amortisatie van schuldmaar ook tot vermindering van
lasten moet aanwenden.
Maar sprekers politieke redenen tot ondersteuning van het
ontwerp zijndat de uitbreiding onzer constitutionnele reg-
ten, de vermindering der belastingen en de hervorming van
het belastingstelsel wel degelijk lagen in den geest der grond
wetsherziening van 1848.. Nog iets, de afschaffing van den
accijns op het gemaal was steeds en overal een krachtige
hefboom der oppositie, en die hefboom is nu verbroken.
De heer van Nispen van Sevenaer voert andermaal het
woord ter verduidelijking van vroegere gezegden. Hij voegt
daarbij echter eene opgave van broodprijzen te Zevenaar,
ten bewijze dat de prijs bij afschaffing van den accijns zeker
moet dalen.
De heer van Bappard herhaalt zijn afkeurend oordeel
zijns inziens beschouwen de ministers alles te veel van de
likhtzijde.
De heer van Heiden lleinestein wilde ten gunste van het
ontwerp liet woord voeren, maar reeds zoo veel is er voor
gezegd dat hij zulks onnoodig acht, en hij vleit zich dat
vele der ingeschrevene sprekers zijn voorbeeld zullen volgen.
De heer Gevers van JEndëgeest kan daaraan echter niet
voldoen; hij acht zich verpligt zijne stem te motiveren. Hij
treedt in een uitvoerig betoog, clat hij ook even als de heer
Baud lang wankelde, dat hij in beginsel altijd vóór accijn-
sen was omdat zij onder anderen gelijkmatig drukken en
ook den vreemdeling treffen. Zoo om politieke als financiële
redenen verklaart hij zich echter in de gegevene omstan
digheden voor het ontwerp, en toont aan dat hij toch niet
van inconsequentie kan beschuldigd worden.
Nadat eene motie van den heer Dommer van Poldersveldc
tot schorsing der beraadslagingen is verworpenmet 33
tegen 10 stemmen heeft de heer van der Linden zijne goed
keurende stem nog gemotiveerd. De beschouwingen van
den minister van buitenlandsche zaken gaat hij voorbij
omdat de discussie niet mag Ioopen over diens denkbeelden.
Hij berigt voorts dat de rede des ministers van financien
hem heeft versterkt in zijne gunstige stemming voor liet
voorstel, en wederlegt nog eenige bezwaren der bestrijders.
Na een uitvoerig betoog over de werkelijke belangen van
den Javaan en de koloniale bijdragen, eindigt hij met de
verklaring dat hij niet als de heer van Bosse de verzekeriug
wilde hebben dat op niet meer dan 144- millioen uit de
oost-indische baten zal gerekend wordenmaar dat hij nooit
eene begrooting zal aannemen waarop deze tot hooger bedrag-
staan uitgetrokken.
De lieer van Deinse heeft op nieuw het woord gevoerd
tot wederleggiug van eenige bedenkingen op liet door hem
gesprokene.
De heer van Goltstein heeft mede ten tweeden male het
woord gevoerd en een nieuw overzigt van do discussien
geleverd, ten betooge dat de rigting door de regering aan
genomen, moet uitloopen op eene .belasting op het inkomen.
De heer Blaupot feu Cate treedt in eene beantwoording
van hetgeen tegen zijne eerste rede tot ondersteuning van
het ontwerp is bijgebragt.
De heer Westerhoff noemt het eene valsche en hatelijke
beschuldiging, dat de voorstanders der afschaffing gedreven
worden door onedele of laakbare drijfveren, en dat zij deze
kwestie tot eene partijzaak maken. Hij had liet voornemen
om in 't breede uit te weiden over de uitwerking der aecijn-
sen en om te wijzen op de verontrustende verschijnselen,
welke van eeue slechte voeding worden waargenomen en
dat tot. eene verbetering daarvan deze wet kan bijdragen.
Hij zou difc hebben gedaan, welligt ia het vooruitzigt om
.de ijverige, ja onbarmhartige voorstanders van den accijns
op het gemaaltot betere gedachten te brengen. Maar
aangezien zijne rede lang zou moeten zijn en het gevoelen
veld wint om de algemeene beraadslagingen niet langer te
rekken, zoo zal hij van het woord afzien.
De heer Bosscha wilna zoo veel smadens en verwijtends
voor het ministerie, een woord van vertrouwen niet terug
houden. "Vooraf ontvouwt hij drie bezwaren: 1. kan zijns
inziens de regering ligt gedreven worden in een rigting,
nadeelig voor een land, gewijd aan handel en scheepvaart;
2. wenscht hij de afsehafiing uitgesteld te zien tot het tijd
stip dat de door amoitisalie bespaarde rente een voldoend
equivalent opleverde, en 3. is hij tegen den nieuwen dwang
die bij cle afschaffing aan de gemeentebesturen in het beheer
hunner huishouding wordt opgelegd.
