MIDDELS VRG'SC-HE COURANT. N°. 25, Dinssdag; 27 Februari}. NIKIJWSTIJIHNGEN. ÈJbjLd& Jlcbctrïaubedic ^5«t«bel-RlAat0clia5ipij. JYanfcrijk. iutebevLtnbcn. De DIRECTIE maakt bekend dat de VOORJAARS- KOFF1J-VEILINGEN der Maatschappij, van 1844, zullen gehouden worden op de dagen en plaatsen en bestaan uit de hoeveelheden hieronder gemeld Te ROTTERDAMop Donderdag den 7 Maart 1844, 184,727 Balen Java KOFFIJ liggende aldaar. Te AMSTERDAMop Maandag den 11 Maart 1844, 229,339 Balen Java KOFFIJ, liggende aldaar. 19,623 Dito DITO, te Dordrecht. 4,210 Dito DITO, te Middelburg. De Directie maakt tevens bekenddat de ordinaire soor ten onder die hoeveelheden voorkomende, niet beneden 20 cents zullen worden losgelaten en de afwijkende sorterin gen niet dan in verhouding tot dien prijs van 20 cents; ter wijl hetgeen mogt worden opgehouden niet anders dan met cene verhooging van een halven cent boven den opgehouden prijs verkrijgbaar zal zijn echter bij geene mindere partijen dan van 2500 Balen; zullende deze zelfde bepaling ook gel dig zijn voor de 161,730 Balen, welke van de in de Na- jaars-Veilingen van 1843 opgehoudene 207,385 Balen thans niet zijn aangeslagen geworden terwijl de Directie voorts de verzekering geelt, dat zij voor hare gewone Najaars-Vei- lingen van 1844, geene andere Koffij dan de bovengemelde partijen aan de markt zal brengen. De Monsters zullen op Woensdag den 7 Februarij 1844 verkrijgbaar zijn terwijl de Notitien met de Veil-conditien in tijds zullen worden uitgegeven. Amsterdam, den 27 Jannarij 1844. VAN DER ÓüDERMEULEN President. KOOY, Directeurfungerend Secretaris. LONDEN den 21 februarij. Met is bekend hoe sedert eenigen tijd, in onderscheidene Engelselie graafschappen, groote bijeenkomsten van pachters en anderen gehouden zijn 0111 de bedoelingen der vereeniging tegen de graanwetten te gen te werken. Tot hiertoe misten die bijeenkomsten echter nog een middelpunt, hetwelk thans gevonden is door de vorming eener maatschappij tot bescherming van den Engel- schen landbouw, die in deze hoofdstad zal zetelen, en in wier eerste, den 17 dezer gehouden vergadering, de hertog van Ricbmond tot president en de hertog van Buckingham en Chandos tot vice-president is gekozen. Verscheiden andere voorname landeigenaars hebben zich als leden doen inschrij ven. Deze centrale maatschappij zal zich met de hier en elders bestaande vereenigingen tot genoemd doel in gedu rige gemeenschap stellen. .De alhier uit Lissabon ontvangen brieven geven de meening te kennen dat de aangewende pogingen om h$tgou vernement -omver te werpen door gemis der verwachte al- gemeene medewerking op niets zouden uitloopen. Wel is waar hadden de insurgenten Castello Branca een versterkt .stadje op d.e Spaansche grenzen beraagtigd maar de groote meerderheid der troepen koos hunne zijde niet. De hertog van Terceira zou zich, den 13 dezer, in per soon aan het hoofd der troepen gaan stellen, die tegen de opstandelingen waren uitgezonden. Volgens berigten uit Oporto, Coimbra en andere groote steden, bleef de groot ste kalmte aldaar heerschen en te Elvas had de beze'ting de aanbiedingen der ontevredenen afgeslagen. Door het gou vernement was eene leening van 500 contos met de Lissa- bonsche bank gesloten, .en het had vrijheid verworven om .nog 1500 contoselders op te nemen. Van de Kaap de Goede Hoop zijn brieven tot 15 december ontvangen. Uit Port-Natal had men geene nadere, berigten, maar de boeren in de districten langs de Oranje rivier bleven ecu sterken onwil betooncn 0111 zich aan de koloniale autorrteiteirte onderwerpen, en zich beklagen, dat het koloniaal gouvernement hen niet krachtiger tegen de strooperijen dar Kaffers beschermde. Particuliere brieven uit Tunis stellen den toestand der 'Europeanen aldaar als kngs boe meer bedenkelijk voor. De Moren beleedigen en kwellen hen op alle mogelijke wijzen. Zelfs de consul van Napels, die vooreen Siciliaanschen knaap welken zij