1: m .üi N". i53. MIDDELBURGSCHE II' 1% ■ti Donderdag den 22 Uecember*^ï,j|ï5« 1S&' mEUWSTIJDINGEN. .tiïwi.' NEDERLANDEN, 's /^RAVENHAGE den i6 december. \jr Tweede Kamkr der Staten-Genp.raal. ff^en'olg van 'het verslag der Zitting van den 15 December. De \\etTde Roisin uitte zich tegen de belasting op het gemaal en vond ■ook in de tlians aangenomen wijze van heffing deizelve bij admodiatie vele zwarigheden. De heer van der Goes verklaarde, dat hij tegen het ontwerp zoude stemmen, volgens hetwelk ettelijke posten van het eenjarig op het tien jarig budget ovefgesehreven moeten worden, als zijnde dit naar zijn ge voelen strijdig met de grondwet en gevaarlijk in de gevolgen. Met de antwoortlen van het gouvernement op de bedenkingen omtrent de ove rige concept-wetten nam hij genoegen. - De heer van Utenhoven van Heemstede, die zich van de Fransche taal bediende, sprak hevig tegen de aanmerkingen, door andere leden tegen het oprigten van het Collegium phiiosophicum gemaakt, en liet zich over een gedeelte der Roomsch-Katholijke geestelijkheid in de Zuidelijke pro vinciën in vrij harde bewoordingen uit, haar van onkunde en dweep zucht beschuldigende. Dit werd door het meerendeel der leden afgekeurd, welke dit gevoe- len door eenig gemor toonden en had ten gevolge, dat de heer baron de Stassart eene motie van orde deedom te bepalendat alle geschillen van godgeleerdheid uit de discussien mogten geweerd worden en de ver dere sprekers zich alleen met het budget en met de financiële zaken zou den bezig houden. Hij zeidedat er genoeg gesproken was over het philosophiesch Collegie, om aan het gouvernement den openbaren geest hieromtrent te doen kennendat alle de leden een volkomen vertrouwen in den Koning en zijne bedoelingen stelden, en dat de afgevaardigden niet ter vergadering gekomen waren met eene godgeleerde zendingmaar met die, om vrede en eendragt, welke steeds tot sieraad der Kamer ge strekt hadden, te bewaren, tot welk einde dan ook zijne motie moest dienen. Dit voorstel werd door den heer van Sassen van JJsselt onder steund en door de vergadering aangenomen. De heer van Metelerkamp zeide daarop dat hij voornemens geweest was, om het punt van het onderwijs voor de jongelieden, die tot Roomsch-Katholijke geestelijken bestemd worden, bedaardelijk te behan delen, maar dat hij, ingevolge het genomen besluit der Kamer, van het woord afzag. Nu bragt de heer Corver Hooft eenige aanmerkingen op de voorgedragen wetten in. De heer de Meulenaere opperde zwarig- h'eden tegen de wet op het binnenJandsch gedisteleerd, voornamelijk met betrekking tot de branderijen in de Zuidelijke provinciën. Ook sprak hij over de onkosten van het onderwijs aan de universiteiten en begreep, dat da sommendie voor het verkrijgen der graden op dezelve gevor derd worden, te hoog waren. De heer Dumont liet zich hoofdzake lijk uit tegen de overschrijvingen van pooton v«n het eenjarig op het •tienjarig budget. De heer üejr>tes betuigde zijn leedwezen, dat verscheiden zij ner ambtgenooten, tegen zijn raad, begrepen hadden, om in deze ver gadering over de maatregelen te spreken die de Koning geloofd had te moeten nemen tqn ppzigte van het openbaar onderwijs; doch meende dat, daar die discussie eenmaal geopend was en er zoo veei tegen deze zaak was gezegd, men den mond niet behoorde te sluiten aan hen, die deswegens ook hun gevoelen wilden doen hooren, daar het nu te nood zakelijker geworden was, om aan het gouvernement de publieke opinie over dit onderwerp geheel te doen kennen. Hij zonde dus dit punt be handelendoch. daarbij vermijden, om over godgeleerdheid of god ge- leerde geschillen te spreken. Hij begon dan met het oprigten van het Collegium phiiosophicum te verdedigen en tè beweren,- dat het gouver? neraent daartoe niet alleen het ontegenzeggelijkste regt hadmaar aan de natie hierdoor eene wezenlijke weldaad bewees. De ware oorsprong van de zwarigheden die tegen deze maatregelen geopperd worden, lag niet, zoo als hij zeide, in het verkeerde, van die maatregelen zelven maar moest gezocht worden, bij een hoop van vreemde geestelijken uit een naburig land die zoo gaarne tweedragt in ons gelukkig Vaderland «ouden doen ontstaan, en daartoe sedert de vereeniging der Zuidelijke met de Noordelijke gewesten onafgebroken werkzaam