VOOR VROUW EN KIND
IR 1935
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 2 NOVEMBER 1935
TE
TE OSS
MAAR MIJ
AANGAANDE....
KERK EN SCHOOL
Dr. M. J. A. DE VRIJER
Ds. J. J. A. PLOOS VAN AMSTEL
^35 2 November 1935
CHR. NATIONAAL
SCHOOLONDERWIJS
VOOR DE VROUW
VOOR DE JEUGD
I
onden nabij
Hoek Van Hól
en onbewaakten,
.vlandschen Pol-
van Hoogevoort
de juist passec-
in gegrepen en
,8-jarige J. Strijd-
is levensgevaar-
ittende 32-jarige
is uit Rotterdam,
heelt vertraging
ijn naar het zie-
overgebracht.
|n kinderen
half 6 ontstond
hakerij van K. aan
[uelen. Het vma
ling van de 3ö-jariga
langs haar man ver.
[vaardige kalmte
Ir negen kinderen
phoolgaande uit
redden.
Lt vuur te Beperken
loning, welke geheel
Ik, van den brand ia
SEN
In O s S "g erin ge-
r, dat zij de laatste
[meerden in de straf»
l'h heeft afgenomen,
(in een vijftigtal tot
zaken, meestal dief.
ezen omtrek,
allen wel volgen.
Jft halsstarrig ontken-
litie heel wat bewijs-
[me heeft M. de Reu-
fefstallen en inbraken
[jaar 193Q in Oss en
fcche strafzaken
[Rechtbank te 's-Her-
fende zitting, gewijd
Jsche strafzaken, eérse
|er houden.
- r- Ï-, -f-ïeT
Ion Haag:
lid voor den offi-
hsdag in het Huis
ingesloten de ef-
k, wonende Gent-
(kantoor houdende
lcheveningen.
Ivan verduistering
[drag aan geld en
nadeele van een
een door een op-
bt hot speculeeren
[ening in effecten,
p, moet een som
zoek zijn, waar»
[elte is verspecu*
n. f "000.is ver-
de vrij luxueuze
In voor duizenden
|n van de specula-
B., aan wien zij
onderpand hadden
de meeste overige
kleinere bedragen,
Iculaties zijn zoek
llechts een betrek-
het totaal in on-
,rag aanwezig.
and
■ten
Jirm den zeedijk van
|en op Ameland ern-
|<t thans pogingen de
loor zijn 500 zakken
pd ander materiaal
lijk is van dien aard,
van den storm een
loten geacht moet
dienst Nam. D»
[Den Haag
li'cnth, Eiu.-Prcd. te
[de Valk
|f. kerk
fs av. Ds Lama
1EENTB
p. Ds do Blois
en 6 u. Leesdlerist
Ds Verhagen, van
j sv. Leesdlensf
I Ds Verhagen, van
Leendienst
GEMEENTE
'raat); 9y2 u. en 6 u
u. Leesdlenst
gemeente
1 T
4 fc
VOORDE
ZONDAG
Een psalm van Asaf.
Immers is God Israël goed, den
genen die rein van harte zijn. Maar
mij aangaande, mijn voeten waren
bijna uitgeweken; mijn treden wa
ren bijkans uitgeschoten.
Psalm 73 I en 2.
Men spreekt van raadselen in het
Godsbestuur.
Velen die ervan spreken doen niet
veel meer dan nazeggen wat ze anderen
hebben hooren zeggen. Bedillers, die in
hun oppervlakkige waanwijsheid den
schijn aannemen van na te denken over
de diepste levensvragen. Goddeloozen,
die in hun vijandschap tegen God alles
aaftgrijpen wat ze kunnen om zijn hei
ligen Naam te smaden.
Met zulken valt hierover niet te
Spréken. Hun oordeel is eenzijdig, is
partijdig en daarom oneerlijk. Ze willen
niet erkennen dat God goed is. En eigen
lijk bestaan er voor hen ook geen raad
selen van het Godsbestuur, omdat ze
iliet aan een Godsbestuur gelooven.
Niettemin, er zijn raadselen in Gods
feestuur. Dingen, die voor ons besef
Strijdig zijn. en die we te vergeefs zoeken
te rijmen. Waarvan we met Asaf moeten
Zeggen: „Nochtans heb ik gedacht om
'dit te mogen verstaan; maar het was
moeite in mijne oogen" (vs. 16).
Raadselen, niet maar voor ons ver-
Stand, dat alles wil begrijpen, voor onze
trotsche rede. die alles wil verklaren tot
God in den hemel toe. Neen, maar le
vensraadselen, die diep ingrijpen in ons
eigen leven.
De dichter van dezen Psalm was geen
ïilosoof, die op zijn studeerkamer, verhe
ven boven alle aardsche zorgen, alle
idingen uitpluist, om eens te weten en
pan anderen te kunnen zeggen, hoe het
|n elkaar zit en hoe het alles werkt.
Neen, hij was een tobber, een bedruk
Ie, een worstelaar. Zijn levenslot werd
gedrukt door het bange en niet te loo
chenen verschijnsel, dat de goddeloozen
vrede hebben en dat hij, die toch oprecht
God vreest, zijn weg in moeite en ver
driet moet gaan.
