'dat het mogelijk is dat het door hem bezetene, biljet alsdan 'valsch is geweest. De voorzitter betoogt andermaal het onhoudbare van alle stellingen des beschuldigden, en vraagt of hij nog iets tot zijne verontschuldiging heeft bij te brengen. Deze zegt daarop, reeds alles te hebben gedaan wat in zijn vermogen was om zijne onschuld te betuigen, liij houdt zijne onschuld vol, en zegt er niet aan te twijfelen of het geweten des schuldigen zal op diens sterfbed wel ontwaken, doch dan beeft hij reeds onschuldig de straf ondergaan. De heer Boonenkamp andermaal ondervraagd zijnde, ver klaart plegtig dat liet vertoonde bankbiljet,het zelfde is dat door hem voor den beschuldigde is ingewisseld, en waarvan hij dade lijk nommer en dagteekenirig: noteerde, terwijl hij geen ander in zijn bezit had. De voorzitter verleent alsnu het woord aan den procureur- generaal. In den aanvang van zijn krachtig betoog, verklaart de procu reur-generaal dat er zijns inziens geen redelijken twijfel kan be staan of er heeft ten deze ontvreemding plaats gehad van het door den notaris Wouter sen per post verzonden bankbiljet, en dat dit misdrijf door niemand anders dan den beschuldigde is gepleegd. Deze zedelijke overtuiging daarvan is echter niet vol doende de feiten moeien ook wettelijk bewezen zijn, en hij acht zich in staat dat te doen. Blijkens de eenstemmige verklaring van vijf der onder eede gehoorde getuigen is door den notaris Woutersen op 27 april 1855 verzonden een brief, geadresseerd aan den lieer C.Serlé te Dordrecht inhoudende een bankbiljet van f 1000, zijnde uo. 356 van 16 mei 1850. Het copijboek van den afzender waar borgt hier tegen elke vergissing. Heeds den 2 mei dezes jaars deed die afzender aangifte aan liet postkantoor alhier met naauwkeurige opgave van dat no. en die dagteekening. Evenzeer is gebleken dat de bewuste brief van Domburg naar Middelburg is verzonden, op het postkantoor alhier door den kantoorknecht in ontvang is genomen en dat het repu of de acte van decharge voor den brievengaarder te Domburg door ge noemden Ehrenberg geschreven en van het vereischte stempel voorzien is. Dit laatste vooral acht de procureur-generaal op merkelijk; ware toch die stempeling- door den beschuldigde zelveii geschied, dan zou thans zijne verdediging voor de hand liggen in de bewering dat hij zich niet zal schuldig maken aan verduistering van een brief waarvoor hij zelf repu afgaf. "Vóórts is bewezen dat meergenoemde briejf niet op het post kantoor te Dordrecht ontvangen is en men alzoo mag besluiten dat de verzending van Middelburg niet is geschied. Wat het bankbiljet betreft, is het een daadzaak dat de heer Boonenkamp voor den beschuldigde wisselde het meergemelde biljet no. 356, dat kort daarop ten zijnent in beslag genomen is, terwijl hij geen ander in zijn bezit had. Neemt men daarbij in aanmerking dat de beschuldigde sedert langen tijd achterlijk was in betalingen van allerlei aard, bij anderen geld opnam, onverwacht verlof vraagt om uit de stad te gaan, bij zijne aankomst te Rotterdam schier onmiddelijk naar een verwijderd eind dier gemeente loopt om het biljet te wisse- eD, herhaaldelijk voorgeeft haast te hebben oin per spoortrein te vertrekken, en in weerwil daarvan zich naar een tegenoverge steld einde van Rotterdam begeeft, dan gelooft hij het plegen van het misdrijf door den beschuldigde als bewezen te mogen aannemen. Verder ontleedt hij de verklaringen van den beschuldigde. Aanvankelijk heeft deze de identiteit van het ten process® aan wezige bankbiljet noch erkend noch ontkend; bij zijn eerste ver hoor voor den regter-commissaris te Middelburg heeft liij ver» klaard het bedoelde