llHU:é
VOOR VROUW EN KIND
hp* r»Zd.e. .te r-t
'Ljs-ja*.A tM
DOUWE EGBERTS THEE
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 1 MEI 1937
I
IN HET HUIS MIJNS VADERS
DU s""'! h„v[r «ligt 'a!am' vtK
KERK EN SCHOOL
VOOR DE VROUW
Moederke alleen
Moederken
VOOR DE JEUGD
voorde!
zon dag
In het huis mijns Vaders zijn vele
woningen; anderzins zoo zoude ik
het u gezegd hebben; ik ga henen
om u plaats te bereiden.
Johannes 142.
Wat klinkt het ruim en blij. dat woord
(van Jezus: In het huis mijns Vaders zijn
vele woningen!
Welk een feestelijk denkbeeld: een
huis met vele woningen, zoo groot dat
er nooit plaats te kort is!
En dat huis is het huis des Vaders in
de hemelen. Hoe heft dit onze harten
ten hemel op.
Welk een troost ligt er in wat Jezus
door die woorden ons voorstelt. Als we
zien op zooveel ledige plaatsen rondom
ons. Een ledige plaats soms in eigen
huis. Of als we danken aan wat eens
ons aardsche vaderhuis was, maar het
nu niet meer is. Maar in het Vaderhuis
daarboven zijn vele woningen.
Zoo, als troost is het ook door Jezus
bedoeld. Van alles wat hier met hem te
gebeuren staat richt hij 'het oog zijner
jongeren naar boven. Gij zult mij hier
niet meer zien, maar ik ga henen naar
het huis mijns Vaders met zijn vele wo
ningen.
Het huis m ij n s Vaders, zoo noemt
Jezus het.
Zoo had hij tot de Joden gesproken,
toen hij drie jaren geleden den tempel
reinigde en uitdreef die daar hun koop
handel uitoefenden: Maakt niet het
huis mijns Vaders tot een huis van
koophandel" (Joh. 2:16).
Zoo had hij wederom gesproken in
deze zelfde laatste week van zijn leven
op de aarde, maar nu scherper: „Er is
geschreven: mijn huis zal een huis des
gebeds genaamd worden; maar gij hebt
dat tot een moordenaarskuii gemaakt"
(Matth. 21 13).
Hier in den kring zijner discipelen
spreekt Jezus van het eigenlijke
huis zijns Vaders in de hemelen, waar
van de tempel slechts het aardsche
beg-Id was.
En zooals tegen de zijmuren van dien
aardsöhen tempel woningen waren op
gebouwd voor degenen, die den dienst
in den tempel deden, zoo zijn er in dat
huis zijns Vaders in de hemelen vele
woningen, vele verblijven of vertrekken.
In het huis m ij n s Vaders.
Zoo spreekt Jezus als de eeniggeboren
Zoon, als degene die vandaar gekomen
is, die daar thuis is, die daar een onver
vreemdbaar en onverliesbaar recht heeft,
om er te wonen.
Hij weet het zooals niemand onder de
menschen. En hij maakt er geen geheim
van. Want in dat huis zijns Vaders zal
niet alleen hij wonen eeuwiglijk. Neen:
ik ga heen om u plaats te bereiden, zoo
zegt hij.
Voor hen gaat hij verwerven het kind'
schap Gods, het burgerrecht in het ko'
ninkrijk zijns Vaders, het kinderrecht in
het huis zijns Vaders, opdat ook zij
daar mogen wonen tot in eeuwigheid.
In het huis mijns Vaders zijn vele
woningen. Het is er geheel en al op
ingericht om velen te huisvesten. Een
schare die niemand telen kan. En Hij
wil, dat zijn huis vol worde.
In zeker opzicht Heeft Jezus zijn dis
cipelen hiermede niets nieuwe geopen
baard. Ze konden dat weten uit de
Schriften. Ze konden het weten uit
Jezus' gelijkenissen. Ze konden het ook
afleiden uit het aardsche beeld, dat de
tempel hun van dat Vaderhuis in de
hemelen toonde.
Maar om allen twijfel bij hen weg te
nemen betuigt Jezus hun, dat zij daarin
niet hebben misgezien: „anderszins zoo
zoude ik het u gezegd hebben". Hij be
vestigt dus hetgeen zij weten. Want ze
konden het zoo licht voorbijzien iuist nu
ze zoo noodig hadden het te bedenken.
