MIDDELBURGS CUE
c
COJRA 'N T.
N°. 140.
Zaturdag
1840.
y''
21 November.
BESTUREN en ADMINISTRATIEN.
Publicatie.
ISckcitbmafeing.
N1EU WSTIJI) INGEN.
ücbcflauöcu.
N^r .-.j.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad MID
DELBURG brengen bij deze ter kennis der belanghebben-
der,, dat het Suppletoir Kohier No, 2. van het Patentregt
iste kwartaal i8|§, door den Heer Staatsraad Gouverneur
dezer Provincie, executoir is verklaard en ter invordering
aan den Heer Ontvanger der Directe Belastingen is verzonden.
En opdat een iegelijk hiervan kennis drage, zal deze wor
den afgekondigdmitsgaders in dezer Stads-Courant ge
plaatst.
Gedaan ten Raadhuize der Stad Middelburg, den 20 No
vember 1840.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
PASPOORT van GRIJPSKERKE.
Ter ordannantie van Hun Edel Achtbare,
A. M. B E C I U S.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad MID
DELBURG
In aanmerking nemende, dat de Rekening dezer Stad voor
1839» t'001" Heeren Gedeputeerde Staten, bij resolutie van
den 30 October jl. No. 25, is gearresteerd;
Gelet op art. 4 van het Koninklijk besluit van den 1
Maart 1831, No. 14
Brengen hiermede ter kennis van de In- en Opgezetenen
dat gemelde Stads-Rekeningover den jare 1839, en de
daartoe betrekking hebbende Begrooting, op de Woensdagen
en Zaterdagen gedurende deze en de volgende maand van
des voormiddags tien tot des namiddags ten twee ureter
Stedelijke Secretarie ter visie zullen leggen.
Gedaan ten Raadhuize der Stad Middelburg, den 20 No
vember 1840.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
PASPOORT van GRIJPSKERKE.
Ter ordonnantie van Hun Edel Achtbare,
A. M. B E C I U S.
De I11- en Opgezetenen, welke verlangen mogten deel te
nemén aan de levering der gewone benoodigdheden voor de
STEDELIJKE FABRICAGE, of in te schrijven op het ten
dienste derzeive te vervaardigen IJZER- en SMIDSWERK,
gedurende het jaar 1841 kunnen zich deswege, mits vóór
den 27 dezer maand, vervoegen bij den Stads-Architect.
Middelburg, den 20 November 1840.
s GUAVENIIAGE den 18 novemberBij het onderzoek
van het ontwerp van wet, tot voorziening in de geldelijke
behoeften des Rijks, en tot gedeeltelijke dekking van 'het
te kort in 's Rijks schatkist bestaande is in de meeste afdee-
lingen aangedrongen op het bekomen van eenige nadere in
lichtingen omtrent sommigeaan de Kamer overgeleg
dedoch niet gedrukte staten, die, naar men verneemt,
in de zitting der centrale afdeeling van 7 november, door
Zijne Lxc. den minister van financiën ten deele gegeven zijn.
Eene der afdeelingen heeft intusschen verklaard dat de
uitslag^ van haar onderzoek dier staten in het algemeen ge
weest is, dat zij de slotsom van 34,006,464 65 aanwij
zende het te kort in de schatkist, voor vermindering vatbaar
oordeelt.
Onder de inlichtingen, die men nog verlangde, behoorde,
dat men bekend wenschte te worden met de liquidatie tus-
schen de schatkist en de overzeesche geldmiddelen bepaal,
«lelijk hoe veel jaar op jaar de zuivere opbrengst is geweest
van de Overzeesche Bezittingen, welke ten"nutte van het
Moederland heeft kunnen aangewend worden, met opgave
van de betalingen uit de overzeesche geldmiddelen gedaan,
in justificatie van het hieruit voortgesproten deficit. Ook
wenschte men te weten hoe het gelegen is met de kansbil
jetten, uitgeloot in den jare 1841 tot en met 1849, die
volgens de wet van den 24 december 1829 Staatsblad no.
80J 111 het bezit waren van het amortisatie-syndicaat.
Men heeft het betreurd, dat de overgelegde staten niet ge
heel of gedeeltelijk gedrukt zijn hetgeen, zeide men, het
onderzoek niet alleen moeijelijk maakte, maar hetgeen ook
niet strekte om de openbaarmaking van 's Rijks financielen
toestand te bevorderen. Men drong dan ook op het druk
ken dier stukken aan.