Toch erkent hij achteraf, dat de pijn,
Hie hij van dit alles ondervond, niet te
■Wijten was aan zijn God, ook niet aan de
goddeloozen, maar aan hemzelf; „Maar
Blij aangaande, mijne voeten waren bijna
uitgeweken; mijne treden waren bijkans
uitgeschoten; want ik was nijdig op de
'dwazen, ziende der goddeloozen vrede."
Hij verhaalt er van in dezen Psalm,
Svaarin dat uitwijken van zijn voeten, dat
Uitschieten van zijn treden bestond. Hij
Verhaalt ook, hoe de Heere zelf hem ge
grepen heeft, juist op het oogenblik, dat
hij zou zijn neergestort in het verderf.
Hoe zijn God zijn voeten heeft vastge
maakt en hem heeft leeren wandelen ook
in den weg der beproeving; „Gij hebt
mijn rechterhand gevat; Gij zult mij
leiden door uwen raad" (vs. 23 en 24).
En niet hij, maar de goddeloozen zijn
het, die door God op gladde plaatsen
worden gezet, en die door zijn recht
vaardig oordeel vallen in verwoestingen
(vs. 18).
Dit neemt niet weg, dat hij den tijd
heeft gekend, waarin hij verbijsterd was
door de bittere ervaring van „der god
deloozen vrede", terwijl hijzelf moest
klagen, dat hij „den ganschen dag ge
plaagd" was en: „mijn straffing is er
alle morgens" (vs. 14).
Onder deze bittere ervaring raakte hij
de controle over zijn eigen innerlijk
leven kwijt. Hij was afgunstig. En af
gunst is altijd zondig. Afgunstig, door
dat hij alleen zag op de menschen, en
geen oog had voor Gods daden.
Die afgunst verduisterde zijn verstand,
benevelde zijn blik, deed hem zich ver
gapen aan den schijn. Hij vergat, dat het
slechts voor een oogenblik is, dat de
goddeloozen zich in hun voorspoed be
roemen. Hij zag wel op hun weg. Maar
hij lette niet op hun einde.
Eerst toen hij in Gods heiligdommen
inging, toen merkte hij op hun einde (vs.
17). En toen zag hij ook het einde waar
heen de Heere hem en allen die met hem
den Heere vreezen brengt. En toen werd
het vrede.
Toen werd het vrede. Want toen zag
hij de ontknooping van het bange le
vensraadsel. Toen zag hij de oplossing
die niet hier, maar in de toekomst ligt.
En in het licht van die toekomst zag hij
ook beider weg. „Want zie, die verre
van u zijn zullen vergaan; Gij roeit uit
al wie van U afhoereert; maar mij aan
gaande, het is mij goed nabij God te
wezen; ik zet mijn betrouwen op den
Heere, om alle Uwe werken te vertellen'
(vs. 27 en 28).
Toen was het geen raadsel meer. al
bleef ook het lijden en de moeilijkneid
Toen was het alles doorzichtig.
Toen kreeg hij ook een inzicht in zijn
eigen duister zieleleven met de zondige
neigingen, die zijn oordeel hadden ver
donkerd.
Dit is de heerlijke overwinning, waar
toe hij komt, en die hij daarom bovenaan
dezen Psalm zet: „Immers is God Israe
goed, dengenen die rein van harte zijn
Nieuw was dit voor hem niet. Hij wist
het ook te voren uit de Schriften, ook
uit de historie van Gods volk en eigen
ervaring, bezien bij het licht der Schrif
ten. Maar hoewel hij het wist, had hij
toch niet de gevolgtrekking daaruit ge
maakt, die voor de hand lag. Toen werd
het voor hem een dood artikel. Maar in
de bange worsteling, waar de Heere hem
doorheen geholpen heeft, waaruit de
Heere hem heeft uitgeleid, is die waar
heid weer voor hem gaan leven. En nu
verstaat hij het nog beter dan te vuren:
Immers is God Israël goed, dengenen die
rein van harte zijn.
Alleen omdat zijn hart vertroebeld
was. had hij Gods goedheid jegens zijn
volk uit het oog verloren.
En nu hebben wij deze confessie, deze
belijdenis van Gods goedheid met de
erkentenis van eigen schuld, hier in Gods
heilig Woord als een kostbaar kle'r.ood.
Wat is het waarschuwend voor ons.
n toch Gods goedheid niet alleen te
belijden, maar deze belijdenis te gebru'-
ken en in eigen hart en overleggingen te
verweren tegen alle tegenspraak, die bij
ons kan opkomen.
Welk een zelfontdekking ligt er voor
ons in, als in ons eigen hart de afgunst
tegen de dwazen om der goddeloozen
vrede opkomt. Dat we ons er toch niet
door laten meevoeren, want dan verlie
zen we onzen God en zijn goedheid uit
het oog.
Welk een vertroosting bevat het, als
we in ons persoonlijk leven of in de sa
menleving datzelfde verschijnsel opmer
ken.