Zoo stelt Jezus de hemelscbe werke
lijkheid ons voor oogen.
Ons denken aan den hemel is vaak
zoo vluchtig, zoo zwevend, zoo on,be-
onibepaald. We» hebben er zoo enge be
vatting van. En het aardsche staat dan
tegenover ons als een geweldige verbijs
terende werkelijkheid, die de gedachte
aan den hemel bij ons eerst doet inkrim
pen om ze ten slotte geheel uit te bannen.
En nadat Jezus zoo dat huis zijns
Vaders in de hemelen voor ons besef
weer tot een zalige werkelijkheid heeft
gemaak., zegt hij: „ik ga henen om u
plaats te bereiden".
Hij heeft het huis zijns Vaders verlaten
om te doen het werk, dat de Vader hem
op aarde heeft op 'edragen. En nu keert
hij als de Zoon weder tot het huis zijns
Vaders. Maar niet dan nadat hij zijn
heeft volbracht.
öaas^iS h 3ie terugkeer zoo geheel
anders dan zijn heengaan naar deze
aarde. Het is niet een terugkeer om er
zelf te wonen, maar om ook u plaats te
bereiden, zoo gij immers in hem gelooft.
Om u plaats te bereiden. Niet alsof
dat huis zijns Vaders nog vergroot moest
worden. Het is erop ingericht velen te
vervangen. Maar in de vele woningen die
daar zijn moet de plaats bereid worden.
Zeker, er moet ook met u iets gebeuren
eer gij tot dat Vaderhuis kunt ingaan.
Zooals ge nu zijt kunt gij niet binnen
komen. Want daar komt geen zonde bin
nen. En zondig zijt gij nog maar al te
zeer.
Maar van wat er met u gebeuren moet
spreekt Jezus hier nu niet. Dat volgt van
zelf, als maar Jezus eerst de plaats voor u
bereid heeft. Lees maar wat Jezus er on
middellijk op laat volgen: „En wanneer
ik zal ihenengegaan zijn en u plaats zal
bereid hebben, zoo kom ik weder en zal
u tot mij nemen, opdat ook gij zijn moogt
waar ik ben." (vs. 3).
De volle nadruk valt hier op wat Jezus
voor u doen zal. Daar komt alles op aan:
„i'k ga henen om u plaats te bereiden."
Toen Jezus deze woorden sprak moest
hij het offer voor onze zonden nog bren
gen, en daardoor de plaats nog verwer
ven.
En met dat verwerven van de plaats
in het Vaderhuis neemt dat bereiden een
aanvang.
Maar met dat verwerven is de plaats
nog niet bereid. Er moet nog meer ge
beuren.
Het bloed der verzoening moet niet
alleen op de aarde vergoten worden: het
moet ook in de hemelen worden binnen
gedragen voor het aangezicht Gods.
Dan is er in den hemel geen sprake
meer van onze schuld. Dan is de toegang
open, zoodat gij in het Vaderhuis kunt
binnengaan.
Maar ook met die woning daarboven
zelf moet nog iets gebeuren.
Ook hier is het aardsche een beeld van
het hemelsche.
Als wij een woning zullen betrekken,
dan is het huis er en de ruimte is er, en
wij hebben er toegang. Maar de woning
moet nog worden ingericht om het te
bewonen. Ze moet in overeenstemming
worden gebracht met onzen aanleg en
onze behoeften opdat wij er ons ook
thuis mogen gevoelen.
Welnu ook dat doet Jezus voor u.
Zooals in een welgeordend huis op
aarde elk zijn plaats en taak en roeping
heeft, zoo is het ook in het Vaderhuis in
de hemelen. He is daar niet alleen eener
lei. Er heerscht ook daar de rijkste ver
scheidenheid.
En met die bijzondere roeping moet
ook voor ieder in 't bijzonder de uiterlijkje
omstandigheden in overeenstemming zijn,
opdat alles bevorderlijk zijn moge aan
het vervullen van de heilige taak die elk
in het groote huisgezin Gods daarboven
heeft te vervullen.
