N°. 33. MIDDELBURGSCHE COURANT. Zaturdag ■<J-v den i5 Maart. NlBVrrsTlJDlNGEH. NEDERLANDEN. Vv>- DUITSCHLAND, FRANKFORT den 9 maart. In het Oostenrijksch hnlf-ofïïcieel blad vindt men een merkwaardig artikelbetreffende de onlangs bekend gemaakte verklaring der Portewaarin bijzonder de Moniteur gelaakt wordt, die dezelve bij de plaatsing nog met aanmerkingen heeft verrijkt, welke daaraan het karakter van een oorlogs-manifest schenen bij te zet- ten. Dit stuk is slechts een firman aan de aijans of opzieners van ver- schillende provinciën, bij hun vertrek uit Konstantinopel geweest. Wel ver van den firman als een manifest te beschouwen hebben de Turksche ministers tegen zoodanige uitlegging plegtig geprotesteerd. Na de verklaring, daarover aan verscheidene vreemde gezanten gegeven, is het doel der Turksche regering niet anders geweest, dan om in ge val van een onvermijdelijken verdedigings-oorlogdaar de Porte nooit tot een aanvallenden oorlog besluiten zou de inwoners der verwijderde provinciën bekend te maken met de mogelijkheid van algemeene verde- digings-maatregelenen de reis-effendi heeft zich ook nadrukkelijk be klaagd over het onbehoorlijk buitenlandsch verbreiden eener instructie die alleen de huishoudelijke betrekkingen tusschen de regering en hare onderdanen raakten naar haren aard geheim en derhalve niet diploma' tiesch is. GROOT-BRITTAN] E. LONDEN den 7 maart. Den 29 april zal de heer F. Burdett eenemo tie doen in het lagerhuis, ter bevordering van de emancipatie der be lijders van de Roomsch-Katholieke godsdienst. Het ministerieel avond blad roept de aanklevers van de thans bestaande grondwettige orde van zaken, bij welke de kerk in den staat gevestigd is, op, om zich te doen gelden, en om, zoo het zich uitdrukt, de tafels in beide de hui- zén te doen kraken onder het gewigt der petitien, tegen deze of der gelijke maatregelen. Het tracht zijne lezers te overtuigen, dat deze aangelegenheid niet betreft de godsdienstige verdraagzaamheid maar in allen deele de staatkundige magt des rijks en het meentdat de Brit ten onder de constitutie, zoo als die nu is, meer vrijheid hebben genotenmeer roem hebben ingeoogstmeer karakter hebben getoond dan eenig ander volk. FRANKRIJK. PARIJS den 9 maart. Negen aren des avonds") Gedurende den loop van dezen dag hadden de agenten van het jongste bestuur, die niet an ders dan van tweedragt en omverwerping droomen het gerucht verspreid, dat al de ministers hun ontslag hadden genomenen vervangen waren door de heeren de Biacas Vitrolles, Villèlela Bourdonnaye en Par dessus; dat de kamer was ontbonden, en dat haar adres niet zou wor den aangenomen. Deze verontrustende geruchten, welker verwezenlijking gansch Frank rijk met schrik zou hebben vervuld, zijn geiukkiglijk gelogenstraft. Wij vernemen op het oogenblikdat de groote deputatie der kamer van af gevaardigden heden avond ten 8 uren is toegelatenen den koning bij monde van haren presidenthet adresin antwoord op Zr. Ms. openings-redeheeft voorgedragen. Na over Frankrijks betrekking tot Turkije, Spanje en Algiers op eenen waardigen toon te hebben gesproken bepaalt zich de kamer in dit adres •voornamelijk bij de binnenlandsche aangelegenheden. Heeft de opbrengst der onderscheidene belastingen eenige vermindering geledenhebben de bronnen van den publieken rijkdom een voorbijgaand nadeel ondervon den hebben ongedachte uitgaven de wetgevende voorzieningen te bo ven gegaan, de kamer zal er de oorzaken van opsporen, en, naijverig om de weldadige bedoelingen des konings te helpen bijstaan, zal zij met Z. M. in de middelen treden tot eene verlichte en gestrenge bezuiniging. De tusschenkomst van den dauphin bij de militaire promotienlevert een bewijs op van de goede gezindheid voor het leger, 's Konings aan dacht op de vorderingen van den koophandelde nijverheid en den land- "fcouw maar tevens ook zijnen wensch voor derzelver meerdere ontwik keling, is gebleken uit het daarstellen van een nieuw ministerie: de eerste behoefte van gemelde zaken is de vrijheid. Heeft Z. M.in zij ne wijsheid gewilddat het openbaar onderwijs voortaan van de gees telijke zaken zal zijn afgescheiden dfe noodzakelijke betrekkingen tus schen de godsdienst en de opvoeding der