llHU:é VOOR VROUW EN KIND hp* r»Zd.e. .te r-t 'Ljs-ja*.A tM DOUWE EGBERTS THEE MAAS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 1 MEI 1937 I IN HET HUIS MIJNS VADERS DU s""'! h„v[r «ligt 'a!am' vtK KERK EN SCHOOL VOOR DE VROUW Moederke alleen Moederken VOOR DE JEUGD voorde! zon dag In het huis mijns Vaders zijn vele woningen; anderzins zoo zoude ik het u gezegd hebben; ik ga henen om u plaats te bereiden. Johannes 142. Wat klinkt het ruim en blij. dat woord (van Jezus: In het huis mijns Vaders zijn vele woningen! Welk een feestelijk denkbeeld: een huis met vele woningen, zoo groot dat er nooit plaats te kort is! En dat huis is het huis des Vaders in de hemelen. Hoe heft dit onze harten ten hemel op. Welk een troost ligt er in wat Jezus door die woorden ons voorstelt. Als we zien op zooveel ledige plaatsen rondom ons. Een ledige plaats soms in eigen huis. Of als we danken aan wat eens ons aardsche vaderhuis was, maar het nu niet meer is. Maar in het Vaderhuis daarboven zijn vele woningen. Zoo, als troost is het ook door Jezus bedoeld. Van alles wat hier met hem te gebeuren staat richt hij 'het oog zijner jongeren naar boven. Gij zult mij hier niet meer zien, maar ik ga henen naar het huis mijns Vaders met zijn vele wo ningen. Het huis m ij n s Vaders, zoo noemt Jezus het. Zoo had hij tot de Joden gesproken, toen hij drie jaren geleden den tempel reinigde en uitdreef die daar hun koop handel uitoefenden: Maakt niet het huis mijns Vaders tot een huis van koophandel" (Joh. 2:16). Zoo had hij wederom gesproken in deze zelfde laatste week van zijn leven op de aarde, maar nu scherper: „Er is geschreven: mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuii gemaakt" (Matth. 21 13). Hier in den kring zijner discipelen spreekt Jezus van het eigenlijke huis zijns Vaders in de hemelen, waar van de tempel slechts het aardsche beg-Id was. En zooals tegen de zijmuren van dien aardsöhen tempel woningen waren op gebouwd voor degenen, die den dienst in den tempel deden, zoo zijn er in dat huis zijns Vaders in de hemelen vele woningen, vele verblijven of vertrekken. In het huis m ij n s Vaders. Zoo spreekt Jezus als de eeniggeboren Zoon, als degene die vandaar gekomen is, die daar thuis is, die daar een onver vreemdbaar en onverliesbaar recht heeft, om er te wonen. Hij weet het zooals niemand onder de menschen. En hij maakt er geen geheim van. Want in dat huis zijns Vaders zal niet alleen hij wonen eeuwiglijk. Neen: ik ga heen om u plaats te bereiden, zoo zegt hij. Voor hen gaat hij verwerven het kind' schap Gods, het burgerrecht in het ko' ninkrijk zijns Vaders, het kinderrecht in het huis zijns Vaders, opdat ook zij daar mogen wonen tot in eeuwigheid. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. Het is er geheel en al op ingericht om velen te huisvesten. Een schare die niemand telen kan. En Hij wil, dat zijn huis vol worde. In zeker opzicht Heeft Jezus zijn dis cipelen hiermede niets nieuwe geopen baard. Ze konden dat weten uit de Schriften. Ze konden het weten uit Jezus' gelijkenissen. Ze konden het ook afleiden uit het aardsche beeld, dat de tempel hun van dat Vaderhuis in de hemelen toonde. Maar om allen twijfel bij hen weg te nemen betuigt Jezus hun, dat zij daarin niet hebben misgezien: „anderszins zoo zoude ik het u gezegd hebben". Hij be vestigt dus hetgeen zij weten. Want ze konden het zoo licht voorbijzien iuist nu ze