Welnu, dat is het wat Jezus voor ons
in de hemelen bereidt. Zoo maakt hij
voor alle de zijnen te zamen en voor ieder
persoonlijk de eeuwige taak gereed, waar
in wij eeuwiglijk God zullen dienen en
verheerlijken.
En als dit zijn hemelsch werk voltooid
is, dan komt hij weder en neemt ons tot
zich opdat ook wij eeuwig met hem in
het huis zijns Vaders mogen wonen.
Zoo brengt Jezus in uw denken aan
den hemel inhoud en gang. Zoo gaat door
dit woord van uw Heere alles voor u
leven.
En als ge zoo, door dit woord van den
eeniggeboren Zoon des Vaders onder
richt, aan den hemel gaat denken zeg
zelf, of dit dan zonder invloed kan blij
ven voor uw leven op aarde.
En als ge in de komende week met zijn
gemeente weer de heerlijke gebeurtenis
van zijn hemelvaart gedenkt, laat het dan
zoo geschieden. Laat het iets meer zijn,
dan een vluchtig opzien van uw werken
voor deze aarde, om aanstonds weer den
hemel te vergeten.
Leer te leven uit hetgeen Jezus u van
het huis zijns Vaders heeft gezegd. Laat
uw aardsche leven den aanvang zijn van
de taak, die gij eens in de hemelen zult
hebben: het dienen van uw God. Niet als
een slaaf, maar als een kind. Nu nog
buiten, maar straks i n het Vaderhuis.
BOEKEN EN GESCHRIFTEN
Naar wij vernomen za! zeer binnenkort
verschijnen bij N.V. Gebr. Zomer Kouning's
U.M. te Wapeningen eon boek vol zonne
schijn en blijdschap, uiit het land der 2- tot
6-jarigen: Kleuterland.
Medewerkers zijn: Loontje M. Hagen, C.
Tli. Jongejan-de Groot, Gora Kraan-v. d.
Burg, Agni van der Torre, Annie de Moor*
Bingnalda, Greeth Gillhuis-Smiiskamp, Mary
Pos en Ali Stoll.
Het is verlucht met twintig grooto kunst-
foto's, welke gedrukt zijn op zwaar mooi
glanzend kunstdrukpapier. Het formaat van
dit forscho boek is 19 x 25 *M.
Tevens ontvingen wij bericht, dat bij de
zelfde uitgeefster reeds de 7c druk in bewer
king is van dr J. Waterinks: „Aan moeders
hand tot Jezus", de Godsdienstige opvoeding
van den kleuter. Als bijzonderheid kunnen
„MAAS"-NYMPHEN
WILLEM HUIZER
'k Kan niet alle jubilea
In dit hoekje gaan verslaan
Want dan kon hier vrijwel week'lijks
Wel zoo'n feestgedichtje staan
En op 't laatst zou 'k niet meer weten
Hoe 'k het altijd zeggen moest
Daarom houd ik m' in dit opzicht
Meestal van den domm' enkoest!
Dat 'k nu toch tot 't construeeren
Van zoo'n jubel-liedje kwam
Er één schrijf voor Willem Huizer
Molenaar van Stellendam?
'k Zal 't U zeggen, waarde lezer,
En dan geeft ge me gelijk
En ge voelt dat onze Willem
Recht heeft op dit huldeblijk.
Huizer is ik overdrijf niet
'n Jongeman van tachtig jaar
Eiken morgen staat hij steeds weer
Voor z'n daaglijksch' arbeid klaar.
Vijf en zestig lange jaren
Is hij al in 't m,uldersvak
Als een jonge kerel kruipt-ie
Steeds nog iveer „onder den zak"!
Hoeveel bunders „Wilhelmina"
Heeft hij al tot meel gemaakt?
Hoeveel scheepston van La Plata
Voor de dieren wel gekraakt?
Hoeveel koeien, hoeveel zwijnen
Zijn met zijn meel opgekweekt?
En nog daag'lijks zorgt-ie dat het
Ze aan voorraad niet ontbreekt.
Hoeveel lange Stellendammers
Groeiden niet in voorspoed groot
Doordat Huizer 't meel bereidde
Voor het voedzaam tarwebrood?
Jongeling van tachtig jaren
Jij hebt trouw je plicht gedaan
Daarom zullen, op je feestdag,
De collega's om je staan
En de burgers je fêteeren
Als goed lid der maatschappij
Moog'lijk voegt de Koninginne
'n Ridderorde nog daarbij!
