MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
N°. 48.
Zalurdag
1843.
22 April.
BESTUREN ca ARIINISTRATIEN.
Ücbctrlan&cu
De PRESIDENT der Kanier van Koophandel en Fabrfj-
ken der Stad Middelburgdaartoe door de Nedertandsche
Handel-Maatschappij uitgenoodigdroept bij deze op de Stem-
gcregtigde Deelhebbers m genoemde Maatschappijdie zich
•onder het Kies-Collegie van Middelburg hebben gerangschikt,
om 'te compareren op Maandag den vier-en-twintigsten April
.-aanstaande des voormiddags ten elf ure, in"de groote Raad
zaal op het Stadhuis, ten einde alsdan over te gaan tot de
benoeming van eenen Commissarister vervulling der vaca
ture ontstaan door het overlijden van Jonkheer Mr. P. J.
Boddaert.
Middelburg, den 15 April 1843.
De President voornoemd
SPRENGER.
's GIIAVENHAGE den 19 april. Het voorloopig vèrslag
■der centrale atdeeling van de Tweede Kamer der Staten-Ge
neraal omtrent de tweejarige S taats-begrooting (1844-1845)
;is thans gedrukt en aan de leden rondgedeeld.
Daaruit blijktdat alvorens tot de behandeling der onder
scheidene hoofdstukken van de begrooting over te gaan de
centrale atdeeling eenige beschouwingen van meer algemee-
aten aard heelt medegedeeld, betreffende zoo wel den indruk,
welke de overweging der begrootings-wetten op de leden
heelt gemaaktals de bedenkingen die op de geheele strekking
en wijze van zamenstelljng dier begrooting zijn in het midden
gebragteen en ander in verband met de toelichtingen om
trent de ramingen der uitgaven vervat in de aanspraak van
■den minister van finantien bij de overbrenging der betrek
kelijke wets-ontwerpen. Volgens die algemeene beschouwin
gen nuheelt de groote meerderheid der leden verklaard^
■dat zij bij het vernemen van het cijfer der begrootingen over
■1844-1845, en bij de kennisneming en overweging der ondcr-
-deelen van dezelve eene groote mate van teleurstelling had
den ondervonden. Nadat bij de beraadslagingen over vorige
bcgrootingen herhaaldelijk en met den meesten ernst-was aan
gedrongen op bezuiniging en verlaging van de gezamenlijke
.Staats-uitgaven had men zich gevleid dat de begrooting voor
het aanstaande tweejarig tijdvakhet doorslaande bewijs zou
hebben geleverd van de zucht der Regering, om te dien
•opzigte aan de wcnschen der vertegenwoordigers te voldoen
ten tevens van hare overtuigingdat vereenvoudiging onzer
:Staats-huishouding van eene gebiedende noodzakelijkheid is
geworden. Vooral had men (volgens dit verslag) mogen
■verwachten dat die overtuiging bij de Regering levendig
zoude zijn geworden, nadat eene treurige ondervinding had
■doen ziendat het evenwigt tusschen de inkomsten en uitga
wen verbroken is, en zulks ten gevolge van omstandigheden,
die maar al te zeer bewijzen dat men het middel van herstel
■voortaan niet alleen 111 eene vermeerdering der eerstenmaar
zoo men zich niet aan gedurige misrekeningen wil blootstel
lenvoornamelijk in eene vermindering der laatstgemêlden be
hoort te zoeken. Men had verwachtdat de verminderde
•opbrengst der belastingen aan de Regering de oogen zoude
geopend hebben, omtrent de oorzaak van het kwaad en om
trent de waarlijk dringende noodzakelijkheid om het noot-
'lo'tig stelsel van gedurige vermeerdering van belastingen te
laten varen en om daarentegen met vast beraden wil het doel
der daarstelling van eene min kostbare en met den waren
staat onzer hulpbronnen meer in overeenstemming gebragte
huishouding van Staat te bevorderen.
Aan die verwachtingen en wenschen heeft volgens die
leden de aangebodene tweejarige begrooting niet beant
woord. Tegenover een te kort in de Staats-kas van p. m.
io millioen levert het cijfer dier begrooting bij vergelij
king met dat van de loopende slechts eene vermindering
van naauwelijks één millioen op en zulks met inbegrip van
eene bate uit de geldmiddelen der Overzeesche Bezittingen
van den Staat, ter somma van 61 millioen, welker onzeker
heid en wisselvalligheidondanks de geruststellende verze
keringen der Regering dienaangaandewel door niemand
meer betwijfeld zullen worden.