Welk een bestiering van Gods Geest,
om ons terug te leiden daar waar we den
vrede met God weervinden, den vrede
des harten, den vrede met zijn bestel.
Immers, hier wordt geen koude, har-
telooze theorie gegeven, maar een heete
zielestrijd, die in een glorierijke zege
praal over eigen ongeloof is geëindigd
Hier is een man, die het zelf heeft
doorgemaakt, en die daarin door den
Geest des Heeren is geleid. Daarom
spreekt zijn woord niet uit de hoogte ons
toe, maar uit de diepte. Daarom onder
vangt het u en beurt u op.
En het is de Heilige Geest zelf, die
hier in het Woord het zegel der echtheid
op die ervaring drukt. Het is de Heilige
Geest, die dit woord in uw eigen hart
doet ingaan, en het u als zijn Woord
doet aanvaarden.
Hij is het, die door dit Woord uw ziel
tot haar rust doet wederkeeren, en u uit
het diepste van uw hart doet zeggen: Ja
waarlijk, God is Israël goed, dengenen
die rein van harte zijn.
NED. IIEIiV. KERK
Drietal: Te Amsterdam, Dr. J. L. G.
Gregory te Wagouingcn, C. M. Luteyn to
Groningen en Dr. K. II. Miskolto te Haar
lem.
Beroepen: Te Wilnis, II. Kraay te St
Annaland. Te Hoorn, II. J. K;isloin (Ver
Vrij/.. Herv.) te Haarlem. Tc Utrecht
(toez.), W. de Peer te Stevenswecrt. Ti
Winterswijk (als hulp-pred.), cand. K. Strijd
te Rotterdam.
NED. GEREF. GEM
Beroepen; Te RoUcrdam-Z., P. Th,
Seggjlink, aldaar.
VRIJE EVANG- GEMEENTE
Beroepen: Te Apeldoorn, D. W- Veld
kamp te Leeuwarden.
GEREF. GEM.
Tweetal: Te Rijssen, W. C. Lamain te
Rotterdam-Zuid en J. Vrcugdenhil te Kam
pen.
REM. GEM.
Beroepen: Te Nieuwkoop, L. W. v.
Wijngaarden te Oude-Wetering.
Dr. M. J A de Vrijer, benoemd kerkelijk
hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit 'ie
Utrecht, is voornemens 2 Dec. a-s. zijn ambt
in de Domkeik aldaar te aanvaarden, na op
1 Dec. afscheid te hebben genomen van de
Ned. Herv- Gemeente te Amsterdam.
P. MEIJERS
Een krasse voorganger
De heer R Meijers, godsdienstonderwijze
bij de Ned. Herv. Gem. te Utrecht, heeft
j.l. Zondagmorgen op 90-jarigen leeftijd met
een predicatie over 1 Petr. 1 24 en 25 zijn
ambt van voorganger in de kinderkerk aldaar,
neergelegd-
De heer Meijers mag op een langen staat
van diende terugzien. Als onderwijzer was hij
werkzaam te Zeist en Elburg en alls gouver
neur van de fam. van Marle te Hoogeveen en
te AppJngedam. In laatstgenoemde plaats
stichtte hij een Zondagsschool en een Jonge-
lingsvereeniging. Na zijn examen als gods
dienstonderwijzer in de Ned. Herv. kerk ont
ving hij een benoeming te Meppel en te
Utrecht. Laatstgenoemde plaaJts nam hij a?jn
en 1 Jan- 1873 trad hij aldaar in functie. Als
ziekenbezoeker kwam hij geregeld in het Dia-
conessenhuis, de Rijksklinieken en het Bartho-
lomeusgasthuis en 63 jaar is hij nu voorge
gaan in de Kinderkerk.
Na de predikatie richtte de heer G. Bok
horst als secr. van de Kinderkerkcomissie een
hartelijk woord van afscheid tot den krassen
grijsaard, dien daarop slaande werd toegezon
gen de zegenbede uit Ps. 12 1
ZINGEN IN DE SCHOTSCHE KERK
In dc voortgezette reeks artikelen over
de Schotsche Kerk in de ,.S a a in hinde r"
lezen wij nog enkele merkwaardige dingen.
„Orgels heeft men in de kerken dei Pree
Presb. Chr. niet. Van orgels is men zoIf<
bitter tegenstander. De rnu/.iek is voor de
kerk van liet Nieuwe Testament afgeschaft
Men wil van geen orgels weten. Een voor
zanger geeft niet alleen den toon, maar
ook de wijze van den te zingen Psalm aan.
Bijna alle Psalmen toch zijn op dezelfde
maat gedicht en alle verzen, op een enkele
uitzondering na, tellen vier regels. Er zijn
ruim 180 wijzen. Dezelfde Psalm kan op
lal van wijzen gezongen worden. De voor
zanger kiest nu een dier vele wijzen, die hji
oordeelf, dat mee^t past bij den inhoud var»
het opgegeven Psalmvers. Zoodra de ge
meente de wijze onderkent, valt zij in.
