N°. i45. MIDDELBURGSCIIE Donderdag M 6EW00Ï» Vy' 3 December 182 2V/E UTFSTIJ DINGEN. neder lande n. 's/^RAVF.NHAGE den 29 november, In de vergadering van de Twee- V_T de Kamer der Staten-Generaai zijn gisteren wederom vele petitien ingekomen, meestal betrekking hebbende op de voorgedragen wetten, rakende den ncciins op het zoutde bieren den azijn en het bihnen- landsch gedistilleerd, en ook op de zoogenaamde grieven. Onder deze verzoekschriften was er mede eenwaarbij gevraagd werddat een schoolmeester het regt niet zou hebben om jongens, die niet wilden deugen van ziine school weg te zenden. Alle de petitien zijn naar de commissie ter dier zake verzonden. Deze commissie bragt daarop, bij monde van de heeren Pyckede Litdel de IVellvan Dam van hielt en Fcrannemanrapport uit op verschillende verzoekschriften waaronder zich bevonden requesten van de heeren Ducpetiaux en de Potterdienende om de Kamer te bewe gen tot het doen van een voorstel om aan alle personen, welke ten gevolge der afgeschafte wetsbepalingen van 5815 en 181R op de drukpers enz. nog gevangen zijn, de vrijheid terug te geven. De commissie be greep, dat deze stukken, als inhoudende belangrijke redeneringen, en in verband staande met het voorstelden vorigen dag door den heer baron de Secus gedaanter griffie behoorden nedergelegd te wordenen hiertoe besloot de vergadering, alsmede tot het doen drukken van dit rapport. Eene andere petitie en welke tot eene zeer levendige discussie aanlei ding gegeven heeft was die van een Franschmau, den heer L. M. Fon- tanzich beklagende, dat ten zijnen aanzien het 4de artikel der grond wet, dat aan allen, die zich op het grondgebied van het Rijk bevin den, hetzij ingezetenen of vreemdelingen gelijke aanspraak op bescher ming van persoon en goederen toekent, geschonden is, door hem ge- weldadig uit dit Rijk te verdrijven, en dat hij aan grove mishandeling is blootgesteld geweest. De meerderheid der commissie was van oor deel dat dit geschrift ter griffie moest nedergelegd worden. De heer van Dam van Isse/t vroeg hierop het woord en zeide, dat hij zich niet tot het nederle/gen van deze petitie op de griffie zou verklaard hebben ware het niet dat verscheidene leden een te groot belang daaraan schenen te hechten. Hij gewaagde van de oude en bekende gastvrijheid, die zoovele duizende vreemdelingen in Nederland ondervonden hadden, nog dage lijks ondervinden en die door het aangehaalde artikel der grondwet steeds gewaarborgd wordt; maar betoogde, dat men eene geheel verkeerde uit legging aan dit artikel gaf, indien men daaruit wilde afleiden, dat elk vreemdeling, alleen door den voet op den Nederlandschen grond te zet ten, het regt zou verkrijgen om ons hier ongestraft te wet te komen stellen. Hij verlangde dus, dat omtrent dit verzoekschrift tot de orde van den dag werd overgegaan. Van een geheel ander gevoplen toonde zich de heer de Gerlache. Deze meende dat in het onderhavig geval de grondwet wel degelijk was ge schonden, en dat de waardigheid en eer der natie, zoowel als die der vergadering, gebiedend vorderden, dat op de klagten van den heer Fon- tan regt zou geschieden, en daarvoor scheen hem de beste weg toe, om de petitie naar den minister van justitie te verzenden, ten einde deze deswege de noodige ophelderingen geven zou. Ook de heer Sur/et de Chokier verklaarde zich van hetzelfde gevoelen. Hij sprak vrij hevig tegen hen, die, volgens zijne meening, in deze moeijelijke oogenblikkende handen aan de grondwet hadden durven slaan, en wilde mede, dat het verzoek aan den minister van justitie wierd gezonden, terwijl hij beweerde, dat het koninklijk besluit van den 8 junij 1820, waarbij bepaald wordt, dat de ministers niet dan op een uitdrukkelijken last van Z. M. regtstreeksche betrekkingen met de Sta- ten-Generral mogen onderhouden, geenszins voor de Kamer verbindend was, die van het"hestaan van dit besluit geene onmiddelijke kennis droeg. De heer baron de Stassart ondersteunde het advies der twee vorige sprekers. De heer van Alphen verklaardedat de ongunstige beoordeeling van den heer Fontanomtrent de Noordelijke provinciën geen invloed op zijne stemming had en hij zelfs volmaakt met hem eens was dat het klimaat van de Noordelijke provinciën koud, vochtig en voor rhuma- tieke gestellen hoogst ongunstig was. Hiervan had hij zelve de onder vinding, en daarvan strekte nog tot bewijs het verlies, dat de Kamer nu