De meerderheid der leden is dan ook van gevoelen geweest,.
<3at die begrooting, zoo als zij daar ligt, niet vatbaar is om
«foor de Staten-Generaal te worden goedgekeurd. Zij meent,
dat dezelve belangrijke verminderingen behoort te ondergaan'
zoo ©p andere hoofdstukken als in het bijzonder op dat
wegens kosten voor het departement van oorloghetwelk zij
tot een veel lager cijfer wenscht te zien gebragt, dan thans
is voorgedragen.
Voorts heeft men algemeen aangedrongen, dat de vermin
dering der uitgaven niet bij kleine inkrimpingen op dezen of
genen post, maar, naar een bepaald stelsel van bezuiniging
en algemeen behoort te worden aangevangen en voortgezet.
Men oordeelt dat de weg, daartoe tot dus verre zoo het
schijnt gevolgdgeheel ondoelmatig is, en dat, zoo lang de
maatregel van besnoeijing afhankelijk is van de op zich "zei
ven staande inzigten der hoofden van departementenen van
hunne meerdere of mindere neiging tot centralisatie of tot
behoud hunner ministerien op denzelfden voeter niet alleen
geene goede vruchten daarvan verwacht kunnen worden
maar zelfs, dat bij zoodanige ongelijkmatige toepassingdie
maatregel gansch niet van onbillijkheid is vrij te pleiten.
Uit hoofde van den gewigtigen invloed, die zulks schijnt te
moeten uitoefenen tot spoedige vervulling eener behoefte
welke thans alle anderen te boven gaatzou men verlangen
dat er meerdere eenheid bestond in het ministerie, meerdere
overeenstemming en gelijkheid van handelen bij de hoofden der
departementen en een krachtiger wil, om, met terzijde stel
ling van alle persoonlijke consideratien het beoogde doel te
bereiken en onze huishouding op zoodanigen voet te brengen,
dat, zonder de natie al te zware lasten op te leggen, het
venwigt tusschen uitgaven en inkomsten hersteld zal kunnen
worden.
Blijkens het verslag, stemt men gaarne toe, dat het in no
vember jl. gesloten verdrag met Belgie, juist op het tijdstip
van de aanbieding der begrooting, bij het opmaken van'de
zelve buiten beschouwing is moeten blijven; doch men had
gewenschtdat de Regeringna de goedkeuring en bekrach-
tiging van het traktaat, en vóór dat met het onderzoek der
begrootingen een aanvang in de afdeelingen was gemaakt, aan
de kamer mededeeling had gedaan van al die wijzigingen
welke, naar haar oordeel, de begrooting der uitgaven en in
komsten ten gevolge van dat eindverdrag zal moeten onder
gaan opdat men deze gelijktijdig had kunnen beoordeelen en
zich den toestand van zakenzoo als die werkelijk bestaat,
voor oogen had kunnen stellen. Men heeft het verlangen te
kennen gegeven, dat aan dien wensch alsnog moge worden
voldaan en dat de tegenwoordige begrooting derhalve in ver
band worde gebragt met den staat van zakenontstaan ten
gevolge van het traktaat, zoodat alles, wat tot na dat tijd
stip verschoven is geworden, thans eindelijk worde geregeld
en tot stand gebragt. Men oordeelt dus, 'dat het oogenbiik
gekomen is, waarop de Regering gevolg behoort te geven
aan hare toezegging om de regeling te doen plaats hebbenn
van het aandeel der nationale schuld, hetwelk ten laste van
Luxemburg moet worden gebragten van het voorschot van
f 288,303 99 ten behoeve van het groothertogdom betaald;
ook oordeelt mendat thans behoort te worden beslist over
de regeling vam.de zaak der domeinen, aan Prins Frederik
der Nederlanden opgedragen.
1 evens meent mendat de verevening der som van
f 772,893 29naar aanleiding der overeenkomst van den
-7 jvuij 1839, aan de kas van Z. D. II. den Hertog van
Nassau betaaldniet langer verschoven kan worden.
Eindelijk heeft men algemeen het gevoelen geuitdat deze
begrooting in verband behóórt te worden gebragt met de re-
gularisatie der posten, voorkomende op staat B.en met de'
verevening en opruiming zoo veel mogelijk van alle speciale
fondsen terwijl sommigen nog het verlangen te kennen heb
ben gegeven dat de achterstand in de bijdragen uit de geld
middelen van 's Rijks Overzeesche Bezittingen nu er geene
reden tot uitstel meer aanwezig is, zoo spoedig mogelijk
worde geliquideerd.
