ISijvoegsel vital die Mlddellmi'gsclie cüiaïaiuit.
Dingsdag 13 november 1855.
S°ffovflmeisale Stateaa.
Zitting van 9 november, voormiddags 10 ure.
Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter, 33 le
den en de griffier.
De notulen der vorige zitting worden door den griffier gele
zen en gearresteerd.
De ingekomen missives van de lieeren mr. J. E. Kisseeuw,
S. Luteyn enjhr. mr. SehuurbequeBoeije, allen kennisgeving
bevattende van hunne verhindering om deze zitting bij te wonen,
de eerste door ongesteldheid en de tweede door afwezigheid,
worden aangenomen voor kennisgeving.
De voorzitter deelt mede dat door de afdcelingen zijn be
noemd tot hare voorzitters en onder-voorzitters 1ste afdeeling
de heer de Smidt en baron van Zuylen van Nievelt; 2de afdee
ling de heer mr. Blaaubeen en de heer mr. Cau 3de afdeeling
de heer van den Boseh en do heer Baehienevoorts dat de
leden Uyttenhooven en Benteyn zijn toegevoegd respectievelijk
aan de 1ste en 3de afdeeling.
De commissie van rapporteurs brengt verslag uit op de voor
stellen van gedeputeerde staten,als:
ci. bij monde van den heer Kakebeeke op dat, tot wijziging
van de begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke in
komsten en uitgaven voor 1856
b. bij monde van den heer Hombach op dat tot restitutie van
tolgelden, door de gemeente Zaamslag betaald voor den aanvoer
van grind ten behoeve van gemeente-wegen;
c. bij monde van den heer Hoogenboomop dattothetverleenen
ecner toelage ad ƒ50, aan het doofstommen instituut te Gronin
gen voor eiken doofstomme uit de provincie, gratis in dat ge
sticht verpleegd wordende;
cl. bij monde van den heer Moolenburgh op dat tot afwijzing
van het adres van M. Blonker e. s., bezwaren aanvoerende
tegen de onbeperkte uitoefening der lange jagt en de uitreiking
van jagt-acten aan vreemdelingen.
Het rapport sub a genoemd, behelst de verklaring dat in de
afdcelingen zoo wel het uittrekken dor som voor onderhoud van
het gebouw voor provinciaal gereglshof, als de rijks bijdrage in
de kosten van onderhoud van het palenhoofd en den aarden dam
te Bath, het onderwerp van een bepaalde beraadslaging uit
maakte. Terwijl men zich mecrendeels vereenigdc met het voor
stel van gedeputeerde staten, bestonden de aanmerkingen ten
aanzien van het 1ste punt hoofdzakelijk daarin, dat men weusch-
te de zaak ten principale uitgemaakt te zien, en de verwondering
dat de minister van justitie opgeeft hiervoor geene post op zijne
bcgrooting voorkomt, op een tijdstip dat de bcgrooting van dat
departement voor 1856 nog niet is vastgesteld. Wat het 2de
punt betreft, merkten eeltige leden op dat het bedoelde palen
hoofd wel kan weggeruimd, doch de aardendam altijd belangrijk
blijft voor de rijks vaartuigen en de zeewering, waarop men
gedeputeerde statenjopmerkzaain wilde maken, ter voorkoming-
van moeijelijkheden met de genie en liet aangrenzend polder-
bes tuur.
De beraadslagingen hieromtrent geopend zijnde, na de mede-
dceling dat gedeputeerde staten in dit rapport geen aanleiding
hebben gevonden Lot wijziging van hun voorstel, bekomt de lieer
Kakebeeke het woord.
Hij verklaart zich voor de opruiming van het palenhoofd doch
acht het behoud van den aardendam zeer wenschelijk, zoo wel
omdat de administratie van in- en uitgaande regten daarvan ge
bruik maakt al sin liet belang van den waterstaat, terwijl ook het
polder-bestuur zich aan dit onderhoud kan onttrekken. Hij
wenschte dus dat het palenhoofd worde afgezaagd en aan het
uiterste einde van den dam meer palen werden aangebragt be
nevens steenen trappen tot bovengemeld gebruik; dan levert
deze plaats een uitmuntende ligplaats voor rijks schepen op, zoo
dat hij niet twijfelt of het rijk zal bfin de kosten van daarslel-
lingbfin die van onderhoud bijdragen.
