BIJVOEGSEL VAN DE IIBBELBURGSCHE COURANT.
Donderdag 22 Februari] 1855.
4®Ea4wea*£» van et afTscliaCSSiig van uien
accijns o£5 Eaei g-ensBaasui, ena gesleeSte
IsjSse vervaaagloag- aDaarvasa ÏSSBOIC eeae
laefiinEag- IbüjJ flaeeMeHajlkeaa oasis lag*.
Wij WIL LEVI, enz.
Alzoo Wij in overweging genomen hebben dat de gun
stige toestand van 's rijks geldmiddelen toelaat, om totecue
vermindering van lastenover te gaanen dat daarbij in
de eerste plaats moet gelet worden op die belastingen
we'ke op de meest benoodigd'e levensmiddelen drukken,
Zoo is het,-dat Wij, enz.
Art. 1. De rijks-accijns op 'liet gemaal wordt met den
1 januarij 1856 afgeschaft "en dien ten gevolge alsdan buiten
werking gesteld de wetten van 29 maart 1833 (staatsblad
no. 3), 26 november 1S47 (staatsblad no. 70), 26 mei 1849
(staatsblad no. 20), 28 junij 1S54 (staatsblad no. 101) en
art. 2 der wet van 18 december 1S52 (staatsblad no. 209)
Art. 2. Met den 1 januarij 1856 wordt ingevoerd cene
.jaarlijksche heffing bij hoofdelijken omslag.
Art. 3. Het te heffen bedrag wordt vastgesteld op een
millioen vijf honderd duizend gulden. Het aandeel daarvan
voor elke provincie bedraagt, voor: Noordbrabant ƒ131,130,
Gelderland ƒ144,340, Zuidbolland 364,380, Noordholland
342,220, Zeeland 87,170, Utrecht 84,320 Friesland
110,690, Overijssel ƒ66.580, Groningenƒ87,090 Dren-
j the 21,360 Limburg, 60,720. Deze verdeeling wordt om
de vijf jaren herzien.
Art. 4. De voor iedere provincie bepaalde som wordt
door'gedeputeerde staten over de gemeenten omgeslagen.
Die omslag geschiedt hoofdzakelijk in de verhouding
waarin door de ingezetenen der gemeenten in de directe be
lastingen wordt bijgedragen en met inachtneming van hare
bekende meerdere of mindere welvaart.
VfS het bedrag, waarvoor iedere gemeente wordt aan
geslagen geven gedeputeerde staten kennis aan het ge
meentebestuur
Art. 5. Het gemeentebestuur dat zich met den aanslag
der gemeente bezwaard acht, wendt zich binnen eene maand
daarvan kennis te hebben bekomen, tot gedeputeerde
.«raten en tot ons binnen ecne maand- na-de bcschikkiiv
van gedeputeerde staten wanneer zij daarin niet kunnen
berusten.
De beschikking ven gedeputeerde staten vermeldt de gron
den waarop zij berust.
Wij beschikken daarop na den raad van state te hebben
gehoord.
Art. 6. De aanslag der gemeente kan geheel of gedeel
telijk uit de inkomsten der gemeente worden gekweten en
als uitgave der gemeente door haar bestuur op do begroo
ting der uitgaven worden gebragt.
Art. 7. Dc aanslag der gemeente wordt, behoudens de
kwijting volgens het voorgaande artikel, over de ingezete
nen omgeslagen of verdeeld door eene jaarlijks door gede
puteerde staten voor iedere gemeente te benoemen commissie
van vijf personen waaronder steeds'de ontvanger van 's rijks
directe belastingen behoort. Waar zulks in het belang dei-
dienst wordt gevorderd kunnen door gedeputeerde staten
ook plaatsvervangers benoemd worden.
Art. 8. Zij die als lid der commissie in art. 7 vermeld
worden benoemd en het lidmaatschap aanvaarden zijn ge
houden om binnen drie dagen na van hunne benoeming ken
nis te hebben gekregen, van die aanvaarding schriftelijk
aan gedeputeerde staten te doen kennis dragen.