Een en ander brengt hem echter tot de slotsom dat liet
ministerie eene groolc verantwoordelijkheid op zich laadt
doch dat de overgeblevene bezwaren teveus niet beleid en
standvastigheid kunnen worden te boven gekomen. Met
vertrouwen op het doorzigt en de bekwaamheid dezer rege
ring ondersteunt hij haar en zal voor het ontwerp stemmen.
De minister van financien voert mede ten derden male
.het woord om kort te antwoorden op sommige aanmerkin
gen en vragen, sedert en naar aanleiding zijner eerste breed
voerige rede door verschillende sprekers in het midden
gebragt. Meestal behelst deze rede nadere solutien, certifi
cation of verduidelijking van gezegdennadere ophelderingen
tot wegneming van nieuwe of nieuw voorgedrag-ene beden
kingen van financielen aard.
De minister zegt dat zijn stelsel is dat in financiële zaken
de openbare rigting de beste is; wat de koloniale bijdrage
betreft, kan hij geene bepaalde verzekering geven dat nooit
meer dan 144 millioen op de begrooting zal worden uitge
trokken; de regering zal al doeu wat z'y kan om binnen
die grenzen te blijven.
De minisler van koloniën heeft het vroeger door hem
gesprokene nog nader toegelicht en den heer Baud verzekert
dat hij de beide gevoelens van dien spreker; het precair
achten der oost-indische bijdragen en het dienstbaar maken
der overschotten aan de ontheffing van den Javaan, deelt.
Zitting van 13 junij.
In den aanvang dezer 'zitting heeft de heer Dommer van
Poldcrsveldt zijne aangekondigde motie tot sluiting van de
algemeene beraadslagingen over het wets-ontwerp tot afschaf
fing van den accijns op het gemaal voorgesteld, welke
motie, na bestrijding door de heeren van Iloevell, flior-
becke, Hoffman en Kien met 41 tegen 21 stemmen is
afgestemd.
Daarna zijn de beraadslagingen over dat wets-ontwerp
voortgezet.
De heer Kien moet erkennen na al de gehoudene rede
voeringen, ook na de uitmuntende rede des ministers van
financien nog geeue gevestigde overtuiging te hebben. ïlij
noemt dus alleen zijne eigene bezwaren, ontleend aan de
politiek en onzen financielen toestand. Er zijn nog zoo vele
uitgaven noodig: voor het herstel der marine, de regeling
der schutterij, emancipatie van slaven enz.; voorts acht hij
de berekeningen der regering in alle opzigten veel te schoon
en beschouwt hij de afschaffing in beginsel als een halven
maatregel.
De heer Hoffman heeft hoofdzakelijk het woord gevoerd
om den minister van buitenlandsche zaken te beantwoorden,
en herhaald dat die minister in 1851 een tegenovergesteld
gevoelen als thans was toegedaan. Wat de ondersteuning
van het ministerie betreft, hij hechtte geloof aan het pro
gramma van 1853 en zag zich teleurgesteld. Zyne overtui
ging wenschfc hij intusschen nimmer ten offer te brengen ook
niet voor de eer van het lidmaatschap der kamer.
De lieer Sander heeft drieledige bezwaren ontvouwd, die
hij nog niet voldoende wederlegd zag: 1. zal deze afschaf
fing de val der overige accijnsen bewerken, omdat daarop
geen goed toezigt zal kunuen worden gehouden2. omdat
de verhoogiug der opcenten hem niet rationeel en zeer ge
vaarlijk voorkomt; 3. omdat de aanneming of verwerping
dezer wet eene levensvraag is voor vele platlelands-gemeen-
1;en, die de eigen heffing van het gemaal niet kunnen mis
sen en thans alle kosten daarvan voor hunne rekening-
krijgen.
De heer van Hoëvell noemt de redevoering des ministers
van buitenlandsche zaken van alle zonderlinge de zonder
lingste. Hij begrijpt zijne bedoeling volstrekt, niet, of moet
liet zijn als of de regering hare vrienden toevoegt: "Wy
doen wel mede met de oppositie maar behooien toch tot u.
Hij volgt den minisler verder in zijne rede waar hij spreekt
van een gerucht dat ,de heer Thorbecke zich tegen het ont
werp zou hebben uitgelaten. Zoo ook kwam hem ter oore dat
liet ministerie ten deze niet homogeen was maar 3 ministers
tegen de wet zijn. Hem heeft vooral de verklaring getrof
fen dat dit voorstel op zich zelf stond. In veler oog is het
een belangrijk fragment van eeu stelsel van hervorming; een
bewijs van het nut der voorstellen uit den boezem der kamer
gedaan.