jeugd zullen door deze be schikking geen nadeel lijden. Sedert lang verwacht het openbaar onder wijs eene bepaalde organisatie, welke al de takken en de verschillende wijzen van onderrigt omvat, die de uitoefening der burgerlijke met de geestelijke magt in hare betrekkingen doet overeenstemmen, en welke de goede verstandhouding harer gezamenlijke werking, volgens de erfe lijke grondregelen der Gallikaansche kerk en de gelijke bescherming aan de andere godsdiensten verzekerd, handhaaft. Na haar verlangen betuigd te hebben dat de wetten op de verkiezingen haar volle beslag erlangen, eindigt de kamer met de verklaring, dat zij op 's konings beloften haar vertrouwen stelt, daar Z. M. de wetten als den krnchtigsten steun der troon en naast God, had ingeroepen, en uit grond des harten vrij uit en openlijk de waarheid voor de eerste behoefte der vorsten had verklaard. Frankrijks wenschen (dus besluit de kamer) vragen aan de bewaar ders uwer magt niets dan de waarheid uwer weldaden. Frankrijks klag- ten beschuldigen het jammerlijk stelselhetwelk dezelve maar al te dikwijls krachteloos maakt. Dank zij U. M.de geest van tweedragt is voor altoos geweken.... Door zijnen koning bevrijd, ziet Frank rijk in den eersten rang zijner waarborgen de krachtige en beschermen de magt, die aan uwe kroon behoort. Geene opoffering, Sire, zal ons te groot zijnom uwe bedoelingen bij te staan en de overeenstemming van al de gevoelens te bevorderen. „Vader van het groote huisgezin, gij roept alle Fransche harten tot eendragt. Uwe wenschen zullen verhoord worden. De edelaardige ver- eeniging van de wettige, magt met de wettige vrijhedenzal de partijen ontwapenen. Alles zal zich vercenigen in de liefde des konings en den geest van het charter." De koning heeft geantwoord: „Mijne heeren, door u mijn wil te doen kennen om onze instellin gen te bevestigen en door u op te roepen om met mij aan het geluk van .Frankrijk te werken, heb ik zoo wel op de overeenstemming uwer gevoelensals op de medewerking uwer kundigheden gerekend. Mijne woorden waren aan de geheele kamer gerigt; het zou mij zeer aangenaam geweest zijn indien haar antwoord eenstemmig had kunnen z ijn geweest. Ik houde mij verzekerddat gij niet zult vergeten dat gif de na tuurlijke bewaarders van de majesteit des troonsde eerste en de edel ste uwer waarborgen, zijtuwe werkzaamheden zullen aan Frankrijk uwe groote achting voor de nagedachtenis van den souverein die ons het charter toestonden uw regtmacig vertrouwen in dien welken gij den waardigen zoon van Hendrik IV en van den Heiligen Lodevvijk noemt, bewijzen." 's GRAVENHAGE den 6 maart. Bij het ontwerp van wetwe gens vrijdom van grondbelasting voor den aanbouw van huizen of andere getimmerten welke in de vergadering van de Tweede Kamer der Sta- ten-Generaal van heden behandelden met 67 tegen 3 stemmen aange nomen is wordt het volgende vastgesteld Art. 1. Er wordt vrijdom van grondbelasting voor den tijd Van acht achtereenvolgende jaren toegestaan wegens de woonhuizen en andere gebouwen, welke geheel nieuw worden gesticht op gronden en erven, waarop, gedurende ten minste drie jaren vóór die stichting, zich geener lei gebouw heeft bevonden, alsmede wegens de woonhuizen en an dere gebouwenwelke dadelijk of late: gesticht worden in plaats van gebouwen door brand watervloed of dergelijke rampen geheel vernield. Deze vrijdom zal ingaan met den eersten januarij van het jaar der eerste geheele of gedeeltelijk betrekking of in gebruikstelling der panden. 2. Gelijke vrijdom, als bij het voorgaande artikel is vermeld en op dezelfde wijs ingaande wordt voor den tijd van vijf jaren toegestaan wegens de huizen en andere gebouwenwelke worden in de plaats ge steld voor de zoodanigen, die binnen de drie jaren het begin van den op bouw onmiddelijk voorafgaande, geheel zijn afgebroken. 3. Er wordt vrijdom van verhooging van den aanslag in de grondbe lasting, voor den tijd van drie jaren, toegestaan wegens woonhuizenen andere gebouwen, die ten deele worden vernieuwd, en zulks in te gaan met het jaar op de vernieuwing onmiddelijk volgende. 4. De gronden of erven waarop de bij art. 1 en 2 vermelde nieuwe of vernieuwde huizen en getimmerten staanblijven ook gedurende den tijd van den vrijdom voor den opstal dier panden, aan den aanslag is de grondbelasting als ongebouwde eigendommen onderhevig. 