biljet reeds van af het jaar 1849 te hebben bezeten, en op de bemerking dat het eerst in 1850 was uitgege ven, heeft hij de identiteit, nog niet betwist, maar gezegd zich dan vergist te zullen hebben, en wederom later het onhoudbare zijner beweringen inziende, is hij plotseling- veranderd in zijne opgaven en beweert dat het door hem uitgegeven biljet no. 365 was. Spreker heeft reeds bij een bezoek in de gevangenis als lid der commissie van administratie den beschuldigde gewezen op liet belang,dat er voor hem in gelegen was om zoo mogelijk aan te wijzen van wien hij dit biljetzou hebben ontvangen.Onaangezien het onwaarschijnlijke dat de beschuldigde 1000 zes jaren lang renteloos zou laten liggen bij lagen stand der effecten, moet dit op zich zelf bevreemding wekken. Daarop heeft de beschuldig de opgegeven clit biljet te hebben ontvangen van zekeren van Alphen, logementhouder le Gorinchem, die reeds vóór jaren overleden is, en later heeft hij weder gesproken van de realisatie van zijnen bovgtogt en den verkoop van eigendommen te Roo sendaal, welke bedragen hij reeds vroeger te zijner verontschul diging had genoemd. Wat nu het overgelegde en volgens opgave van den beschul digde later door hem gevonden papiertje betreft, het ware eene geringe moeite 'geweest den concierge van het huis van arrest te ondervragen omtrent de visitatie, waaraan ieder wordt onder worpen bij zijne aankomst, en die te zijnen aanzien met bijzon dere naauwkeurigheid heeft plaats gehad,doch er was voldingen- der bewijs dat dit geheele voorgeven uit de lucht gegrepen is. Im mers uit het voorgelezen berigt van directeuren der nederland- sche bank blijkt dat een biljet als liet opgegevene niet kan be staan, ten zij dit valsch mogt zijn. Volgens opgave van den beschuldigde heeft hij reeds in Oc tober 185-i aan den heer van Böveii een bankbiljet van 1000 vertoond; die getuige erkent dat, doch weet zich den juisten tijd even min als het no. of den datum van uitgift te herinneren. De beschuldigde geeft thans voor dat dit vertoonde biljet het zelfde zou zijn dat hij reeds zoo lang bewaarde en bij den heer Boouenkamp heeft ingewisseld. Die geheele redenering latende voor hetgeen zij is, merkt spreker ter loops aan dat op den 20 October 1851 van Werken dam in een brief per post naar 'Breskens is verzonden een bank biljet van ƒ1000, dat nimmer is te regt gekomen. In den loop zijner 'verhoeren heeft de beschuldigde getracht bet vermoeden ook op andere ambtenaren te werpen, die hem vervingen ook deze uitvlugt is gebleken nietig te zijn; immers de surnumerair Versluys, die volgens zijne opgave hem zou heb ben vervangen, bevond zich destijds builen 's lands. 'Wat zijne laatste opgave van een getrokken prijs uit de lo terij betreft, ook deze is gebleken onwaarheid te bevatten. De getuige Boasson logenstraft de aanbieding van het bank biljet, die reeds vroeger aanjiem zou zijn geschied, terwijl ein delijk de persoon van wien hij nader zegt het bankbiljet ont vangen te hebben reeds vóór lang is overleden. Alle negatief bewijs is ontegenzeggelijk hoogst moeijelijk, doch de verdediging door den beschuldigde aangebragt is blijk baar uit de lucht gegrépen. Naar zijne overtuiging acht de pro cureur-generaal het dan ook wettig bewezen, dat het misdrijf is geschied en dat de beschuldigde er zich aan heeft schuldig ge maakt. Met het oog op de bepaling van art. 171 wetboek van straf- regt, waarvan hij het. onnoodig acht voorshands cle toepasse lijkheid nader t,e betoogen, concludeert hij, naar aanleiding der artt. 173, 36 en 52 wetboek van strafregt eu artt..207 en 216 wetboek van strafvordering, dat het hof den beschuldigde schuldig verklare aan het misdrijf van verduistering van acten of bescheiden, onder zijne bewaring als ambtenaar der iiooge regering gesteld, en diensvolgens veroordeele tot een confine ment van ten minste vijf enf.'