BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBUBGSCHE COURANT.
Zaturdag 10 Februari] '1855.
Stfaiem-flSeaaeJp»»!.
De tweede kamer der staten-generaal zal, zoo als wij
reeds per telegraaf mededeelden, dingsdag 13 dezer, des
namiddags ten 2 ure, hare werkzaamheden hervatten.
Op dit oogenblilc zijn aanhangig de volgende ontwer
pen van wet:
1. op het lager en middelbaar onderwijs;
2. tot regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden
der ministeriele departementen;
3. tot afschaffing van het tonnegeld;
4. tot regeling en beperking der uitoefening van het regt
van vereeniging en vergadering;
5. houdende nadere bepalingen omtrent de kosten dei-
huizen van bewaring;
6. houdende bepalingen op het stuk der loodsdienst voor
zeeschepen
7. tot aankoop van 2i en 3 pet nationale schuld, ter
vervanging der schatkistbiljetten in het depot der munt
biljetten.
8. tot regeling van het gebruik van het koloniaal batig
slot over 1852
9. tot afschafliug van de regten op den uitvoer van ge
munt en ongemunt goud en zilver in Nederlandsch-Indie.
10. tot opheffing van het fonds voor de bevestiging en
wapening van het zuidelijke frontier.
11. houdende regeling van het fonds der bakengelden
'12. tot wijziging der wet van 12 april 1850 (Staatsblad
no. 15)houdende vaststelling van het briefport en rege
ling der brievenposterij
13. houdende verklaring van algemeen nut van de vol-
tooijing van den aangelegd wordende grindweg van Wil
lemstad naaf Steenbergen en van daar tot den grooten weg
onder Halsteren (provincie Noordbrabant);
14. tot regeling van de koperen pasmunt en nadere aan
wijzing der middelen tot regeling van het muntwezen in
Nederlandsch-Indie
15. tot voorloopige voorziening in sommige waterschaps-
belangen
en de volgende voorstellen van wet
1. tot instelling van plaatselijke raden van gezondheid;
2. tot afschaffing van de accijnsen op den turf en op de
steenkolen, en
3. tot afschaffing van den accijns op het gemaal der rogge.
©enaueeMtea'aacl vam
Zitting van den 7 februarij 1855.
Voorzitter jhr. nar.' Paspoort van Grijpskerke.
Afwezig de heeren mrs. B ijle veld en van Diggelen, en dr.
Damme.
Voorlezing gedaan zijnde der notulen van de laatste zit
ting worden deze goedgekeurd, en daarna door den voor
zitter kennis gegeven dat de heer mr. Bijleveld door onge
steldheid is verhinderd de zitting bij te wonen, en de heeren
mr. van Diggelen en dr. Dam me schriftelijk berigt hebben
zulks door ambtsbezigheden te zijn.
Voor kennisgeving worden aangenomen twee missives
van gedeputeerde statenhoudende goedkeuring der raads
besluiten tot verhooging van de posten jaarwedden van on
derwijzers en collecteloonenbeide op de begrooting voor
dit dienstjaar.
Gelezen zijnde een rekwest van Johannes van Leerdam,
die verzoekt: 1. verlof tot het afbreken vau twee huizen,
staande onder Middelburgs ambachten, en 2. ontheffing van
den door hem daarvoor betaalden cijns, berigt de voor
zitter dat het eerste is van de bevoegdheid vau burge
meester en wethoudershet tweede punt wordt om raad en
berigt gesteld in handen eener commissie, beslaande uit
de heeren van de Graft, en mrs. Vis en Snouck Hurgronje.
Is ingekomen rekwest van L. van der Staalpachter
der kleine werf van de gemeente, houdende herinnering
dat zijne pacht van 3 jaren met april eerstk. expireert, ter
wijl hij deze werf in slechleu toestand aanvaarde en het
hem thans door aanhoudenden ijver gelukt is dien toestand
te ver bet cv ca en er zijn brood op te verdienen, met ver
zoek al veder dat het deu raad behagen moge deze werf
op nieuw ouderhandsch aan hem te verpachten, tegen eene
met 50 verhoogde pachtsom, en dus voor ƒ150 per jaar.