Vele leden hebben voorts in de aangebodene begrooting
bezwaar gevonden, uit aanmerking, dat, naar hunne mee
ning dezelve niet de gêheele waarheid behelst, alzoo niet
alle Staats-uitgaven daarop zijn uitgetrokken maar het voor
nemen nog steeds blijft bestaan om in sommige behoeften
van den Staat of van Staats-collegienbuiten de begrooting
te voorzienen alzoo op den duur te bestendigen het aanwe
zen van die onwettige bijzondere kassen en administratien
welke zoo veel tot verduistering van den waren staat van
s Lands financiën hebben toegebragt. Ook de bedenking dat
van de Staats-schulden welke met october verrenten slechts
negen maanden interesten over 1845 op de begrooting zijn
uitgetrokken, zoomede dat, tengevolge van de bijgevoeg
de nota aan het slot van ieder hoofdstuk de pensioenen voor
het laatste halfjaar niet gedekt zouden'zijn, heeft bij vele le
den gewogen. Men oordeelde, dat daardoor op eene volgen
de begrooting worden overgedragen uitgaven welke tot de
tegenwoordige behooren dat er alzoo niet alleen dienstver
menging plaats zou hebbenstrijdig met de grondwet en de
instructie voor de rekenkamer, maar ook dat zulks ten ge
volge zou hebben dat een volgend tweejarig tijdvak met
eenen aanzienlijken achterstand zou moeten aanvangen het
geen voor zeer gevaarlijk werd gehouden.
De vermenging der toelagen in hetzelfde artikel met de
traktementenheeft ook aan velen 'stof tot bedenking gege
ven. Men meendedat het tot verwarring en tot eene niet
zoo strenge toepassing van de verminderingenbij het besluit
van 1832 bepaald, zou kunnen leiden, om die toelagen,
welke todh slechts tijdelijke uitgaven zijn, mét de vaste en
onveranderlijke posten te vermengenmen zag dezelve liever
in een afzonderlijk artikel opgenomen. Overigens hebben
sommige leden met verwondering opgemerktdat nog steeds
wordt voortgegaan om geheel strijdig met den aard van
toelagendezelve als bijslag van traktement toe te kennen
aan ambtenarendie volgens de bepalingen van evengemeld
besluit, volstrekt geene aanspraak op verhoogde bezoldiging
schijnen te kunnen doen gelden.
Wat de pensioenen en aflopende betalingen aanbelangt, zoo
heeft men met genoegen gezien datin voldoening aan het
vroeger geuit verlangen en aan de toezegging der Regering,
dezelve thans gesplitst zijn en gebragt op elk "hoofdstuk waar
toe zij behooren. Men had echter (blijkens het verslag) mo
gen verwachten, vermits het koninklijk besluit opzigtelijkde
ze zaak reeds van 29 augustus des verloopen jaars dagtee-
keutdat deszelfs toepassing van meerderen invloed reeds op
deze begrooting zoude geweest zijnen dateven als bij he
departement van justitie bepaalde inkortingen op vroeger ver
leende pensioenen schijnen te hebben plaats gehad, men even
zoo bij de andere departementen de uitvoering van het be
sluit met meerdere kracht zou hebben aangevangen en voort
gezet, ten gevolge waarvan de totale som, die aan pensioe
nen wordt uitbetaald niet steeds klimmende zou blijven. Al
gemeen bleef men er op aandringen dat de zaak der pensioe
nen bij de wet worde geregeld. Men vertrouwde, dat de
Regeiing zich niet, uit hoofde van het'lothetwelk eene vroe
gere voordragt gehad heeft, van de taak ontslagen zou ach
ten om tot regeling van de zaak nadere voorstellen aan de
Kamer in te zendenwelke- men alzoo te zijner tijd bleef te
gemoet zien. Bij deze gelegenheid hebben sommige leden
met nadruk den wensch te kennen gegeven, datmen de wacht
gelden v elke thans door ambtenaren buiten betrekking geno
ten worden niet door pensioenen doe vervangen maar veel
eer zoodanige ambtenaren bij voorkeur in dienst stelleen
wanneer zij de hun aangebodene betrekking mogten afslaan
alsdan ook hun wachtgeld late vervallen hetgeen zonder eeni
ge onbillijkheid kan geschieden.