'k Weet niet, Willem, of 'k geslaagd ben
Met dit jubileumlied
Want ik ben niet ingeschoten
Op het maal- en meelgebied
Maar jij hebt, in al die jaren
Er al zooveel „doorgedraaid"
Dat j' onmidd'lijk aan zal voelen
Uit wat hoek de wind wel waait!
(Nadruk verboden)
HAKATE
we mededcclen dat dit boek verleden jaar
November verscheen, zoodat in zes maanden
tijds niet mindr dan zes drukken werden
verkocht. Voorwaar wel een ltewijs, dat aan
deze uitgave groote behoefte is.
i
ANNO 1753
NED. HERV. KERK
Beroepen: Te Balk, R. C. G, Troelstra
te Halle.
Beroepen: Te Leeuwarden (vac. Visser)
Ada-. Oskamp te Enschedé. Te Rhoden, P
Lugtigheid te Ommelanderwijk.
Beroepen: Te Arnhem (vac. H. J. Dyck-
meester), A. K. Straatsma te Den Haag.
Aangenomen: Naar Drogeham c.a
(toez.), cand. M. H. Bolkestein te Apeldoorn.
Bedankt: Voor Jutphaas, Th. J. H.
Steenbeek te Valkenburg (Z.H.).
Bedankt: Voor Tienhoven (U.). H. B
Spijkerboer te Woudsend (Er.).
GEREF. KERKEN
Tweetal: Te Den Haag-West (vac.-van
'tSant), P. N. Kruyswijk te Hilversum en
Joh. Meynen te Den Helder.
Beroepen: Te Beekbergen, N, J. A. van
Exel te Strijen.
CKR. GEREF. KERK
Beroepen: Te Urk, W. Heerma te Aals-
BAPTISTEN GEMEENTEN
Aangenomen: Naar Muntendam: A, P,
Barendregt te Haarlem.
VAN ONZE OVER-GROOTMOEDER
II
Over het algemeen werd een kind, ook
een meisje, bij de intrede in het leven met
allerlei vreugdebetoon begroet. Zoodra het
eerste levensteeken van den pasgeborene
vernomen werd, moest de heuglijke tijding
den volke, of tenminste den vrienden en be
kenden meegedeeld worden. Gold het de
vermeerdering van het gezin van den graaf,
hertog of stadhouder, de klokken beierden,
trompetgeschal verkondigde de blijde mare
in de plaats der inwoning en boden brachten
de tijding over naar meer ver verwijderde
streken. In andere kringen heerschte vroeger
naast het aanzeggen der geboorte, nog een
zeer merkwaardig en doeltreffend gebruik
om dit nieuws zoo uitgebreid mogelijk be
kend te maken, nl. door de z.g. kraamklop
pertjes.
Oorspronkelijk schijnt men alleen den
deui-klopper omwonden te hebben om te ver
hinderen, dat een bezoeker hem te hard zou
laten neervallen. Dit teeken bracht verschil
lende voorrechten mee. De dienaren der ju
stitie hadden daar geen toegang voor huis.
zoeking of iets dergelijks, geen exploit mocht
daar gedaan worden, de man was vrijge
steld van stedelijke verplichtingen, die hem
buitenshuis riepen en op die wijze trachtte
dus de overheid mee te werken tot het wel
zijn der burgers en burgeressen.
In plaats van den omwonden kraamklop-
pei- bezigde men in later tijd. een afzonder
lijk voorwerp, dat aan den klopper vastge
hecht werd.
Dit bestond uit een plankje met kant
overtrokken en omgeven, welke kant in
sommige plaatsen eerst om het bruidsbou-
quet als manchet had gediend. Onder het
kantwerk was rose zijde aangebracht en,
wanneer een meisje geboren was, bedekte
bedekte men de bovenste helft daarvan,
door wit papier onder de kant te steken;
maar „ziet een Knegtje het daglicht, dan
haalt men het papier van onder de kant,
opdat het kloppertje zig in vollen luister
vertoone". 1)
Het gebruik van die kloppertjes is in en
kele steden tot diep in de 19 e eeuw blijven
voortbestaan. De vorm schijnt niet overal
dezelfde geweest te zijn; Haarlem b.v. ge
bruikte verschillend gekleurde voering om
de geboorte van een zoon of een dochter
aan te geven. Bij tweelingen werden twee
kloppertjes aan de deur gehecht en deftige
families hielden er zelfs mooie en minder
mooie kloppertjes op na, die elkaar afwis
selden naar gelang van het weer. Deze ver
siering bleef verder hangen, totdat de
kraamvrouw haar eersten kerkgang had ge
daan of vóór dien tijd zich meer dan
twee huizen yer verwijderd had. In geval
de kraamvrouw stierf, werd het kloppertje
eveneens ingehaald.
