VOOR VROUW EN KIND IR 1935 MAAS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 2 NOVEMBER 1935 TE TE OSS MAAR MIJ AANGAANDE.... KERK EN SCHOOL Dr. M. J. A. DE VRIJER Ds. J. J. A. PLOOS VAN AMSTEL ^35 2 November 1935 CHR. NATIONAAL SCHOOLONDERWIJS VOOR DE VROUW VOOR DE JEUGD I onden nabij Hoek Van Hól en onbewaakten, .vlandschen Pol- van Hoogevoort de juist passec- in gegrepen en ,8-jarige J. Strijd- is levensgevaar- ittende 32-jarige is uit Rotterdam, heelt vertraging ijn naar het zie- overgebracht. |n kinderen half 6 ontstond hakerij van K. aan [uelen. Het vma ling van de 3ö-jariga langs haar man ver. [vaardige kalmte Ir negen kinderen phoolgaande uit redden. Lt vuur te Beperken loning, welke geheel Ik, van den brand ia SEN In O s S "g erin ge- r, dat zij de laatste [meerden in de straf» l'h heeft afgenomen, (in een vijftigtal tot zaken, meestal dief. ezen omtrek, allen wel volgen. Jft halsstarrig ontken- litie heel wat bewijs- [me heeft M. de Reu- fefstallen en inbraken [jaar 193Q in Oss en fcche strafzaken [Rechtbank te 's-Her- fende zitting, gewijd Jsche strafzaken, eérse |er houden. - r- Ï-, -f-ïeT Ion Haag: lid voor den offi- hsdag in het Huis ingesloten de ef- k, wonende Gent- (kantoor houdende lcheveningen. Ivan verduistering [drag aan geld en nadeele van een een door een op- bt hot speculeeren [ening in effecten, p, moet een som zoek zijn, waar» [elte is verspecu* n. f "000.is ver- de vrij luxueuze In voor duizenden |n van de specula- B., aan wien zij onderpand hadden de meeste overige kleinere bedragen, Iculaties zijn zoek llechts een betrek- het totaal in on- ,rag aanwezig. and ■ten Jirm den zeedijk van |en op Ameland ern- |<t thans pogingen de loor zijn 500 zakken pd ander materiaal lijk is van dien aard, van den storm een loten geacht moet dienst Nam. D» [Den Haag li'cnth, Eiu.-Prcd. te [de Valk |f. kerk fs av. Ds Lama 1EENTB p. Ds do Blois en 6 u. Leesdlerist Ds Verhagen, van j sv. Leesdlensf I Ds Verhagen, van Leendienst GEMEENTE 'raat); 9y2 u. en 6 u u. Leesdlenst gemeente 1 T 4 fc VOORDE ZONDAG Een psalm van Asaf. Immers is God Israël goed, den genen die rein van harte zijn. Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden wa ren bijkans uitgeschoten. Psalm 73 I en 2. Men spreekt van raadselen in het Godsbestuur. Velen die ervan spreken doen niet veel meer dan nazeggen wat ze anderen hebben hooren zeggen. Bedillers, die in hun oppervlakkige waanwijsheid den schijn aannemen van na te denken over de diepste levensvragen. Goddeloozen, die in hun vijandschap tegen God alles aaftgrijpen wat ze kunnen om zijn hei ligen Naam te smaden. Met zulken valt hierover niet te Spréken. Hun oordeel is eenzijdig, is partijdig en daarom oneerlijk. Ze willen niet erkennen dat God goed is. En eigen lijk bestaan er voor hen ook geen raad selen van het Godsbestuur, omdat ze iliet aan een Godsbestuur gelooven. Niettemin, er zijn raadselen in Gods feestuur. Dingen, die voor ons besef Strijdig zijn. en die we te vergeefs zoeken te rijmen. Waarvan we met Asaf moeten Zeggen: „Nochtans heb ik gedacht om 'dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijne oogen" (vs. 16). Raadselen, niet maar voor ons ver- Stand, dat alles wil begrijpen, voor onze trotsche rede. die alles wil verklaren tot God in den hemel toe. Neen, maar le vensraadselen, die diep ingrijpen in ons eigen leven. De dichter van dezen Psalm was geen ïilosoof, die op zijn studeerkamer, verhe ven boven alle aardsche zorgen, alle idingen uitpluist, om eens te weten en pan anderen te kunnen zeggen, hoe het |n elkaar zit en hoe het alles werkt. Neen, hij was een tobber, een bedruk Ie, een worstelaar. Zijn levenslot werd gedrukt door het bange en niet te loo chenen verschijnsel, dat de goddeloozen vrede hebben en dat hij, die toch oprecht God vreest, zijn weg in moeite en ver driet moet gaan. Toch erkent hij achteraf, dat de pijn, Hie hij van dit alles ondervond, niet te ■Wijten was aan zijn God, ook niet aan de goddeloozen, maar aan hemzelf; „Maar Blij aangaande, mijne voeten waren