pas geleden had door het afsterven van een braaf en regtschapen afgevaardigde (den heer C/aessens Motis')die als martelaar van het rhu- mathisine en ook van het journalisme gestorven was. Hij zeide, dat evenwel niet alle de landgenooten van den heer Fontan een Zoo grooten afkeer van ons klimaat en moerassen betoond hadden, waarvan de me nigvuldige bezoeken, die zij ons sedert 1795 gegeven hebben, kunnen getuigen, maar dat wel is waar deze een groot doel hadden, namelijk het overbrengen van de regten van den mensch en het ontlasten van het overtollige goud, dat ons bezwaarde; ondertusschenzoo de afkeer van den heer Fontan van onze Noordelijke gewesten op andere gronden mogt steunen ook dit nam hij niet euvel op en beschouwde dit eer als eene hulde gedaan aan die provinciën, waar eerbied voor orde en wettig gezag en gehechtheid aan voorouderlijke zeden nog bestaan eii gelukkig weinig hoop aanbieden, om daar met het bewerken der kolen, mijn van ultra-liberale denkbeelden winst ie doen. Had de heer Fontan hem om raad gevraagd, zou hij hem geadviseerd hebben om te verzoe ken van naar Java te mogen gaan; daar was het warmer en daar zou hij een drie dubbel edel doel kunnen bereikenvooreerstdoor de Javanen bekend te maken met de principes van het representatief regeringsstel sel ten tweededoor er de Fransche als eene nieuwe nationale taal in te voerenen eindelijkdoor de Javanen te orderrigten en bekend te maken met het regt van petitie, dat zeker ten gevolg zou hebben, om spoedig een einde te maken aan alle politieke grieven en aan den oorlog. Hij verklaarde geen beschaafder, opgeruimder en gocdhartiger volk dan de Franschen te kennen mits men zorge van meester in zijn eigen huis en land te blijven. Hij meende eindelijk dat het 4de artikel der grond wet eene wettige uitlegging behoefde, en wilde daartoe de gelegenheid niet benemenwaarom hij zich met de conclusie der commissie vcree- nigde. De heer va:t Sytzama wenschte de natie geluk met het gedrag van het gouvernement jn deze zaak, en wilde, dat het verzoekschrift met Verontwaardiging ter Zijde gelegd Zoti wordert» De heer CoHot d'Esct/ry adviseerde in denzefdeh git). De heer de Jonge verdedigde de regering tegen de beschuldiging t da» zij de grondwer verkracht had, Hij toonde aan, hoe de grondwet ftail geen vreemdeling, door zijnen natutirlijkeh regter Veroordeeld, en zon der paspoort binnengekomenhet regt kon geven om Zióh aatt 0rtZ8 natie hares ondanks op te dringen. Dit kan toch niet Worden verstaart van het regt van gastvrijheiden een regtom eene natie tot eetii gastvrije ontvangst in haar midden te dwingen is nergens ter wereld bekend. Het zou onzen Staat vernederen tot eene schuilplaats Voöf booswichten van allerlei aard, indien men al de bedrijvers van ZWaf* misdaden door bedreiging van straf ook hier te lande, niet Zou kuntlert werenindien men zou moeten gedoogeh allen wier doel kennelijk geen ander wasdan omwaarhelaas 1 zoo Vele brandstoffen opgehoopt zijndaarin den brand te steken» De bescherming Van persoon ert goe derenaan den vreemdeling bij de grondwet Verleend bevat in ZicH geene vergunning van burgerlijke regten deze kühnen den vreemdeling eerst deelachtig worden, wanneer hij van den Koning de Vergunning be komen heeft om zich hier te vestigen, en Wat,de Koning kan toestfiatl dit toch kan hij ook weigeren, en hetmoet bijna onbegrijpelijk schijnen» hoe in 's Lands vergadering dit in twijfel kan worden getrokken na dat zij, zonder eenige tegenspraak, dit zelfde beginsel met nog sterker be« woordingen in de aanstaande wetgeving heeft overgenomen. Indiert de regering het meerdere kan, zeide de spreker, dan heeft zij ook tot het jmindere de magten kan het haar niet verweten wordendat Zij hief laan den gebannen vreemdeling dat gedeelte des lands slechiS ter beWO- ning toestond waar zij meende (en dit stond ter harer beoördeeling ai- leen) dat hij voor de dlgeffleene rust geduld kon worden. Dat Waren da Noordelijke provinciën des Rijks. Fontan begreep nulil dat Siberië niet te kunnen leven en niemand zal hem dit tert kwade duiden of schoon zoo vele vreemdelingen eh zelfs doorluchtige ballingen vóór hem, met ons, zich in die provincie niet zoo ellendig bevonden heb ben. Een geleerde van zijnen stempel vreesde in dat barbaarsche Noor den geen genoegzaam licht of smaak te zullen aantreffen. Hij duchtte» dat men daar zijne taal niet zou spreken ofschoon