zoo noodig hadden het te bedenken. Zoo stelt Jezus de hemelscbe werke lijkheid ons voor oogen. Ons denken aan den hemel is vaak zoo vluchtig, zoo zwevend, zoo on,be- onibepaald. We» hebben er zoo enge be vatting van. En het aardsche staat dan tegenover ons als een geweldige verbijs terende werkelijkheid, die de gedachte aan den hemel bij ons eerst doet inkrim pen om ze ten slotte geheel uit te bannen. En nadat Jezus zoo dat huis zijns Vaders in de hemelen voor ons besef weer tot een zalige werkelijkheid heeft gemaak., zegt hij: „ik ga henen om u plaats te bereiden". Hij heeft het huis zijns Vaders verlaten om te doen het werk, dat de Vader hem op aarde heeft op 'edragen. En nu keert hij als de Zoon weder tot het huis zijns Vaders. Maar niet dan nadat hij zijn heeft volbracht. öaas^iS h 3ie terugkeer zoo geheel anders dan zijn heengaan naar deze aarde. Het is niet een terugkeer om er zelf te wonen, maar om ook u plaats te bereiden, zoo gij immers in hem gelooft. Om u plaats te bereiden. Niet alsof dat huis zijns Vaders nog vergroot moest worden. Het is erop ingericht velen te vervangen. Maar in de vele woningen die daar zijn moet de plaats bereid worden. Zeker, er moet ook met u iets gebeuren eer gij tot dat Vaderhuis kunt ingaan. Zooals ge nu zijt kunt gij niet binnen komen. Want daar komt geen zonde bin nen. En zondig zijt gij nog maar al te zeer. Maar van wat er met u gebeuren moet spreekt Jezus hier nu niet. Dat volgt van zelf, als maar Jezus eerst de plaats voor u bereid heeft. Lees maar wat Jezus er on middellijk op laat volgen: „En wanneer ik zal ihenengegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom ik weder en zal u tot mij nemen, opdat ook gij zijn moogt waar ik ben." (vs. 3). De volle nadruk valt hier op wat Jezus voor u doen zal. Daar komt alles op aan: „i'k ga henen om u plaats te bereiden." Toen Jezus deze woorden sprak moest hij het offer voor onze zonden nog bren gen, en daardoor de plaats nog verwer ven. En met dat verwerven van de plaats in het Vaderhuis neemt dat bereiden een aanvang. Maar met dat verwerven is de plaats nog niet bereid. Er moet nog meer ge beuren. Het bloed der verzoening moet niet alleen op de aarde vergoten worden: het moet ook in de hemelen worden binnen gedragen voor het aangezicht Gods. Dan is er in den hemel geen sprake meer van onze schuld. Dan is de toegang open, zoodat gij in het Vaderhuis kunt binnengaan. Maar ook met die woning daarboven zelf moet nog iets gebeuren. Ook hier is het aardsche een beeld van het hemelsche. Als wij een woning zullen betrekken, dan is het huis er en de ruimte is er, en wij hebben er toegang. Maar de woning moet nog worden ingericht om het te bewonen. Ze moet in overeenstemming worden gebracht met onzen aanleg en onze behoeften opdat wij er ons ook thuis mogen gevoelen. Welnu ook dat doet Jezus voor u. Zooals in een welgeordend huis op aarde elk zijn plaats en taak en roeping heeft, zoo is het ook in het Vaderhuis in de hemelen. He is daar niet alleen eener lei. Er heerscht ook daar de rijkste ver scheidenheid. En met die bijzondere roeping moet ook voor ieder in 't bijzonder de uiterlijkje omstandigheden in overeenstemming zijn, opdat alles bevorderlijk zijn moge aan het vervullen van de heilige taak die elk in het groote huisgezin Gods daarboven heeft te vervullen. Welnu, dat is het wat Jezus voor ons in de hemelen bereidt. Zoo maakt hij voor alle