bijna uitgeweken; mijne treden waren bijkans uitgeschoten; want ik was nijdig op de 'dwazen, ziende der goddeloozen vrede." Hij verhaalt er van in dezen Psalm, Svaarin dat uitwijken van zijn voeten, dat Uitschieten van zijn treden bestond. Hij Verhaalt ook, hoe de Heere zelf hem ge grepen heeft, juist op het oogenblik, dat hij zou zijn neergestort in het verderf. Hoe zijn God zijn voeten heeft vastge maakt en hem heeft leeren wandelen ook in den weg der beproeving; „Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door uwen raad" (vs. 23 en 24). En niet hij, maar de goddeloozen zijn het, die door God op gladde plaatsen worden gezet, en die door zijn recht vaardig oordeel vallen in verwoestingen (vs. 18). Dit neemt niet weg, dat hij den tijd heeft gekend, waarin hij verbijsterd was door de bittere ervaring van „der god deloozen vrede", terwijl hijzelf moest klagen, dat hij „den ganschen dag ge plaagd" was en: „mijn straffing is er alle morgens" (vs. 14). Onder deze bittere ervaring raakte hij de controle over zijn eigen innerlijk leven kwijt. Hij was afgunstig. En af gunst is altijd zondig. Afgunstig, door dat hij alleen zag op de menschen, en geen oog had voor Gods daden. Die afgunst verduisterde zijn verstand, benevelde zijn blik, deed hem zich ver gapen aan den schijn. Hij vergat, dat het slechts voor een oogenblik is, dat de goddeloozen zich in hun voorspoed be roemen. Hij zag wel op hun weg. Maar hij lette niet op hun einde. Eerst toen hij in Gods heiligdommen inging, toen merkte hij op hun einde (vs. 17). En toen zag hij ook het einde waar heen de Heere hem en allen die met hem den Heere vreezen brengt. En toen werd het vrede. Toen werd het vrede. Want toen zag hij de ontknooping van het bange le vensraadsel. Toen zag hij de oplossing die niet hier, maar in de toekomst ligt. En in het licht van die toekomst zag hij ook beider weg. „Want zie, die verre van u zijn zullen vergaan; Gij roeit uit al wie van U afhoereert; maar mij aan gaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere, om alle Uwe werken te vertellen' (vs. 27 en 28). Toen was het geen raadsel meer. al bleef ook het lijden en de moeilijkneid Toen was het alles doorzichtig. Toen kreeg hij ook een inzicht in zijn eigen duister zieleleven met de zondige neigingen, die zijn oordeel hadden ver donkerd. Dit is de heerlijke overwinning, waar toe hij komt, en die hij daarom bovenaan dezen Psalm zet: „Immers is God Israe goed, dengenen die rein van harte zijn Nieuw was dit voor hem niet. Hij wist het ook te voren uit de Schriften, ook uit de historie van Gods volk en eigen ervaring, bezien bij het licht der Schrif ten. Maar hoewel hij het wist, had hij toch niet de gevolgtrekking daaruit ge maakt, die voor de hand lag. Toen werd het voor hem een dood artikel. Maar in de bange worsteling, waar de Heere hem doorheen geholpen heeft, waaruit de Heere hem heeft uitgeleid, is die waar heid weer voor hem gaan leven. En nu verstaat hij het nog beter dan te vuren: Immers is God Israël goed, dengenen die rein van harte zijn. Alleen omdat zijn hart vertroebeld was. had hij Gods goedheid jegens zijn volk uit het oog verloren. En nu hebben wij deze confessie, deze belijdenis van Gods goedheid met de erkentenis van eigen schuld, hier in Gods heilig Woord als een kostbaar kle'r.ood. Wat is het waarschuwend voor ons. n toch Gods goedheid niet alleen te belijden, maar deze belijdenis te gebru'- ken en in eigen hart en overleggingen te verweren tegen alle tegenspraak, die bij ons kan opkomen. Welk een zelfontdekking ligt er voor ons in, als in ons eigen hart de afgunst tegen de dwazen om der goddeloozen vrede opkomt. Dat we ons er toch niet door laten meevoeren, want dan verlie zen we onzen God en zijn goedheid uit het oog. Welk een vertroosting bevat het, als we in ons persoonlijk leven of in de sa menleving datzelfde verschijnsel opmer ken. Welk een bestiering van Gods Geest, om ons terug te leiden daar waar we den vrede met God weervinden, den vrede des harten, den vrede met zijn bestel. Immers, hier