MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°. 81.
lirt
Dingsdag
'w-P
7 Julij 1820.
NIEUWSTIJDINGEN.
DUITSCHLAND.
BERLIJN den 29 junij. Met een tweeden conrier tlit het hoofd
kwartier heeft men te Warschau een meer omstandig verhaal
ontvangen van de overwinning, door den generaal-en-chef von Diebitsch
behaald. Daarin wordt verzekerddat de nederlaag van het Turksche
leger zoo volkomen is, en dat de generaal von Pahlen den vijand met
200 veel nadruk vervolgd heeft, dat, behalve eenige ruiterij, die naar
Aidos schijnt terug getrokken te zijn het overschot van dat leger zich
nergens heeft kunnen hereenigen. Den groot-vizier is het persoonlijk
gelukt met een zwak begeleide van ruiters Schumia te bereiken. De
kozakken, die naar verschillende kanten uitgezonden zijn, brengen elk
oogenblik nieuwe transporten van gevangenen kanonnen vaandels en
bttgaadjèn aandie den vlugtendcn vijand ontnomen zijn. Het getal van
het veroverd geschut beloopt reeds bijna zestig stukkenen het verlies
des vijands in gesneuvelden ongeveer zes duizend man. Ook het ver-
Hes der Russen, op den 11 is aanzienlijk geweest, daar zij 1400 doo-
den en 600 gekwetsten tellenwaaronder twee generaals. De Russi
sche troepen toonen een buitengewonen ijver, ondanks de vermoeijenis.
sen van vijfdaagsche geforceerde marschen, die gevolgd zijn geworden
door een gevechtwaarin verscheidene uren lang van weerszijden met
de grootste verbittering gestreden is.
FRANKRIJK.
PARIJS den 30 juuij. De kamer der afgevaardigden heeft gisteren
eh heden hare beraadslagingen over het budget van het ministerie van
oorlog voortgezet, en alle de hoofdstukken daarvan met eenige door de
commissie voorgestelde besnoeijingen aangenomen. In de zitting van he
den heeft de kamer ook nog een bégin gemaakt met hei budget van het
ministerie van de marine en koloniën.
NEDERLANDEN.
GENT den 3 julij. Wij vernemen (zegt het Journal de GanJ) de
droevige tijding van het subiet overlijden van mevrouw van Doornecht-
genoote vafi den heer gouverneur van Oost-Vlaanderen. Zij bevond zich
gisteren bij den heer J, de Mculemeesterbij gelegenheid van de intrede
Van het genootschap van St. Ceciliaen, zonder vooraf het minste tée-
ken van ziekte te hebben ondervonden, was deze edele huismoeder een
uur daarna niet meer. Deze gebeurtenis heeft eene algemeene verslagen
heid te weeg gebragt; en wie, die gevoel heeft voor huisselijke deug
den, zal niet in de diepe smart deelen van eenen magistraatspersoon, die
geene rust of geluk vond dan in den schoot van zijn huisgezin.
Eene afschuwelijke misdaad is te Eijnenabij Oudenaarde, in den
nacht van 21 op 22 junij, door 3 jonge lieden gepleegd, waarvan de
oudste nog geen 20 jaar oud was. Dezenna in eene herberg veel je
never gedronken te hebben, zochten, toen het op betalen aankwam,
twist met den waard en bragten na eenige woordenwisseling denzelven
eene menigte wonden toe, zoodat hij dood op den grond viel. De veld
wachter heeft hen 's morgens in een veld vast in slaap gevonden en gevat.
's GRAVENHAGE den 2 julij. De commissie door Z. M. in het
«fgeloopen jaar benoemd om aan hoogstdenzelven voor te dragen de
middelen ten einde de zeedienst hier te lande op een vasteren en meer
^eregelden voet te brengen, heeft, naar men verneemt, dezer dagen
haar rapport aan Z. M. aangeboden, waarbij zoo men zegt, is voor
gedragen om de dienst ter zee te vermeerderen.
Zijneexc.de minister van marine en kolonienis, sedert eenige da
gen uit Brussel weder alhier terug. Naar men verneemt, zou zijne
exc. aan Z. M. zijn ontslag verzocht en dit bekomen hebben onder
voorwaarde van zich nog drie maanden met de portefeuille te belasten.
Volgens geruchten, zou na dien tijd het ministerie van marine gevoegd
worden bij het ministerie van oorlog, en dat van koloniën bij het minis
terie van buitenlandsche zaken en zoowel voor de marine als voor de
koloniën een afzonderlijke directeur-generaal worden aangesteld.
Dezer dagen is van hier naar Vlissingen vertrokken de heer P. van
Balfour van Burleighwelke door Z. M. benoemd is tot luitenant-kolo
nelkommandant der Nederlandsche troepen in de West-Indie, ten einde
zich op de stoomboot naar Suriname in te schepen.