ï-'eii hoogste vijftien jaren in een tuchthuis, benèvens in cle kosten van liet geding, des noocls te verhalen bij lijfsdwang, met bevel dat cle ontvreemde goederen en alle andere voorwerpen welke als stukken van overtuiging hebben gediend, aan cle regthebbenden zullen worden terugge geven; terwijl eindelijk dit arrest bij extract zal worden gedrukt en aangeplakt. Het woord daarop verleend zijnde aan den ambtshalve toe gevoegd en raadsman des beschuldigden, tracht deze te betoo gen dat het niet voldingend is bewezen dat het bedoelde bank biljet door den notaris Woutersen iu zijne brief is gesloten, noch dat het zich nog bevond in den brief toen cleze op het postkan toor te Middelburg is in ontvang genomen. Het ontvreemdeu van een enkelen brief zonder geldswaarde is echter ook op zich zelve strafbaar; hij zal zich daarom bepalen bij een onderzoek 1of het overtuigend gebleken is dat de beschuldigde als com mies der posterijen o. a. onder zijne bewaring heeft gehad den in cle acte van beschuldiging genoemden brief, bestemd voor den heer C. Serlé te Dordrecht, en 2. of de beschuldigde dat onder zijne bewaring gestelde stuk heeft verduisterd of weg gemaakt. Wat het eerste punt betreft, voert cle verdediger aan, clat de beschuldigde zich wel op het postkantoor destijds bevond cloch cle stukken'en bescheiden van dat kantoor niet ambtshalve on derzijne bewaring had. Hij beschouwt den directeur van het kantoor zelf als guarant. Daarenboven gaat eene brief door onderscheidene handende kantoorknecht verklaart haar op eene tafel gelegd te hébben. Nergens blijkt clat cle beschuldigde den meergenoemd en brief nog op die tafel heeft gevonden toen hij de brieven moest sorterenalthans die kantoorknecht nam bij het verlaten van het kantoor geen repu voor cle overgifte van al het zich in dat kantoor bevindende. Voorts beweert spreker dat de eerste commies Muntendam, als belast met het inpakken en verzenden der postpaketten voor de hohanclsche post, allereerst behoort te worden aange sproken en afgevraagd hoe het komt clat die opliet kantoor ontvangen brief van Domburg niet is verzonden met het paket naar Dordrecht. Te regt zou die heer intussclien antwoorden dat lnj verzonden had al wat er aanwezig was, en als beëedigcl ambtenaar met die verklaring genoegen moeten worden geno men. Door den heer Ehrenberg kan die brief wel op de vlaam- sche post zijn gedaanhij kan ook in liet paket voor Rotterdam zijn geraakt; de vele abuizen die bij de posterijen gebeuren, en kunnen plaats hebben, maken deze denkbeelden ligt mogelijk. Daarenboven is het zonder eonige gevolgtrekking' lèulj^ deze eene gemakkelijke uitvlugt, op te gevéj£ óan zijnen creVf J diteur dat men een bankbiljet per post heeft vérzonden,'.zoiidèf dat zulks werkelijk geschiedt. Verder moeter bewezen zïju dat de beschuldigde dezen brief heeft ontvreemd. Hoe zou daarvoor juist zijne keuze zijn gé vallen op dien brief? En verder: bestaat er ook geen mogelijk- lieid clat de afzender en de geadresseerde zoo wel als de Boouenkamp dwalen of met elkander zamen kunnen De identiteit van het'bankbiljet, door den kassiér der }ia8ry~^S selbank aan den notaris Woutersen gegeven, is onbewe^eij-.; $0-;-t heer Woutersen heeft ook geene melding gemaakt vanhet pel der firma Godderis, clat zich op clit biljet bevond. Wa^dè j^ j veroordeeliug betreft, vroeger aan den beschuldigde in zijnette^-^" trekking len deel gevallen, ontleedt spreker het voorval te Ro- zendaal