wordt geen koude, har- telooze theorie gegeven, maar een heete zielestrijd, die in een glorierijke zege praal over eigen ongeloof is geëindigd Hier is een man, die het zelf heeft doorgemaakt, en die daarin door den Geest des Heeren is geleid. Daarom spreekt zijn woord niet uit de hoogte ons toe, maar uit de diepte. Daarom onder vangt het u en beurt u op. En het is de Heilige Geest zelf, die hier in het Woord het zegel der echtheid op die ervaring drukt. Het is de Heilige Geest, die dit woord in uw eigen hart doet ingaan, en het u als zijn Woord doet aanvaarden. Hij is het, die door dit Woord uw ziel tot haar rust doet wederkeeren, en u uit het diepste van uw hart doet zeggen: Ja waarlijk, God is Israël goed, dengenen die rein van harte zijn. NED. IIEIiV. KERK Drietal: Te Amsterdam, Dr. J. L. G. Gregory te Wagouingcn, C. M. Luteyn to Groningen en Dr. K. II. Miskolto te Haar lem. Beroepen: Te Wilnis, II. Kraay te St Annaland. Te Hoorn, II. J. K;isloin (Ver Vrij/.. Herv.) te Haarlem. Tc Utrecht (toez.), W. de Peer te Stevenswecrt. Ti Winterswijk (als hulp-pred.), cand. K. Strijd te Rotterdam. NED. GEREF. GEM Beroepen; Te RoUcrdam-Z., P. Th, Seggjlink, aldaar. VRIJE EVANG- GEMEENTE Beroepen: Te Apeldoorn, D. W- Veld kamp te Leeuwarden. GEREF. GEM. Tweetal: Te Rijssen, W. C. Lamain te Rotterdam-Zuid en J. Vrcugdenhil te Kam pen. REM. GEM. Beroepen: Te Nieuwkoop, L. W. v. Wijngaarden te Oude-Wetering. Dr. M. J A de Vrijer, benoemd kerkelijk hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit 'ie Utrecht, is voornemens 2 Dec. a-s. zijn ambt in de Domkeik aldaar te aanvaarden, na op 1 Dec. afscheid te hebben genomen van de Ned. Herv- Gemeente te Amsterdam. P. MEIJERS Een krasse voorganger De heer R Meijers, godsdienstonderwijze bij de Ned. Herv. Gem. te Utrecht, heeft j.l. Zondagmorgen op 90-jarigen leeftijd met een predicatie over 1 Petr. 1 24 en 25 zijn ambt van voorganger in de kinderkerk aldaar, neergelegd- De heer Meijers mag op een langen staat van diende terugzien. Als onderwijzer was hij werkzaam te Zeist en Elburg en alls gouver neur van de fam. van Marle te Hoogeveen en te AppJngedam. In laatstgenoemde plaats stichtte hij een Zondagsschool en een Jonge- lingsvereeniging. Na zijn examen als gods dienstonderwijzer in de Ned. Herv. kerk ont ving hij een benoeming te Meppel en te Utrecht. Laatstgenoemde plaaJts nam hij a?jn en 1 Jan- 1873 trad hij aldaar in functie. Als ziekenbezoeker kwam hij geregeld in het Dia- conessenhuis, de Rijksklinieken en het Bartho- lomeusgasthuis en 63 jaar is hij nu voorge gaan in de Kinderkerk. Na de predikatie richtte de heer G. Bok horst als secr. van de Kinderkerkcomissie een hartelijk woord van afscheid tot den krassen grijsaard, dien daarop slaande werd toegezon gen de zegenbede uit Ps. 12 1 ZINGEN IN DE SCHOTSCHE KERK In dc voortgezette reeks artikelen over de Schotsche Kerk in de ,.S a a in hinde r" lezen wij nog enkele merkwaardige dingen. „Orgels heeft men in de kerken dei Pree Presb. Chr. niet. Van orgels is men zoIf< bitter tegenstander. De rnu/.iek is voor de kerk van liet Nieuwe Testament afgeschaft Men wil van geen orgels weten. Een voor zanger geeft niet alleen den toon, maar ook de wijze van den te zingen Psalm aan. Bijna alle Psalmen toch zijn op dezelfde maat gedicht en alle verzen, op een enkele uitzondering na, tellen vier regels. Er zijn ruim 180 wijzen. Dezelfde Psalm kan op lal van wijzen gezongen worden. De voor zanger kiest nu een dier vele wijzen, die hji oordeelf, dat mee^t past bij den inhoud var» het opgegeven Psalmvers. Zoodra de ge meente de wijze onderkent, valt zij in. „In de „communion" zingt de voorzanger telkens een geheele regel voor, die dc ge meenfo herhaalt. Deze gewoonte is nog overgebleven uit de tijden, toen de Psalm boeken door den hoogen prijs voor*het ge moene volk nog niet verkrijgbaar waren. Bij do gewone godsdienstoefening echter vair de gemeente direct, ol liever bij den derden of vierden toon in". Vader Ploos. Deze twee woorden zijn voldoende, om de figuur van den