Wat nu het te Kort zelf betreftheeft men aangemerktdat
«Ie overgelegde staten de onaangename overtuiging hebben
gegeven dat aan het niet openleggen van 's Rijles financiën
cn aan liet doen van uitgaven zonder wettelijke bepalingen,
grootelijks mag toegeschreven worden de noodlottige toe
stand, waarin het Rijk zich thans ten aanzien der financien
bevindt. Men hoopte dat deze onregelmatige en onbehoor
lijke toestand van zaken, bij den aanvang der nieuwe Rege
ring in een beteren en regel matigen zal worden veranderd
en verlangde juist uit dien hoofde, dat die verandering zel
ve' op eene regelmatige wijze geschiedde. Te dién einde
wenschte men dat bij eene wettige dekking geregulariseerd
zouden worden die posten van uitgaven, welke tot het jaar
1841 buiten of boven de begrootingen, dat is dus op eene
onwettige wijze, zijn gedaan, voor zoo ver die posten
daarvoor uit derzelver aard vatbaar zijn. Op zoodanige
wijze, gaf men te kennen, is wel meer pe voren in te kor
ten voorzien, en men geloofde, dat deze reguJarisatie zeer
wel zoodanig ingerigt zou kunnen worden, dat de bezwaren
vermeden wierden die men anders daarvan moge vreezen.
Op zoodanige wijze alleen, zou het tijdperk der nieuwe Re
gering ten aanzien der financiën regelmatig kunnen aanvan
gen en in een wezenlijk blijkend te kort kunnen worden
voorzien.
Daardoor eindelijk zal dan ook meende men eene be
slissing worden daargesteld ten aanzien der betaling aan den
hertog van Nassau gedaan, welke tot onderscheidene be
schouwingen schijnt te hebben geleid, en dus allezins eene
opzettelijke en bijzondere beslissing te vorderen op dat niet
van die beschouwingen de maatregelen van voorziening in
het algemeen afhankelijk zouden kunnen worden. Een der
leden dier afdeeling heeft zelfs reeds bij het onderzoek ver
klaarddat hij zich met de voorgestelde maatregelen voor
zeker niet zou kunnen vereenigen indien niec te voren zulk
eene regularisatie plaats had.
Eene andere afdeeling heeft aangemerktdatofschoon het
er verre van af is dat de afdeeling de handelingen der Re
gering zoude wenschen goed te keuren, en er grooteen pijn
lijke opofferingen van de Natie zullen moeten gevraagd wor
den, om uit den ongelukkigen financielen toestand te gera
ken, de afdeeling echter begrijpt, dac het belang van den
Staat dringend vordert, dat in het te kort worde voorzien.
Ook zij toonde zich dan ook bereid om daartoe mede te
werken voor zoo verre die uitgaven gestrekt hebben ten be
hoeve van het Rijken bij de wet behoorlijk geregulariseerd
kunnen wordendan zij twijfelt mede of de op den Staat
uitgetrokkene uitgave van 295,000 ten behoeve van het
groothertogdom Luieraburgen van 772,893 29, aan de
kas van Z. D. H. den hertog van Nassau naar aanleiding
van de overeenkomst den 17 junij 1839, wel kunnen ge
zegd worden het Rijk aan te gaan en ten behoeve van het
zelve te hebben gestrekt.
Ook ln de derde en vijfde afdeeling heeft men er op aan
gedrongen dat de bedoelde som van .ƒ772,893 x 29 het onder
werp worde van een bijzonder voorstelten einde op eene
regelmatige en wettige wijze beslist wordeaan wie de on
derhavige betaling behoort te zijn opgedragen.
Wat nu het ontwerp zelf betreftheeft men in alle de
afdeelingen op de splitsing van hetzelve aangedrongen daar de
voordragt uit die onderscheidene deelen bestaat en het wen-
scheiijk was, dat de leden der Kamer vrij en onverlet over ieder
derzeive hunne stem uitbrengen. Men geloofde dat het niet
vermengen van vreemdsoortige onderwerpen in hetzelfde wets
ontwerp strekken moet tot vereenvoudiging en regelmaat,
die men zoo lang iu de voordragt der Regering, zeide men,
heeft gemist.
