MIDDELBERGSCHE
N\ 12.
Donderdag
NIEUWSTIJDINGEN.
NEDERLANDEN.
28 Januarij 1830
DUITSCHLAND.
TJERLIJN den 19 januarij. Den 6 dezer is in de keizerlijke hof-
JJ kapel van liet winterpaleis te Petersbnrg, in tegenwoordigheid van
1IH. MM. de keizer en de keizerin, van de overige leden van het
keizerlijk geslacht, en van een aantal aanzienlijke staatsbeambten en of
ficieren, eene plegtige dienst gedaan en een Te Deum gezongen ter
dankbare herinnering aan de nu zeventien jaren geleden volkomene bevrij
ding van Rusland tegen den inval der Franschen. Te gelijker tijd is
eene dergelijke plegtigheid vcrrigt in de Witteen St. Georgezalen, wel-
lte bijgewoond werd door alle in de hoofdstad zich bevindende officie
ren onder officieren en soldaten, die aan den veldtogt des jaars 1812
deel hebben genomen. De keizer en keizerin bezochten na den afloop
van de dienst der hofkapel deze beide zalen wanneer door de gees-
lelijkheid een gezang voor het behoud HH. MM. aangeheven, en eene
lijkdienst ter gedachtenis aan keizer Alexander verrigt is geworden. Des
avonds was de stad verlicht.
FRANKFORT den 21 januarij. Men leest in een Beijersch blad
nadere bijzonderheden omtrent het gebeurde bij de ter aardebestelling
van H. K. H. de aartshertogin Karei, welke ten voile de vroegere be-
rigten bevestigen. Het is op uitdrukkelijken last van Z. M. den keizer,
dat de begravenis heeft voortgang gehad. Deze monarch zou bij die ge
legenheid omtrent de overledene gezegd hebbenZij heeft in liefde
onder ons geleefdzij zal ook in liefde onder ons rusten. De aartshertog
Karei moet over het gebeurde ten uiterste verstoord zijn geworden, en
gedreigd hebbenhet dierbaar lijk bij hem te zullen behouden tot dat
eene kapel zou gesticht zijn te Asperen, waar, zoo als hij zich uitdruk
te, zonder onderscheid van geloofsbelijdenis stroomen bloeds zijn ver
goten om Oostenrijk te redden.
's GRAVENHAGE den 24 januarij. Vrijdag 11, is alhier aangeko
men de heer William Preblegezant der Vereenigde Staten bij ons hof,
in plaats van den heer Hughes, tot gezant der Staten in Mexico be
noemd. HÜ is gelogeerd in het hleeren Logement.
De heer Preble heeft, naar men verzekert, bijzondere instructienont
vangen omtrent de gerezene geschillen tusschen Groot-Brittanje en de
Vereenigde Staten, met opzigt tot de grensscheiding van Canada, waar
van de beslissing aan Z. M. den Koning der Nederlanden is overgelaten.
Zoo men wil, zullen alle stukken en bescheiden van beide partijen,
den 3 april aanstaandeaan den doorluchtigen scheidsregter worden over
handigd, en zal Z. M.bij den gewonen loop der zaak, na verloop
van drie maanden in dezelve uitspraak doen.
Den 12 dezer heeft Z. M. een besluit genomen van den navolgen
den inhoud
Art. 1. Ten einde de aan de respective kantoren gedebiteerdof bui
tengewoon geslagen wordende formaatzegels van 15 centen en daar bo
ven, gelijk mede de proportionele zegels voor huur-contracten te onder
scheiden van die, welke op den eersten januarij 1830 in het bezit wa
ren van de openbare beambtengemeente-ontvangers of beheerders van
liefdadige gestichten en andere openbare instellingen mitsgaders van
alle andere ingezetenen, zullen de eerstgemelde zegels zoo spoedig mo
gelijk worden voorzien van een bij-stempel, behelzende het Rijks wa
pen en den naam der provincie, benevens de letters 35 opcenten.
3. Ten aanzien der alzoo bijgestempelde zegels zullen de ontvangers
ontheven zijn van de verpligtingom dezelve, overeenkomstig het be
sluit van julij 1825, van hunne gewone handteekening te voorzien, en
zullen zij dan ook niet meer gehouden zijndaarop te stellen de ver
klaring: gezien voor 35 opcenten voorgeschreven bij besluit van 29 de
cember 1829.
3- De handel-zegelswelke aan de kantoren worden gedebiteerd, zul
len voorloopig, ten bewijze, dat de daarop verschuldigde verhoogdeop-
centen geheven zijn de gemelde en door de ontvangers geteekende ver
klaring gezien voor 35 opcenten behelzen.
Bii koninklijke besluiten, genomen in de maand december II.. zijn
aan de Roomsch-Katholijke gemeenten van Berlicum (Noord-Braband)
en Alem (Noord-Braband)onderstanden uit 'sRijks kas verleend, te
weten: aan de eerste 10,000, tot het bouwen eener nieuwe kerk,
en aan de laatste f 5,000 tot aflossing van schulden en vergrooting van
het kerkgebouw.
