MIDDELBÜRGSCHE N T. (3 0 Utt c~ N°. 117. Zaturdag Éf mm ÜL w ra 30 September. 1843. MEUWSTIJMN&EN. .ysË^ii IDuttscfclanb. JVanimjfc j ilebevlaufecn FRANKFORT den 27 september. Verscheidene Pruisische ■officieren van hoogen rang zijn met den keizer van Rusland naar Warschau afgereisd om de groote revue in de nabijheid dier stad bij te wonen. Het verblijf van dien monarch te Berlijn heeft zich weder door groote mildheid gekenmerkt; niet alleen zijn talrijke personen met ridderorden en kostbare snuifdoozen of ringen begiftigdmaar de keizer heeft ook de som van 10,000 daalders aan het stedelijk bestuur doen toekomen, ten einde die onder verschillende armen te verdee- len. Na het vertrek van den kroonprins van Zweden uit Berlijn wilde men daar wetendat hij namens zijnen konink lijken vader de uitnoodiging van den koning van Pruissen heeft overgebragt, om dezen te Stockholm te komen bezoe ken. Nog werd in voorname kringen verzekerd, dat eenehu- welijks-verbindtenis tusschen de dochter van genoemden kroon prins en prins Adalberttweeden zoon van prins Willem van Pruissenberaamd zou wezen. Volgens ber.igten uit Belgrado, van den 14 dezer, had dien dag de plegtige openbare afkondiging plaats gehad van het bevelschrift des sultans, waarbij de keuze van Alexander, Ka ra Georgewitsch tot vorst van Servie bekrachtigd werd. Deze plegtigheid geschiedde in bijzijn van den pacha van Belgrado, Hafiz pacha, als commissaris der Porte van den Russischen generaal ven Lievenvan den Oostenrijkschen bevelhebber van Semlin en van de Engelsche en Fransche consuls te Belgrado. PARIJS den 25 september. Heden is alhier de volgende telegrafische depeche publiek gemaakt: Toulon den 23 september. De Mentor is van Athene gear riveerd en brengt de tijding aan dat in den nacht van den 14 op 15 dezer een opstand in die stad is uitgebroken." Nadere stellige bijzonderheden omtrent het gebeurde zijn nog niet bekend aan geruchten dienaangaande heeft het ech ter ter beurs niet ontbroken. Athene zou een schouwspel der bloedigste ongeregeldheden hebben opgeleverd en koning Otto ter naauwernood den tijd gehad hebben om zich aan boord van een Engelsch stoojnfregatdat in den Pyreus ten anker lagin te schepen. Sedert lang reeds waren de ge moederen in Griekenland, ook door verspreide hevige vlug schriften in gisting gebragt. 's GRAVENHAGE den 26 september. I11 de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, zijn de beraadslagingen aangevangen over de ontwerpen van wet uitmakende de begrooting voor 1844 en 1845. ZijneExc.de minister van justitie, ad interim beiast met het beheer van het departement van financiën heeft die beraad slagingen geopend met eene rede, waarin Z. Exc. het ge- W.igt van het oogenblik en het standpunt der Regering en van hem minister schetste. Hij herinnerde wat sedert mei jl. was voorgevallen datna de afstemming der conversiewet een ander minister opgetreden isdie trachtte 0111 door eene belasting op een gedeelte van het inkomen in de behoeften der schatkist te voorzien. Hoezeer de bezwaren daaraan verbondender Regering niet ontsnapt waren besioot zij deswege een voorstel te doendoch de Kamer het gedane voorstel minder doeltreffend geoordeeld hebbende deed z;ch eene eventuele verwerping van het voorstel vooruitzienzoo dat de behandeling van dit ontwerp een nutteloos tijdver lies zou zijn geweest. In het voorloopig verslag der centrale sectie werden an dere middelen aangewezen. De opzettelijke overweging deswege bij de Regering gevoerd, deed zien, dat de staats man aan het hoofd van het departement van finantien ge plaatst, onoverkomelijke gemoedsbezwaren voedde tegen het eenige der geopperde denkbeelden hetwelk voorshands aan wendbaar toescheen en ten voordeele waarvan zich ook de groote meerderheid der Kamer in de afdeelingen verklaard hadhet uitstrekken namelijk van de voorgestelde belasting tot alle inkomsten, zonder eenige uitzondering. De gemoeds bezwaren van den waardigen man, dien wij, zegt