Nopens het eerste gedeelte van het voorstel, gedeeltelij
ke dekking van het te kort enz.heeft men in vele afdee
lingen gevraagd of er niet op eene andere wijze dan door
de vermeerdering van 's Lands vaste schuld, het te kort zou
kunnen worden aangevuld Wanneer men toch het oog slaat
op het verledenezeide men in de eerste afdeeling, wordt
men huiverig de coevlugt weder te nemen tot een hulpmid
del dat juist gevaarlijk is door deszelts gemakkelijkheid
maar dat voorzeker verderfelijk te achten is in de toekomst
niet slechts door de vermeerdering van rentenwelke het
zal overbrengen op begrootingen die mi reeds niet kunnen ge
dekt worden maar ook omdat die toekomst nadeelig eigen
lijk het bestaande kwaad niec geneest of wegneemt.
Het is om die reden, dat men der Regering in ernstige over
weging gaf, of het niet beter ware hec kwaad meer in het
hart aan te tasten en door de eene of andere geforceerde hef-
fi|1g 1 °P te brengen iu dén, twee of hoogstens drie jaren,
cn dan als don gratuitzich geheel uit de verlegenheid te
helpen. De Regering is het beste in staat om de al dan niet
mogelijke toepassing van zoodanig denkbeeld te beoordeelen
en daarin deelende, de grondslagen te bepalen, waarop
eene dergelijke gedwongene belasting zou moeten werken
en tevens of, indien de drang van het oogenblik te sterk moge
zijn, om deze alsdan in twee of drie jaren uit de opbrengst
der heffing af te lossen.
Men gevoelt wel, dat bet voorgestélde niet zonder beden
kelijkheid is in de bestaande omstandigheden, doch men stelt
hier tegen over het nadeeldac elk uit eene gestadige vermeer
dering der schuld kan vooruitzien die eindelijk tot een vol
strekt onredbaar te kort moeten voeren en men gelooftdat
de Natie, bekend met den toestand der financienzelve spoe
f'V?? deelen zal, dat hier de wet der tioodza
ctelijkhetd bestaat, en dat het beter is zich voor eens aan een
radicaal genezend, hoewel pijnlijk geneesmiddel te onderwer-
pen, dan bij de aanwending van altijd slechts tijdelijke hulp
middelen het kwaad in wezenlijkheid te verergeren.
In de meeste afdeelingen is de wensch tot hec vorderen van
een don gratuit geuit geworden. Sommige leden konden
zich daarmede niec vereenigenzoo omdat reeds tot dekking
dei begrooting van uitgaven drukkende opcenten zijn voor
gedragen als omdat na-ar hun oordeeleene nieuwe Rege
ring met geene. heffing bij don gratuit moet beginnen. An
dere leden meenden dat vrijwillige giften weinig zou dep op
brengen en dac er nog meerder bezwaren bestonden, om
thans tot gedwongen heffingen de toevlugt te neiiKU.
Slechts één lid eener afdeeling heeft vermeend eene reduc
tie van renten te kunnen aanraden.
De meeste leden zagen er grooc bezwaar inom nti reeds
de daarstelling van een kapicnalgroot achttien millioen gul
dens bij de wet te gelasten ofschoon hiervan in het volgen
de jaar slechts twaalf millioen zullen noodig zijn; zij zou
den wenschen, dat, tot daarstelling van de zes millioen,
later, zoo noodig, eene nieuwe voordragt werd gedaan,
wanneer meer bepaaldelijk was gebleken hoe veel nog van
de onzekere baten mogt zijn te goed gekomen. E enigen ga
ven er de voorkeur aan, dat het kwartaal van 225 millioen,
bij artikel 4 der wet van 11 april 1836 gecreërd, wierd
losgemaakten dit hoofdzakelijk om de wegruiming te be
vorderen van eene verwikkeling waartegen velen hunner zich
meermalen verklaard hebben. Door dit kapitaal onvervreemd
baar te houden, voerde men aan blijft het een figuratief
kapitaal; door het zelve aan te wenden tot dekking van her.
te kortzou men de vermeerdering van gevestigde schuld
voorkomen.
Velen drongen er op aan, dat de voorgestelde vermeerde
ring van schuld niet plaats vond door de daarstelling van vas
te 5 pet. inschrijvingen-, maar bij'losrenten en dat dan te
vens de gevolgelijke aflossing derzeive wierd geregeld en daar
toe fonds en wijze bij de wet wierden aangewezen. Dit laat
ste zou ook voorzeker voordeelig werken op den prijs der
uitgifte van het elfecc, en het nadeclige voor de toekomst
veel temperen.