Zelfs vreemden an ders aan die provinciën het regt doen wedervaren, dat daar meer he- dendaagsche taal- en letterkennis bestaatdan bij de meeste andere Vol ken. Eindelijk hij zou zich in dat Noordelijk gedeelte des Rijks niet op zijne plaats bevindenen daarin was wel de meeste waarheidwatlk hij begreep te regtdat hij daar zou aantreffen gematigdheid en rust» met gehechtheid aan Vorst en wetten, en het was Zeker te voorzien» dat zijn razend schaap (dit is de naam van het geschrift, waatom hij itt Frankrijk veroordeeld is) op onze weilanden geen voedsel bekomen ZOU, Doch met hem wilde men daarover niet twisten, was hem de beperk te en voorwaardelijke vergunning van verblijf in ons vaderland onaange- naam het stond hem vrij, die te weigeren en het land te verlaten» maar in zoodanige vergunning, meer dan waarop hij aanspraak maken mogt, kan nooit eene schending der grondwet gevonden Worden, Ert nu had deze vreemdeling zijne weigering van hoon en bedreiging laten vergezeld gaan; maar regtmatig is het dan ook geweest, dat de regering, welke niet laaghartig zich kon laten bespotten, hem ons grondgebied heeft doen ontruimen. Wel verre, dat, gelijk men gezegd heeft, dezo daad der regering eene aigemeene verontwaardiging zou hebben dóetl ontstaan, zóo zou, integendeel, hier de nalating daarvan als eene zwak heid der regering aller afkeuring verwekt hebbenen alle weldenken- den hebben veeleer elk uur van verwijl daarmede betreurd. Het wai voor den spreker geen vreemd verschijnsel geweestdezen Fontan in onze dagen als een slagtoffer te hebben zien voorstellen maar hij vertrouwde stellig, dat niemand in 's Lands hooge vergadering eenig be lang zou stellen in eenen vreemdeling van wien men eenlglijk wist dat hij, aan het regt in zijn eigen vaderland ontvloden, als eenig bedrijf in het onze smaadredenen aan aat Vaderland en aan onze regering had toe gevoegd. Ten slotte deed de redenaar opmerken, dat van de door den verzoeker aangevoerde gestrenge maatregelen of mishandelingen bij zijne vervoering geen het minste bewijs was ingeleverd datindien deze en zqnder aanleiding van zijne zijde bestonden, hij hoopte (daar ook hij een beschermer was van regt en individuele vrijheid), dat de schuldigen daaraan vervolgd en gestraft zouden wordenmaar dat het onderzoek daarna, zoo min voor den vreemdeling als voorden inboorling, bij de Kamer behoordedat alsdan Fontan slechts den weg had te volgen dien de wet hem aanwees; dat volgens die wet eene aanklagte van zijne zijde niet zonder gevolg zou kunnen blijven en dat het wel de eerste- maal zou zijn, wanneer in het Noordelijke Nederland aan den beleedlg- den vreemdeling door onze regters regt zou worden geweigerd. Op de ze gronden besloot hijdat er hier geene termen bestonden voor een tef neder leggen van het verzoekschrift óp de griffie, gelijk dit de commis sie had voorgestelden nog veel minder voor eene opzending daarvan aan de regering, welke sommigen schenen te begeeren, maar dat men eenvoudig moest overgaan tot de orde van den dag. De heer van Kasteele juichte zeer toe, wat de Koning in deze om standigheden had gedaan, en betoogde; dat men verkeerdelijk den minis ter van justitie aangevallen had, daar deze niet dan op uitdrukkelijken last van Z. M. had gehandeld. De heer Donker Curtius verklaarde zich mede in een zeer breedvoe rig advies voor het verwerpen van dit verzoekschrift, en verdedigda met klem van woorden het gedrag der regering ten aanzien van Fontan wiens bedoeling alleen was om het getal der schrijvers, die in de Zui delijke provinciën een zoo schandelijk misbruik van de vrijheid der druk persmaken, te vermeerderen. Hij juichte zijne uitzetting volkomen toe. Vele leden waren ten half vier uren nog ingeschreven om over het zelfde onderwerp het woord te voeren, en derhalve werden de verdere beraadslagingen uitgesteld tot morgen, maandag, op den middag. 's GRAVENHAGE den 30 november. De beraadslagingen op het rap port der commissie tot de petitien, in de zaak van Fontan zijn heden bij de Tweede Kamer der Staten-Generanl voortgezet. De heer van Reen endie het eerst het woord bekomen heeft, heefs in eene wijdloopige redevoering, in de Fransche taal uitgesproken, on der anderen beweerd, dat het gouvernement genoodzaakt geweest is, zóó en niet anders te handelen, omdat het dciv geest van rebellie en tegen-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1829 | | pagina 1