de zijnen te zamen en voor ieder persoonlijk de eeuwige taak gereed, waar in wij eeuwiglijk God zullen dienen en verheerlijken. En als dit zijn hemelsch werk voltooid is, dan komt hij weder en neemt ons tot zich opdat ook wij eeuwig met hem in het huis zijns Vaders mogen wonen. Zoo brengt Jezus in uw denken aan den hemel inhoud en gang. Zoo gaat door dit woord van uw Heere alles voor u leven. En als ge zoo, door dit woord van den eeniggeboren Zoon des Vaders onder richt, aan den hemel gaat denken zeg zelf, of dit dan zonder invloed kan blij ven voor uw leven op aarde. En als ge in de komende week met zijn gemeente weer de heerlijke gebeurtenis van zijn hemelvaart gedenkt, laat het dan zoo geschieden. Laat het iets meer zijn, dan een vluchtig opzien van uw werken voor deze aarde, om aanstonds weer den hemel te vergeten. Leer te leven uit hetgeen Jezus u van het huis zijns Vaders heeft gezegd. Laat uw aardsche leven den aanvang zijn van de taak, die gij eens in de hemelen zult hebben: het dienen van uw God. Niet als een slaaf, maar als een kind. Nu nog buiten, maar straks i n het Vaderhuis. BOEKEN EN GESCHRIFTEN Naar wij vernomen za! zeer binnenkort verschijnen bij N.V. Gebr. Zomer Kouning's U.M. te Wapeningen eon boek vol zonne schijn en blijdschap, uiit het land der 2- tot 6-jarigen: Kleuterland. Medewerkers zijn: Loontje M. Hagen, C. Tli. Jongejan-de Groot, Gora Kraan-v. d. Burg, Agni van der Torre, Annie de Moor* Bingnalda, Greeth Gillhuis-Smiiskamp, Mary Pos en Ali Stoll. Het is verlucht met twintig grooto kunst- foto's, welke gedrukt zijn op zwaar mooi glanzend kunstdrukpapier. Het formaat van dit forscho boek is 19 x 25 *M. Tevens ontvingen wij bericht, dat bij de zelfde uitgeefster reeds de 7c druk in bewer king is van dr J. Waterinks: „Aan moeders hand tot Jezus", de Godsdienstige opvoeding van den kleuter. Als bijzonderheid kunnen „MAAS"-NYMPHEN WILLEM HUIZER 'k Kan niet alle jubilea In dit hoekje gaan verslaan Want dan kon hier vrijwel week'lijks Wel zoo'n feestgedichtje staan En op 't laatst zou 'k niet meer weten Hoe 'k het altijd zeggen moest Daarom houd ik m' in dit opzicht Meestal van den domm' enkoest! Dat 'k nu toch tot 't construeeren Van zoo'n jubel-liedje kwam Er één schrijf voor Willem Huizer Molenaar van Stellendam? 'k Zal 't U zeggen, waarde lezer, En dan geeft ge me gelijk En ge voelt dat onze Willem Recht heeft op dit huldeblijk. Huizer is ik overdrijf niet 'n Jongeman van tachtig jaar Eiken morgen staat hij steeds weer Voor z'n daaglijksch' arbeid klaar. Vijf en zestig lange jaren Is hij al in 't m,uldersvak Als een jonge kerel kruipt-ie Steeds nog iveer „onder den zak"! Hoeveel bunders „Wilhelmina" Heeft hij al tot meel gemaakt? Hoeveel scheepston van La Plata Voor de dieren wel gekraakt? Hoeveel koeien, hoeveel zwijnen Zijn met zijn meel opgekweekt? En nog daag'lijks zorgt-ie dat het Ze aan voorraad niet ontbreekt. Hoeveel lange Stellendammers Groeiden niet in voorspoed groot Doordat Huizer 't meel bereidde Voor het voedzaam tarwebrood? Jongeling van tachtig jaren Jij hebt trouw je plicht gedaan Daarom zullen, op je feestdag, De collega's om je staan En de burgers je fêteeren Als goed lid der maatschappij Moog'lijk voegt de Koninginne 'n Ridderorde nog daarbij! 