Met eenige verwondering heeft men voor de eerste maal het
plan aangetroffen om de leening te doen bij openbare in
schrijving of aanbesteding; men vraagt, of de ondervinding
ook de noodzakelijkheid of het raadzame van zulk eene nieu
wigheid bij ons heefc doen kennen. Men kan de vrees niet
verbergen, dac bij zoodanige wijze van behandeling alles in
te weinig handen zal kunnen komenen dat men in staat zal
geraken, om, door drukking van de prijzen, tegen den tijd
der inschrijvingzich deze tegen te lagen koers te bezorgen.
Ten aanzien van het tweede artikel van het ontwerp de
intrekking der bestaande schatkisc-biljeuengaf men te ken
nen van de noodzakelijkheid daarvan niet overtuigd te zijn.
Men merkte op, dac, blijkens de bekomen staten, van de
schatkist-biljetten slechts niet in omloop zijn ƒ5,584,950,
en wenschte dan ook de bedenking opgelost te zien of het
niet mogelijk zou zijn het overige beloopvan de beleening
bevrijd zijnde, in omloop te brengen, waarin men dac be
zwaar van opvordering der aflossingen niet kan zien, hetwelk
tot hiertoe daaraan in den weg schijnt te hebben gestaan.
Het gevolg van den thans voorgestelden maatregel zou zeker
zijn een kapitaal van bijna a| millioen in de schatkist te
brengen, doch daartegen zal overstaan de creatie weder van
eene vaste schuld, en de vermeerdering der rente Van 4 tot
5 pet., dar is weder de toeneming van verschuldigde renten
met meer dan 100,000 jaarlijks terwijl de houders der
schatkist-biljetten voor een effect dac pari staat, een ander
bekomendat die hoogte niet bereikt. Eene der afdeelingen
heefc doen opmerken, dat, blijkens een der staten het Rijk
gezamenlijk met het amortisatie-syndicaat, in het bezit is van
5>5S4=95o aan schatkist-biljetten. Het komt dus oneindig
eenvoudiger voor, dat men de biljetten dat kapitaal repre"
seiuerende dadelijk vernietige.
Lr zou dan alleen behooren gezorgd te worden voor het
bedrag dier schatkist-biljetten die in handen van partikulie-
ren zijn, ten bedrage van 4,415,050. Op die wijze zoude,
naar het oordeel der afdeeling, de creatie dezer nieuwe
schuld voor meer dan de helft kunnen worden vermeden.
Wat aangaat het voorstel om nieuwe, schatkist-biljetten
daar te stellen, was men in de eerste afdeeling .van gevoelen,
datzoo lang de schatkist-biljetten niet voor mindere som
men zullen worden uitgegeven dezelve schaars zullen kun
nen geplaatst worden, om dac slechts zelden 100 in eens
door de ingezetenen behoefc behandeld te wordenook dan
wanneer schatkist-bilj'etcen van minder bedrag wierden inge
voerd, zoude hiervan in dit Rijk .weinig worden gebruik
gemaakt, om dat er overvloed is van papier, als represen
tatief van geld, zoo als banknoten, coupons enz. Alge
meen vraagde men inlichting omtrent de reden, tvaarom men
eene creatie van ƒ8,000,000 voorstelde, niettegenstaande
slechts f6,000,000 gelijktijdig kunnen worden uitgegeven.
Eene der afdeelingen voerde aan, dat, terwijl in het ont
werp niet bepaaldelijk wordt geboden dac de nieuwe schat
kist-biljecten niet onder pari mogen worden uitgegevende
voorgestelde maatregel hoogst nadeelig kan worden, omdat
de schatkist, juist in oogenblikken van spanning, bij eene
plotselinge daling der fondsen en bij groocc geidschaarstc
het meest behoefte zal hebben 0111 de schatkist-biljetten uit
te geven of wel om opgezegden af te lossen zoodat he
te voorzien is, dat deze alsdan zeer zullen worden gedept -
ciëerd, Wierd echter in het ontwerp verboden, om de schat,
kist-biljecten beneden pari uit te geven, dan zoude de maat
regel ten eenenmale zijn doel missen, ten ware men ook tic
nieuwe schatkist-biljetten alleen voor bclecnfngen wilde
dienstbaar maken.
De tweede afdeeling heeft, nopens dit laatste deel v; 11
het voorstelde volgende vragen gedaanwaarom worde
voorgesteld0111 acht millioenen vlottende schuld te creërei
daar er niet meer dan zes millioen schatkist-biljetten gelijktij
dig in omloop mogen zijn? Waarom trekt men de eenesoo t
van schatkist-biljetten in cn creëert men eene andere iu
plaats? 01 eene rente van 4 pcc. niet voldoende is, daar de