De voorzitter preadviseert gunstig, wijzende zoo wel op
de gegrondheid der door den adressant aangevoerde redenen,
als op het belang voor de gemeente dat een vertrouwd
persoon in bezit is van dat punt, waar de gelegenheid zoo
ruimschoots bestaat tot ontduiking der plaatselijke belastingen.
Na eenige discussie wordt besloten het verzoek in te
willigen, weder voor drie jaar, terwijl burgemeester en wet
houders belast zijn om daarop de goedkeuring vau gedepu
teerde staten aan te vragen.
Bij concept-resolutie wordt vastgesteld de verdeeliug der
gratificatiën voor beambten bij de plaatselijke belastingen,
tot een gezamenlijk (bedrag vau 1420. (De verhoogde
jaarwedden op de begrooting voor het dienstjaar 1855 reeds
uitgetrokken zijnde, is het de laatste maal dat deze regeling
wordt vereischt.)
De voorwaarden van aanbesteding der bellingburgdooi
de commissie van financiën onderzochtter tafel gebragt
wordende met bet model en de teckeningberigt de voor
zitter tevens dat de noodbrug, gediend hebbende bij de
herstelling der dambrug, tijdelijk over de helling-straat zal
worden aangebragt. Óp verlangen van den lieer Spreuger
worden die conditiën ter inzage van de leden nedergelegd
en de beslising aangehouden tot de volgende zittingvast
gesteld op heden over acht dagen.
Bij resumtie gedelibereerd wordende op de missive vau de
commissie Loon voor werken in verband daarmede op den
nog niet gearresteerden- staat der instellingen van liefdadig
heid leest de secretaris die zich met het opmaken van
dien staat belastte, daartoe door den voorzitter uitgenoodigd,
eene nota van motieven voor. die hem hebben geleid om
deze inrigting te rangschikken onder diebedoeld bij art.
2 c der armenwet.
Daaruit blijkt dat zoowel de zedelijke als wettelijke over
tuiging bij het dagelijksch bestuur, hiervoor bestaatwelke
zij ontleent uit de statuten dief' vereeniging, die blijken
dragen dat de fondsen zijn bijeengebragt uit liefdegiften
dat de commissie zich voorstelde geene winsten te trekken
uit den arbeid, maar integendeel daarbij toe te leggendat
zij in elk geval niet strekken zoude tot voorkoming van
armoedemaar wel tot voorkoming van bedelarij enz. bij
reeds armlastige of althans arme personen.
De heer Rekker bestrijdt dit gevoelen. Hij betoogt dat
hier niet kan geldig zijn wat de commissie zich moge ten
doel gesteld hebben bij de oprigtingmaar de tegenwoor
dige werkkring. Zij geeft loon voor werk en is zijns in
ziens onaangezien wie dat Joon bijeenbrengtbestemd ter
voorkoming van armoede bij nog- niet armlastige behoef -
tigen. Art. 41 der armenwet maakt bepaald onderscheid
tusscheu onderstand en beloouing van arbeid. Overigens
gelooft hij dat ook door den minister van binnenlandsche
zaken het door hem geuite gevoelen wordt gedeeld', al
thans ten aanzien der hulpbanken.
De lieereu van Sousbeeclc en mr. Vis verklaren bij aan
dachtige lezing der statuten van de commissie, in verband
met de armenwet, tot de overtuiging gekomen te zijn dat
de voorgestelde rangschikking juist is.
De heer mr. Sillle spreekt in"gelijken geest.
De heer mr. Snouck Hurgronje wederlegt de bewering
dat het jmeerendeel der bij de commissie werkzamen niet
reeds armlastig zoude zijn. De ondervinding bewees hem
zulks. Hij gelooft dat hier ook gelden moet dat men min
der uitgaat van het beginsel om beloouing te geven voor
werk, dan wel om arbeid te doen verrigleu opdat de on
derstand niet geheel onverdiend worde verstrekt.