'k Weet niet, Willem, of 'k geslaagd ben Met dit jubileumlied Want ik ben niet ingeschoten Op het maal- en meelgebied Maar jij hebt, in al die jaren Er al zooveel „doorgedraaid" Dat j' onmidd'lijk aan zal voelen Uit wat hoek de wind wel waait! (Nadruk verboden) HAKATE we mededcclen dat dit boek verleden jaar November verscheen, zoodat in zes maanden tijds niet mindr dan zes drukken werden verkocht. Voorwaar wel een ltewijs, dat aan deze uitgave groote behoefte is. i ANNO 1753 NED. HERV. KERK Beroepen: Te Balk, R. C. G, Troelstra te Halle. Beroepen: Te Leeuwarden (vac. Visser) Ada-. Oskamp te Enschedé. Te Rhoden, P Lugtigheid te Ommelanderwijk. Beroepen: Te Arnhem (vac. H. J. Dyck- meester), A. K. Straatsma te Den Haag. Aangenomen: Naar Drogeham c.a (toez.), cand. M. H. Bolkestein te Apeldoorn. Bedankt: Voor Jutphaas, Th. J. H. Steenbeek te Valkenburg (Z.H.). Bedankt: Voor Tienhoven (U.). H. B Spijkerboer te Woudsend (Er.). GEREF. KERKEN Tweetal: Te Den Haag-West (vac.-van 'tSant), P. N. Kruyswijk te Hilversum en Joh. Meynen te Den Helder. Beroepen: Te Beekbergen, N, J. A. van Exel te Strijen. CKR. GEREF. KERK Beroepen: Te Urk, W. Heerma te Aals- BAPTISTEN GEMEENTEN Aangenomen: Naar Muntendam: A, P, Barendregt te Haarlem. VAN ONZE OVER-GROOTMOEDER II Over het algemeen werd een kind, ook een meisje, bij de intrede in het leven met allerlei vreugdebetoon begroet. Zoodra het eerste levensteeken van den pasgeborene vernomen werd, moest de heuglijke tijding den volke, of tenminste den vrienden en be kenden meegedeeld worden. Gold het de vermeerdering van het gezin van den graaf, hertog of stadhouder, de klokken beierden, trompetgeschal verkondigde de blijde mare in de plaats der inwoning en boden brachten de tijding over naar meer ver verwijderde streken. In andere kringen heerschte vroeger naast het aanzeggen der geboorte, nog een zeer merkwaardig en doeltreffend gebruik om dit nieuws zoo uitgebreid mogelijk be kend te maken, nl. door de z.g. kraamklop pertjes. Oorspronkelijk schijnt men alleen den deui-klopper omwonden te hebben om te ver hinderen, dat een bezoeker hem te hard zou laten neervallen. Dit teeken bracht verschil lende voorrechten mee. De dienaren der ju stitie hadden daar geen toegang voor huis. zoeking of iets dergelijks, geen exploit mocht daar gedaan worden, de man was vrijge steld van stedelijke verplichtingen, die hem buitenshuis riepen en op die wijze trachtte dus de overheid mee te werken tot het wel zijn der burgers en burgeressen. In plaats van den omwonden kraamklop- pei- bezigde men in later tijd. een afzonder lijk voorwerp, dat aan den klopper vastge hecht werd. Dit bestond uit een plankje met kant overtrokken en omgeven, welke kant in sommige plaatsen eerst om het bruidsbou- quet als manchet had gediend. Onder het kantwerk was rose zijde aangebracht en, wanneer een meisje geboren was, bedekte bedekte men de bovenste helft daarvan, door wit papier onder de kant te steken; maar „ziet een Knegtje het daglicht, dan haalt men het papier van onder de kant, opdat het kloppertje zig in vollen luister vertoone". 