„In de „communion" zingt de voorzanger
telkens een geheele regel voor, die dc ge
meenfo herhaalt. Deze gewoonte is nog
overgebleven uit de tijden, toen de Psalm
boeken door den hoogen prijs voor*het ge
moene volk nog niet verkrijgbaar waren. Bij
do gewone godsdienstoefening echter vair
de gemeente direct, ol liever bij den derden
of vierden toon in".
Vader Ploos.
Deze twee woorden zijn voldoende, om de
figuur van den honderd jaar geleden ge-
horen en 40 jaar geleden gestorven herder
en leeraar in veler herinnering o|) te roe
j)en. Herder en leeraar alweer twee woor
den, die den man stempelen, wiens nage
dachtenis, vooral in Friesland, tot op dezen
dag in zegening is. „Een wandel met God",
zoo werd liet. levensbericht van den vromen
strijder en belijder betiteld door zijn bio
graaf Dl- L. If. Wagenaar en wie beter
dan deze Friesland-kenner kon schetsen,
wat de provinciale Kerkvader (benaming
door Dr Ilania gebezigd) geweest is in de
Kerkhistorie rond 188(1?
Vóór alles was Ploos van Amstel Evan
gelieprediker. Dat moet er al jong in ge
zeten hebben, want in de ouderlijke wo
ning was liet Johannes, die de zusjes op
riep tot meedoen aan kerkje-spelen". Toch
scheen zijn levenslijn aanvankelijk in an
dere richting te wijzen. Eerst in den boek
handel, toen als notarisklerk maar reeds
tijdens deze functie brak het nieuwe leven
zich haan: de nog geen 20-jarige hegeerde
vurig, predikant te worden en op 20-jarigen
leeftijd deed hij zijn admissie-cxamen aan
de Ütroolitsolie Academie. Zes jaren later
was liet doel bereikt en besteeg de jonge
dominee der Hervormde Kerk \an Otterloo
op de V'eluwe voor 't eerst den kansel.
Slechts 2V2 jaar bleef hij hier; de plaats,
waar hij later voor de tweede keer zou
komen en blijven: Reitsum, zou liet middel
punt worden van zijn volle ontplooiing in
geestelijken en kerkdijken zin.
Wel bleef hij er kort tot 1803 maar
het was weer een Friesche gemeente: An-
jum, die hem riep; daarna ging het wel
weer verd'cr weg: naar Ridderkerk, Gro
ningen en Hilversum, doch toen Reitsum
hem andermaal riep, voelde vader Ploos,
dat hij daar thuis hoorde: al het andere
was „een zwerftocht" geweest. Nu (het was
1 23 April 1870) begonnen do bijna 20 geze
■geilde jaren, waarin zijn beide innigste
levensidealen: de vrijmaking zijner Geme n
te en de aanvankelijke herceniging der Gcref.
Kerker van 1834 en 1886, bereikt werden.
Op 2 Augustus 1895 ontsliep vader Ploos
en als de plaatsruimte ons geen perken
stelde, zouden we van zijn laatste levens
dagen en begrafenis veel verhalen. Want
de herinnering aan Ploos' lOOcn geboorte
dag geschiedt niet alleen, omdat zulks, te
doen gebruikelijk is, maar ook, omdat zijn
figuur in de Doleantie even kenmerkend is
als die vun Hendrik de Cock in die van de
Afscheiding; Reitsum in 1886 heeft een
1 soortgelijke rol vervuld als Ulrum in 1881
Toch zou men de beteekenis van dit in
den besten zin des woords volle leven ver
kleinen, wanneer men het alleen uit den
kerkdijken gezichtshoek zag. Vader Ploos
was ook ten volle huisvader en zijn zonen
predikant te zien worden, behoorde tot de
schoonde vreugden zijns levens. Dan ook
was hij een zeldzame stuwkracht bij den
ophouw van Chr. scholen; bij tientallen
hoeft hij ze mee mogen openen en zijn rede
voeringen op onderwijsgebied telde men
bij honderdtallen. Aan Frieslands jonge
lingschap cu daarin aan de Nedcrlandsöhe,
heeft vader Ploos geeistdrift ingestort, oin
te bewaren het haar toehetrouwde pand.
De Zending had ook de liefde van zijn
wam/kloppend hart; de politiek, al was het
uit aard van zijn teer gemoed met schuch
terheid. volgde hij met volle belangde Hing
En eindelijk, onvermoeid heeft, doze geloofs
held ook niet zijn persoon betaald: spreek
beurten waren aan de orde van den dag,
en waar maar te getuigen, te redden of te
jnopageeron was voor de eor van zijn Ivo
ning en Verlosser of voor de uitbreiding
van Gods Koninkrijk, daar was vader Ploos
present.
Het lichaam van vader Ploos is tot stof
vergaan. Maar zijn naam zal niet vergaan.
Een zeldzaam begaafd en bemind prediker,
een onversaagd strijder, een volhardend
bidder, een Christen van kinderlijke vroom
heid en mannelijke geloofskracht, heeft als
kind van zijn tijd, maar bovenal als kind
der Eeuwigheid zijn voren getrokken door
den akker van Kerk en land en eens zal
openhaar worden, wat deze getrouwe dienst
knecht gedaan heeft uit liefde tot Jezus.