Hij die van zijne benoeming verlangt ontslagen te worden
is gehouden een daartoe strekkend verzoek aan gedeputeerde
staten binnen gelijke drie dagen in te dienen. Gedeputeerde
staten voorzien in dat geyal ten spoedigste in de openval
lende plaats.
Art. 9. Het hoofd van het gemeentebestuur is verpligt
aan de commissie, in art. 7 vermeld, al de inlichtingen te
geven of te doen geven die zij tot het regelen der aansla
gen noodig mogt hebben.
Avt. 10. Bij de vevdeefing wordt floor de commissie van
het beginsel uitgegaan dat de belasting verschuldigd is door
allen die op het tijdstip der verdeeling in de gemeente
roet der woon gevestigd zijn.
Zij die in meer dan eene gemeente eene woning hebben,
worden in iedere gemeente aangeslagen doch hebben regt
op ontheffing in verhouding van den tijd in dc andere ge
meente hunner woning doorgebragt.
Art. 11. De belastingschuldigen worden voor den hoof
delijken omslag in klassen verdeeld.
Bij hunne rangschikking in klassen worden de zelfde grond
slagen gevolgd als in de tweede alinea van art. 4 zijn aan
gewezen.
Onvermogenden worden niet aangeslagen.
Art. 12. Bij den aanslag van het hoofd des luiisgezins
geschiedt deze in evenredigheid van het getal personen
waaruit zijn huisgezin bestaat.
Kinderen beneden het jaar worden in den aanslag niet
begrepen.
Huisgezinnenmeer clan S inwonende wettige kinderen
tellende, worden voor de meerdere kinderen slechts rooi
de helft aangeslagen.
Art. 13. Ilct hoofd van het huisgezin is de belasting schul
dig voor al de personen van zijn gezin, daaronder begrepen
de bij hem inwonende personen en dienst- en werkboden,
behoudens zijn verhaal op hem, die, ofschoon bij hem in
wonende niet lot zijn gezin behooren.
Inwonende personen blijkbaar tot cene hoogerc klasse
dan bet hoofd des luiisgezins bchoorendczijn zelve belas
tingschuldigen.
Art. 14. Op voordragt van gedeputeerde staten wordt
door ons om de vijf jaren ten aanzien van elke gemeente
de som bepaald welke als omslag voor een lid des huis-
gezins of belastbaar persoon niet mag overschreden worden,
behoudens de verhooging wegens herbelasting en plaatselijke
opcenten.
Art. 15. De commissie is verpligt het beheer der aansla
gen binnen den daartoe te bepalen tij aan gedeputeerde
staten in te zenden.
Die tijd kan, op verzoek der commissie, door gedepu
teerde staten voorlangstens 14 dagen worden verlengd.
Bij verzuim der commissie om het kohier ter bepaalder
tijd in te zenden wordt de commissie door gedeputeerde
staten ontbonden. In dat geval wordt liet kohier ambts
halve door den rijks-ontvanger van dc directe belastingen
opgemaakt.
Op gelijke wijze wordt door gedeputeerde staten het op
maken van het kohier aan dien ontvanger opgedragen, wan
neer ten gevolge van weigering van een of meer der be
noemdenen indien naar het oordeel van gedeputeerde staten
geene andere personen beschikbaar zijn om de weigerachti-
gen te vervangen de commissie niet mogt kunnen worden
tot stand gebragt.
Art. 16. Dc kohieren worden door gedeputeerde staten
onderzocht, en na goedbevinding executoir verklaard door
onzen commissaris en aan het gemeentebestuur gezonden.
Het gemeentebestuur doet de executoir-verklaring dadelijk
afkondigen en het kohier wordt gedurende veertien dagen
ter inzage van de ingezetenen op dc secretarie der gemeente
nedergclegd.
Na verloop van dien tijd wordt het ter invordering aan
den rijks-ontvanger der directe belastingen ter hand gesteld.
Art. 17. De belastingschuldige die zich mot zijnen aan
slag bezwaard acht, kan zich, binnen ééne maand na de
afkondiging van het kohier; tot gedeputeerde staten wen
den, die daaromtrent uitspraak doen overeenkomstig de be
ginselen dezer wei.
Voor zooverre liet de dubbele aanslagen betreft, bij art.