1) Het gebruik van die kloppertjes is in en kele steden tot diep in de 19 e eeuw blijven voortbestaan. De vorm schijnt niet overal dezelfde geweest te zijn; Haarlem b.v. ge bruikte verschillend gekleurde voering om de geboorte van een zoon of een dochter aan te geven. Bij tweelingen werden twee kloppertjes aan de deur gehecht en deftige families hielden er zelfs mooie en minder mooie kloppertjes op na, die elkaar afwis selden naar gelang van het weer. Deze ver siering bleef verder hangen, totdat de kraamvrouw haar eersten kerkgang had ge daan of vóór dien tijd zich meer dan twee huizen yer verwijderd had. In geval de kraamvrouw stierf, werd het kloppertje eveneens ingehaald. Toen het in het laatst der achttiende eeuw hoe langer hoe meer de gewoonte werd de geboorte van een welgeschapen zoon of dochter in de courant, liefst in de Oprechte Haarlemmer, bekend te maken, was het kraamkloppertje als algemeene ge- boorte-annonce feitelijk overbodig geworden en geraakte het langzamerhand geheel in onbruik. Ook verder was in allerlei kleinigheden het verschil tssschen zoon of dochter op te merken. Zoonlief lag in zijn wiegje, getooid met een zoogenaamd bakkertje of pluim- mulsje, zusje droeg een gewoon mutsje met keelbandje. Waarschijnlijk is er ook nog verschil geweest in de kleurige linten, waar mee mutsjes en kleertjes versierd waren, want nog altijd schijnt voor een jongen blauw, voor een meisje rose de voorkeur te verdienen. Misschien is deze onderscheiding nog een overblijfsel van een oude gewoon te en hangt zij samen met de verschillende kleur der kloppertjes, zooals te Haarlem. Genoegzaam bekend is natuurlijk het ge bruik van „het inbakeren" der kinderen, dat tegenwoordig zoo door zijn tegengestelde is vervangen. De vuurmand verwarmde en droogde de kleertjes, de bakermat hield de tocht tegen, als het kind opnieuw ingebakerd moest wor den en een zwaar wiegekleed sloot, als het kind sliep, tocht maar ook tevens versche lucht af. En de ouderwetsche schommelwieg, liefst met een groen kleed daarover omdat groen zoo zacht voor de oogen heet te zijn is nog niet zoo lang afgeschaft, dat men zich die niet meer zou kunnen herineren. Wie dacht er vroeger aan, dat een kind zou kunnen slapen, zoo de wieg niet eerst door de voet of een wiegetouw in schomme lende beweging was gebracht? Men moest echter voorzichtig zijn en niet onnadenkend dit meubelstuk op en neer laten gaan, ter wijl het kind er niet in lag. Het schommelen van een ledige wieg kon den dood van de kleine tengevolge hebben en voorspelde in ieder geval ongeluk. Maakte dat schimmelen de kinderen zoet en slaperig, ook van andere middeltjes maakten de moeders voor dit doel gebruik. Een nog in de vorige eeuw zeer bekend middel waren de zoogenaamde dotjes met brandewijn en suiker gedrenkt; nog zekerder hielpen dan evenwel lang niet ongevaar lijke slaapmiddeltjes. De lastigste kinderen werden daardoor rustig en stil, doch de ouders vroegen zich later dikwijls tevergeefs af, hoe zij toch aan zulke suffe en droomerige spruiten ge komen waren. Zoo ooi-deelde namelijk dr. Beverwijck in zijn „Schat der ongesontheyt" I 85 A, over de gevolgen van het toedienen dier slaapmiddelen aan schreiende kinderen. Hij schroomde niet, de Dordrechtsche moe ders, onder wie in de eerste helft der 17e eeuw die middelen zeer in achting schij nen geweest te zijn, hierover duchtig de les te lezen. „Ick en stanimmer tegens den avont hier in den apotheek, of daer wordt van ontallijke luyden ghehaelt „kindermist", een conserfken, dat sijn voornaemste kracht uyt de slaepbollen heeft. Een seer boose en schadelijcke ghewoonte en die ons metter tijdt het landt wel mocht vol gecken bren- ghen". Over de eerste levensjaren van het kind inzonderheid van de meisjes een vol gende maal. 1) Le Francq van Berkhey, Nat. Hist. v. Holland, III 4e ged. Renê de Clercq. Wie zal er ons