MIDDELBURG den 5 julij. De wel-eerw. heer Hend. Haaring
beroepen leeraar bij de Evangelisch-Luthersche gemeente alhier, deed,
heden avond, voor een aanzienlijk getal hoorderenzijne plegtige intre
de, naar aanleiding van 2 Corinthen 13 vers 11 b\ terwijl zijn wel-eerw.
bij die gelegenheid openlijken dank toebragt aan de wel-eerw. hee-
ren predikanten, zoo van hier als elders, welke deze gemeente, ge
durende de vacatuur, zoo broederlijk hebben bijgestaan: hetwelk we
der een bewijs oplevert van de toenemende verdraagzaamheid, als het wa
re kenmerk van het echte Procestantismus.
Het besluit van den 20 junij 11., betrekkelijk de opneming van
de kweekeiingen in de bisschoppelijke seminariën, reeds vroeger korte-
Iijk door ons medegedeeld, luidt aldus:
Wij IVillem enz.
Gezien ons besluit van heden (Staatsblad no. 49);
Willende, in afwachting dat alle de bisschoppelijke stoelen in ons
rijk zullen zijn bezet, de noodige bepalingen maken omtrent den voet
en de. wijze, waarop voorloopig de Roomsch-Katholieke kweekeiingen,
voor den priesterstand bestemd die de voorbereidende lessen van het
Collegium Phiiosophicum niet bijgewoondnoch hun examen in dat ge
sticht afgelegd hebbenin de bisschoppelijke seminarien tot het doen
hunner theologische studiën, zullen kunnen worden toegelaten;
Gezien de rapporten van onzen minister van binnenlatidsche zaken,
van den 8 jtlnij 1829, no. 1 en van den 13 daaraanvolgende, no. 3;
De permanente commissie uit den Raad van State voor de zaken van
de Roomsch-Katholieke eeredienst gehoord,
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Het zal aan de kerkvoogden vrijstaan om, voorloopig, op
de wijze, bij art. 2 en 3 van het tegenwoordig besluit vermeld, bij de
bisschoppelijke seminariën, behalve de kweekeiingen van het Collegium
PhiiosophicumRoomsch-Katholieke jongelingen op te nemen, die hun
ne voorbereidende studiën, binnen ons rijk, elders dan in het Collegium
Phrhsophicuin volbragt hebbenen geacht kunnen worden de noodige be.
kwaamhedeu te hebben verkregen, alsmede die met ouze vergunning,
buiten het rijk, hunne studiën hebben verrigt.
2. De kerkvoogden zullen opmaken en aan het departement van bln*
nenlandsche zaken inzenden eene lijst van de Roomsch-Katholieke jonge
lingen, die, binnen het rijk, of, met onze vergunning, buiten hetzel
ve, hunne voorbereidende studiën verrigt hebbende, zich hebben aan-
gediend om in de seminarien te mogen worden opgenomenmet vermel
ding van hunne namen, hunnen ouderdom en hunne geboorteplaats, van
de personen waaronder, en van de plaatsen, waar zij hunne studiën ver
rigt hebben, en in welke vakken dezelve bestaan. 1
3. Nadat de kerkvoogden aan onzen minister van binnenlandsehe
zaken voornoemde lijst zullen hebben ingezonden, zal door hen de tijd'
.bepaald worden, waarop zij de kweekeiingen over hunne bekwaamheid
zullen onderzoeken, om in de seminariën te worden opgenomen 5 welk'
onderzoek het onze begeerte is dat in het openbaar geschiede,
4. De beurzen in de seminariën zullen door ons worden vergeven
aan kweekeiingen, door de kerkvoogden opgenomen, wier buitengewo
ne geschiktheid voor de studiën zal zijn bewezen door getuigschriften*
der professoren, van openbare instellingen van hooger onderwijs, welks
zij bezocht hebbenof door een bijzonder examendoor hen af te leg
gen voor zoodanige personenals wij geraden zullen oordeelen te dien
einde aan te wijzen.
Onze minister van binnenlandsche zaken is belast met de uitvoering
van het tegenwoordig besluithetwelk aan de permanente commissie uit
den Raad van State voor de zaken der Roomsch-Katholieke eeredienst
medegedeeld en in het Staatsblad zal wotden gedrukt."
In een geacht dagblad vindt men de volgende belangrijke beden
kingen over de
Vrijheid der Drukpers in ons Vaderland.