honderd jaar geleden ge- horen en 40 jaar geleden gestorven herder en leeraar in veler herinnering o|) te roe j)en. Herder en leeraar alweer twee woor den, die den man stempelen, wiens nage dachtenis, vooral in Friesland, tot op dezen dag in zegening is. „Een wandel met God", zoo werd liet. levensbericht van den vromen strijder en belijder betiteld door zijn bio graaf Dl- L. If. Wagenaar en wie beter dan deze Friesland-kenner kon schetsen, wat de provinciale Kerkvader (benaming door Dr Ilania gebezigd) geweest is in de Kerkhistorie rond 188(1? Vóór alles was Ploos van Amstel Evan gelieprediker. Dat moet er al jong in ge zeten hebben, want in de ouderlijke wo ning was liet Johannes, die de zusjes op riep tot meedoen aan kerkje-spelen". Toch scheen zijn levenslijn aanvankelijk in an dere richting te wijzen. Eerst in den boek handel, toen als notarisklerk maar reeds tijdens deze functie brak het nieuwe leven zich haan: de nog geen 20-jarige hegeerde vurig, predikant te worden en op 20-jarigen leeftijd deed hij zijn admissie-cxamen aan de Ütroolitsolie Academie. Zes jaren later was liet doel bereikt en besteeg de jonge dominee der Hervormde Kerk \an Otterloo op de V'eluwe voor 't eerst den kansel. Slechts 2V2 jaar bleef hij hier; de plaats, waar hij later voor de tweede keer zou komen en blijven: Reitsum, zou liet middel punt worden van zijn volle ontplooiing in geestelijken en kerkdijken zin. Wel bleef hij er kort tot 1803 maar het was weer een Friesche gemeente: An- jum, die hem riep; daarna ging het wel weer verd'cr weg: naar Ridderkerk, Gro ningen en Hilversum, doch toen Reitsum hem andermaal riep, voelde vader Ploos, dat hij daar thuis hoorde: al het andere was „een zwerftocht" geweest. Nu (het was 1 23 April 1870) begonnen do bijna 20 geze ■geilde jaren, waarin zijn beide innigste levensidealen: de vrijmaking zijner Geme n te en de aanvankelijke herceniging der Gcref. Kerker van 1834 en 1886, bereikt werden. Op 2 Augustus 1895 ontsliep vader Ploos en als de plaatsruimte ons geen perken stelde, zouden we van zijn laatste levens dagen en begrafenis veel verhalen. Want de herinnering aan Ploos' lOOcn geboorte dag geschiedt niet alleen, omdat zulks, te doen gebruikelijk is, maar ook, omdat zijn figuur in de Doleantie even kenmerkend is als die vun Hendrik de Cock in die van de Afscheiding; Reitsum in 1886 heeft een 1 soortgelijke rol vervuld als Ulrum in 1881 Toch zou men de beteekenis van dit in den besten zin des woords volle leven ver kleinen, wanneer men het alleen uit den kerkdijken gezichtshoek zag. Vader Ploos was ook ten volle huisvader en zijn zonen predikant te zien worden, behoorde tot de schoonde vreugden zijns levens. Dan ook was hij een zeldzame stuwkracht bij den ophouw van Chr. scholen; bij tientallen hoeft hij ze mee mogen openen en zijn rede voeringen op onderwijsgebied telde men bij honderdtallen. Aan Frieslands jonge lingschap cu daarin aan de Nedcrlandsöhe, heeft vader Ploos geeistdrift ingestort, oin te bewaren het haar toehetrouwde pand. De Zending had ook de liefde van zijn wam/kloppend hart; de politiek, al was het uit aard van zijn teer gemoed met schuch terheid. volgde hij met volle belangde Hing En eindelijk, onvermoeid heeft, doze geloofs held ook niet zijn persoon betaald: spreek beurten waren aan de orde van den dag, en waar maar te getuigen, te redden of te jnopageeron was voor de eor van zijn Ivo ning en Verlosser of voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk, daar was vader Ploos present. Het lichaam van vader Ploos is tot stof vergaan. Maar zijn naam zal niet vergaan. Een zeldzaam begaafd en bemind prediker, een onversaagd strijder, een volhardend bidder, een Christen van kinderlijke vroom heid en mannelijke geloofskracht, heeft als kind van zijn tijd, maar bovenal als kind der Eeuwigheid zijn voren getrokken door den akker van Kerk en land en eens zal openhaar worden, wat deze getrouwe dienst knecht gedaan heeft uit liefde tot Jezus. Want dit alleen zal blijven bestaan! In de geheel bezette Statenzaal van het Ge itouw v. K. en W. te Utrecht, werd Woensdag morgen te 11 uur de plechtige herdenking van het 75-jarig bestaan der Ver. voor Chr. Nat. Schoolonderwijs aangevangen niet de jaarvergadering. Deze droeg uiteraard een bijzonder karakter, getuige ook de bloemstuk ken, die op het overvolle podium waren op gesteld; zij waren afkomstig van het college van Inspecteurs van C. N. S„ en van de be sturen der Chr. U.L.O.