Eindelijk heeft men opgemerkt, datter beoordeeling van
deze begrooting, het volstrekt noodzakelijk is om met den
waren toestand van 's Rijks kas en alle daartoe behoorende
speciale fondsen bekend te worden ook ten einde de oorza
ken op te sporen van de aanzienlijke te korten over het af-
gcloopen tijdvak. De medegedeelde berekeningen van de be
grooting en over 1836 tot 1841welke men vermeende dat ten
opzigte der duidelijkheid veel te wenschen hadden overgelaten
had dien toestand naar het oordeel van vele leden in geenen
deele doen kennen. Men verlangde dus de overlegging van
de afgeslotene rekening over 1841 voor zooveel betreft de
uitgaven, en wenschte voorts te ontvangen eene opgave van
den juisten staat van s Lands kas op 1 januari] 1843 en eene
mededeeling van alle speciale fondsenwaaruit 's Rijks uitga
ven bestreden worden met opgaaf tevens van de jaarlijksche
baten en der uitgaven over de beide laatste jaren en van den
toestand van ieder fonds op 1 januari] 1843.
Eene laatste algemeene bedenking eindelijkwelke -in alle
de afdeelingen tegen de onderhavige begrooting is geopperd
betreft den vorm waarin dezelve is ingerigt. Ten dien aanzien
verlangt men, dat aan de Staten-Generaal de bijzonderheden
zelve en niet globale sommen worden onderworpen ten einde
de Kamer na den afloop van ieder jaar mögt kunnen zien
iu hoeverre de uitkomst aan de begrooting heeft beantwoord
tot welk einde zij de werkelijke uitgaaf zoo veel mogelijk
met de beiaamde moet kunnen vergelijken om tot eene goe
de beoordeeling van de verkregen uitkomsten en tot eenen
duidelijken grondslag voor eene volgende begrooting te kun
nen geraken. Men achtte de nu aangeboden begrooting met
de letter en geest der wet van 5 october 1841 in strijd", en
geenszins geschikt om eene spoedige en volledige controle op
'sLands uitgaven te bevorderen.
Ten einde nu eene deugdelijke controle te kunnen daarstel-
'enwerd ter dezer gelegenheid bepaaldeli,k noodig gekeurd
1 Eene specifieke indeeling en opname van de posten,
welke ieder departement zich voorstelt in den loop van ieder
dienstjaar te moeten bestrijden, met vermelding, zoo veel mo
gelijk van de wet of het besluit, waarbij de te betalen
som is vastgesteld en voor zoo verre dit niet heeft plaats
gehad, altoos met duidelijke omschrijving van den aard der
uitgaven en het bepaald bedrag in maximum van dien post.
Men verlangt dat zoodanigen staat (in plaats van de nu
voorgestelde ineengesmoltene) bij de voorgedragene wetten
van ieder departement van algemeen bestuur worde gevoegd
en dat voortaan de rekening en verantwoording, voorgeschre
ven bij art. 126 der grondwet en bij art. 38 dér instructie voor
de rekenkamerop dezen gansch eenvoudigen voet worde in
gerigt waardoor de vertegenwoordiging in staat zal worden
gesteld om zich van het gebruik van 's Lands penningen te
verzekeren en over de al of niet toereikendheid der toegesta
ne uitgavenbij de raadpleging over de begrooting van een
volgend tijdvakte kunnen oordeelen
2. De opruiming, zooveel mogelijk, van alle afzonderlij
ke fondsen de opname van de daaruit geputte uitgaven in de
begrooting en van de inkomsten onder de middelen. Men acht
zulkster bevordering van de eenvoudigheid en duidelijkheid
in het beheer en voor de juistheid der controlehoogst
wenschelijk.
Men meent voorts, in zoo verre het tijdelijk of duurzaam
bestaan van eenig afzonderlijk fonds nuttig mogt worden ge
oordeeld, dat daarvoor dan toch eene afzonderlijke additionele
begrooting van ontvang en uitgaaf zal te maken zijn naar
welke de beschikkingen zouden moeten p'aats hebben, en de
posten der jaarlijksche rekening ingerigt worden.
Na nog in dit rapport op onderscheiden verbeteringen
wat den vorm betreft, te hebben aangedrongen is aan het
slot der algemeene beschouwingen de meening van vele ledeu
medegedeeld dat in het vervolg ieder hoofdstuk der begrooting
onderteekend zou moeten worden door den minister" of het
hoofd vanJiet departement, onder wiens verantwoordelijkheid
de sommen, bij dat hoofdstuk toegestaan, zullen worden uit
gegeven.
MIDDELBURG den 21 april. Te Zierikzee is den 15
dezer met het beste gevolg te water gelaten het gekoperde
en kopervaste tweedeks barkschip, genaamd de Stad Zierik
zee, groot 400 Java-lastengebouwd door den scheepsbouw-