Spreker rigt voorts eenige vragen tot den heer Baud;
het verwondert hem dat die heer de wisselvalligheid der
oost-indische baten en de verwijzing op de gedwongen1
arbeid niet ter sprake bragt bij de behandeling van het
regeringsreglement van Nederlandsch-Indic, en hij beschouwt
dat argument der wisselvalligheid, niet een argument le
gen het voorstel maar tegen het stelsel van den heer
Baud en een bewijs dat hij dat zelve wantrouwt.
De heer van Bosse heeft den minister van financiën ge
repliceerd dat de financiële uitkomsten van het aanhangige
voorstel niet gelijk kunnen worden gesteld met dat nopens
de brandstoffen, terwijl hij daarenboven herinnert aan de
thans vermeerderde uitgaaf voor de marine.
De heer Thorbecke heeft ook de bewering wederlegd dat
dit voorstel blijken van meerdere voorzigtigheid zou dragen
dan dat omtrent de brandstoffen. Na nog met eenige woor
den zijne bezwaren tegen het equivalent te hebben kenbaar
gemaakt, beantwoordt hij den minister van buitenlandsche
zaken. Wat de poging van dien minister betreft om het
voorstel te doen beschouwen als homogeen met zijne 13-jarige
ministeriële loopbaan, refereert hij aan de antwoorden daar
op in de revoeringen van de heeren van der Linden en van
Hoëvell. Aangaande geruchten die den minister zouden ter
oore gekomen zijn, beklaagt hij den minister, die daarvoor
een geopend oor heeft en ze te dezer plaatse bezigt tot in
sinuation die in het dagelijksche leven met een verachtelijk
stilzwijgen zouden worden beantwoord.
De heer Baud zegt na de verklaringen der miuisters van
financien en koloniën, waarin hij rertrouwen zal stellen hoe
wel hunne uitdrukkingen vrij rekbaar waren, veel gerust ge
steld le zijn en thans voor de wet te zullen stemmen.
De minister van buitenlandsche zaken betuigt zijn leed
wezen afwezig te zijn geweest toen de heeren van der Lin
den en van Hoëvell het woord voerden. Hij beantwoordt
den heer Thorbecke dat hij geene insinuatie deed maar open
lijk een gerucht mededeelde opdat het openlijk kon weder
legd wordenthans houdt hij zich intusschen overtuigd dat
dit gerucht ongegrond was.
Daarna ziju de algemeene beraadslagingen over het wets-
imtwerp gesloten.
Zitting van 14 junij.
In de zitting der tweede kamer van de staten-generaai
vau heden, is de wet tot afschaffing van den accijns op het
gemaal aangenomen met 43 tegen 22 stemmen.
Tegen stemden de heeren Eoreest, Kien, de Kempenaer,
van Lennep, de Brauw, Taets van Amerongeu Hoffman,
Hoekwater, van Bappard, BochussenElout van Speter-
woude, Sander, Mackay, Stolte, Delprat, van Deinse, van
Eranck, van Beede, Goltstein, van Lijnden, van Bosse en
Wintgens.
Vooraf is nog met gelijk getal stemmen aangenomen een
amendement van den lieer Thorbecke, strekkende om uit
art. 2, de middelen aanwijzende waarop ter verkrijging van
een gedeeltelijk equivalent opcenten zullen kunnen worden
gelegdhet geslagl weg te latenzoo dat alsnu de opcen
ten op het geslagt niet zullen verhoogd worden.
De heer van Bosse heeft voor art-. 1 gestemd, en, eerst
na afstemming van een door hem voorgedragen amendement-
op art. 2 (strekkende om niet onbepaald, maar tot een ze
ker bedrag als maximum uit de oost-indische baten ie be
schikken, ten ware een hooger bedrag reeds verkregen
baten aan de schatkist verzekerd zij) tegen dat art. en
daarna tegen de geheele wet zijne stem uitgebragk
In de zitting van aanstaanden maandag is aan de orde
gesteld de beraadslaging over het wets-ontwerp tot vasts! el-
ling van hoofdstuk VIII der staatsuitgaven (marine.)
De eerste kamer der stalen-generaal is ter vergadering
bijeen geroepen tegen den 25 dezer.
(Beecls gisteren per bulletin aan de daarop geabonneerden
medegedeeld.)
TER DRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS, UITGEVERS VAN DE MIDDELBURGSCIIE COURANT.