-schnol te Amstelveen en van de C.N.S.school te Xieuwer-Amstei Vóór de opening. Alvorens de vergadering te ojienen, dp°'- de de voorzitter der Vereeniging, D s. M. van Grieken, van Rotteroam, merle, dat men als gaarne geziene gast verwachtte Z. Exc. Dr. H. Co 1 ij n. in afwachting waar van hij den aanwezigen verzocht, bij liet onderwerp jaarverslagen zoo mogelijk tot zwijgend instemmen zich te beperken. Even eens. om bij acclamatie de bestuursleden, die aan de beurt van aftreding waren, te herkiezen. Dit zijn Ds. J. Jongeleen te Apei- doorn, Ds. J. Douma, te Arnhem en Ds. A. Klinkenberg J.A.z., te Amsterdam. Het ver zoek werd per applaus ingewilligd. Ministerieel bezoek. Terwijl men wachtte op den Minister- President, kwam de Minister van On derwijs, K. en W., Prof. Dr. J. II. S 1 o t e- makerdeBruïnede zaal binnen en werd onoer warm applaus door den voor zitter verwelkomd. Tegelijkertijd kwam een telegram van Dr. Colijn binnen, die tót zijn groot leedwezen moest melden, dat zijn ambtsbezigheden hem beletten deze herdenking tiij te wonen. Hij herinnerde in het telegram aan den grooten zegen, door C. N S. aan ons volk gebracht en had haar Gods zegen ook in de toekomst toe. Hierna hield de Voorzitter een herden kingsrede over „De School en liet Koninkrijk Gods". Zij werd met groote aandacht ge volgd en met geestdriftig applaus bekroond. Terstoiio hierna verkreeg de Minister van Onderwijs liet woord. Toespraak Minister Slotemaker de Bruine. Zijn aanwezigheid in dit samenzijn als blijk van belangstelling der Regeering aan voerend, verklaarde spr. dat hetgeen 73 ja ren geleden begonnen is. van grooten invloed is geworden op den gang van het onderwijs en van beduidenis voor het gansche volks leven is geweest. Deze belangstelling is dus waardee ring en hiervan wil de Regeering bewijs geven door mede te deelen, dat het de Koningen behaagd heeft den voorzitter Ds. M. van Grieken te bevorderen tot Officier in de Orde van O r a n j e-N a s s a u. Onder daverend applaus verwisselde de Minister liet lintje op de jas van Ds. van Grieken met de officiersknoop, om vervol gens te spreken over de beteekenis van za ken, die een overtuiging tot grondslag hebben. De voorzitter spreekt woorden van dank voor de Kon, onderscheiding en voor do woorden van den Minister. Elke Minister van Onderwijs ware hier welkom geweest; deze in dubbele mate. God zegene en bekwame hem in zijn moeilijken arbeid. Nadat nog een telegram van den Bond van Piot. Chr. Kweekscholen en van Drs. Lan- gendijk was voorgelezen, sloot Ds. T. Fcr- werda, van Amsterdam, met dankgebed. De receptie. In de middagsamenkomst, öie den vorm van een receptie had, heeft een lange rij sprekers getuigenis afgelegd van de groote beteekenis en de invloedrijke positie, welke de jubileerende vereeniging thans in de on derwijswereld en haar omgeving heeft ver worven. Ds. van Grieken heette ais voor zitter eerst nog eenige gasten welkom t.w. den burgemeester van Utrecht, Dr. K. Dijk, het Kamerlid Zijlstra. Mr. Hangelbroek, Prof. Goslinga, Mr. Noteboom en Ds. v. d. Molen. Het volgende gedichtje herinnert aan de laatste oorlog, toen de Duitschers de Belgi ische grens overtrokken, en de Belgen, on verwachts en in allerijl, vluchtten. De dich teres, Nine Minnema, schreef het, zooals ze zelf zegt: „Om te gedenken, door de Belgen, jn dankbaarheid! Het komt voor in Ihet. Handelsblad van 29 Oct. 1914, dus kort nadat do vlucht had plaats gevonden. (l'LAAMSCH KINDJE IN HOLLAND Ze lag in het bedje, zoo warm en zoo zacht, Zoo veilig beschut tegen naad renden nacht En ze kuste de vrouw, die 't goenacht Tiaar nu sprak, Die