Toen het in het laatst der achttiende
eeuw hoe langer hoe meer de gewoonte
werd de geboorte van een welgeschapen
zoon of dochter in de courant, liefst in de
Oprechte Haarlemmer, bekend te maken,
was het kraamkloppertje als algemeene ge-
boorte-annonce feitelijk overbodig geworden
en geraakte het langzamerhand geheel in
onbruik.
Ook verder was in allerlei kleinigheden
het verschil tssschen zoon of dochter op te
merken. Zoonlief lag in zijn wiegje, getooid
met een zoogenaamd bakkertje of pluim-
mulsje, zusje droeg een gewoon mutsje met
keelbandje. Waarschijnlijk is er ook nog
verschil geweest in de kleurige linten, waar
mee mutsjes en kleertjes versierd waren,
want nog altijd schijnt voor een jongen
blauw, voor een meisje rose de voorkeur te
verdienen. Misschien is deze onderscheiding
nog een overblijfsel van een oude gewoon
te en hangt zij samen met de verschillende
kleur der kloppertjes, zooals te Haarlem.
Genoegzaam bekend is natuurlijk het ge
bruik van „het inbakeren" der kinderen, dat
tegenwoordig zoo door zijn tegengestelde is
vervangen.
De vuurmand verwarmde en droogde de
kleertjes, de bakermat hield de tocht tegen,
als het kind opnieuw ingebakerd moest wor
den en een zwaar wiegekleed sloot, als het
kind sliep, tocht maar ook tevens versche
lucht af.
En de ouderwetsche schommelwieg, liefst
met een groen kleed daarover omdat
groen zoo zacht voor de oogen heet te zijn
is nog niet zoo lang afgeschaft, dat men
zich die niet meer zou kunnen herineren.
Wie dacht er vroeger aan, dat een kind
zou kunnen slapen, zoo de wieg niet eerst
door de voet of een wiegetouw in schomme
lende beweging was gebracht? Men moest
echter voorzichtig zijn en niet onnadenkend
dit meubelstuk op en neer laten gaan, ter
wijl het kind er niet in lag. Het schommelen
van een ledige wieg kon den dood van de
kleine tengevolge hebben en voorspelde in
ieder geval ongeluk.
Maakte dat schimmelen de kinderen zoet
en slaperig, ook van andere middeltjes
maakten de moeders voor dit doel gebruik.
Een nog in de vorige eeuw zeer bekend
middel waren de zoogenaamde dotjes met
brandewijn en suiker gedrenkt; nog zekerder
hielpen dan evenwel lang niet ongevaar
lijke slaapmiddeltjes.
De lastigste kinderen werden daardoor
rustig en stil, doch de ouders vroegen zich
later dikwijls tevergeefs af, hoe zij toch
aan zulke suffe en droomerige spruiten ge
komen waren. Zoo ooi-deelde namelijk dr.
Beverwijck in zijn „Schat der ongesontheyt"
I 85 A, over de gevolgen van het toedienen
dier slaapmiddelen aan schreiende kinderen.
Hij schroomde niet, de Dordrechtsche moe
ders, onder wie in de eerste helft der 17e
eeuw die middelen zeer in achting schij
nen geweest te zijn, hierover duchtig de les
te lezen. „Ick en stanimmer tegens den
avont hier in den apotheek, of daer wordt
van ontallijke luyden ghehaelt „kindermist",
een conserfken, dat sijn voornaemste kracht
uyt de slaepbollen heeft. Een seer boose en
schadelijcke ghewoonte en die ons metter
tijdt het landt wel mocht vol gecken bren-
ghen".
Over de eerste levensjaren van het kind
inzonderheid van de meisjes een vol
gende maal.