Want dit alleen zal blijven bestaan!
In de geheel bezette Statenzaal van het Ge
itouw v. K. en W. te Utrecht, werd Woensdag
morgen te 11 uur de plechtige herdenking
van het 75-jarig bestaan der Ver. voor Chr.
Nat. Schoolonderwijs aangevangen niet de
jaarvergadering. Deze droeg uiteraard een
bijzonder karakter, getuige ook de bloemstuk
ken, die op het overvolle podium waren op
gesteld; zij waren afkomstig van het college
van Inspecteurs van C. N. S„ en van de be
sturen der Chr. U.L.O.-schnol te Amstelveen
en van de C.N.S.school te Xieuwer-Amstei
Vóór de opening.
Alvorens de vergadering te ojienen, dp°'-
de de voorzitter der Vereeniging, D s. M.
van Grieken, van Rotteroam, merle, dat
men als gaarne geziene gast verwachtte
Z. Exc. Dr. H. Co 1 ij n. in afwachting waar
van hij den aanwezigen verzocht, bij liet
onderwerp jaarverslagen zoo mogelijk tot
zwijgend instemmen zich te beperken. Even
eens. om bij acclamatie de bestuursleden,
die aan de beurt van aftreding waren, te
herkiezen. Dit zijn Ds. J. Jongeleen te Apei-
doorn, Ds. J. Douma, te Arnhem en Ds. A.
Klinkenberg J.A.z., te Amsterdam. Het ver
zoek werd per applaus ingewilligd.
Ministerieel bezoek.
Terwijl men wachtte op den Minister-
President, kwam de Minister van On
derwijs, K. en W., Prof. Dr. J. II. S 1 o t e-
makerdeBruïnede zaal binnen en
werd onoer warm applaus door den voor
zitter verwelkomd. Tegelijkertijd kwam
een telegram van Dr. Colijn binnen, die
tót zijn groot leedwezen moest melden,
dat zijn ambtsbezigheden hem beletten
deze herdenking tiij te wonen.
Hij herinnerde in het telegram aan den
grooten zegen, door C. N S. aan ons volk
gebracht en had haar Gods zegen ook in de
toekomst toe.
Hierna hield de Voorzitter een herden
kingsrede over „De School en liet Koninkrijk
Gods". Zij werd met groote aandacht ge
volgd en met geestdriftig applaus bekroond.
Terstoiio hierna verkreeg de Minister van
Onderwijs liet woord.
Toespraak Minister
Slotemaker de Bruine.
Zijn aanwezigheid in dit samenzijn als
blijk van belangstelling der Regeering aan
voerend, verklaarde spr. dat hetgeen 73 ja
ren geleden begonnen is. van grooten invloed
is geworden op den gang van het onderwijs
en van beduidenis voor het gansche volks
leven is geweest.
Deze belangstelling is dus waardee
ring en hiervan wil de Regeering bewijs
geven door mede te deelen, dat het de
Koningen behaagd heeft den voorzitter
Ds. M. van Grieken te bevorderen
tot Officier in de Orde van
O r a n j e-N a s s a u.
Onder daverend applaus verwisselde de
Minister liet lintje op de jas van Ds. van
Grieken met de officiersknoop, om vervol
gens te spreken over de beteekenis van za
ken, die een overtuiging tot grondslag
hebben.
De voorzitter spreekt woorden van dank
voor de Kon, onderscheiding en voor do
woorden van den Minister. Elke Minister van
Onderwijs ware hier welkom geweest; deze
in dubbele mate. God zegene en bekwame
hem in zijn moeilijken arbeid.
Nadat nog een telegram van den Bond van
Piot. Chr. Kweekscholen en van Drs. Lan-
gendijk was voorgelezen, sloot Ds. T. Fcr-
werda, van Amsterdam, met dankgebed.
De receptie.
In de middagsamenkomst, öie den vorm
van een receptie had, heeft een lange rij
sprekers getuigenis afgelegd van de groote
beteekenis en de invloedrijke positie, welke
de jubileerende vereeniging thans in de on
derwijswereld en haar omgeving heeft ver
worven. Ds. van Grieken heette ais voor
zitter eerst nog eenige gasten welkom t.w.
den burgemeester van Utrecht, Dr. K. Dijk,
het Kamerlid Zijlstra. Mr. Hangelbroek, Prof.
Goslinga, Mr. Noteboom en Ds. v. d. Molen.
Het volgende gedichtje herinnert aan de
laatste oorlog, toen de Duitschers de Belgi
ische grens overtrokken, en de Belgen, on
verwachts en in allerijl, vluchtten. De dich
teres, Nine Minnema, schreef het, zooals ze
zelf zegt: „Om te gedenken, door de Belgen,
jn dankbaarheid!
Het komt voor in Ihet. Handelsblad van 29
Oct. 1914, dus kort nadat do vlucht had
plaats gevonden.