10 vermeld, staat de termijn tot het inbrengen van bezwaar
open tot het einde van het betrokken jaar.
Art, 18. "Wanneer de aanslag der gemeente volgens art.
6 geheel of gedeeltelijk uit de inkomsten der gemeente moet
worden voldaangeschiedt de aanzuivering door haar op
den zelfden voet als door hen die hopfdelijke belasting schul
dig zijn.
Art. 19. De alzoo uit de gemeentekas verschuldigde gel
den die bij het einde van het jaar niet bij den rijks-ont
vanger der directe belastingen zijn gestortworden het vol
gende jaar bij horbclasting over de ingezetenen der gemeente
omgeslagen.
Gelijke herbelasting heeft plaats van het bedrag der op
de kohieren afgeschreven wordende ontheffingen en oninbare
aanslagen der ingezetenen.
Het bedrag der ten gevolge van art. 5 verleend wordende
verminderingen wordt over hetzelfde of het volgende dienst
jaar over al de gemeenten van de provincie omgeslagen.
Art. 20. Wij behouden ons voor om bij algemeenen maat
regel van inwendig bestuur omtrent den tijd en de wijze van
uitvoering der bepalingen van deze wet de noodige voor
schriften te geven.
Art. 21. De wet van 22 mei 1845 (staatsblad no. 22)
op de invordering van 's rijks directe belastingen, is ook van
toepassing op de invordering van deze belasting met dien
verstande dat de regelen ten aanzien van de belasting op het
personeel vastgesteld worden gevolgd.
Art. 22. Onverminderd de bevoegdheid der gemeenten tot
het heffen eener plaatselijke belasting op' het gemaal van
tarwe, spelt en rogge, kunnen tot dekking der plaatselijke
uitgaven de opcenten op de belasting bij deze wet vastge
steld tot 100 gaan.
Art. 23. De acten van benoeming der leden van de com
missiein art. 7 bedoeld, de verzoeken en kennisgevingen,
naar art. 8 in te leveren en dc daarop vallende beslissingen,
de bezwaarschriften in art. 17 vermeld, dc daarop te ne
men beslissingen en de dien ten gevolge te verleenen ordon-
nancien, zijn vrij Yan zegel.
In dc memorie van toelichting leest men onder anderen
het volgende:
De voor ons vaderland zoo gelukkige omstandigheid, da1-
de laatste dienstjaren alle met een voordeelig saldo voor
's rijks schatkist gesloten zijnhetgeen de gelegenheid heeft
geschonken tot schulddelging' over te gaandie achtereen
volgens voort te zetten en daardoor het cijfer der uit te
betalen renten onzer nationale schuld te verminderenmoest
de regering er op bedacht doen zijn rijpelijk te overwe
gen, wat er gedaan kon worden om, met het oog op de -
zen gezegenden toestand en zonder dien voor het vervolg
in de waagschaal tc stellen, de lasten des volks te vcrügtcn.
Zoo de regering vermeende bij het inslaan van dien weg
met behoedzaamheid te moeten tc werk gaan het was niet
alleen om dat zulks overeenkomstig is met dien aard van,
het nederlandsche volk en dus ook, waar hartstogten bui
ten invloed blijven, duurzaam den meesten bijval en blij
vende medewerking ondervindenmaar ook om dat de po-
litieke toestand van Europa in dezen de meest mogelijke
behoedzaamheid gebood.
De regering meende dus zich voorloopig tc moeten be
palen tot het voorstel eener vermindering van lasten ge
lijk staande met en niet overschrijdende de som sedert 1S50
aan renten bespaard.
Mogt het bedrag der vermindering van lasten cene mis
schien to hoog gespannen verwachting niet voldoen dc voor
gedragen vermindering was wanneer men de middelen op
merkt die de regering daarbij aanweesniet zonder be-
teekenis.
Vooreerst toch stelde de regering de opheffing der ton-
ncgelden van de zeeschepen voor; een maatregel waardoor
als het ware de laatste hand zou worden gelegd aan de milde
beginselen van handel en scheepvaart ten jare 1850 in onze
wetgeving opgenomen door welken maatregel de regering
de heilzame gevolgen van vrijen handel voor ons vaderland
wilde bevestigen, en, zoomogelijk, nog vermenigvuldigen.