In het besluit wegens de opheffing van het collegium philosophi-
cum komt nog voor, dat de minister van binnenlandsche zaken gelast is,
om aan Z. M. voorstellen te doen, ten einde in het lot te voorzien der
hoogleeraren en der ambtenaren, welke aan die instelling verbonden
waren.
Het getal der jongelieden, die examens hebben afgelegd om tot
het bisschoppelijk seminarie te Gent te worden toegelaten, wordt op 300
begroot.
Krachtens eene administrative beschikking, blijft de prijs der cer
tificaten van levensverzekering voor de pensioenen op 25 centen be
paald, niettegenstaande de vermeerdering van zegelregt, verordend bij
de wet van den 24 december 11.
Men meldt uit Brussel, dat de ambtsbetrekking van districts-com-
missaris, van welke de heer de le Heilleuze, bij koninklijk besluit van
den 8 dezer, is ontzet, provisioneel is opgedragen aan den heer van
Antwerpen.
Het gerucht, dat de heer Sandberggouverneur der provincie
Luik tot lid der Eerste Kamer van de Staten-Generaal benoemd zou
de zijnis van allen grond ontbloot.
De kamer van beschuldiging van het geregtshof te Brussel, in de
zaak van den abt baron Zinzerling en consorten uitspraak doende, heeft
geoordeeld, dat er geene genoegzame termen bestonden, om dezelven
naar een hof van assises te verzenden. Genoemde kamer heeftdien
ten gevolge, bij vonnis van den 21 dezer maand, den abt en zjjne me-
depligtigen naar de correctionele regtbank van Brussel verzonden.
GRONINGEN den 20 januarij. Het Dank-Adres hetwelk dezer
dagen door de ingezetenen dezer stad aan Z. M. den Koning is aangebo
den was van den volgenden inhoud
Sire! Hoezeer, sinds geruimen tijd, vele lieden in deze en gene
gewesten vau ons Koningrijkhetzij dan uit verkeerde of overdrevenc
inzigten, hetzij uit kwalijkgezindheideen' openbaren strijd schijnen
te voeren tegen onderscheidene instellingen, die den opregten beminnaar
van vaderland en vorst dierbaar behooren te zijn; hoezeer men van hec
in andere opzigten onwaardeerbaar regt van petitie hier en daar een on
vergeeflijk misbruik maakt, en hetzelve in een regt van dreigende vor
dering en afpersing schijnt te willen misvormen; hoezeer men in een
aantal openbare geschriften de zaden van haat en verbittering tusschen
het volk en de regering schijnt te willen uitstrcoijenhebben de onder-
geteekenden allen meerderjarig en hoofden van huisgezinnen wonende
te Groningen met een aantal andere welgezinde ingezetenen van ons
Koningrijk, hierbij bedaardelijk gezwegen.
Dit hun stilzwijgen was echter niet dat der onverschilligheid veel
min dat der goedkeuringin welke beide gevallen zij den naam van
Nederlanders onwaardig zouden zijn neenSire het was het stilzwij
gen van vreedzame en bedaarde vrienden huns vaderlands die, terwijl
zij hunne regten kennen tevens met hunne pligtep jegens den Staat eti
hen, diedenzelven bestieren, bekend zijn, en die, vertrouwen stellen
de in de wijsheid en standvastigheid dier regeringzich er van over
tuigd houden, dat deze zich door geene dwaalbegrippen van het regte
spoor zal laten leidenen dat zij te gelijker tijd magts genoeg bezit
om de pogingen dier genen, welke den grondslag van ons staatsgebouw
zouden willen ondermijnenmet nadruk te keer te gaan en te verijdelen.
Dit zelfde vertrouwen bezielde de ondergeteekenden toen zij vau
vele zijden de vrees hoorden uiten, dat de regering de zorg voor het
openbaar onderwijs zou laten varen en dat al het goede in de instel
lingen van hetzelve eensklaps zou worden vernietigd en aan het ge
schreeuw van lieden prijs geven die zich aanmatigen in naam des ge-
heelen volks te sprekenschoon dan ook het grootste en beste gedeelte
der natie, en in de Noordelijke, en zeker ook in de Zuidelijke gewes
ten onzes vaderlandsvan eene geheel andere denkwijze zijn moge.
NeenSirede ondergeteekenden wisten dat een geheel onbeperkte
vrijheid van onderwijs een naam is zonder beteekenis. Zij wisten dat
eene zoodanige wetteloosheid de deur open zou zetten voor eene veel
ergere- dwingelandij dan die schijnbarewaar tegen men met pralende
en winderige woorden zoo zeer ijvert voor de ware en wezenlijke
dwingelandijnamelijk van domheid bijgeloof en dweepzuchten dat
heer van ondeugden welke steeds in derzelver gevolg te voorschijn
treden.