De heer mr. Fokker zegt met belangstelling deze opmerkin
gen te hebben gehoord. Zonder die in liet minst te wederleggen
wil bij echter daarop wijzen, dat uit geen der argumenten van
den vorigen spreker is af te leiden dat de provincie bf de oprui
ming bf de versterking van gezegd palenhoofd moet bekostigen.
In tegendeel blijkt zijns inziens dat het rijk tot die bekostiging
verpligtis. Aangaande den aarden dam acht spreker het dan ook
ongeraden dat de provincie kosten malie; het rijk en de Reigcr-
bergsche polder zijn allereerst de belanghebbenden. Gedepu
teerde staten hebben dan ook reeds beproefd deze zaak aan het
rijk over te dragen en daarvan het gewest te ontlasten.
De beraadslagingen gesloten zijnde, worden achtcrvolgens
de onderdeelen van het voorstel tot wijziging der begrooting,
ci. doorhaling van art. 16 van Hoofdstuk IY der inkomsten en
bhet uittrekken voor memorie van de onderhoudskosten van
het gebouw voor het geregtshofin de uitgaven, goedgekeurd en
het voorstel in zijn geheel aangenomen met 32 stemmen tégen 1
(de heer'Fransen van de Putte).
Dat sub b. heeft, noch bij de afdeeliugen, noch bij de beraad
slaging tot aanmerkingen geleid en is het voorstel met algomeeno
stemmen aangenomen.
Uit dat sub c. blij kt dat eene afdeeling geene bedenkingen
had eene andere wilde het voorstel in zoo verre uitbreiden dat
de provincie ook voor iederen gratis verpleegden krankzinnige,
waar voor minder dan ƒ50 werd vergoedhet meerdere tot dat
bedrag zou opleggen. In de 3de afdeeling verklaarden zich vele
leden tegen het voorstel omdat zij ongunstige terugwerking
vreesden op de instelling, die uitliefdegiften wordt onderhouden
en zij dit onderhoud geheel wcnschten over te laten aan de lief
dadigheid, die daartoe ook bij de in dit gewest gevestigde depar
tementen gelegenheid vindt.
In stemming gebragt nadat niemand hierover het woord heeft
verlangd, is het voorstel aangenomen met 22 stemmen tegen 11.
Tegen de lieeren Bcumer Hardenberg, Vader, Kakebeeke, Ser
geant, van Yoorst Catshock, van den Bosch, Homback, Benteyn,
W. M. Snijder, Steenkamp en Bachicnc.
Dat sub cl gaf in de afdcelingen geene aanleiding tot beden
kingen. Bij de beraadslagingen niemand bet woord voerende,
is het voorstel aangenomen met 32 stemmen tegen l (de heer
YKakebeeke).
Thans berigt de voorzitter dat aan de orde is het rapport dei-
commissie van rapporteurs op het voorstel van gedeputeerde
staten, e. betrekkelijk de door de concessionarissen, der stoom-
bootdienst op de Wester-Sckelde gedane kennisgeving van sta
king dier dienst met 1856. In eene der afdcelingen algemeen
den wensch te kennen gegeven zijnde om deze zaak in eene be-
slotenc zitting te behandelen, brengt hij in omvraag: dit verslag
te doen uitbrengen in eene zitting met geslotene deuren
Welke vraag toestemmend beantwoord wordt door 27 en ont
kennend door 6 leden (tegen de hecren mr. Fokker, jhr. van
Citters, van Voorst Catskoek, Z. Snijder, Uyttenhooven en mr.
Blaaubeen).
De zitting gaat hierop over in eene beslotene.
Het verslag en voorstel van gedeputeerde staten aan de pro
vinciale staten te dezer zake is van den volgenden inhoud:
Mijne lieeren I
Onder de zaken, in de vergadering van den afgeloopen zomer
door u behandeld, behoort een adres van de lieeren J.J. de
Kanter eu D. Dronkers, concessionarissen van de stoomboot-
dienst op de Wester Schelde, strekkende om verhooging van het
provinciaal subsidie of vermindering van lasten te erlangen, en
anders van hunne dienst ontslagen te worden.
Door uwe vergadering is daarop bij baar besluit van den 10
julij jl.no. 5, beschikt, waarbij zij aan evcngemelde lieeren on
der anderen heeft te kennen gegeven, dat de door hen gedane
opgaven der ontvangsten en uitgaven van édne maand, voor on
voldoende was gehouden om daarop een bepaald gevoelen,
omtrent de uitkomsten hunner stoombootdienst, te kunnen ves
tigen, en dat van de gegrondheid der door hen aangevoerde
bezwaren voor alsnog derhalve niet gebleken zijnde, hun ver
zoek, gelijk het lag, werd gewezen van de hand.