Z. Exc., slechts voor korten tijd onzen ambtgenoot mogten noemen weken niet bij herhaalde beschouwingen en overleggingen cn de Koning zag zich ten laatste verpligt, het op grond «daarvan en op geenen anderen grond gevestigde verzoek tot -ontslag van den minister in te willigen. De Regering bevond zich nu in het alternatief, of om in ■strijd met art. 123 der grondwet, met de nieuwe inkomsten belasting ook de begrooting in te trekken en den onzekeren i stand van zaken te doen voortdurenof in het beheer van het departement van financien op eene wijze te voorzien wélke het der Regering mogelijk maakte den zoo heilloozen staat var. onzekerheid te doen ophouden. Bij den ophanden zijnden tijd der beraadslagingen over de begrooting deden zich daarbij allerlei moeijelijkheden Op. Intusschen konden •of mogten die beraadslagingen niet uitgesteld worden. I11 dien stand van zaken vestigde 's Konings keus zich op Z. Exc. als tijcie'i ij ken minister. Zijne Exe. ontveinsde zich de moei- jelijkheid der zaak niet, doch werd vooral bemoedigd dooi de waardering van den stand van het oogenblik en door de beschouwing van de gevaren waaraan een voortdurende staat van onzekerheid het crcdiet en de instellingen van het Vaderland bloot zou stellen. Bovendien werd Z. Exc. dooi de eerlijkheid der bedoelingen van het hart, dat warm voor Koning en Vaderland slaatgerust gesteld. Z. Exc. gaat daarop na wat er gebeurd is. Hij meende de geruststellende verzekering te mogen vindendat omtrent de algemeene belasting op de inkomsten, als middel om inde behoeften van de schatkist te voorzientusschen de Regering en de Kamer eenstemmigheid bestond. Ook Z. Exc. gaf aan dat middel de voorkeurmits het voor eenen bepaalden tijd werd uitgeschreven, met het redelijk vooruitzigt, dat het, in ver hand met andere voor de Natie minder drukkende finantiele maatregelen, na het verstrijken van dien termijn zou ophou den noodig te wezen. Er bestond aizoo geene reden wel ke hem belette den Koning in overweging te geven het bren gen van de noodige veranderingen in de wet op de middelen. De geëerbiedigde Koning vereenigde zich niet alleen met dat voorstel maar magtigde hem reeds nu de-verzekering te ge ven dat hij ook in deze zich aan het hoofd van zijn volk zou plaatsen en daarmede de offers brengenwelke de om standigheden vorderen. Ooze doorluchtige Kroonprins zou den weg volgen hoogstdenzelven door het voorbeeld van zijnen Vader gewezen. Z. Exc. vond zich in de vervulling der hem opgelegde taak versterkt door den door de Kamer geuiten wensch om eene hoezeer dan ook eenigzins gewijzigde convcvsie-wet te zien voordragen een wenschwelke alleen vervuld kan worden bij heilige naleving der bestaande verbindtenissen en nadat het openbaar crediet gevestigd zal zijn. Z. Exc. verklaart steeds bezuinigingen te hebben voorge staan en rusteloos op het spoor van volharding en Iangzamen vooruitgang voort-te gaan, langs hetwelk die alleen kunnen worden verkregenvooral werd hij echter bemoedigd en ver sterkt ten gevolge van den in de Kamer heerschenden geest. De Kamer toch hecht, zoo hij zich niet bedriegt, aan behou dende beginselen behoud van hetgene bestaatzoowel ten opzigte van onze Staatswet als ten aanzien van het openbaar crediet. Hij vermeentdat de meerderheid der Kamer de Staats wet niet voor volmaakt houdt, maar van oordeel is: 1. dat eene herziening van de grondwet geene bezuiniging van groot belang zou kunnen voortbrengen 2. dat aan geene herzie ning kan of mag gedacht worden op een tijdstip, waarin vóór alles de financien geregeld en het evenwigt tusschen uitga ven en ontvangsten hersteld behooren te worden; 3. dat bij de natie geen oogenblik onzekerheid behoort te bestaanzoo wel omtrent de bedoelingen van de Regering als omtrent de overtuiging van de Kamerten opzigte van deze beide stel lingen. Hij houdt zich overtuigd dat de meerderheid der Ka mer niet met woordenmaar met daden bereid zal zijn de Re gering in de vasthouding daarvan te