mishandeld hadden partij had gekozenis den 23 januarij door meer dan 3000 hunner met steenen gewor pen en vervolgd, zoodat de consuls van andere natiën hem hebben moeten ontzetten. Een Moor die langs de straten schreeuwde: De dag is gekomen op welken de Moren .zich op de Christenen wreeken zullen J" was door zijne ge- loofsgenooten luidruchtig toegejuicht. PARIJS den 21 februarij. In de zitting van de kamer der afgevaardigden van heden is het ontwerp van wet op de jagt met 251 tegen 146 stemmen aangenomen; daarna heeft men zich bezig gehouden met de ontwikkeling van het voor stel van den heer de Remitsatbetrekkelijk de incomptabi- liteit, of het niet vereenigbare van door den staat bezoldig de functien met het .lidmaatschap der kamer. De heer de Remitsat beweerde, dat de kamer geen strijdperk meer was' voor politieke hartstogten en groote gedachten maar dat zij tot den rang van een renperk Voor bijzondere belangen was vervallen. Hij merkte verder op dat het bekleeden van eeni- ge ambten aan de gedeputeerden geene genoegzame onafhan kelijkheid overlaat. Vervolgens werden de beraadslagingen over het al of niet in overweging nemen van dit voorstel aangevangen. 's GRAVENIIAGE den 23 februarij. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, heeft, nadat op onderscheidene verzoekschriften verslag was gedaan, de centrale afdeeling haar algemeen verslag ter tafel gebragt omtrent het wets-ontwerp betrekkelijk de vorderingen van wijlen Z. M. Koning Willem Frederik. De beraadslagingen over deze voordragt zijn vastgesteld na die over het wets ontwerp wegens de buitengewone belasting op de bezittin gen zullende echter nog vooraf over de wetten tot aanvul ling der middelen over 1844 en 1845 en tot aflossing van schuld aan de Nederlandsche Handel-maatschappij worden be raadslaagd. Daarna zijn de beraadslagingen geopend over de wet tot heffing eener buitengewone belasting op de bezittingenmet eene daarmede gepaard gaande vrijwillige leening. De heer Gouverneur heeft daarover het eerst het woord gevoerd. Hij heeft de voordragt bestreden, op grond i° dat zij op een valsch beginsel steunt; 20 dat zij is strijdig en on waar in de bepalingen; 30 dat zij is zedeloos in strekking, en 40 dat zij is onuitvoerbaar. Ten aanzien van het eerste punt merkte de spreker aandat het beginsel van het ont werp te wetenom al de eigendommen der ingezetenen roerende en onroerende, ligchamelijke en niet ligchamelijke te verbinden ten behoeve der rentheffersstrijdig is met het burgerlijk en met het staats-burgerlijk regt, en allergevaar lijkst in de gevolgen. Hij oordeelde, dat de leden der Ka mer van hunne lastgevers de magt niet hadden bekomen om over derzelver eigendommen te beschikken ten behoeve der schuldeischers. Het vermogen om belastingen te helpen uit schrijven vond eene natuurlijke grens in art. 162 der grond wet, bepalende, dat ieder ingezeten wordt gehandhaafd in het vreedzaam bezit zijner eigendommen. Men beriep zich op de heiligheid der verpligtingen van den Staat jegens des- zelfs schuldeischers maar daartegenover stond dat de grond eigenaar gelijke aanspraak had op de bescherming van den Staat, als de sclnildeischer. De heer Modderman heeft mede het ontwerp bestreden. Hij achtte de vermindering van het nationaal vermogen met 35 millioenen eene nationale ramp. De voorgestelde zware be lasting zou tot groot nadeel voor de maatschappijaanmer kelijke inkrimpingen in de verteringen ten gevolge hebben, en de burgerklassen noodzaken zich in schulden te steken. Alle takken van volksbestaan zouden de nadeelige gevolgen van deze belasting ondervinden. Ook uit een zedelijk oog punt duchtte hij veel kwaad van de belastingnaardien zij de ingezetenen in een strijd tusschen eigenbelangen pligtbragt. Het openbaar worden van der burgeren staat van zaken was, vooral in een land dat grootendeels van crediet bestaat, heil loos. Hij meende namelijk dat het stilzwijgen bij