Door deze beschikking en de bewoordingen waarin zij was
veryat, werd aan concessionarissen, naar .onze meening, een ze
ker uitzigt geopend, dat wanneer door hen zeiven alles zou zyn
in het werk gesteld wat binnen hun bereik gelegen was, om
tot eene vermindering Yan de aan hunne onderneming verbon
den lasten te geraken, en zij overigens zich van hunne verplig-
tingeu in alle dcelcu naar behooren hadden gekweten, uwe ver
gadering later welligt niet ongenegen zou bevonden worden
hunne belangen in nadere overweging te nemen, weshalve er
voor concessionarissen alle reden bestond, om het daarvoor te
mogen houden dat het gewestelijk bestuur, in liet vervolg, of
schoon daartoe ganseh onverpligt, op deze of gene wijze, in
hunne bezwaren zou willen te geraoct komen, indien eene lang
duriger ondervinding zou hebben doen zien dat de dienst, tot
de uitvoering waarvan zij zich verbonden hebben, inderdaad,
zonder verlies aan hunne zijde, op den tegcuwoordigen voet niet
zoude zijn voort te zetten.
Kiet weinig waren wij alzoo verwonderd dezer dagen van de
lieercu de Kanter eu Dronkers den navolgenden, aan ons collc-
gie gerigten brief te ontvangen
„Middelburg, den 22 octobcr 1855.
"Wij hebben de eer u kennis te geven dat wij besloten hebben
gebruik te maken wn het regt, ons volgens art. 8 van liet ko
ninklijk besluit van 31 julij 1S41 (staatsblad no. 26) toekomende
en de stoombootdienst op de Wester Schelde op den 1 januarij
1855 zullen staken.
De groote verliezen die deze dienst ons voortdurend berok
kent, gepaard bij de mislukking onzer pogingen, om haar te
verbeteren (waarvan onder anderen dc afwijzing van ons ver
zoek. door lieeren provinciale staten in hunne laatste julij-ver-
gadering ten bewijze kan strekken) hebben ons, tot ons leedwe
zen, tot dit besluit moeten brengen."
Het schijnt derhalve dat bij de genoemde lieeren liet voorne
men bestaat zich, met het begin van het volgende jaar, eigen
dunkelijk te onttrekken aan dc verdere nakoming van hetgeen
waartoe zij zich jegens dc provincie verbonden hebben.
Wij zeggen eigendunkelijk, omdat wij hen vcrpligt beschou
wen met de uitvoering der in hunnen brief bedoelde dienst op
do gestelde voorwaarden voort te gaan, ten zij uwe vergadering
hen daarvan niogt willen ontheffen, en omdat wij dus van oor
deel zijn dat zij art. S van het door hen aangehaalde koninklijk
besluit van den 31 julij 1S41 voor zich niet kunnen inroepen.
Wel geeft genoemd artikel aan degenen, welke vergunning
tot ccnc stoombootdienst verkregen hebben, de vrijheid dc aan
gevangen dienst weder te staken, mits van het daartoe bestaan
de voornemen eenigen tijd to voren, onder anderen, aan ons
collcgie kennis gevende, maar het behoeft onzes inziens geen
betoog, dat dit art. alleen ziet op het geval dat een concessiona
ris, ten aanzien van zoodanige dienst en hare voorzetting, geene
burgerlijke verbindtenis jegens derden beeft aangegaan.
De vergunning tot het aanleggen eencr stoombootdienst is,
volgens den gclieelcn inhoud van-het koninklijk bestuit van den
31 julij 1841 (staatsblad no. 26) als eene gunst te beschouwen,
die door het openbaar gezag, onder de door hetzelve, in het
belang ecner goede policic te stellen voorwaarden, wordt ver
leend. Dat iemand, welke die gunst heeft verkregen, bevoegd
moet zijn later, des verkiezende, daarvan weder af te zien, ligt
in den aard der zaak, maar dat hij van die bevoegdheid zou
kunnen gebruik maken ten nadeelc van anderen, jegens welke
hij, bij overeenkomst, bepaalde verpligtingen clcsaaiigaandc
heeft op zich genomen, gclooven wij te mogen tegenspreken.