Nadat hierover nog door eenige leden het woord is ge
voerd, wordt, bij afwezigheid van den heer Hekker, de door-
burgemeester en wethouders voorgestelde rangschikking-
goedgekeurd met 12 slemmen tegen 1 (de heer van de Graft).
Alsnu de staat zelf aan de orde zijnde, slelt de heer-
van Deinse voor daarvan te doen vervallen de Vereeniging
tot bevordering van ambachten onder- de Israëlieten. Deze
toch kan niet gezegd worden armoede te lenigen', maar-
wel zicli ten taak te stellen die te voorkomen, door jonge
lieden op te leiden tot ambachten, van werktuigen te voor
zien enz.
De secretaris licht toe dat die instelling niet alleen steeds
als zoodanig was aangemerkt, maar hare statuten ook spre
ken van onderstand in geld, terwijl het geheel wordt bij
eengebragt door liefdegiften.
De heer Salomonsoo, als voorzitter van die vereeniging,
verklaart het gevoelen van den secretaris te deelen.
Niemand het amendement des heeren van Deinse onder
steunende, wordt overgegaan tot de orde.
Het verzoek van regenten over de godshuizen om bij de
aanmerkingen op te nemen, dat in den aard van geene dier
instellingen eenige wijziging mag- worden gebragt, wordt
na langdurige discussie uiol ingewilligden overigens te
gemoet gekomen aan eenige geringe bezwaren; waarna de
staat alzoo definitief wordt vastgesteld met 11 stemmen
tegen 3 (de heeren van Deinse, llckker en van de Graft).
Zijnde aan burgemeester en wethouders opgedragen deze
beslissing Ie brengen ter kennis van de commissie Loon
voor werk en vau regenten over de godshuizen.
Aan de orde zijnde de deliberatien bij resumtie op het
rapport der commissie van financienvraagt de lieer mr. Vis
het woord, en geeft zijne bevreemding te kennen dat die
commissie nu eerst heeft acht geslagen op de zoo laug reeds
geheven wordende en jaarlijks op de aanslagbiljetten voor
komende opcenten, ten behoeve der haven van Middelburg.
Hij verwondert zich te meer over het gedane voorstel, wan
neer hij in aanmerking neemt dat, naar den woordelijken
inhoud van het verslag der commissie, deze laatste van
oordeel is dat die opcenten wel degelijk in compensatie met
de overigen op de gemeente-begrooting voorkomende moeten
worden gebragt, daar alsdan reeds het bij de wet ge
noemde maximum zoude bereikt, ja overschredeu zijn, en
dus de te vragen dispensatie vau art. 250 der gemeentewet
overbodig zoude wezen.
Hij wijst voorts op de slotbepaling van het zoo even ge
noemde artikelen meent dat daarin evenmin aanleiding
kan gevonden worden tot het doen van dusdanig voorstel,
aangezien zoo wel die bepaling als de geheele strekking dei-
gemeentewet, op het stuk vau belastingen, eene te bren-
gene meer evenredige verhouding tusscheu het directe en
het indirecte stelsel op het oog heeften geenszius eene
opvoering der opcenten tot het maximum noodzakelijk maakt.
Volgens het voorstel der commissie nu, zal er ter bereiking
van dat doel eigenlijk niets gedaan wordende hoogst
ongelijkmatige verhouding zal schier geheel de zelfde blijven
en met uitzondering vau eenige kleinedoor de gemeente
wet langer te heffen verboden accijnsenzal de in deze
gemeente in het oog vallende onevenredigheid tusschen die
twee stelsels, immers tegen/30,000 aan directe belastin
gen staan/130,000 aan indirecte heffingen overvolkomen
behouden worden.