geweest zijn. Tot staving van dit gevoelen haalde hij als voorbeeld aan, hoe hem zelven, toen hij tot notabel benoemd was, een verbod was gezonden, om de grondwet goed te keurenhoe hem later een dergelijk verbod gewor- den was, om den eed aan de grondwet te doen; hoe moeijelijk het in ■V sommige provinciën geweest was, om mannen tot het aanvnarden van •*-Ja«dsposten te vinden, daar ook zij daartegen zoodanig verbod, hadden ontvangen, en hoe zij verder'een geruimen tijd daarin verhinderd waren i- geworden,door d'e gemoedslje'Trwaren-, welke aan hunne vrouwen en huis gezinnen waren ingeboezemd door diezelfde vreemde geestelijken, w^i- i ke -hij ellendigen^.en schelmen zonder vaderland noemde. ïlij begröep niet, hoe of vaders hunne kinderen naar buiten 'sland.s ter sc'hole 'kèn- den zenden waiar men het geluk niet had van onder eene constitutie té levenzoo als dieop welke de Nederlander met regt trotsch zijn nïag, en betoogde, dat het gouvernement wel deed, om aan jongelieden, die in vreemde landen opgevoed zijngeene posten te gevendewijl deze geen. waarborg konden leveren, dat zij onderwezen waren in dien geest die hen tot constitutionele burgers moest vormen. Voorts maakte de heer Reijphins eenige aanmerkingen over de bepaling in het nieuwe reglement Vöor de provinciale statenvolgens welke een ambtenaar, die zijn ont- slag bekomen heeft zonder dat dit een honorabel ontslag is geen kie zer zijn kanen bragt ook eenige bedenkingen in het midden over de heffing der belasting op het gemaal. De heer Dotrenge beklaagde zichdat hij reeds zoo dikwerf te ver geefs gesproken had over het schadelijke en zedelooze der loterijenen weidde verder breedvoerig uit over de belasting op het gemaalover de overschrijvingen van posten van het een op het ander budgetover de vermeerdering van uitgaven voor de Leidsche akademie en over de be palingen van het nieuwe reglement op de provinciale staten. Daarna zei de hij ook iets te willen zeggen over het philosophiesch Collegie; hij Verzekerde, dat niemand grooter afkeer konde hebben van godgeleerde geschillen, dan hij, en verzocht zijne medeledendie meerder dan hij in godgeleerdheid ervaren mogten zijnhem wel te willen waarschu wen, indien hem iets godgelecrds ontvallen mogt. Hij noemde de maat regelen des Konings omtrent het onderwijs zeer prijselijk hij beweerde uit de vaderlandsche geschiedenis door verscheiden voorbeeldendat de geestelijkheid dezes lands meermalen de wereldlijke magt verzocht had de zorgen van het onderwijs op zich te nemen; hij begreep, dat het gouvernement wijselijk handelde met scholen te sluiten waar beginselen geleerd worden, die met de constitutie des lands strijden, en toonde 9andat de zoogenaamde kleine seminaricn en broeders der Christelijke school, of Ignorantijncnnooit voor dezen hier te land bekend zijn ge- geweest, maar eerst sedert weinige jaren uit Frankrijk tot ons zijn over- gekomen. Alleen de Je.suitcn werden door de nieuwe maatregelen van het gouvernement benadeeld en zochten zich ook te wreken door zoo veel mogelijk jongelieden uit de Nederlanden naar St. Achcuil te trek ken en, volgens hunne oude gewoonte, de bedoelingen van het gouver-.' ncmentdoor het Parijsche blad FEtoile, dat in hunne soldij staat, te doen belasteren. Hij uitte onder anderen dezen wensch Moge de Koning ons tegen de Jesuiten behoeden en ons van de wet op het ge-' maal bevrijden Na hem spraken nog de heeren Frabry Longrée en Barthélémyde eer-' ste over het openbaar onderwijs en de tweede over het reglement op de provinciale staten, over de belastingen op het gedisteleerd en het getiiaal en andere punten. Deze spreker wilde van het budget van het minis terie van oorlog eenige honderd duizend guldens aftrekken en die tot het publiek onderwijs besteden, daar men thans met niemand in oorlog is, dan met eenige buitenlandsche dagbladen, die ons gouvernement en zijne daden onophoudelijk belasteren en die wij met eene stilzwijgende ver achting beantwoorden. Hij sloot zijne rede met zich en de natie geluk te wenschendat wij den wijsten en besten aller Vorsten bezitten en uitte de hoop, dat het den Hemel behage moge, zijn leven nog lang te rekken. Daarna nam Zijne Exc. de minister van binnenlandsche zaken het woord en beriep zich kortheidshalve op hetgeen de