Men behoort in deze, onzes inziens, wol te onderscheiden tus-
schen de door ons collegie, krachtens liet reeds boven aange
haalde koninklijk besluit van den 31 julij 1S41 (staatsblad no.
26) en dat van 9 mei 1S46 (staatsblad no. 23), aan de heelen
dc Kan ter en Dronkers verleende concessie, en de door hetzelve
met die heeren, ingevolge dc daartoe door uwe vergadering
verleende magtiging, aangegane overeenkomst.
Bij het verleenen van dc concessie zijn wij toch werkzaam
geweest ter uitvoering van de aangehaalde koninklijke beslui
ten, en alzoo als met de uitoefening bekleed van het openbaar
gezag; bij liet aangaan der overeenkomst, daarentegen, als
vertegenwoordigende de provincie, iu eene zuiver burgerlijke
handeling.
Hieruit volgt dat het aan de heeren de Ilanter en Dronkers,
volgens hot door hen in hunnen brief aangehaalde artikel, moge
vrijstaan van de door onze vergadering, in eerstgcmelde betrek
king, hun toegestane dienst voor het vervolg, af te zien, even
zeer als onze vergadering van haren kan t, in die zelfde betrek
king bevoegd zoude zijn, de verleende concessie weder in te
trekken, ja zelfs daartoe zich verphgt zoude moeten achten*,
wanneer blijken rnogt dat zij niet op de bij het reglement ge
stelde voorwaarden wierd uitgevoerd; maar hieruit vloeit even
zeer voort, dat de regten en verpligtingen die een gevolg zijn
van de door evcngemelde heeren met onze vergadering voor de
provincie, als bijzonder persoon, getroffen overeenkomst, ge
heel naar de regelen van het burgerlijk regt moeten beoordeeld
worden.
Volgens art. 1374 nu van het burgerlijk wetboek, strekkeu
alle wettiglijk aangegane overeenkomsten, dengenen die de
zelve hebben aangegaan, tot wet, moeten zij ter goeder trouw
worden ten uitvoer gebragt, en kunnen zij niet worden herroe
pen, dan met wcderzijdsche toestemming, of uit hoofde van,
redenen welke de wet daartoe voldoende verklaart.
Hebben dus dc heeren de Kanier en Dronkers zich bij eene
overeenkomst jegens de provincie verbonden, om zich met de
uitvoering cener stoombootdienst op de Wester.Schelde, op de
bij die overeenkomst bepaalde wijze, en tegen genot van de
wedorkcerig hun daarbij toegekende voordeden te belasten, en
hebben zij tot de uitvoering daarvan de vcroischtc concessie
verkregen, het staat hun niet vrij door eene eigendunkelijke
staking der dienst, zich willekeurig aan de uit die overeenkomst
voor hen voortvloeijende verpligtingen te onttrekken, maar zij
zijn integedecl gehouden te zorgen dat de dienst naar behooren
worde uitgevoerd, gedurende al den tij tlwaarvoor partijen
zich verbonden hebben.
Dat er tusschen de provincie en de heeren dc Kantor en
Dronkers werkelijk eene overeenkomst, als waarop wij hier liet
oog hebben is tot stand gekomen, daartoe behoeven wij u
slechts te herinneren aan het geen in uwe zomer-vergadering
van 1S54 aangaande dit onderwerp, is verhandeld geworden.
In die vergadering hebben wij namentlijk aan u eene nold
overgelegd, houdende aanwijzing van de voorwaarden, waarop
de ecrstgemelde heeren zich hadden bereid verklaard de ex
ploitatie der stoombootdienst op de Wester Schelde, in verband
met de bediening van het steigersehuitenveer tusschen Ylissin-
gen en Breskcns, voor eigen rekening te ondernemen.
Dat het in hunne bedoeling lag zich, van hunne zijde, jegens
de provincie tot dc naleving der in die nota vervatte bepalingen
verbonden te achten, zoo dra uwe vergadering daaraan hare
goedkeuring-zou gegeven hebben, blijkt uit hunne schriftelijke
onder die nota, onder dagteokening van den 29 maart 1800 Yicr
en vijftig, gestelde verklaring, luidende als volgt:
Dc oiulergeteekenden .Johannes Jacobus de Kantor en Dirk
Dronkers, verklaren zich bereid, oni; wanneer dit door de pro
vinciale staten van Zeeland mogt worden goedgekeurd* dc ex
ploitatie der stoombootdienst op de Wcster-Schelde, in verband
met dc bediening van liet steigerschuitenveei* tusschen Vlissin-
gen en Breskéns, voor eigen rekening te ondernemen* en zich
van hunne zijde ie verbinden tot eene getrouwe nakoming van
al dc verpligtingen door iieercn gedeputeerde staten aan hen
opgelegd, zoo a.s die in artt. 1 tot cn met 19 van de de hierbo
ven staande nota, gewijzigd echter voor wat betreft de artt. 2
en 12, blijkens door gedeputeerde staten aan ons bij extract me
degedeelde resolutie van 31 maart 1854, no. 2, en wel in voege
als bij die resolutie is aangewezen, omschreven zijn, en zulks
tegen wederkccvig genot van dc voordcelcn cn baten bij do artt.