en wijst er op dal hij slechts om de letter der wet te vol gen destijds is veroordeeld, doch dan ook gratie erlangde van de straf zoodra hij daarom aan de hooge regering verzocht. Aangaande de fondsen die in handen van den beschuldigde waren, levert hij een uitvoerig en specifiek betoog, waaruit blijkt dat het zuiver provenu voor zijn aandeel van verkochte eigen dommen, borgt ogl en erfeuis bedroeg 1,895. Aangaande het indertijd van den logementhouder van Al phen te Gorinchem ontvangen bankbiljet van ƒ1000, levert spreker even zeer een verhaal, waaruit blijkt dat zulks door den beschuldigde werkelijk van dien heer is ontvangen, tijdens bel- gische paardenkoopers iu september 1851 aldaar hunnen intrek genomen haclclen- Tob de hoofdzaak terugkeerende, vraagt de verdediger waar het wettelijk bewijs is, dat het ten processe aanwezig bankbiljet het zelfde is als clat hetwelk door notaris Woutersen is afgezon den Hij wijst er op dat cle beschuldigde steeds heeft volgehou den ziju bankbiljet lang als een schat bewaard te hebben, waar van het bezit zelfs aan zijne huisgenooten onbekend was, en ofschoon het opgegeven no.365 niet door de nederlandsche bank is uitgegeven, beslaat er mogelijkheid clat clit biljet valsch is geweest. De verdediger concludeert alzoo dat noch voor de misdaad zelve noch voor het bedrijven daarvan door den beschuldigde het av ettelijk.be wijs bestaat, en dien ten gevolge dat het hof den beschuldigde te dezer zake vrijspreke. De beschuldigde wordt daarop zelf nog inde gelegenheid ge steld iets tot zijne verdediging aan te voeren, waarvan hij echter geen gebruik maakt. De debatten worden daarop gesloten en de uitspraak door 'het hof bepaald op aanstaanden dingsdag 27 dezer, des voor middags ten 10 ure. Aanstaanden woensdag namiddag ten één ure zal alhier eene openbare zitting van den gemeenteraad worden gehouden, waar in zijn aan de orde gesteld de navolgende onderwerpen: Missive gedeputeerde staten goedkeuring raadsbesluiten. Provinciaal blad no. 100, maximum van onderstand. Commissie bestuur leenbank, begrootingl856. Missive burgerlijk armbestuur, personeel. Missive curatoren gymnasium, bezwaren betrekkelijk die in- rigting. Rekwest de Broekert co., uitgifte stads grond in erfpacht. Staat restitutie belasting fourage 1855. Voorstel schoonhouden wandelplaatsen, en schoonhouden straten, pleinen enz. Overlegging concept-voor waarden verpachting grasettingen. Overlegging concept-verordeningen beambten bij de fabri- kage. Mecledeeliug voorzitter, belliugbrug. Idem dagvaarding Loon voor werk. Bij resumtie suppletoire kohieren plaatselijke belastingen. Bij resumtie verbouwing lokalen ziekenhuis. Zoo wel hier als le Ylissingen circuleren onder de ingezete nen adressen van adhesie aan het voorstel van den heer Rochussen, in de tweede kamer der staten-generaal gedaan, tot het instellen eener enquête nopens het misbruik eu gebruik van sterken drank. Men schrijft ons uit Goes van den 24 dezer //Heden werd alhier gehouden de gewone jaarlijksche algc- vneene vergadering van vennooten der maatschappij van verbe terde meekrapbereiding in Zeeland, gevestigd te Goes. //21 vennooten, 122 aandeelen vertegenwoordigende, waren aanwezig, uitbrengende 62 stemmen. Door bestuurders werd verslag en rekening gedaan ov'er het afgeioopen dienstjaar (1 augustus 1S54 lot 31 julij 1855), welke door de vergadering werd goedgekeurd. De aftredende commissaris, cle lieer C. Pilaar, wercl herkozen, en eene commissie benoemd van vijf le den, met een gelijk getal plaatsvervangers, tot opneming dei- rekening van liet volgend jaar.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1855 | | pagina 3