(l'LAAMSCH KINDJE IN HOLLAND
Ze lag in het bedje, zoo warm en zoo zacht,
Zoo veilig beschut tegen naad renden nacht
En ze kuste de vrouw, die 't goenacht Tiaar
nu sprak,
Die gespreid had het bedje onder 't gast
vrije dak.
Maar toen ze alleen bleef in 't kamerko
klcen
Toen 'dacht ze aan vaderke, verre nu Ihoen.
Aan vaderke, ginds in de groote armee,
En ze snikte, daar 't keeltje zoo'n pijn
haar nu deê.
En ze dacht aan mocderke: „Waar zou die
zijn?"
En d' oogjes die gloeiden in stekende pijn.
En ze dacht aan de broerkens, do zusterkens
thuis.
Die ze 't laatste gezien had, bij 't brandende
huis.
En ze snikte en wreef zich de oogjes steeds
uit
En ze schreide heel stille, met schokkend
geluid
Ze lag In bet bedje, zoo warm en zoo zacht
Zoo veilig beschut tegen naad'rendcn nacht.
Zoo veilig bezorgd was het kindeke kloon
Maar Vaderke, Moederke... alles was heen
In aansluiting bij het verlangen van dit
kind naar Vader, Moeder, broertjes en zus
jes, maar toch het meest naar Moeder, een
gedichtje van Guido Gezel ie uit zijn bun
del: „Laatste verzen"
MOEDERKEN
't En is van u hier nederwaard
geschilderd of geschreven
Mij, moedenken, geen beeltenis,
geen beeld van u gebleven.
Geen teekening, geen lidhtdrukmaal
geen beitelwerk van steene
't en zij, dat beeld in mij, dat gij
gelaten habt, alleene.
O, moge ik, u oniveerdig, nooit
die beeltenis bederven,
maar eerzaam laat ze loven in
mij, eerzaam in mij sterven.
LEVENSWOORDEN
WIJSHEID
Een moedig hart
Verwint de smart.
J. Cats
DE BETERE VRAAG
Zendt God u kruis, treft u zijn roe
Vraag niet waar o m, maar vraag: waar toe.
N. Beets
MISKEND VERBAND
Als ieder beter was, dan hadden allen
't beter,
Maar 't schijnt, dat men dit niet doorziet,
Schier allen willen 't beter hebben,
Maar beter wezen... dat zoo niet.
E. Laurillard
DE OOIEVAARS
(Oud sprookje)
Op het laatste huis in. een klein dorpje
was een ooievaarsnest. Het wijfje van een
ooievaar zat daarin met haar vier jongen,
die er hun kopjes met de spitse zwarte bek
jes uitstaken, want de snaveltjes waren nog
niet rood geworden. Een klein eindje daar
vandaan stond, op de vorst van het dak.
stram en stijf, iliet mannetje. Hij had zijn
eene poot in de hoogte getrokken, om toch
iets te doen te hebben, terwijl hij op schild
wacht, stond. Men zou gezegd hebben, dat
hij van Ihout gemaakt was, zoo stil stond hii.
„Het zal zeker wel heel deftig staan, dat
mijn vrouw een schildwacht bij het nest
heeft!" dacht hij. En hij bleef zeer voldaan
op één poot staan
Beneden op straat speelde een troep kin
deren. Toen zij de ooievaars zagen, zong één
der moedigste knapen, die juist woonde in
bet huis, waarop het nest was, en later al
len tegelijk, het oude liedje van de ooie
vaars. Maar ze zongen het slechts zoo. als
ze het zich van vroeger konden herinneren.
„Ooievaar, waar vlieg je heen?
Sla niet sleods o|> je eene becnl
Kijk, je vrouw zit oji het nost,
Waar zij op haar jongen past.
Het eene wordt gehangen,
Het and'rc wordt verschroeid,
Het derde doodgestoken
Het vierde aan 't braadspit gloeit."
„Hoor eens, wat die knapen daar zingen'"
zeiden de jongen; „zij zingen, dat wij onge-
liangen en verbrand moeten worden!"
„Daar moet je je maar niet aan storen!"
zei de moeder der ooievaars. „Luistert er
maar niet naar, dan hindert het je niet!"
Maar de jongens bleven voortdurend zin
gen, en zij sliepten vader-ooievaar met hun
vingers uit. Eén knaap echter Piet heette
hij zei, dat het leelijk was, die dieren
zóó in 't ootje te nemen, en hij wilde dan
ook volstrekt niet meedoen.
Do moeder der ooievaars troostte hen.
door te zeggen: „Bekreun jullie je er maar
niet om! Zie maar eens, hoe bedaard je Va
der daar blijft staan en dan nog wel op
maar één poot!"
,,VVe zijn heel bang!'' zeidon de jongen,
en trokken hun kopjes in het nest terug.
De volgende dag, toen de kinderen weer
aan het spelen waren, en de ooievaars za
gen, zongen ze opnieuw hun lied;
„Het een wordt gehangen
Het andere wordt verschroeidl"
„Zullen wc dan toch opgehangen en ver
schrooid worden?" vroegen do jonge ooie
vaars angstig.