1) Le Francq van Berkhey, Nat. Hist. v.
Holland, III 4e ged.
Renê de Clercq.
Wie zal er ons kindeke douwen
En doet het zijn moederke niet?
Wie zal er zijn dekentjes vouwen,
Dat 't schaarscli door zijn holleke ziet?
Kleine, kleine,
Moederke alleen,
Douw-douw-douwderideine,
Kleine, kleine,
Moederke alleen,
Kan van uw wiegske niet scheen.
Wie zal naar ons kindeke kijken,
Dien bleuzenden slouten kapoen?
Wie zal er zijn hemdekes strijken,
Zijn liaarkens in krullelies doen?
Kleine, kleine,
Moederke alleen,
Douw-douw-douwderideine,
Kleine, kleine.
Moederke alleen,
Kan van liw wiegske niet scheen.
Wie zou voor ons kindeke derven
Haar laatste kruimelke brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven.
En lachen op kind en op dood?
Kleine, kleine,
Moederke alleen,
Douw-douw-douwderideine,
Kleine, kleine,
Moederke alleen,
Kan van uw wiegske niet scheên.
't En is van u
hiernederwaard
geschilderd of
geschreven
mij, moederkeu
geen beeltenis
geen beeld van U
gebleven
Geen teekening
geen lichtdrukmaaï
geen beitelwerli
G'uido Gezelle.
van steene
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt.
alleeno.
o, Moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.
HOE HET VRAAGTEEKEN ONTSTOND
Het vraagteeken ontstond reeds in d
oude tijd, toen alles met de hand weid
geschreven. De scribenten bedachten steeds
nieuwe teekens en symbolen en afkortingen,
om tijd te besparen.
In plaats dus van steeds „quaestio'
achter zekere zinnen te plaatsen 0111 aan te
duiden, dat er een vraag werd gesteld,
gebruikten zij enkel de eerste en laats'.'
letters van het woord q en o ei
schreven deze beide letters bij elkaar om
aan te tooncn, dat het een afkorting na-
Uit deze vorm ontstond liet vraagteeken
dat wij thans kennen.
POT EN KETEL
Dame, tot haar vriendin, met wie zo te
's-Gravenhage liet Mauritsliuis bezoekt:
„Kijk, Elize, daar lieb je wezenlijk die
menschen weer. Die schijnen niets te doe.i
dan uitgaan. Vanmorgen zag ik ze te Sche-
veningen, een poosje later liepen ze op liri
Binnenhof, en nou zijn ze hier in den
Dierentuin warempel weer.
DOOR DE HAND HEEN ZIEN
Onlangs werd in een natuurkundig tijd
schrift een heel aardige proef beschreven,
waarbij een merkwaardig verschijnsel op
treedt.
Men rolt een niet te dun papier op, zoo-
dat men een cylinder krijgt, aan beide
zijden open, van 3 c.M- in doorsnee en plm.
50 c.M. lang.
Men houdt vervolgens dien cylinder voor
het rechter-oog en houdt de geopende lin
kerhand tegen de zijwand der buis aan de
linkerzijde bij dat uiteinde dat het verst
van het oog is verwijderd.
Kijkt men nu door de buis naar een of
wider voorwerp, dat op tafel staat, een
doosje lucifers bijvoorbeeld, en houdt men
tevens liet linkeroog open, dan ziet men
met dat oog hetzelfde voorwerp schijnbaar
door een gat in de hand.
Bij dat kunstje moet men heide oogen
goed wijd open houden en het niet dadelijk
opgeven als men niet terstond door een gat
in de hand het .voorwerp ziet.
JUBILEUM Ds R. J. v. d. VEEN
Onder zeer groote belangstelling uit G c e s
en de omgeving heeft Zondag j.I. ds R. J. v.
d. Veen, emeritus-predikant te Bussum,
zijn gouden ambtsjubileum gevierd. Het
kerkgebouw der Geref. Kerk te Goes was
Zondagavond overvol toen Z.Eerw. een ge
dachtenisrede uitsprak.
In zijn inleidend woord wees spr. er op dat
hij 50 jaar geleden te Hindelopen door wijlen
zijn broeder in het ambt werd bevestigd.