de be- moeijingen der commissien geenszins genoegzaam is gewaar borgd. Voorts achtte hij den maatregel ook daarom verder felijk omdat dezelve tot misnoegen der natie aanleiding zou geven. I11 de werking der wet vond hij groote ongelijkheid zij kwam hem ten deele onuitvoerbaar voor. Bij de ingeze tenen dei provinciën zou men het denkbeeld niet kunnen weg werpen dat zij worden opgeofferd aan de effectenhouders. Hierdoor zou de eensgeziudheid groot- gevaar loopen. Bo vendien vreesde bij datdoor de werking der wethet aanzien van de Regeringde eerbied voor dezelve en de goede gezindheid op het spel werden gezet. Overeenkomstig den eed, door hem afgelegd, om 'slands belangen naar zijn beste weten te bevorderen moest hij zich tegen deze voor dragt verklaren. Daarenboven moest hij dit doen, omdat de onderhavige belasting de natie buiten staat stelde om aan buitengewone rampen weerstand te bieden. Wijders het doel der wet nagaande oordeelt de spreker dat men tot aflossing aan de Handel-maatschappij niet dadelijk verpligt is dat de ruim 20 millioenen tot aanvulling der te korten van 1846 1850 vooreerst niet noodig zijn; dat der halve de zoo buitengewoon bezwarende maatregel niet noo dig is. Hij beschouwt bovendien de leening of heffing niet als een radikaal redmiddel, zonder vrijwillige conversie, en deze is bij den tegenwoordigen stand der effecten onmogelijk. 3 en slotte meent hij de Regering en de Kamer te moeten toeroepen misleidt uzelven nietlet op het einde De heer Anemaet meent, dat er geene noodzakelijkheid bestaat, om nu reeds alle achterstanden en tekorten te dek ken door een middel als het onderhavige door welks aan bieding de gansche natie ontstemd en bedroefd is geworden. Indien men tot een buitengewonen maatregel de toevlugt moet nemen behoort men eerst eene vrijwillige leening te beproe ven maarniet eene geforceerde leening, als de voorgestelde. Hij betwijfelt het zeer, of .deze leening wel gelukken zal, en hij bestrijdt vele bepalingen der heffing, waartoe men dan zou moeten overgaan. Zijne overtuiging van het nadeelige der wet is zoo grootdat hij meent, den minister, die de zelve heeft voorgesteld, dringend tot de intrekking te moe ten aansporen. i De heer van Dam verklaart, dat hij zich nimmer zoo be wogen heeft gevoeld om tot ,dc vergadering te spreken als thans. Hij acht het pligt te spreken om den voorgestelden maatregel, welke, naar zijne overtuiging, onheil en ellende over het land zal verspreiden, te bestrijdenen om ten min ste zich voor de toekomst te regtvaardigen dat hij al het mogelijke gedaan heeft om het onheil af te keeren. Er be staat zijns inziensgeene noodzakelijkheid om tot eenen zoo bezwarenden maatregel over te gaan als voorgesteld is. Vele uitgaven behoeven op dit oogenblik niet gedekt te wor denen andere, hoe wenschelijk ook, wettigen den buiten gewonen maatregel niet. Niemand wenscht vuriger dan hij eene regeling van 'sRijks financien; maar het ontwerp, dat thans aanhangig is, zal dat groote doel niet bereiken. Hij geeft toe dat men op de vaderlandsliefde der ingezetenen mag rekenenmaar hij gelooft ookdat men van dat too- verwoord geen roekeloos gebruik maken moet. Hij zou het roekeloos vinden, tot de buitengewone heffing, in staat van rust en vollen vrede, over te gaan. Hem komt het voor, dat, indiener ten slotte een buitengewoon hulpmiddel gevor derd wierd, de meer gegoeden in den lande zulks bij uitslui ting, immers voor het grootste gedeelte zouden moeten dragen; doch nimmer kan hij zijne toestemming geven aan eene hef fing waardoor godsdienstige en liefdadige instellingenkerk en armbesturen worden getroffenaan een voorstelwaar door de vrijheid der burgeren wordt gekrenktde sluijer over de geheimen der familien zal worden weggenomen het crediet van den koopman en handelaar verbrokenja inqui sitoriale commissien worden ingesteld. Hij gelooftdat de Vergadering haar mandaat zou te buiten gaan door zooda nig