MIDBELBURGSCHE COUR N TV N°. 29. Gwavx m vr Bcfefitibmrtfciiiji. Donderdag KV;;- 8 Maart 1832. NIEUWSTIJDINGEN. lïcbetrlan&ctt. Burgemeester en wethouders der stad middelburg, ontvangen hebbende 's Konings besluit, waarbij door hoogstdenzelven is goedgekeurd cene door deze Stad met de permanente commissie uit het Amortisatie-Syndicaat gemaakte overeenkomst, nopens de binnen deze Stad aanwezige of vallende opene Pleinen en Erven; brengen bij deze ter kennis der Ingezetenen, dat, dien ten gevolge, door het Stedelijk Bestuur zal worden overgegaan tot de opruiming van alle zoodanige Er ven terwijl elk en een iegelijk, die verlangen mogt eene zoodanige Erve op een janrlijkschen chijns voor zich te bekomen, wordt uitge nood igd zich daartoe zoodra mogelijk, bij requeste aan Burgemeester en Wethouders aan te dienen. En opdat een ieder hiervan kennis drage, zal deze worden afgekon digd en in dezer Stads-Courant geplaatst. Middelburg, den 3 October 1831. Burgemeester en Wethouders voornoemd, B IJ L E V E L D. Ter ordonnantie van Hun Ed. Achtbaren, C A T S Loco-Secretarii. DIRECTEUREN van het BIJBEL-GENOOTSCHAP, te Middel- burg., maken bij deze bekend, dat de Avond-Godsdienstoefening op Zondag den t8 dezer, in de Nieuwe Kerk, aan de belangen der Bij belverspreiding zal worden toegewijd, bij welke gelegenheid eene toe passelijke rede, door den Wel-Eerw. Heer H. Fangmangehouden, en tevens een kort verslag van den staat des Bijbel-Genootschaps medege deeld zal worden. Zij vertrouwen dat elk, die eenig belang in deze gezegende zaak van onzen tijd steltvolgaarne deel aan deze plegtig- beid zal nemen. Middelburg, den 7 Maart 1832. DE SUPERVILLE, President. J. H. GILLISSENSecretaris. Middelburg, den 6 Maart 1832. Aan den onbekenden Gever of Geefster der op den 1 Jannarij dezes Jaarsin de Koorkerk-collecte, geschonketie Twintig Gulden, met bet ■opschrift: voor den Nederduilschen Armendient tot kennisgeving, dat Diakenen der Nederduitsche Hervormde Gemeente, op hoogeren last, zijn genoopt geworden 0111 bovengenoemde giftop hedenaan het Col- legie van Heeren Regenten over den algenieeneti armen over te brengen. Diakenen voornoemd J. B. de ZEEUW, Prteses. A. POLEY, Scriba. LONDEN den 28 februarij. Gisteren avond heeft er weder eene, wel korte doch warmewoordenwisseling over de bnitenlandsche zaken "bij de lords plaats gehad. De graaf van Aberdeen gaf daartoe aanleiding met de ministers om inlichtingen te vragen wegens de bedoelingen van het Fransche bewind, in het zenden van troepen naar Italië. Zijn lord schap wenschte ook bepaaldelijk te weten, of die onderneming al dan uiet in overeenstemming met het Britsche bestuur plaats had. Graaf Crey weigerde, in de tegenwoordige omstandigheden hierom trent eenig ander antwoord te geven, dan alleen, dat Zr. Ms. bestuur eene mededeeling van de zijde van Frankrijk had ontvangen, houdende, dat dit Rijk voornemens was eene expeditie naar de kust van Italië te zenden. De graaf van Aberdeen liet het echter hierbij niet berusten. Hij drong, nu met meerder kracht, op inlichtingen aan. Hij gaf zijne uiter ste bevreemding over het ontwijkend antwoord des ministers te kennen en meende, dat het al weinig strookte met den lof, die hij zoo dikwerf San de goede trouw en vriendschappelijke gezindheden van Frankrijk ge bragt had, dat hij nu buiten staat zou zijn, eene onderneming op te hel derendie van zulk een' vreemden aard was; eene onderneming, die Méllig bij geheel Europa argwaan moest verwekken toejuichingenDe spreker moest echter het huis met eene zaak geluk wenschen, dat men thans wist, wat men van het bespottelijk stelsel van niet tusschenkomst te denken had hoorl boor'). Hij had graaf Grey wel eens hooren zeg gen dat de tusschenkomst niet veroorloofd wasdan wanneer de veilig heid de rust en de groote belangen van eenen Staat door een' naburi- gen Staat in gevaar werden gebragt. Dit was juist. Maar in de toepas sing was de zwarigheid gelegen. Zöo meende de spreker dat graaf Grey toch niet zou willen vnsthou- den dat het Fransch