kindeke douwen En doet het zijn moederke niet? Wie zal er zijn dekentjes vouwen, Dat 't schaarscli door zijn holleke ziet? Kleine, kleine, Moederke alleen, Douw-douw-douwderideine, Kleine, kleine, Moederke alleen, Kan van uw wiegske niet scheen. Wie zal naar ons kindeke kijken, Dien bleuzenden slouten kapoen? Wie zal er zijn hemdekes strijken, Zijn liaarkens in krullelies doen? Kleine, kleine, Moederke alleen, Douw-douw-douwderideine, Kleine, kleine. Moederke alleen, Kan van liw wiegske niet scheen. Wie zou voor ons kindeke derven Haar laatste kruimelke brood? Wie zou er, wie zou er voor sterven. En lachen op kind en op dood? Kleine, kleine, Moederke alleen, Douw-douw-douwderideine, Kleine, kleine, Moederke alleen, Kan van uw wiegske niet scheên. 't En is van u hiernederwaard geschilderd of geschreven mij, moederkeu geen beeltenis geen beeld van U gebleven Geen teekening geen lichtdrukmaaï geen beitelwerli G'uido Gezelle. van steene 't en zij dat beeld in mij, dat gij gelaten hebt. alleeno. o, Moge ik, u onweerdig, nooit die beeltenis bederven, maar eerzaam laat ze leven in mij, eerzaam in mij sterven. HOE HET VRAAGTEEKEN ONTSTOND Het vraagteeken ontstond reeds in d oude tijd, toen alles met de hand weid geschreven. De scribenten bedachten steeds nieuwe teekens en symbolen en afkortingen, om tijd te besparen. In plaats dus van steeds „quaestio' achter zekere zinnen te plaatsen 0111 aan te duiden, dat er een vraag werd gesteld, gebruikten zij enkel de eerste en laats'.' letters van het woord q en o ei schreven deze beide letters bij elkaar om aan te tooncn, dat het een afkorting na- Uit deze vorm ontstond liet vraagteeken dat wij thans kennen. POT EN KETEL Dame, tot haar vriendin, met wie zo te 's-Gravenhage liet Mauritsliuis bezoekt: „Kijk, Elize, daar lieb je wezenlijk die menschen weer. Die schijnen niets te doe.i dan uitgaan. Vanmorgen zag ik ze te Sche- veningen, een poosje later liepen ze op liri Binnenhof, en nou zijn ze hier in den Dierentuin warempel weer. DOOR DE HAND HEEN ZIEN Onlangs werd in een natuurkundig tijd schrift een heel aardige proef beschreven, waarbij een merkwaardig verschijnsel op treedt. Men rolt een niet te dun papier op, zoo- dat men een cylinder krijgt, aan beide zijden open, van 3 c.M- in doorsnee en plm. 50 c.M. lang. Men houdt vervolgens dien cylinder voor het rechter-oog en houdt de geopende lin kerhand tegen de zijwand der buis aan de linkerzijde bij dat uiteinde dat het verst van het oog is verwijderd. Kijkt men nu door de buis naar een of wider voorwerp, dat op tafel staat, een doosje lucifers bijvoorbeeld, en houdt men tevens liet linkeroog open, dan ziet men met dat oog hetzelfde voorwerp schijnbaar door een gat in de hand. Bij dat kunstje moet men heide oogen goed wijd open houden en het niet dadelijk opgeven als men niet terstond door een gat in de hand het .voorwerp ziet. JUBILEUM Ds R. J. v. d. VEEN Onder zeer groote belangstelling uit G c e s en de omgeving heeft Zondag j.I. ds R. J. v. d. Veen, emeritus-predikant te Bussum, zijn gouden ambtsjubileum gevierd. Het kerkgebouw der Geref. Kerk te Goes was Zondagavond overvol toen Z.Eerw. een ge dachtenisrede uitsprak. In zijn inleidend woord wees spr. er op dat hij 50 jaar geleden te Hindelopen door wijlen zijn broeder in het ambt werd bevestigd. Daarna diende hij de kerken van Driesum en Bolsward en ten slotte van 1896 tot 1930 die van Goes. In