gespreid had het bedje onder 't gast vrije dak. Maar toen ze alleen bleef in 't kamerko klcen Toen 'dacht ze aan vaderke, verre nu Ihoen. Aan vaderke, ginds in de groote armee, En ze snikte, daar 't keeltje zoo'n pijn haar nu deê. En ze dacht aan mocderke: „Waar zou die zijn?" En d' oogjes die gloeiden in stekende pijn. En ze dacht aan de broerkens, do zusterkens thuis. Die ze 't laatste gezien had, bij 't brandende huis. En ze snikte en wreef zich de oogjes steeds uit En ze schreide heel stille, met schokkend geluid Ze lag In bet bedje, zoo warm en zoo zacht Zoo veilig beschut tegen naad'rendcn nacht. Zoo veilig bezorgd was het kindeke kloon Maar Vaderke, Moederke... alles was heen In aansluiting bij het verlangen van dit kind naar Vader, Moeder, broertjes en zus jes, maar toch het meest naar Moeder, een gedichtje van Guido Gezel ie uit zijn bun del: „Laatste verzen" MOEDERKEN 't En is van u hier nederwaard geschilderd of geschreven Mij, moedenken, geen beeltenis, geen beeld van u gebleven. Geen teekening, geen lidhtdrukmaal geen beitelwerk van steene 't en zij, dat beeld in mij, dat gij gelaten habt, alleene. O, moge ik, u oniveerdig, nooit die beeltenis bederven, maar eerzaam laat ze loven in mij, eerzaam in mij sterven. LEVENSWOORDEN WIJSHEID Een moedig hart Verwint de smart. J. Cats DE BETERE VRAAG Zendt God u kruis, treft u zijn roe Vraag niet waar o m, maar vraag: waar toe. N. Beets MISKEND VERBAND Als ieder beter was, dan hadden allen 't beter, Maar 't schijnt, dat men dit niet doorziet, Schier allen willen 't beter hebben, Maar beter wezen... dat zoo niet. E. Laurillard DE OOIEVAARS (Oud sprookje) Op het laatste huis in. een klein dorpje was een ooievaarsnest. Het wijfje van een ooievaar zat daarin met haar vier jongen, die er hun kopjes met de spitse zwarte bek jes uitstaken, want de snaveltjes waren nog niet rood geworden. Een klein eindje daar vandaan stond, op de vorst van het dak. stram en stijf, iliet mannetje. Hij had zijn eene poot in de hoogte getrokken, om toch iets te doen te hebben, terwijl hij op schild wacht, stond. Men zou gezegd hebben, dat hij van Ihout gemaakt was, zoo stil stond hii. „Het zal zeker wel heel deftig staan, dat mijn vrouw een schildwacht bij het nest heeft!" dacht hij. En hij bleef zeer voldaan op één poot staan Beneden op straat speelde een troep kin deren. Toen zij de ooievaars zagen, zong één der moedigste knapen, die juist woonde in bet huis, waarop het nest was, en later al len tegelijk, het oude liedje van de ooie vaars. Maar ze zongen het slechts zoo. als ze het zich van vroeger konden herinneren. „Ooievaar, waar vlieg je heen? Sla niet sleods o|> je eene becnl Kijk, je vrouw zit oji het nost, Waar zij op haar jongen past. Het eene wordt gehangen, Het and'rc wordt verschroeid, Het derde doodgestoken Het vierde aan 't braadspit gloeit." „Hoor eens, wat die knapen daar zingen'" zeiden de jongen; „zij zingen, dat wij onge- liangen en verbrand moeten worden!" „Daar moet je je maar niet aan storen!" zei de moeder der ooievaars. „Luistert er maar niet naar, dan hindert het je niet!" Maar de jongens bleven voortdurend zin gen, en zij sliepten vader-ooievaar met hun vingers uit. Eén knaap echter Piet heette hij zei, dat het leelijk was, die dieren zóó in 't ootje te nemen, en hij wilde dan ook volstrekt niet meedoen. Do moeder der ooievaars troostte hen. door te zeggen: „Bekreun jullie je er maar niet om! Zie maar eens, hoe bedaard je Va der daar blijft staan en dan nog wel op maar één poot!" ,,VVe zijn heel bang!'' zeidon de jongen, en trokken hun kopjes in het nest terug. De volgende dag, toen de kinderen weer aan het spelen waren, en de ooievaars za gen, zongen ze opnieuw hun lied; „Het een wordt gehangen Het andere wordt verschroeidl" „Zullen wc dan toch opgehangen en ver schrooid worden?" vroegen do jonge ooie vaars angstig. „Welzeker niet!" antwoordde hun moo der. „Jullie moet loeren vliegen. Ik zal het je wel leeren! Dan gaan we naar het land toe en leggen een bezoek bij de kikvorschen af; die buigen ziclh