„Welzeker niet!" antwoordde hun moo
der. „Jullie moet loeren vliegen. Ik zal het
je wel leeren! Dan gaan we naar het land
toe en leggen een bezoek bij de kikvorschen
af; die buigen ziclh voor ons in het water,
en zingen: „Krok, krok, rekkekekkek!" En
dan eten wij ze op. Dat zal oen pret zijn!"
„En wat dan?" vroegen de jongen.
„I)an verzamelen zich al de ooievaars, die
er in het heele land zijn, en daarna begin
non de herfstmanoeuvres; dan moet ieder
een goed kunnen vliegen, dat is van het
grootste belang!"
Want wie dan niet vliegen kan, wordt
door den generaal met de snavel doodgc
stoken; past daarom goed op, dat je wat
leert, als het exerceereu begint!"
„Dan worden we dus tocli doodgestoken?
Hebben de jongens dan tóch gelijk? O. zekor
wel! En hoor! Daar zingen ze het al weer!"
„Luistert naar mij, en niet naar hen" zei
de moeder der ooievaars. „Na de groote ma
noeuvres vliegen wij naar de warme lan
den, vèr hier vandaan, over bergen en bos-
schen Naar Egypte vliegen wij toe. wa-tr
men driehoekige steenen huizen heeft ,die
in een punt uitloopen en tot boven de wol
ken reiken, zij worden py ra mid en ge
noemd en zijn ouder, dan een ooievaar zich
wel kan voorstellen.
Daar is een rivier, die buiten haar oevers
Ireedt; dan wordt het geheele land tot slijk.
Muil loopt in het slijk en eet kikvorschen."
„O-o-o riejien al de jongen. „Zoo-oo?"
„Ja. daar is liet heerlijk!" hernam de moe
der. „Men doet dc licelo dag niets anders
dan eten. Erf terwijl we het daar zoo goed
hebben is er in dit land geen enkel groen
blad aan de hoornen. Het is hier dan zóó
koud, dat de wolken stuk vriezen en in
kleine lapjes naar beneden vallen". Hier
mee bedoelde de ooievaar de sneeuw, maar
ze wist het niet anders te verklaren.
„Vriezen dc ondeugende jongens dan ook
stuk?" vroegen de ooievaars opgelucht en
nieuwsgierig.
„Neen; stuk vriezen ze niet, maar ze
zijn er wel bijna aan toe en moeten dagen
achtereen binnen in de donkere kamer blij
ven kniezen. Jullie kunt daarentegen rond
vliegen in de vreemde verre landen, waar
men bloemen heeft en warme zonneschijn".
Na dit, gesjirck verliep geruime tijd. De
jongen waren al zóó groot geworden, dat
ze rechtop in liet nest konden staan en vèr
in de rondte kijken.
De Vader der ooievaars kwam alle dagen
met heerlijke kikvorschen kleine slangen en
al de andere ooievaars-lekkernijen, die hij
maar kon vindon. En wat was het aardig,
als hij hun allerlei kunstjes vóórdeed. Zijn
kop boog hij soms heelemaal achterover
tot op zijn staart; met zijn snavel klapper
de hii, alsof het oen rateltje was en ook
vertelde hij hun vaak geschiedenisjes, al-
lijd over het moeras!
„Hoort eens! Nu moot jullie leeren vlie
gen!" zei op zekeren dag de moeder dei-
ooievaars tot haar jongen. Toen moesten al
de vier jongen bet. npst uit en de dakvorst
op. Och, wat waggelden zij. 'Wat balanceer
den ze met hun vleugels- Toch scheelde het
nog weinig of ze waren naar beneden ge
vallen.
„Zie maar eens naar mij", zei de moeder
„Zóó moet je je kop houden. Zóó moet je
je pooten zetten. Eén, twee! Een, twee! Dat
Is het, wat je in de wereld vooruit zal doen
komen!" Daarop vloog ze een eindje weg.
De jongen probeerden haar te volgen;
hot werd niet anders dan een kleine, onbe
holpen sprong. Bom! Daar lagen ze. Hun
lichaam was nog niet lenig genoeg.
„Ik wil niet vliegen", zei oen der jongen
en.... kroop user in het nest. Het kan me
niets scholen, of ik naar warme landen ga'"
„Wil je hier dan doodvriezen? Wil je
sterven van kon als liet winter wordt?
Moeten de jongens dan komen om je op te
hangen of te verbranden? Dan zal ik ze
maar dadelijk roepen!"...
„O, neen. neen!" zoi de jonge ooievaar.
Toen hujipeide hij weer over tiet dak, even
als de Hnderen.
Oji de derde dag konden ze al een beetje
vliegen, en nu dachten ze, dat ze ook kon
don zweien en op de lucht drijven, als hun
ouders. Dat wilden ze wel graag... maar
bom! daar duikelden ze al en moesten hun
vleugels gauw weer in beweging brengen.
Nu kwamen de jongens beneden op de
straat en zongen hun lied;
„Ooievaar, waar vlieg je heen?"