laatstgenoemd jaar werd hem emeritaat verleend, waarom hij op 31 Aug. 1930 afscheid nam. Waar hij op dit jubileum niet wilde roe men, maar alleen God wilde danken, sprak hij over 1 Tim. I vs. 17. Paulus' lofverhef fing van God draagt het karakter van aan bidding, is geboren uit overdenken van Gods barmhartigheden en roept op tot nadenken. Na afloop der prediking werd ds v. d. Veen hartelijk toegesproken namens kerke- raad en gemeente door ds v. d. V e g t cn namens de classis Goes door ds A. S c h e e I e van Kapellle. De gemeente zong haar emei :- tus-predikant Ps. 121 vs. 4 toe. Na het einde van den dienst was er gele genheid om den jubilaris en zijn familie te complimenteeren. RECEPT VOOR CATECHETEN Meer bijzonder voor hen, die mei het si zag worstelen, geeft een medewerker van A'grmeen Weekblad deze adviezen; „Men neme; a) een handvol dege kennis De catecheet belioon zijn vak onihr d< l.i'.e te hebben; sedert jaren te hebben gestu deerd, en nog te studeeren. Voorts b) een stevige dosis eenvoud. le ioopen op co'iiurnen zij hier uiigeschak' i i. En vooral alle geestelijke sfeltlooperij De jongens staan nog dicht bij de natuur. zij voelen het onechte oniiiiddel ijk aan; kegelen ons omver. Eindelijk c) een ongelimiteerde hoeveel heid liefde en toewijding. Dat trissehe jonuo goedje moet voelen, dal onze belangstelluig in hen van de onvervalsqhte soort is, i-n zij een plaa'sie hebben in ons hart. Men kan hier nog bij voegen d) een krio- ze tie welgemanierdheid. Ons uiterlijk zij immer welverzorgd. Geen ongeschoren g' zicht. Geen zwartfluweelen nagels. Geen ver- waar oosd gebit. Ook nog e) een snippeltje zuivere uit spraak van de moedertaal. Alle gouwspraak werkt lichtelijk lachwekkend. Ten slotte f) zekere zin voor humor, dl» het juist en zuiver aanvoelt, wanneer eeutg gezond grapje de verflauwende aandoen: kan verlevendigen. En dan klutse men het he»le gevalletje maar in een aarden schotel; gietc het uit in de t.p vuur staande pan; late hot omstreek- een half uur zacht doorkoken". UTRECHTSCHE ZENDINGSVEREEN. Afvaardiging van Zendelingen De Utrechtsche Zendingsvereen. houdt haar jaarlijksche algemeene vergadering op Dinsdag 25 Mei in het dienstgebouw der Ned. Herv. Kerk te Utrecht. De morgen vergadering wordt besteed aan huishoude lijke aangelegenheden. De middagvergadering zal worden gewijd aan Nieuw-Guinea. Dr. K. J. Brou vv e r zal een overzicht geven van den stand van het werk op dat eiland, waarheen 75 jaar geleden de eerste zendelingen werden uit gezonden. De heer N. K i e f t, zendeling te Babo en zr. M. Glastra, verpleegster te Korido (Schouten-eilanden) zullen mededeelingen uit hun arbeid doen. Des avonds half acht wordt in de Dom kerk een openbare samenkomst gehouden. Na inleiding door den voorzitter Dr J. F. B e e r e n s, zal Ds. J. H. G r o 11 e, Herv. predikant te Utrecht en lid van het hooid- bestuur de zendingsrede houden. Geordend en afgevaardigd worden de hee- ren H. Spreeuwenberg, bestemd voor Nieuw-Guinea, en F. D u i n k e r, bestemd voor Sangi. (Het Sangi- en Talaud-comité heeft aan het hoofdbestuur der Utrechtsche Zendingsvereeniging verzocht zijn belangen te behartigen). Het Jacobi-kerkkoor met jongenskoor en het fanfarecorps van de leer lingen der Ned. Zend.-School verleenen hun, medewerking om de plechtigheid der sa menkomst te verhoogen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1937 | | pagina 3