans gelclt eene begrooting,
die volgens het bepaalde stelsel blijvend zal worden verhoogd.
Tot zijn leedwezen heeft hij echter nopens cle eigenlijke kust
verdediging nog geen bepaald stelsel bespeurd. In cle hoofdzaak
hangt er zijns inziens echter alles van af of wij löstoomfrogatten
niet alleen noodig hebben, maar ook met vrucht gebruiken kun
nen. Daarvan slelt hij dan ook zijne stem afhankelijk, hoewel
hij gelooft clat er meerdere behoefte aan kleine schepen zou be
staan, in verband waarmede hij een blik op de kaart werpt. Zoo
wel voor de positie van den Helder als van het Hollandsehe diep
beschouwt hij kleine schepen als van veel grooter nutde posi
tie van cle Schelde beschouwt hij geheelals vansecondair belang.
Daarom heeft hij het altijd betreurd, dat men tot de opheffing
van cle werf te Botterdam is overgegaan. Groote krijgs-opera-
tien kunnen op de Schelde geen plaats vinden, liet zou er gaan
als met den aanval der Engelschen in 1809 in Zeeland toen
deze door de zeeuwsehe koorts werden gedecimeerd. Toen wij
met België vereenigd waren, was de positie van de Schelde van
gewigt, om het land te dekken, b. v. met het oog op Antwerpen
maar zoo men dat oogmerk nu had, dan stuitte men spoedig op
\vet fort Bath, op Bergen op Zoom en op Noordbrabant.
De heer Dullert vestigt de aandacht op hetgeen er voorgeval
len is met het stoomschip de Soembing, dat aan den keizer
van Japan ten geschenke is gegeven. Uit cle gewisselde stuk
ken is het gebleken dat dit schip door den minister van marine
aan dien van koloniën is verkocht en dat de laatste minister het
aan den keizer uit naam der nederlandsche regering heeft aan
geboden. Die verstrekking heeft plaats gehad met het doel om
de goede betrekkingen met Japan te bevorderen, en de koloniale
kas heeft de gelden aan de marine teruggegeven.
Uit de verder ontvangen inlichtingen is gebleken dat het
nederlandsch opperhoofd in Japan den wensch geuit had dat er
aan den keizer eene rijksstoomboot wierd aangeboden, aan
welk verlangen werd voldaan. Voor het oogenblik wil hij niet
onderzoeken of de minister van koloniën geregtigd was die uit
gave en dat geschenk te doen. Hij wil dat voor een oogenblik
aannemen, maar kan het niet toegeven. Maar dan vraagt hij of
de minister van marine volgens de wet op de verstrekkingen
tot dien afstand geregtigd was, en of we in het geval verkeeren
dat 's lands dienst den afstand toeliet.
De keizer van Japan heeft nog besteld, dit is uit de ontvangen
inlichtingen gebleken, twee stoomfregatten. Nu vraagt spreker
of die ook zullen worden geleverd? Of die ook op onze werven
zullen worden gebouwd Of de meerdere kosten die dit op de
werven zal te weeg brengen door den keizer van Japan zullen
worden gedragen Of we hier later ook eene geheel japanesche
vloot zullen bouwen Zoo heeft hij ook wel eens vernomen dat
er door dien keizer jaarlijks gevraagd wordt om een groen paard
te bezitten.
Wie weet of de regering geene pogingen zal aanwenden om
dat groene paard te verschaffen. Spreker wensehte nopens liet
voorgevallene met het stoomschip Soembing nog wel nadere
inlichtingen van den minister te bekomen. Is het overgegeven
met of zonder bemanning Hoe is het met de bewapening ge
legen Is het onttakeld Zijn er overeenkomsten gesloten
Is een deel van de scheepsmagt ook aan den keizer van Japan
geleend of afgestaan Hoe wordt de betaling der soldij gere -
geld Hij vraagt dit aan den minister van marine, of, zoo die
hem niet mogt kunnen antwoorden, aan dien van koloniën.
Daarna wordt nog het woord gevoerd door cle heeren van
Eranck, Thorbeeke, Kochussen, van Goltstein en de minister
van buitenlandsche 2aken, terwijl de heer Hugenholtz op zijne
vorige rede nader terugkomt.
De minister van buitenlandsche zaken doet nog uitkomen dat
het gebleken is, ten gevolge van een misverstand, dat de heer
Hugenholtz nopens het gebeurde bij de optreding va,n den mi
nister van marine, op veronderstellingen is afgegaan, en dat hij
dus een geheel verkeerde blik in dat gebeurde heeft geworpen.
De minister constateert dit, omdat door de hoorders wel
eens geloofd wordt dat, als een lid der kamer veronderstellen-
der wijze spreekt, hij er clan wel meer van weet, maar dat de
bescheidenheid hem weerhoudt.
De verdere discussien worden verdaagd tot den volgenden
ochtend ten 11 ure.
Ërageland.
Londen 2 december. Algemeen wordt verzekerd dat de
bank vergunning of uitnoodigirig van het gouvernement zal
ontvangen, om in de uitgifte van banknoten een half millioen
pond sterling boven het tegenwoordige maximum te gaan. Dit
kan zonder wijziging der bestaande wets-bepalingen betrekke
lijk de bank geschieden, en is althans voor alsnog, het eenige
hetwelk het gouvernement wil doen om te beantwoorden aan
het van onderscheiden zijclen geuitle verlangen naar eene ruimer
uitgifte van bankpapier bij de tegenwoordige schaarschheid van
klinkend ruilmiddel.
De staat der bank is in de met den 24 nov. jl. geëindigde
week geenszins verbeterd.
Van cle zijde der onzen worden eenige zeer belangrijke bij -
zonderheden omtrent den staat van zaken in Azie medegedeeld.;
te belangrijker omdat de plannen en verrigtingenvanOmer-pacha
gewoonlijk met een geheim zin nigeu sluijer zijn bedekt, zoodat
men bij voorbeeld zoo goed als niets wist, ten aanzien van zijne
beweging tegen Kutais. Dit maal ontvangen wij uitvoerige rac-
dedeelitigen, in eene depeche van den britschen commissaris
in Azie, clen majoor Simmons, gerigt aan lord Clarendon en ge
dag! eekencl van den 7 november. Wij zien daaruitin strijd met
hetgeen sómmige berigten hebben gemeld, dat Omer-pacha wel
degelijk zijn leger aanvoerde, bij den aanval tegen de llussen
aan de Ingur, en welk gevecht veel meer gewigt had dan eeu
eenvoudig voorpostengevecht, zoo als men liet genoemd had_
Niet minder dan 20,000 man Turken, benevens eene sterke re
serve. hel halve bedrag van het vorige cijfer tellende, hebben
aan den strijd deelgenomen. De goede uitslag schijnt beslist te
zijn cloor eene omkeerende beweging, uitgevoerd door de linker-