Wanneer immer de Nederlandsche regering een treffend bewijs heeft
gegeven van hare zedelijke krachtdan is dit gewis door de voordragt
der nieuwe wet op de drukpers. Niettegenstaande de woelingen van
eenige ontevredenen, en het hatelijk geschreeuw van sommige Zuid-Ne-
derlandsche dagbladschrijvers, heeft de regering het, tot handhaving van
rust en orde, niet eens noodzakelijk geacht, zich door gestrenge straf*
fen te wapenen tegen het misbruik, hetwelk zoo ligtelijk van de vrij
heid der drukpers kan worden gemaakt; juist zelfs in een oogenblik,
dat sommigen het doen voorkomen als of er eene algemeene ontevreden
heid tegen de regering in ons vaderland zoude bestaanheeft men wetfr
bepalingen afgeschaftdie aan de ministers een gemakkelijk middel aan
de hand gavenom elk tegen hen gerigt geschrift in regten te doen
achtervolgenin stede van de gunstige bepaling onzer grondwet eeniger-
mate te beperken, heeft men dezelve uitgestrekt. Zelfs de dagbladen
waardoor elk denkbeeld spoedig en gemakkelijk alom kan worden ver*
spreid en die dus in eenen minder goeden geest geschreven veel ge,
vaarlijker kunnen worden, zijn met geene lastige formaliteiten bezwaard,
even als in een naburig rijk, waarop sommigen zich zoo gaarne beroe-
pen, doch waarmede zij ons vaderland niet willen vergeleken hebben,
wanneer die vergelijking ten voordeele van onze instellingen uitloopt.
Wij mogen ons dus beroemen dateven als in vorige eeuwen toen
ons vaderland een gemeenebest was, ook thans, nu de Nederlanden On
der eene eenhoofdige regering zijn de meest onbeperkte vrijheid de»
drukpers, van alle staten van Europahier in dit land bestaat.
„Wie is er, die dit niet met dankbaarheid erkent, en zich ookhieront
niet gelukkig rekent ingezeten der Nederlanden te zijn Doch wie beseft
niet tevensdat de nieuwe wet op de drukpers ons dure verpligtingen
oplegt, en dat juist de milde beginselen, welke in die wet voorkomen,
ons moeten aansporen om op eene bescheidene wijze gebruik te maken
van het aan ons toevertrouwd kleinood, om dus alles te vermijden, het
geen onder misbruik kan worden gerangschikt? Indien gevoel van er*
kentelijkheid op zich zelve niet genoeg is,'om ons hiertoe over te ha
len dan word dit door ons eigen belang gebiedend gevorderd. Juist
toch door op eene gematigde wijze van de vrijheid der drukpers gebruik
te maken, kunnen wij bij voortduring diezelfde gunstige bepalingen van
de wet van den 16 mei 1829 behouden, terwijl ontwijfelbaar de rege-
ring genoodzaakt zoude wezenmeer gestrenge bepalingen voor te stel
len, wanneer dezelve mogt ondervinden, dat wij, na al de woelingen in
de laatste veertig jaren, op dezen oogenblik nog niet rijp genoeg zijn,
om zulk eene ombelemmerde vrijheid te bezitten.
Indien wij uit dit oogpunt den toon beschouwendie ook na de
wet van den 16 mei 1829 in sommige Zuid-Nederlandsche dagbladen
bliift heerschen, en, in stede van gematigder te worden, steeds in ha
telijkheid toenemendan moet dit elk Nederlander in de daad bedroe
ven, want dan zien wij met innig leedwezen, dat de verspreiding van
verlichting en beschaving, de verbetering van bestaande misbruiken, hun
doel niet is, maar dat zij met geheel andere oogmerken zijn bezield.
Die tot walgens toe herhaalde beschimpingen van den minister van justi
tie, ook wegens zaken die hem geheel vreemd zijn; dat ongepast aan
dringen om gratie te bekomen voor eenige veroordeelde schrijvers, die
zich niet eens verwaardigen dit zelve te vragen; dat verspreiden van-tü-
dingen ot berigtenwelke met de waarheid strijdende zijn, en die meji
evenwel, ook na de ontdekking van het leugenachtige, niet verkiest te
logenstraffen; dat gedurig verdraaijen van de waarheid, en het daaruit
afleiden van valsche gevolgtrekkingen; dat voortdurend aansporen der
ingezetenenom toch geene leden der Provinciale Staten of Staten-Ge-
neraal te verkiezen, die der regering toegedaan zijn, even als of de be
langen der regering en van het volk steeds met elkander in tweestrijd
zijn; dit alles moet den weidenkenden grootelijks mishagen. Niets
schijnt dan ook voor deze dagbladschrijvers heilig te wezen; noch de
eerbied voor op eene grondwettige wijze daargestelde verordeningen,
noch het gezag voor regterlijke uitspraken, kunnen hen terughouden,
om alles op eene schendige wijze aan te randen, hetgeen met hunne in-
zigten strijdt. Onder schijn van ware vrijheid te beminnen en voor te
staan, zoeken zij eene dwingelandij in te voeren, die gewis erger is dan
de meest clespotieke regering; zij keuren alleen de handelingen van hen
goed, die volkomen met hunne gevoelens overeenstemmen, terwijl zjj
anderen, die met de beste oogmerken eenen tegengestelden weg inslaan,
op allerlei wijze hatelijk en verdacht trachten te maken.
„Wat kunnen de wenschen en bedoelingen zijn van die dagbladsehrij
vers? Zij verlangen toch die treurige tooneelen niet terug, waarvan
s&t'