ondersteunen, en dat zij zulk een plegtanlcer niet zal loslaten ten behoeve van over wegingen van minderen invloed. Wat aangaat het crediet van den Staat, is Z. Exc. van oordeeldat eene schending daarvan niet alleen ongeoorloofd, maar uit meer dan één oogpunt hoogst gevaarlijk zou zijn. Het erkennen en vast houden in de Kamer van zulke behoudende beginselen ook omtrent het crediet van den Staat, schonk hem moed en ver trouwen in de toekomst van het dierbare Vaderland. Nog werd Z. Exc. versterkt door de verklaring der cen trale afdeelingaan het einde van haar verslagnopens de inkomsten-belasting, gedaan dat de Kamer spoedig tot eene regeling van 's Rijks finantiele aangelegenheden wenschte te geraken en dat zij wenschte mede te werken tot het daar- stellen der middelen om het verbroken evenwigt tusschen uitgaven en ontvangsten te herstellen. Ten slotte wijst de minister op het belangdat er in gele gen isom vóór het uiteengaan der vergaderingdoor een krachtig votum harerzijds, een einde te maken aan al de on zekerheid, welke ontstaan is omtrent het middel, waardoor het verschil tusschen uitgaven en ontvangsten gedekt zal worden. Z. Exc. somt daarna de gevolgen op, welke uit eene ver schuiving van het ten einde brengen der begrootingswetten zou kunnen voortvloeijeu. Aan het gebruik van den eersten termijn der Belgische schuld een kapitaal van veertig mil- lioeneu schatskan vóór dien tijd niet gedacht worden. De tweede termijn is niet opvorderbaar dan zes maanden na dat de met het bedrag van den eersten termijn vernietigde effec ten zullen kunnen worden vertoond. Z. Exc. betoogt wijdersdat het geen bezwaar kan ople veren dat Z. Exc. slechts tijdelijk met het beheer der finan ciën is belast. Hij is als zoodanig, evenals ieder ander mi nister verantwoordelijk. De uit te vaardigen wetten verbin den zijnen opvolger. De ambtgenooten die den tijde lij ken minist'er omringen deelen bovendien zijne beschouwingen. Na de ontwikkeling vaneen en ander, zegt Z. Exc. dat hij wenscht mede te werken tot behoud van alles wat behouden moet blijven, en dat hij, tot bevordering van bet welzijn van Vorst en Volk, alles zal doen, wat zijne zwakke krachten vermogen. En wanneer hij op de gevolgen heeft gewezen welke hij wensebt vermeden te zienzal hij welke ook de uitslag zijner pogingen moge zijnde op hem rustende plig- ten vervuld hebben. Na het houden van de rede door den minister zijn de be raadslagingen dadelijk voortgezeten heeft de heer van Hoorn van Burgh het eerst het woord gevoerd. Hij schildert het onmogelijke om tot verdere bezuiniging te gerakenziet in de gezindheid der Regering, om alle inlichtingen te geven, een bewijs van hare zucht ara tot overeenstemming met de Kamer te gerakenziet daarvan ook een bewijs in de intrek king van voordragten die veler afkeuring hebben beloopen en staat stil bij den oorsprong van den tegenwoordigen stand der schatkistdie moet geweten worden aan de vereeniging van Belgie met Nederland de moeijelijkheden daardoor gebo ren van 181630, en later door de gewelddadige afscheu ring en al wat daarvan verder het gevolg is geweest. De heer Ferwey-Mejan is van een tegenovergesteld gevoe len. Hij meent, dat er nog meer bezuinigd kan worden; dat eene verwerping van het budget daartoe kan bijbrengen bij acht het stelsel der vorige Regering veranderd de tegen woordige behoort in tijds bij rust en vrede, te zorgen, dat de geldmiddelen van den Staat goed geregeld worden; een heid van wil en kracht is daartoe noodig. Spreker acht echter eene grondwet herziening in deze oogenbükken ongeraden. Hij is niet tegen de inkomsten-belasting, maar vreest, dat, indien men geene andere krachtiger middelen tevens te baat neemtdat het stelsel van de financien niet afdoende zou zijn, dat er nogmaals te korten zouden ontstaan, dat de in komsten-belasting welligt niet genoeg renderen kan enz. Hij dringt ook op de afdoening van verschillende punten aan als het kiesstelsel de conflicten enz. De heer