5. De bepalingen, vervat in art. 88 der Fransche wet van 3 frimaire jaar VII (23 november 1798), worden bij deze ingetrokken en afgeschaft. Is het beginsel dezer wet, bij het onderzoek in de afdeelingen al gemeen toegejuichd geworden, men is over hetzelve, bij de algemee ne discussie, ook vrij eens geweest; minder echter over hetgeen in ar tikel 5 gezegd wordt wegens de Fransche wet van 3 frimaire jaar VII. Achtervolgelijk hebben het woord gevoerd de heeren Bijleveldde Moor Asch van IVijckSijpkensIVarin de Brouckere en van Sijtzama waarna de wet door den minister van financien is verdedigd. Te dier gelegenheid is door den heer Bijleveld opgemerktdatdeaan- leidende oorzaken der onderhavige wet zijn geweestde toenemende bevolking des Rijks en de daardoor ontstane behoefte om te voorzien in de behoorlijke huisvesting der ingezetenen, inzonderheid van de mid del- en geringere klassen, gepaard met de geneigdheid der regering, om den weg gemakkelijker te maken, ten einde in zoo eene voorname maat schappelijke behoefte te voorzien, en tevens om aan te wakkeren den bouwlustzoo zeer dienstbaar tot verfraaijing der steden en gemeenten; dat uit Nederland, uit hoofde van deszelfs welvaart, geene volksver huizingen plaats hebben; niettegenstaande de bevolking aldaar vermeer dert; dat er van tijd tot tijd overal nieuwe huizen worden aangebouwd, en dat men de noodzakelijkheid gevoelt van dien aanbouw aan te moe digen. De redenaar vervolgens bijzonder over het 5de artikel spreken de, heeft gezegd, dat in de 3de en 4de afdeelingen de bedenking is gemaakt of het wel noodig zij, van de intrekking van dat 88ste artikel te gewagen. In de 4de afdeeling heeft men in allen gevalle geoordeeld, dat het onnoodig ware van dat ar eikel ajs deel van eene Fransche wette spreken. De spreker heeft het antwoord der regering hieromtrent niet voldoende gevonden en gemeenddat door art. 2 der additionele arti kelen van de grondwetde Fransche wet van frimaire niet is behouden gewordendan slechts voor eenen korten tijdopdat men niet geheel zonder wetgeving zou zijn geweestmaar geloofde dat de wet nu niet meer kan beschouwd worden als in werking te zijn. „Ik denk," voegde hij er bijvast te mogen stellen dat de bedoeling van het gemeld 2de additioneel artikel niet isniet zijn kanom de Nederland- sche natie tot in het oneindige te willen blijven vergasten op een pot pourri van nationale en vroegere Fransche wetgeving." Hij geloofde ein delijk dat vele Fransche wetten, welke men beweert nog in werking te zijn, niet zoo bekend bij de natie zijn, als men vooronderstelt, ja zelfs niet bij de ambtenaren des rijksen dat deze dikwijls verlegen zouden zijn als men hen vroegis deze of die wet wel immer executoir ver klaard Zonder eene zoodanige verklaring toch is de Fransche wet in Nederland niet verbindende. Art. 5 had dan, naar zijne gedachten ach terwege moeten blijven, en hij hoopte dat de aanneming van het ont werp nimmer aanleiding zou geven om de Fransche wet van frimaire of eene andere van dergelijken aard, als door de Kamer gehomologeerd te beschouwen. Hij zou voor de wet stemmen. Plaatsgebrek belet ons van het gezegde door de andere leden te gewagen. MIDDELBURG den 14 maart. Z. M. heeft benoemd tot hoog leeraar in de regtenaan de hoogeschool te Groningenin plaats van den verdienstelijken Gratema, die een eervol emeritaat heeft bekomen, den hooggeleerden heer J. H. Philipsetot nog toe hoogleeraar in het zelfde vak aan het athenaeum te Franeker. In de vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaalvan den 11 dezer, is, ten aanzien van het verzoekschrift van den heer Dupectiauxvan Brussel, waarin deze de tusschenkomst der kamerver- zoekt, ten aanzien van de vervolging, welke hem door het openbaar ministerie is aangedaan, ter zake van de uitgave van een boekje, ten titel hebbende Apologie de la ptine de mortpar M. Asser avec des observations critiquesna vrij belangrijke bebatten, besloten, dat het zelve ter griffie nedergelegd en het rapport der commissie gedrukt zal worden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1828 | | pagina 1