20,21, 22 en 23 dier nota toegekend, verklarende zij zich mede
bereid, daartoe zich eveneens verbindende, om in afwachting-
van dc goedkeuring der provinciale staten, en reeds voorloopig
van af den 1 april 1300 vier cn vijftig, in de waarneming van dc
stoombootdienst op dc Wostcr-Scheldej en de bediening yan het
steigerschuitenvcer tusschen Vlissingen enBreskens te voorzien
op den voet onwijze, cn onder de voorwaarden en de voordee-
lcn, omschreven sub litt. a, b en c van dc overgangsbepalingen}
voorkomende aan liet slot van die zelfde nota."
Zoodra derhalve uwe vergadering aan voorschreven bepalin
gen hare goedkeuring hechtte, en daardoor tot liet aanbod van
dc heeren dc Kantor en Dronkers was toegetreden, hetgeen zij
deed bij haar besluit van den 8 julij 1S54, no. 2, blijkens de
gedrukte notulen vau dat jaar, waar men op bladz. 15 en vol
gende, de voorschreven nota in haar geheel vindt opgenomen,
was cv tusschen die heeren en de provincie eene overeenkomst
tot stand gekomen, waaraan beide partijen, gedurende den duur
waarvoor zij is aangegaan, zich behooren te onderwerpen.
Volgens die overeenkomst is do proviucie verpligt aan dó
heeren de Kanter cn Dronkers de voordeden te laten genieten*
bij de artt. 20 en 21 der nota vermeld, cn bovendien, volgens
art. 22, hun gedurende tien achtereenvolgende jaren eene gelde
lijke toelage ie geven van/ 6,500 'sjaars; zijn daarentegen die
heeren jegens dc provincie gehouden, althans gedurende 10
jaren waarin zij dat subsidie vau 6,500 genieten, na televen
en te volbrengen wat hun bij de 19 eerste artikelen van de
nota is aangewezen geworden;
Dat zy niet enkel volgens den geest, maar bovendien volgens
de duidelijke letter van het oveveengekomene, daartoe zeker
gedurende deze 10 jaren gehouden zyn, daartoe beroepen wij
ons op het bepaalde bij art. 23 van de nota, volgens hetwelk de
ondei nein_ers,- zoodra liet aan hen van wegc de provincie toege
kende subsidie ophoudt of vervalt, geheel vrij zullen zijn ten
aanzien van de bediening van het steigerschuiicnvccr, en zij
alsdan met de overgebleven steigerschuitscbippers zoodanige
overeenkomst zullen kunnen treffen als zij in hun belang zullen
noodig achten.
Daarenboven, al koude er omtrent de ware bedoeling van
partijen, met opzigt tot den tijd waarvoor zij over en weder zich
verbonden hebben, ccnige twijfel bestaan, de heeren de Kan ter
en Dronkers bezitten voorzeker de bevoegdheid niet iu deze
hunne eigen regters tc wezen; in tegendeel, meen en zij, dat dé
overeenkomst met zich medebrengt dat zij werking daarvan
kunnen doen ophouden wanneer het hun goeddunkt, zij onder
werpen de beoordeeling van deze hunne bewering dan aan den
burgerlijken regter; deze zal dan te beslissen hebben, met in
achtneming van de voorschriften, gegeven by art. 1378 en vol-"-
gende van het burgerlijk wetboek.
Trouwens, dat de lieexen de Kanter en Dronkers zeiven over
het regt verstand van de bestaande overeenkomst vroeger aldus
hebben gedacht, bewijst èn het hier reeds boven aangehaalde
aan uwe vergadering door hen aangeboden adres, waarbij zij
haar verzochten te worden ontslagen wanneer geen van dc
beide door hen vcrlangdeiniddelcn ter verbetering hunner posi-