Ten tweede stelde dc regering voor de opcenten weg tc
laten op den accijns op het gemaal. Zij toonde daarmede
aan, dat, in overeenstemming met hetgeen reeds in den
aanvang des jaars aan de volksvertegenwoordigers was ken
baar gemaakt, de belasting op de meest benoodigde levens
behoeften die was welke zij steeds in liet oog bleef houden,
en die het eerst door haar aangetast zou worden. Verder
te gaan dan de opheffing van opcenten, en de belasting ia
•het hart aan te tasten, scheen bij liet ontwerpen der wet op
de middelen, in het midden des vorigen jaars, niet wcnscliel§jk.
Hoewel de regering zich bij het aanbieden liarer voorstel
len reeds de mogelijkheid voor oogen stelde, dat zij op den
weg van voorzigtige behoedzaamheid niet van alle zijden
toejuiching zou inoogsten, zoo laat zich toch niet ontkennen,
dat bij de aanneming vau dit voorstel reeds dadelijk eenigc
verligting van de lasten des volks zoude zijn ontstaan, en
de weg zou zijn j aangewezen waarop men dacht voort te
wandelen.
De tweede stap op dezen weg te doen is van oneindig
meer gewigt. Zoo de regering daar thans toe overgaat,
het is geenszins omdat" zij geene waarde hecht aan het ge
voelen van hen die vermeen en dat het zijn voordeel zou
hebben daarmede te wachten tot dat de toestand van Europa
voor goed weder op den voet van vrede was bevestigd. Zij
moet echter doen opmerken dat zij zich iu de hoop om
langzaam op den weg van lastenvermindering voort tc kun
nen gaan teleurgesteld heeft gezien, daar uit het voorloopig
verslag over de wet op de middelen bleekdat de meerder
heid der leden tegen dien maatregel gestemd was, en tevens
weldra tegenover haar voorstel een veel meer omvattend
aan de tweede kamer door vijf barer leden werd aangebo
den hetwelkzoo het wierd aangenomende regering zou
verhinderen hare voornemens in de eerstvolgende jaren teil
uitvoer te brengen.
Ten einde zich nu niet den weg afgesneden te zien door de
aanneming van een voorstelvoor het tegenwoordige met
hare voornemens niet gelijktijdig uitvoerbaarachtte de re
gering het nuttig in de zitting van den 17 november die
voornemens nader te verduidelijkenen aan te toonen welken
weg zij voor had verder te bewandelen wanneer de poli
tieke omstandigheden en 's lands fiuancien dit zouden ge-
doogen. Zij verklaarde, dat de afschaffing van den accijns
op de rogge, gepaard met daarmede verband houdende
wijzigingen in den accijns op de tarwe, dat gene was wat
zij zich voorstelde later aan de goedkeuring der volksvertegen
woordiging te onderwerpen.
Niettegenstaande aldus de bedoeling der regering duide
lijk was uiteengezet, hebben drie leden van de kamer ge
meend de uitvoering daarvan niet te moeten afwachten maar
reeds dadelijk een voorstel te moeten doen tot afschaffing
van den accijns op de rogge. Dat de regering zich niet
kan vereenigen met dat voorstel zoo als het thans gedaan
is, hetwelk alleen den accijns op de rogge ten behoeve van
cenige ingezetenen zou opheffendoch dien op de tarwe
met. al zijn gewigt op andere ingezetenen laat drukken, be
hoeft na de verklaring van 17 november naauwelijks gezegd
te worden.
Ondertusscheu is de regering meer en meer tot de over
tuiging gekomen dathoe wenschelijk het ook in andere
opzigten moge geweest zijnden loop der tijden niet te
veel vooruit te streven ecne geheele afschaffing van den
accijns op het gemaal de voorkeur verdient boven cene par
tiële opheffing dier belasting, door de rogge èr uit te ligten.
Die overtuiging noopte haarden 20 december bij monde
van den minister van financiën te doen verklarendat
wanneer de politieke toestand zich niet bedenkelijker ver
toonde ten opzigte'^vau ons vaderland, het voornemen der
regeringjwas om, nadat de kamer weder zou zijn bijeen