Zoodanige uitlegging nu van de bedoelingen der wet
heeft in zijne oogen iets van bittere spotternijen beves
tigt hem meer en meer in de meening dat de commissie
een geheel ander beginsel dan de wetgever aankleeft
en hoog met het bestaande is ingenomen, of wel te zeer
opziet tegen de bezwaren aan eene omwerking van dat
stelsel, in den geest der wet, verbonden. Hij wil hier niet
vooruitloopen of de bijzondere omstandigheden, bij art. 255
der wet bedoeldhier aanwezig zijnmaar zoude anders
ten einde van deze zoo gewigtige aangelegenheid geen stuk
werk te makenof den schijn op zich tc laden van het
heilzame beginsel der wet te willen ontduiken, doch thans
ia overweging geven om,op grond dier bijzondere omstan
digheden en naar aanleiding van art. 255 der wet, te vragen,
ontslagen te worden van de volledige toepassing van art.
291, 2de alinea, en zulks tot den jare 1859, als wanneer
die bijzondere omstandigheden zullen opgehouden hebben
van invloed le zijn; en men tevens ten gevolge van de
toezeggingen der hooge regering omtrent te brengen wijzi
gingen in het belastingstelsel, mer. meer zekerheid zal kun
nen werkzaam wezen.
De heer mr. Siffié tracht deze bezwaren te wederleggen
en zegt dat voor 6000 aan accijnsen meer is afgeschaft
j dan de gemeentewet bepaaldelijk gebiedt.
De beer van de Graft spreekt in gelijken geest en wijst
op de groote bezwaren die de commissie vail financien na
zorgvuldig onderzoek schier overal heeft ontmoet.
De voorzitter verklaart ten deele het gevoelen van "den
heer mr. Vis te deelenalthans hij wenscht ook geene her
vorming ten halve en zou intusscheu dus gaarne zien dat
die heer zijn voorstel formuleerde en dat van de commissie
van fiuancien wierd aangehouden.
De heer mr. Siffié protesteert tegen dit voorstel, als zijns
inzieus alleen kunnende strekken tot uitstel eener herzie
ning van het belastingstelsel. Het voorstel der commis
sie van financien verdedigt bij daarentegen als, nu eenmaal
het beginsel door den raad is aangenomen, de eerste schre
de op den weg Ier verbetering.
Na nog eenige discussie, waaraan de voorzitter met de
heeren mr. VisSpreuger en mr. Siffié deelnemenwordt beslo
ten den heer mr. Vis uit te noodigen zijn voorstel te for
muleren, om in de zitting op lieden over acht dagen te
beslissen welke van beide voorstellen door den raad zal wor
den aangenomen.
Op voorstel van den heer van Deinse wordt alvorens het
beginsel uitgemaakt, door in omvraag te brengen of er naai
de zienswijze van dezen raad in deze gemeente bijzondere
omstandigheden bestaan, die afwijking vorderen van de be
palingen der gemeentewet, naar luid van art. 255 dier wet?
Welke vraag met algemeene stemmen toestemmend wordt
beantwoord.
De commissie, aan welke de laak is opgedragen om een ge
wijzigd tarief voor bestel-, los-en sleeploonen te ontwerpen,
wordt te dier zake diligent verklaard tot de volgende zitting.
Van gedeputeerde staten van Zeeland ingekomen zijnde
eene missive, houdende aanmerkingen op de regularisatie
der saldo's vau de rekeningen van vorige jaren euz., bij de re
kening en verantwoording der gemeente over 1853, is deze
door burgemeester en wethouders om raad en berigt gesteld
in handen vau de commissie van financien.
Bij nionde van den heer mr. Siffié brengt die commissie
rapport uitmet overlegging eener uitvoerige memorie van
den gemeente-ontvanger, concluderende dat zij zich met de
daarin uitgedrukte gevoelens vereenigt en alzoo voorstelt
daarvan aan gedeputeerde stateu keunis tegeveu, en ook in
geval die alsnog de goedkeuring mogten weigerenbij dat
gevoelen te volharden en clc uitspraak des koning-s iu te
roepen.
De voorzitter stelt voorloopjg voor die laatste clausule
weg te laten, omdat dit regt in elk geval aan de gemeente
verblijftterwijl de zaak zelve wordt aaugeliouden tot de
volgende zitting.
De openbare zitting wordt gesloten.
TER DRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS .ABRAHAMS, UITGEVERS VAN DE MIDDELBURG SC HE COURANT.