heeren Beelaertsvan Bloklandvan Alphen Reyphins Dotrenge en andere leden gezegd hadden over het constitutionele van de maatregelendoor het gouverne ment genomen omtrent het openbaar onderwijs; met genoegen had hij gezien dat vele leden die hadden toegejuicht en hij twijfelde nietot ook de andere leden, welke daartegen zwarigheden geopperd hadden door den tijd van hun gevoelen zonden terugkomen. Zijne Exc. de minister van justitie zeide hoofdzakelijk dat hij zich in deze discussie' niet zou hebben ingelaten zoo hij zich niet verpligt rekende te ant woorden op de gemaakte aanmerkingen tegen de gegeven besluiten tot' regeling van het onderwijs, wier maatregelen men als inconstitutioneel en als de grondwet ondermijnende had willen beschouwen. Hij vond het vreemddat bij vorige maatregelen door het gouvernement omtrent het onderwijs genomen men nooit op de gedachte gekomen was om het regt daartoe aan den Koning te betwisten, en niet minder zonderling, dat dezelfde menschen, welke zich tegen de grondwet, tijdens hareaan neming, verklaarden, omdat daarin bepanld werd dat het openbaar on derwijs een aanhoudend voorwerp van de zorg der regering isthans in constitutioneel vinden dat de regering volgens diezelfde bepaling handelt. QHet Slot in ons volgend No.') 's GRAVENHAGE den 19 december. Bij Koninklijk besluit van den 6 dezer wordt bepaalddatte rekenen van den i januarij aanstaande de administratie van het kadaster zal worden afgescheiden van het hoofd bestuur der directe belastingen, in- en uitgaanderegten en accijnsenen overgaan onder het hoofdbestuur der registratie en loterijenonder welks bevelenvan dat tijdpunt af, zullen geplaatst zijn de ambtenaren van allen rang tot Üe administratie van het kadaster behoorende. Op hetzelfde tijdstip zal de staatsraad, thans belast met het hoofdbestuur der registratie en loterijen, den titel aannemen van staatsraad, administra teur van de registratiehet kadaster en de loterijenen als zoodanig allede werkzaamheden overnemen welke, tot dusverre met betrekking tot het kadaster, aan den staatsraad, administrateur der directe belastin gen, in-en uitgaande regten en accijnsen zijn opgedragen. MIDDELBURG den 21 december. De in ons vorig No. medege deelde tijding, van het overlijden van Z. M. den Keizer van Rusland, blijkt maar al te zeer gegrond te zijn geweestthans kunnen wij hier omtrent het volgende mededeelcn Berlijn den 14 december. Heden morgen vroeg is hier, bij bui tengewonen courier, aan het departement der buitenlandsche betrekkin gen de tijding ontvangenvan het onverwachte afsterven van Z. M. den keizer van Rusland, op de terugreize van Taganrog naar Petersburg. De schrik en treurigheidwelke dit zoo hoogstdroevig overlijden alge meen te weeg bragt, bewijst de grootte van het, niet alleen dóór Rus land maar door Europa geleden verlies. Met ongeduld ziet men om standiger narigten te gemoet. De herstelling en het behoud des vrede» 'in ons werelddeel was Alexanders werk, en als genius des vredes (ge lijk een zinrijk kunstenaar hem eens verheerlijkt heeft) hebben zijne tijd- genöoten hem geprezen en zal de nakomelingschap dankbaar zijnen naam eeren. Parijs den 18 december. De minister van.Frankrijk te Berlijn, heeft den president van den raad der ministers het volgende medegedeeld: „De keizer van Rusland is, na eenige dagen ziek te zijn geweest, te Taganrog overleden. De estafette welke deze tijding heeft aange- bragtis den 8 dezer van Warschau vertrokken. De groot-hertogen Constantijn en Michael waren uit die hoofdstad nog niet naar Petersburg vertrokken." Amsterdam den ip december. Brieven, gisteren alhier ontvan gen, verbieden ons langer te twijfelen aan de echtheid der treurige tij ding van het afsterven des keizers van Rusland. Deze brieven, die over Warschau en Berlijn ontvangen zijnen uit laatstgemelde stad ins gelijks de dagteekening van den 13 voeren, melden verder, dat Z. M. overleden is na eene ziekte van 3 dagen. Keizer Alexander Paulowitz was geboren den 24 december 1777 eix du,s niet volkomen acht-en-veertig jaren oud. Hij was gehuwd met£//'' saheth Alexiewnaeene prinses van Baden, thans keizerin-weduwe, ge. boren den 24 januarij 1779. Uit dit huwelijk zijn geene kinderen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1825 | | pagina 1