voorstel aan te nemen. Hij vreestdat de aanneming van hetzelve onvergenoegdheid en spanning bij de natie zal doen ontstaan die later alle vrijwillige conversie onmogelijk ma ken zal. Zijns inziens bestaan er andere middelen, om in den nood der schatkist te voorzien, en behoeft men niet juist over te gaan tot dat gene, waartegen de geheele natie opkomt. Hij bidt de Kamerwel indachtig te zijn op de gevolgen der invoering van de heffing, want op het slagen der leening isnaar zijne meening niet te rekenen. Hij spoort de raads lieden der Kroon aan afstand te doen van den roem dien zij van eene aanneming van het voorstel verwachten; want dat voorstel kan het vertrouwen des Volksde liefde voor den Koning en zijn doorluchtig huis doen verliezenkan de voorbode van groot onheil zijn. Naar aanleiding van eene aanmerking van den lieer van Damomtrent het onvervuld blijven der plaats van wijlen den graaf van den Bosch, als lid der Kamer, zegt Z. Éxc. de minister van binnenlandsehe zaken, dat hij eene uitnoodiging aan Z. Exc. den gouverneur van Zuid-Holland heeft gezonden, om tot de de verkiezing, tot vervulling van die vacature, over te gaan, doch dat Z. Exc. heeft geantwoord, dat, ten gevolge van bijzondere omstandigheden daartoe nog niet da delijk kon worden overgegaan. De minister meent ookdat het niet wenschelijk was, een nieuw lid in de Kamer te zien zonder de noodige kennis van zaken, nopens een zoo aange legen onderwerpals hetwelk 1111 in beraadslaging is. De heer van Nagell verklaart zich tegen de voordragt. Hij hoopt, dat, indien dezelve mogt worden aangenomen, Z. M. de Koning, beter ingelicht, haar niet zal doen uit voeren. De heer Backer schetst, hoe 's Lands geldmiddelen, door verschillende feilen en tekorten, zijn achteruitgegaan. Hij meent, dat het bestaande aanzienlijke tekort moet worden aangevuld. Men moet de handen ineenslaan, om groote ram pen af te keeren. Hij heeft hoop op het welslagen der lee ning. Mogt echter de heffing noodig zijn, dan bedenke men, dat dezelve voor de zoo dringend noodzakelijke regeling van 's Lands financien onvermijdelijk is; en dat soortgelijke be lastingen in de geschiedenis dezer landen niet vreemd zijn. Hij steunt op de vaderlandsliefde en zamenwerking der in gezetenen. De heer Enschedé is terug gekomen op het gebeurde in 1843, toen de Regering het voorstel deed, om, door het realiseren van de Belgische schuld, een gewigtig Staats-be- lang te verzekerenen door eene conversie in de behoefte immers grootendeels, te voorzien, zonder eene belasting der menigte, en deze wet is afgewezen onder den indruk der meeningdat liet beter ware het volk tijdelijk daartoe te belasten. Hij verklaardedestijds de ongenoegzaamheid der grondwettige instellingen te hebben gevoelddie het bewind niet veroorloofden de Kamer te ontbindenen stemgeregtig- den, ten aanzien van dit gewigtig punt, te raadplegen. Daar de behoefte steeds dringerder was geworden, en men alzoo tot eene belasting moet overgaanachtte hij zich niet ver antwoordelijk voor den meerderen drukdie daardoor op de menigte zoude worden gelegd. Ten aanzien van de onder havige voordragt, oordeelde hij het beginsel niet ongeoor loofd den maatregel zeiven bij gebrek aan eenig ander middel, onvermijdelijk, en de belasting, indien zij eerlijk en gemoedelijk werd opgebragtgeschikt om aan het doel te beantwoorden den staat der geldmiddelen te herstellen en, naar tnenschelijke berekeningen, voortaan het evenwigt te behouden. Ten aanzien van dit laatste vertrouwde hij op de zedelijkheid, bet gezond verstand en den godsdienstzin van de overgroote meerderheid zijner medeburgeren en gaf hij de hoop niét op, dat, bij bedaard overleg, en bij de erkende voordeelen daaraan verbonden, aan de leeiïiiii' .Ge noegzaam deel zoude kunnen worden genomen. Hij ver klaarde zich tegen elke willekeurige verkorting Ier rr.::éri

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1844 | | pagina 1