gouvernement moest oordeelen, wanneer het be lang en de eer van Engeland medebragten om tusschen beide te treden {hoor.) Tot de onderneming der Franschen naar Italië terugkeerende herhaalde de graaf, dat die zoo vreemd was, dat zij ware het niet om de gevolgen belagchelijk zou mogen worden genoemd. Hij ontwikkel de dit eenigzins. Een opstand vond in de Pauselijke Staten plaats. De Oostenrijkers gevoelende, dat dit hunne eigen bezittingen in gevaar kon fcrengefien door Zijne Heil. ingeroepen, zonden eene krijgsmagt af, om in zijne Staten de rust te herstellen. Dit mogt te regt of te on- regt staatkundig of onstaatkundig, noodig of onnoodig geweest zijn dit stond aan Oostenrijk alleen te beslissen, en indien er eenige ophel dering mogt zijn vereischt had men die slechts aan Oostenrijk te vragen gehad hoorhoor). Maar Frankrijk verwittigde Oostenrijk van niets. Daarentegen zeide het tot de Italianen zoo Oostenrijk u beschermt komen wij u Ook beschermen" Cgelach). Durfde men bewerendat de Paus de Franschen had ingeroepen De spreker geloofde het niet. Bo vendien, waarheen zonden zij hunne magt? Naar een punt, waar geen ■orfriTst heerschtemaar alwaar, zoo hij zich niet bedroog, weinige dagen na hunne komst Onrust en opstand zouden ontstaan (hoor). Welk doel konden de Fransche troepen zich anders voorstellen, dan opstand te be schermen, oproer te verwekken? (Jioor hoor), Dit alleen kon liet ge volg zijn van de eerste ontrolling der driekleurige vaan in een iand te gen den erkenden wil van het gezag. In Frankrijk mogt die vlag het zinnebeeld van vrede en welvaart zijnmaar buiten Frankrijk was zij altijd gekenmerkt door ellende, door jammer, door oorlogsvunr luide toejuichingen). De spreker liet er op volgen, dat, zoodra de Franscha krijgsmagt in Italië verscheen Sardinië en Oostenrijk noodwendig tot maatregelen moesten komenom tegen die tusschenkomst op te Wegen, Kortom het was eene expeditie ,de beste dagen van de republiek waardig, en hij wist dezelve niet anders te vergelijkendan met de expeditie naaf Egypte. Ten slotte uitte hij het gevoelen, dat de zaak wel waardig was door het huis in aandacht genomen te worden, en dat hetzelve regt had om deswege meer voldoende inlichtingen te verwachten. Graaf Greyhierop weder het woord nemende, noemde het gedrag van den vorigen spreker even vreemd als de onderneming, waarover hij had uitgeweid, en beschuloigde hem op bloote vermoedens, voor Weikef onderstelling geen grond was, hatelijke redetwisten te willen doen ont staan. Hij (lord Grey) zou zich hierdoor echter in geene woordenwis seling hoegenaamd laten wikkelen (hoorkoor). Hij wilde niet betoo- gen, of de onderneming regtmatig ware dan niet; maar hij geloofde» dat dezelve evenmin de rust van Europa in gevaar zou brengenals zoo vele andere voorspellingen van den edelen lord. Omtrent het door den. zeiven aangemerkte wegens de vriendschapsbetrekkingen van Frankrijk herhaalde de minister hetgeen hij reeds menigwerf gezegd had, dat die betrekkingen tusschen Groot-Brittanje en dat rijk op eenen volmaakt gunstigen voet stonden, en dat die, in deze oogenblikkenmeer dan ooit noodzakelijk was tot handhaving van den vrede van Europa toejuichin gen). Hij vertrouwde dat de poging van den graaf om dien vrede te verbreken, ijdel zou zijn (nieuwe toejuichingen). Wat de goede troUW van frankrijk betrof, zou hij alleen zeggen, dat de handelwijs vaii des- zelfs bestuur niet de minste reden had opgeleverd om die in twijfel ts trekken. Wat het beginsel van niet tusschenkomst aanbelangde, had mett hem (lord Grey) nooit hooren beweren, dat dit zonder uitzonderingen was (hoor! hoor)-, en zoo als de vorige spreker zelf gezegd had, had hij die uitzonderingen gesteld in het geval, dat de belangen en de eer van den eenen Staat door den anderen werden in gevaar gebragt. Hij achtte het onbestaanbaar met zijnen pligt als minister, iets meer te zeggen, dan dat het bestuur van dat van Frankrijk kennis had ontvangen, dat het laatste eene expeditie naar de kust van Italië zou zenden en dat hij Zich