Daarna diende hij de kerken van Driesum
en Bolsward en ten slotte van 1896 tot 1930
die van Goes. In laatstgenoemd jaar werd
hem emeritaat verleend, waarom hij op 31
Aug. 1930 afscheid nam.
Waar hij op dit jubileum niet wilde roe
men, maar alleen God wilde danken, sprak
hij over 1 Tim. I vs. 17. Paulus' lofverhef
fing van God draagt het karakter van aan
bidding, is geboren uit overdenken van Gods
barmhartigheden en roept op tot nadenken.
Na afloop der prediking werd ds v. d.
Veen hartelijk toegesproken namens kerke-
raad en gemeente door ds v. d. V e g t cn
namens de classis Goes door ds A. S c h e e I e
van Kapellle. De gemeente zong haar emei :-
tus-predikant Ps. 121 vs. 4 toe.
Na het einde van den dienst was er gele
genheid om den jubilaris en zijn familie te
complimenteeren.
RECEPT VOOR CATECHETEN
Meer bijzonder voor hen, die mei het si
zag worstelen, geeft een medewerker van
A'grmeen Weekblad deze adviezen;
„Men neme; a) een handvol dege kennis
De catecheet belioon zijn vak onihr d< l.i'.e
te hebben; sedert jaren te hebben gestu
deerd, en nog te studeeren.
Voorts b) een stevige dosis eenvoud. le
ioopen op co'iiurnen zij hier uiigeschak' i i.
En vooral alle geestelijke sfeltlooperij De
jongens staan nog dicht bij de natuur.
zij voelen het onechte oniiiiddel ijk
aan; kegelen ons omver.
Eindelijk c) een ongelimiteerde hoeveel
heid liefde en toewijding. Dat trissehe jonuo
goedje moet voelen, dal onze belangstelluig
in hen van de onvervalsqhte soort is, i-n
zij een plaa'sie hebben in ons hart.
Men kan hier nog bij voegen d) een krio-
ze tie welgemanierdheid. Ons uiterlijk zij
immer welverzorgd. Geen ongeschoren g'
zicht. Geen zwartfluweelen nagels. Geen ver-
waar oosd gebit.
Ook nog e) een snippeltje zuivere uit
spraak van de moedertaal. Alle gouwspraak
werkt lichtelijk lachwekkend.
Ten slotte f) zekere zin voor humor, dl»
het juist en zuiver aanvoelt, wanneer eeutg
gezond grapje de verflauwende aandoen:
kan verlevendigen.
En dan klutse men het he»le gevalletje
maar in een aarden schotel; gietc het uit in
de t.p vuur staande pan; late hot omstreek-
een half uur zacht doorkoken".
UTRECHTSCHE ZENDINGSVEREEN.
Afvaardiging van Zendelingen
De Utrechtsche Zendingsvereen. houdt
haar jaarlijksche algemeene vergadering op
Dinsdag 25 Mei in het dienstgebouw der
Ned. Herv. Kerk te Utrecht. De morgen
vergadering wordt besteed aan huishoude
lijke aangelegenheden.
De middagvergadering zal worden gewijd
aan Nieuw-Guinea. Dr. K. J. Brou vv e r
zal een overzicht geven van den stand van
het werk op dat eiland, waarheen 75 jaar
geleden de eerste zendelingen werden uit
gezonden.
De heer N. K i e f t, zendeling te Babo en
zr. M. Glastra, verpleegster te Korido
(Schouten-eilanden) zullen mededeelingen
uit hun arbeid doen.
Des avonds half acht wordt in de Dom
kerk een openbare samenkomst gehouden.
Na inleiding door den voorzitter Dr J. F.
B e e r e n s, zal Ds. J. H. G r o 11 e, Herv.
predikant te Utrecht en lid van het hooid-
bestuur de zendingsrede houden.
Geordend en afgevaardigd worden de hee-
ren H. Spreeuwenberg, bestemd voor
Nieuw-Guinea, en F. D u i n k e r, bestemd
voor Sangi. (Het Sangi- en Talaud-comité
heeft aan het hoofdbestuur der Utrechtsche
Zendingsvereeniging verzocht zijn belangen
te behartigen). Het Jacobi-kerkkoor met
jongenskoor en het fanfarecorps van de leer
lingen der Ned. Zend.-School verleenen hun,
medewerking om de plechtigheid der sa
menkomst te verhoogen.