voor ons in het water, en zingen: „Krok, krok, rekkekekkek!" En dan eten wij ze op. Dat zal oen pret zijn!" „En wat dan?" vroegen de jongen. „I)an verzamelen zich al de ooievaars, die er in het heele land zijn, en daarna begin non de herfstmanoeuvres; dan moet ieder een goed kunnen vliegen, dat is van het grootste belang!" Want wie dan niet vliegen kan, wordt door den generaal met de snavel doodgc stoken; past daarom goed op, dat je wat leert, als het exerceereu begint!" „Dan worden we dus tocli doodgestoken? Hebben de jongens dan tóch gelijk? O. zekor wel! En hoor! Daar zingen ze het al weer!" „Luistert naar mij, en niet naar hen" zei de moeder der ooievaars. „Na de groote ma noeuvres vliegen wij naar de warme lan den, vèr hier vandaan, over bergen en bos- schen Naar Egypte vliegen wij toe. wa-tr men driehoekige steenen huizen heeft ,die in een punt uitloopen en tot boven de wol ken reiken, zij worden py ra mid en ge noemd en zijn ouder, dan een ooievaar zich wel kan voorstellen. Daar is een rivier, die buiten haar oevers Ireedt; dan wordt het geheele land tot slijk. Muil loopt in het slijk en eet kikvorschen." „O-o-o riejien al de jongen. „Zoo-oo?" „Ja. daar is liet heerlijk!" hernam de moe der. „Men doet dc licelo dag niets anders dan eten. Erf terwijl we het daar zoo goed hebben is er in dit land geen enkel groen blad aan de hoornen. Het is hier dan zóó koud, dat de wolken stuk vriezen en in kleine lapjes naar beneden vallen". Hier mee bedoelde de ooievaar de sneeuw, maar ze wist het niet anders te verklaren. „Vriezen dc ondeugende jongens dan ook stuk?" vroegen de ooievaars opgelucht en nieuwsgierig. „Neen; stuk vriezen ze niet, maar ze zijn er wel bijna aan toe en moeten dagen achtereen binnen in de donkere kamer blij ven kniezen. Jullie kunt daarentegen rond vliegen in de vreemde verre landen, waar men bloemen heeft en warme zonneschijn". Na dit, gesjirck verliep geruime tijd. De jongen waren al zóó groot geworden, dat ze rechtop in liet nest konden staan en vèr in de rondte kijken. De Vader der ooievaars kwam alle dagen met heerlijke kikvorschen kleine slangen en al de andere ooievaars-lekkernijen, die hij maar kon vindon. En wat was het aardig, als hij hun allerlei kunstjes vóórdeed. Zijn kop boog hij soms heelemaal achterover tot op zijn staart; met zijn snavel klapper de hii, alsof het oen rateltje was en ook vertelde hij hun vaak geschiedenisjes, al- lijd over het moeras! „Hoort eens! Nu moot jullie leeren vlie gen!" zei op zekeren dag de moeder dei- ooievaars tot haar jongen. Toen moesten al de vier jongen bet. npst uit en de dakvorst op. Och, wat waggelden zij. 'Wat balanceer den ze met hun vleugels- Toch scheelde het nog weinig of ze waren naar beneden ge vallen. „Zie maar eens naar mij", zei de moeder „Zóó moet je je kop houden. Zóó moet je je pooten zetten. Eén, twee! Een, twee! Dat Is het, wat je in de wereld vooruit zal doen komen!" Daarop vloog ze een eindje weg. De jongen probeerden haar te volgen; hot werd niet anders dan een kleine, onbe holpen sprong. Bom! Daar lagen ze. Hun lichaam was nog niet lenig genoeg. „Ik wil niet vliegen", zei oen der jongen en.... kroop user in het nest. Het kan me niets scholen, of ik naar warme landen ga'" „Wil je hier dan doodvriezen? Wil je sterven van kon als liet winter wordt? Moeten de jongens dan komen om je op te hangen of te verbranden? Dan zal ik ze maar dadelijk roepen!"... „O, neen. neen!" zoi de jonge ooievaar. Toen hujipeide hij weer over tiet dak, even als de Hnderen. Oji de derde dag konden ze al een beetje vliegen, en nu dachten ze, dat ze ook kon don zweien en op de lucht drijven, als hun ouders. Dat wilden ze wel graag... maar bom! daar duikelden ze al en moesten hun vleugels gauw weer in beweging brengen. Nu kwamen de jongens beneden op de straat en zongen hun lied; „Ooievaar, waar vlieg je heen?" „Zullen we niet naar heneden vliegen en hun de oogen uitpikken?" vroegen de jon gen aan hun moeder. „Neen. doe dat niet!" was het antwoord. Luister maar naar mij, dat is veel verstan