voldaan had gehouden met de gedachte, dat in dit voornemen niets strij digs met de vriendschapsbetrekkingen van Frankrijk jegens dit land was gelegen (toejuichingen). Hij herinnerde dat het vorig bestuur wel veel aanzienlijker onderneming (naar Algiers) uit de Fransche havens lijdelijk had laten vertrekkenen dat wel onder de oogenschijnliike goedkeuring van Engeland, en toch was dienaangaande niet de minste bedenking in dit huis geopperd. Hij eindigde met te zeggen, dat de vorige spreker d9 zaken eenigzins had behooren af te zien, alvorens eene discussie te wil len uitlokken, en dat hij gewis dien invloed op het huis en het land niet zou uitoefenen, als hij wel scheen te verwachten. De marquis van Londonderry verdedigde beknoptelijk den graaf van Aberdeenen zeide, dat al de vreemde Staten reden hadden, zich over het bestuur te beklagen hetgeen alles voor Frankrijk veil had en naar de geheele verdere wereld niet omzag. Hij kon zich niet onthouden den minister te vragen, of er waarschijnlijkheid bestond dat de bekrach tigingen der groote mogendheden nopens het Belgisch traktaat zouden inkomenen of Z. Exc. eenige mededeelingen wegens de Belgische ves tingen ontvangen had? Graaf Grey antwoordde, dat hij ten aanzien der ratificatien niets stel ligs zeggen koude. Alleen betuigde hij, dat dit gouvernement regt had te verwachten, dat dezelve ingezonden zouden worden, en hij geloofde dit ook. Naar mate de hervorming eene beslissing nadert, worden de twee partijen heviger op elkander gebeten. Het schijnt, dat de vrienden van het ministerie aan hetzelve zeer euvel duiden, dat het niet tot de be noeming van pairs overgaat, en dus aan zijne vijanden in bet Hoogerhuij de handen ruim laat. Bij de gemeenten heeft het ministerie 40 stem men nopens de hervorming verloren. LONDEN den 2 maart, Dingsdag heeft de marquis van Chandos in het Huis der Gemeenten een voorstel gedaan, om het getal der leden van het Parlement voor Londen te verminderen. Na belangrijke debatten is dit met 316 tegen 236 stemmen verworpen, en hebben dus de ministers eene meerderheid van 80 stemmen gehad. Bij de Lords zal het echter zoo viot niet gaan. Volgens het officieel berigt, gisteren publiek gemaakt, beliep hét getal der personen, die hier ter stede door de cholera aangetast zijn ge worden 174, waarvan 108 zijn overleden. In Southwark zijn de meeste zieken. Zij, die staande hielden, dat de cholera niette Londen bestond» ziin van dit denkbeeld terug gekomen, doch beweren, dat de ziekte al leen te vreezen is bij armoedige, onreine en losbandige menschen. De toestand der armen in Londen is in deze oogenblikken allerdroevigst, daar het niet te ontkennen is, dat geheele huisgezinnen volkomen gebrek lijden, en de ondersteuning, die de parochiën kunnen verleenenveris van toereikend te zijn om de armen tegen de ziekte vrij te waren. MIDDELBURG den 7 maart, In de zitting der Tweede Kamer, van den 5 dezer, is overeen aantal verzoekschriften verslag uitgebragt, als mede, door de centrale afdeeling, over het voorstel van de heeren van Dam en van Sytzama, omtrent de onafgedane petitien Uit 's Hage schrijft men, dat de heer Labensky zich nog aldaar bevindt, men had deszelfs nfreize algemeen als stellig verzekerd. Het voortdurend verblijf van dien heer geeft te meerder grond aan de mee ning dat wel waarlijk de onderhandelingen ten onderwerp hebben de Belgische kwestie tot zulk een beslag te brengen, dat daarbij metterdaad de vrede bevestigd blijve. Van de bijzonderheden der daartoe voorge stelde schikking is verder niets bepaaldelijks uitgelekt. Men voedt te 's Hage vrij algemeen de hoopdat de zaken eerlang op eene gunstige wijze tot eene schikking zullen gebragt worden. In den vroegen morgen van den 3 heeft er te Dordrecht een aller hevigste brand plaats gehadten huize van den schrijnwerker van den Boom, waarbij niet alleen het geheele huis, met al wat er aan goederen zich in bevond door de vlammen is vernield, maar waarbij ook twee

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1832 | | pagina 1