van Ilelotna beschouwt de voorgedragene Staatsbe- grooting als te hoogen meeritdat het onraadzaam, isde natie nieuwe lasten op te leggen. Hij dringt er op aan dat er andere middelen bij de hand genomen worden om den staat van s Rijks geldmiddelen te herstellen. Eene algemeene vereenvoudiging en inkrimping acht hij hoogst noodzakelijk. Iljj verlangt de afschaffing van eene noodelooze centralisatie. Zijns bedunkens, is eene herziening der grondwet onvermij delijk en dringend noodzakelijk. Verder hebben in deze zitting de heeren Boreel van Ho- gelanden van Nagellvan Dam -van Isselt en van Sasse van Tsselt tegen de voordragten de heer van Rappardvoor dezelve gesproken. Het vervolg der beraadslagingen is daarna bepaald op mor gen ochtend ten 11 ure. 's GRAVENHAGE den 27 september. In de zitting der Tweede Kamer van heden zijn de beraadslagingen over de Staatsbegrooting over 1844611 1845 voortgezet. De heer van Rechteren heeft tegen dezelve het woord ge voerd en met klem van redenen op eene grondwets-her- ziening aangedrongen. De heer van den Bosch spreekt tegen de wetinzonder heid uit het oogpunt van vermeerdering van lastenwaar mede hij zich niet kan vereenigen. Hij verklaart zich voor eene aflossing der schuld aan de Handel-maatschappij en ont wikkelt ten dien aanzien hetgeen door den spreker dezer dagen in eene brochure is ter neder geschreven. De heer Memo spreekt voor de wet. Hij betoogtdat in de begrootingswetten belangrijke bezuinigingen zijn opgeno men. Hij acht zich verpligt de Regering in de tegenwoor dige moeijelijke omstandigheden te ondersteunen en uit de hoop dat ook de Kamer dienzelfden weg zal inslaan. De heer van Rijckevorsel bestrijdt de door sommige leden vooruitgezette ontijdigheid der tegenwoordige discussie. Hij vermeent integendeel, dat de staat van onzekerheid, waarin zich het Vaderland bevindt, niet langer dan volstrekt nood zakelijk is moet duren. Hij verklaart zich tegen het ge voelen van hendie nu de begrootings-wetten willen af stemmen ten einde daardoor tot eene herziening der grond wet te gerakep. Tot die herziening toch zou veel tijd wor den gevorderd, terwijl de begrootings-wetten voor 1844 moeten worden tot stand gebragt. De spreker verklaart dus voor het eerste hoofdstuk te zul len stemmen en hij bestrijdt ten slotte het gevoelen van een geacht lid uit Zuid-Holland, die eene vervroegde afbetaling der Handel-maatschappij als het eenige plechtanker van heil beschouwt. De heer Anemaat verklaart zich tegen de wet, op grond dat er nog niet is bezuinigdal datgeen hetwelk door den drang der omstandigheden gebiedend wordt gevorderd. De heer Schooneveld acht het inconstitutioneelonstaat kundig en ontijdig eene begrootings-wet aan te nemen zon der dat er een hoofd voor het departement van financien is benoemd. Hij zal mitsdien tegen het eerste hoofdstuk der begrooting stemmen. De heer Uitwerf Sterling ontwikkelt de redenen welke hem bewegen vóór het eerste hoofdstuk te stemmen. Hij dringt er op aan dat de staat van spanning en onzekerheid waarin de natie verkeertzoodra mogelijk ophouden. De heer Tromp acht het ontijdigin deze oogenblikken tot eene stemming der begrooting over te gaan, weshalve hij hoogstwaarschijnlijk tegen het eerste hoofdstuk zal stem men. De heer de Man zegt tegen het eerste hoofdstuk te zullen stemmen uit hoofde de waarneming van twee departementen slechts tijdelijk is vervuld. De heer Enschedé verklaart zich voor eene herziening der grondwetdoch houdt zich tevens overtuigd dat in de te genwoordige omstandigheden zonder verevening der geld middelen aan die herziening niet kan worden gedacht. Hij zegt voor de uitgaven te zullen stemmen, zich voorbehou dende zijn votum met betrekking tot de begrooting der mid delen. De heer Luyben verklaart zich voor de aanneming van het eerste en tweede hoofdstuk en zal de andere hoofd stukken naar gelang \an omstandigheden afstemmen of aan-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1843 | | pagina 1