diger. Eén-twee-drie! Nu vliegen we rechts. Eén twee-drie! Nu links om den schoor steen heen! Kijk, dat ging heusch al heel goed! De laatste slag met je pooten was zóó netjes en juist, dat jullie toestem ming krijgen, om morgen met mij naar het moeras te vliegen. Daar komen verschei dene deftige ooievaarsfamilies met haar kinderen bijeen. Toont hun dan, dat mijn kinderen de flinkste zijn, en dat die zich keurig weten te gedragen. Dat staat goed .en geeft oen hoog aanzien! „Maar moeten we dan geen wraak nemen op die ondeugende jongens?" vroegen de jonge ooievaars. „Laat ze maar schreeuwen, zooveel als ze willen! Jullie vliegt toch naar de wolken op en komt in ,h.et land der piramiden, als die leeliike schreeuwers kou moeten lijden en geen groen blad, geen zoeten appel heli- ben I" „Ja. we zullen ons tóch wreken!" fluis terden de jonge ooievaars elkander stille tjes toe. Daarna werd er weer Ijverig ge- exerceerd. Van a' de jongens op straat, was er geen één, die er zóó op verzot was. het spotlied te zingen, als juist d i egene, die er mee be gonnen was: de bewoner van het huis, waarop de ooievaars hun nest hadden. En hij was nog maar een héél kleine jongen, hij was zeker niet ouder dan zes jaar. De jonge ooievaars echter dachten, dat hij wel honderd jaren telde, want hij was immers veel grooter dan hun moeder en hun vader; en bovendien: wat wisten zij er van, hoe oud kinderen en groote menschen konden zijn? AI hun wraak zou op dezen jongen neer komen: hij was immers het eerst begonnen, hij blééf maar volhouden! De jonge ooie vaars waren erg niidig op hem, en toon ze grooter weeden. konden ze hem nog min der uitslaan. Hun moeder moest hun ein delijk heioven, dat ze gewroken zonden worden, maar dan pas hij hun eerstvolgen de terugkomst in dit land. „Wc moeten eerst eens zien, hoe jullie je hij de aanstaande groote manoeuvres zult houden! Gedraag je je slecht, zoodat de generaal je de snavel in de horst stoot, dan hebben de jongens immers gelijk! „Het derde doodgestoken" is dan een regeltje, dat waarheid wordt. Laat ons eerst maar eens kijken! „Goed!" zeiden dc jongen en nu deden zij hun uiterste !\est-, zij oefenden zich alle dagen en vlogen op 't laatst zóó netjes en zóó vlug. dat liej een lust was om te zien. Nu kwam eindelijk dc herfst. Al de ooie vaars begonnen zich Ie verzamelen, om naar de warme landen te trekken, voor 't winter werd. Dat waren de manoeuvres'. Over hossclhen en dorpen moesten ze, al léén om te zien, of ze wel goed konden vliegen. Want liet was immers een verre reis, die hun te wachten stond? De jonge ooievaars brachten het er zóó goed af, dat ze: „Uitmuntend, met kik- vorsrh_ en slangen" kregen. Dat was het allerbeste getuigenis, dat te verkrijgen was. De kikvorsch en de slangen mochten ze op eten, wat ze natuurlijk ook deden. Allo ooievaars die aan de verre reis naar het wanne Zuiden wilden deelnemen, moes ten op deze wijze hun proefvluchten afleg gen. En dc generaal besliste, wie wél, en wie niet mee kon. De oude en zwakke dieren werden gedood, de jonge en sterke mocJhtpn al'e mee. Gelukkig hoorden daar bij ook onze vader en moeder Ooievaar met hun ioneen. Veilig en wel kwamen ze aan in de zon nige, warme landstreken, waarnaar ze zoo sterk roods verlangd haddon. Vroolijk en gelukkig brachten ze daar do tijd door, die hii ons „Winter" heet. Maar nog a'lijd zonnen de jonge ooie vaars die zoo erg geplaagd waren door de kinderen, op wraak. Eindelijk kregen ze gelegenheid ivraak te nemen. Want: de lente brak aan en de terugreis naar liet Noorden kon begonnen worden. En nu was het besluit der ooie vaars spoedig genomen. Niet naar hun oude nest keerden ze terug, waar de iongen woonde, die hen zoo bespot had. Ze zoch ten het huis op van Piet, die liet leelijk had gevonden van de anderen, om zoo lezingen. En terwijl de kleine plaaggeest op ziin neus keek. toen in 't voorjaar het ooievaarsnest leeg bleef, was Piet in zijn schik met de gasten, van wie hij zoo veel hield. I

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1935 | | pagina 3