„Zullen we niet naar heneden vliegen en
hun de oogen uitpikken?" vroegen de jon
gen aan hun moeder.
„Neen. doe dat niet!" was het antwoord.
Luister maar naar mij, dat is veel verstan
diger. Eén-twee-drie! Nu vliegen we rechts.
Eén twee-drie! Nu links om den schoor
steen heen! Kijk, dat ging heusch al
heel goed! De laatste slag met je pooten
was zóó netjes en juist, dat jullie toestem
ming krijgen, om morgen met mij naar het
moeras te vliegen. Daar komen verschei
dene deftige ooievaarsfamilies met haar
kinderen bijeen. Toont hun dan, dat mijn
kinderen de flinkste zijn, en dat die zich
keurig weten te gedragen. Dat staat goed
.en geeft oen hoog aanzien!
„Maar moeten we dan geen wraak nemen
op die ondeugende jongens?" vroegen de
jonge ooievaars.
„Laat ze maar schreeuwen, zooveel als ze
willen! Jullie vliegt toch naar de wolken
op en komt in ,h.et land der piramiden, als
die leeliike schreeuwers kou moeten lijden
en geen groen blad, geen zoeten appel heli-
ben I"
„Ja. we zullen ons tóch wreken!" fluis
terden de jonge ooievaars elkander stille
tjes toe. Daarna werd er weer Ijverig ge-
exerceerd.
Van a' de jongens op straat, was er geen
één, die er zóó op verzot was. het spotlied
te zingen, als juist d i egene, die er mee be
gonnen was: de bewoner van het huis,
waarop de ooievaars hun nest hadden. En
hij was nog maar een héél kleine jongen,
hij was zeker niet ouder dan zes jaar. De
jonge ooievaars echter dachten, dat hij wel
honderd jaren telde, want hij was immers
veel grooter dan hun moeder en hun vader;
en bovendien: wat wisten zij er van, hoe
oud kinderen en groote menschen konden
zijn?
AI hun wraak zou op dezen jongen neer
komen: hij was immers het eerst begonnen,
hij blééf maar volhouden! De jonge ooie
vaars waren erg niidig op hem, en toon ze
grooter weeden. konden ze hem nog min
der uitslaan. Hun moeder moest hun ein
delijk heioven, dat ze gewroken zonden
worden, maar dan pas hij hun eerstvolgen
de terugkomst in dit land.
„Wc moeten eerst eens zien, hoe jullie je
hij de aanstaande groote manoeuvres zult
houden! Gedraag je je slecht, zoodat de
generaal je de snavel in de horst stoot, dan
hebben de jongens immers gelijk!
„Het derde doodgestoken"
is dan een regeltje, dat waarheid wordt.
Laat ons eerst maar eens kijken!
„Goed!" zeiden dc jongen en nu deden
zij hun uiterste !\est-, zij oefenden zich alle
dagen en vlogen op 't laatst zóó netjes en
zóó vlug. dat liej een lust was om te zien.
Nu kwam eindelijk dc herfst. Al de ooie
vaars begonnen zich Ie verzamelen, om
naar de warme landen te trekken, voor 't
winter werd. Dat waren de manoeuvres'.
Over hossclhen en dorpen moesten ze, al
léén om te zien, of ze wel goed konden
vliegen. Want liet was immers een verre
reis, die hun te wachten stond?
De jonge ooievaars brachten het er zóó
goed af, dat ze: „Uitmuntend, met kik-
vorsrh_ en slangen" kregen. Dat was het
allerbeste getuigenis, dat te verkrijgen was.
De kikvorsch en de slangen mochten ze op
eten, wat ze natuurlijk ook deden.
Allo ooievaars die aan de verre reis naar
het wanne Zuiden wilden deelnemen, moes
ten op deze wijze hun proefvluchten afleg
gen. En dc generaal besliste, wie wél, en
wie niet mee kon. De oude en zwakke
dieren werden gedood, de jonge en sterke
mocJhtpn al'e mee. Gelukkig hoorden daar
bij ook onze vader en moeder Ooievaar met
hun ioneen.
Veilig en wel kwamen ze aan in de zon
nige, warme landstreken, waarnaar ze zoo
sterk roods verlangd haddon.
Vroolijk en gelukkig brachten ze daar do
tijd door, die hii ons „Winter" heet.
Maar nog a'lijd zonnen de jonge ooie
vaars die zoo erg geplaagd waren door de
kinderen, op wraak.
Eindelijk kregen ze gelegenheid ivraak
te nemen. Want: de lente brak aan en de
terugreis naar liet Noorden kon begonnen
worden. En nu was het besluit der ooie
vaars spoedig genomen. Niet naar hun oude
nest keerden ze terug, waar de iongen
woonde, die hen zoo bespot had. Ze zoch
ten het huis op van Piet, die liet leelijk had
gevonden van de anderen, om zoo lezingen.
En terwijl de kleine plaaggeest op ziin neus
keek. toen in 't voorjaar het ooievaarsnest
leeg bleef, was Piet in zijn schik met de
gasten, van wie hij zoo veel hield.
I