„Wij herhalen dus, Sire! dat wij bij dit alles gezwegen hebben,
in vertrouwen op de wijsheid der regering en op de plegtige verklaring,
door U. M. een jaar geledenten aanhoore des ganschen volks afge
legd dat hoogstdezelve de zorg voor het onderwijs als één zijner ge-
wigtigste pligten en dierbaarste regten beschouwde. Thans echter, Sire!
nu wij eene wet zagen voordragen, die, ja, wel vrijheid van onderwijs
tot grondbeginsel heeftmaar eene vrijheid in den waren zin des woords
en binnen de perken beslotendoor bet gezond verstand en den aard
der zake zelve aangewezen; thans, nu wij door die voordragt grooten-
deels de instandhouding meenen gewaarborgd te vinden der bestaande
en door de ervaring van vele jaren beproefde inrigtingen omtrent het
onderwijs, thans, Siré! dunkt het ons, dat de tijd daar is, waarop de
regering niet zonder welgevallen de uitdrukking der dankbare gevoelens
kan ontvangen zoo van die van ons zeiven als van diegene waar
mede wij vertrouwendat het meest verlichte en weldenkende gedeelte
der natie bezield is. Wij betuigen dus hij dezen Ur. M. onzen eer
biedigen dank voor het bewijs, hetwelk hoogstdezelve, door het ge
meld ontwerp van wetvan zijne aanhoudende zorg voor het openbaar
onderwijsen van zijne onvermoeide pogingen om de ontwikkeling
der verstandelijke en zedelijke vermogens van de jeugd onzes vader
lands door goede en doelmatige verordeningen te bevorderen gege
ven heeft. Het ligt buiten de bedoeling van de ondergeteekenden, in
de beschouwing der bijzondere bepalingen van de door U. M. gedane
voordragt te treden en te onderzoeken in hoever zij hier en daar voor
eenige veranderingen vatbaar zijn zouden. Wij verheugen ons slechts
in het hoofdbeginsel, hetwelk in dezelve heerschende is, dat namelijk
niet eener onbepaalde en wettelooze maar eener gematigde en binnen
hare juisce en noodzakelijke grenzen beslotene vrijheid. Mogt dat al
gemeen grondbeginsel ook de goedkeuring der vertegenwoordigers des
volks, aan welke de voordragt der bovengemelde wet door U. M. ge
daan iswegdragenMogen Hun Ed. Mog. geene veranderingen of bij
voegselen in dezelve brengen willen, waardoor dit grondbeginsel in
gevaar gebragt en aan het veelvuldige nuttige onzer tegenwoordige in
stellingen den bodem zou kunnen ingeslagen worden Mogt zoo einde
lijk U. M.met gemeen overleg van Hun Ed. Mog.eene wetgeving
tot stand brengen die slechts aan kundigen en daartoe bevoegd ver
klaarden het regt van onderwijs verlcenende, het oordeel over de be
kwaamheid der leeraars niet blindelings aan den grooten hoop overla
tende, den verderfelijken invloed van staatkundige en godsdienstige drij
vers of dweepers, zoo wel inlanders, ais buitenlanders, uit onze scho
len werende, het bestaan onzer onderwijzers niet van een' vvufteu volks
geest en van de willekeur van jeugd en onverstand afhankelijk doende zijn
en, waar zulks noodig is, hen, die van het openbaar onderrigt gebruik
maken, tot het afleggen van proeven van bekwaamheid verpligtende
ons de zegeningen van het verbeterd onderwijs liet behoudenopdat
ware kennis en verligting over dwaasheid en bijgeloof zegepralen, en
nog het late nageslacht den vorst zegenen mogt, onder wiens rege
ring die wetgeving volkomen tot stand is gebragt!
„liet zij ons vergund, Sirel hier den wensch bij te voegendat
U. M. met eene vaste haud het roer van staat blijve besturen, opdat
vrede, veiligheid en rust onder ons mogen bloejjen, en dat hoogstde
zelve tevens de verzekering gelieve aan te nemen, niet alleen van onze
opregte gevoelens van eerbied en trouw (die ons door pligtbesef worden
voorgeschreven), maar ook van die van liefde en vertrouwen voortvloei-
jende uit harten, welke aan hun Vaderland en Koning verkleefd zijn."
BRUSSEL den 20 januarij. Behalve het te Luik gevormde ontwerp,
om de noodige gelden bijeen te brengen tot het aanbieden van eene me
daille aan den op retraite gestelden majoor der marechaussée, den heer
de Bousies is men thans, zoo aldaar als te Namen, met twee andere
ontwerpen voor den dag gekomen, welke van vrij meer omvang zijn.
Een der bladen van de zoogenaamde partij der Unionisten te Luik, de
Courtier dc la M.u.c, maakt, namelijk, een brief publiek, welks sclujj.-