VOOR VROUW EN KIND ilaat \1 MAAS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 5 OCTOBER 1935 llllff.', DOOR HET GELOOF VERBORGEN GEHOUDEN KERKNIEUWS HET ZONDAGSGEBOD EN HET OPENBARE LEVEN VOOR DE VROUW VOOR DE JEUGD feizet wordt, zgn. vorm |oden dient 't be kimg |e heeft een Regeering I tuiging. Ik voor ken- li diezc zaak verbeteren* pd in 't l>ö- nie-t ge ve rbe< teling I „uien van It de werk- Jen W. ach- Ide richting j toeslag ge ler huiverig' |nd ovor te bmscht hier bezwaar te la! leen een |en. „juin aan aan gaat ipr. niet ge- leer za be llet nood'ig, |ing wordt onder de br. zeer ge- lardappclcn suikerbiè- l toepassen, J We zullen ■aan en dat pering van dergelijke Voor ons |en hier.bij heeft aan van deze de land- Men had ien bcipaiakl brden. maximum- Ie gehuwde lliccommis- |ve hier nu lmaar spr, |nd van de een groo- i de derde"' I dat toga li lden derde" I, maat re go lor het ver- 122ig aan to ■zaak reeds |verkin.g is Flakkee |oor kennis van hon- ■af ge wezen, •vaarschool Jeffing van ziektewet (gen, vast- ling wordt beslissing al binnen |t nog niets gevraagd lie oprit bij lorden. |t de weg geheime |en Flak- Ministcr kscherij te ld te ken- |n Boeren- September |/an leden, jering van jas bereik |tus waar- leer kon- groote Iwijl mede JUwe Exc. king om- zaaien ge ld te ma de uiter zaaiplan redenheid ming was roor de te duidelijk i het vlas ht, waar- geldelijke 3urd door jet de be- steunver- eerbiedig steun aan jewikkeld fend Uwe uiten van e Staten, n bij de king ko- roep pro- doen, uit ducten in ns eiland ïeinde ze maanden leveren, eid vindt, e verzoe- in het u worden enz seschen OUWEN. ZER. -a> VOORDE IV ZONDAG Door het geloot werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijne ouders verborgen, over mits zij zagen, dat het kindeke schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. Hebreen 1123. De geschiedenis van Mozes in het biezen kistje heeft reeds voor kinderen groote aantrekkelijkheid. Ze leert hun ook reeds vroeg verstaan, dat de Heere uitkomst kan geven al lijkt het voor men- schen hopeloos. Maar wat kinderen nog niet zoo kun nen verstaan, dat is de oudersmart van Amram en Jochebed. die van hun kind tenslotte afstand moesten doen. Daar kunt ge pas goed inkomen, als God uzelf kinderen gaf. ..De Heere verblijdde ons met de ge boorte van een welgeschapen zoon", zoo leest ge vaak in de advertentie-kolom men van onze Christelijke bladen. Maar dat konden ouders in Israël tijdens de onderdrukking van Farao niet zeggen. En ook voor de ouders van Mozes was de geboorte van dit schoone kind geen oorzaak van blijdschap, maar van angst en vrees. Want het bevel van Farao was, dat alle pasgeboren knaapjes in de rivier zouden geworpen worden. De Brief aan de Hebreen laat op het doen van Mozes' ouders een bijzonder licht vallen. Daar staat toch met even veel woorden, dat door het geloof Mozes na zijn geboorte drie maanden lang van zijn ouders werd verborgen ge houden. Ge zoudt geneigd zijn, deze daad alleen aan ouderliefde toe te schrijven. Maar die ouderliefde zal toch bij de andere vaders en moeders in Israël niet ontbroken hebben. Hoeveel ouderharten moeten in die dagen niet gebloed hebben, als ze hun kroost moesten afstaan aan het kille watergraf! En zeker, ge behoeft ook die natuur lijke liefde bij deze ouders van den la- teren godsman niet voorbij te zien. Maar het was toch niet die ouderliefde alleen, die hen tot het schier vertwijfelde besluit deed komen de geboorte van hun kind te verzwijgen en hem te verbergen voor de spiedende blikken van Farao s trawanten. Wat hun ouderliefde hiertoe sterkte, was hun geloof. Dit geloof was ook bij hen vaste grond der dingen, die men hoopt, en bewijs der zaken, die men niet ziet. Waardoor dit geloof in hun hart werd gewerkt, wordt niet gezegd. Het is ook niet noodig geloof te hechten aan wat de Joodsche geschiedschrijver Flavius Jo- zephus ergens verhaalt, dat hun een bij zondere openbaring te beurt zou zijn gevallen, dat God door dit kind Israël verlossen zou. Hoe komt deze schrijver eraan? Het behoort tot die eigenaardige neiging, die bij het latere Jodendom meer wordt aangetroffen om de helden van Oud-Israël te verheerlijken, door uit denksels, die geen grond vinden in de Schrift. Het eenige wat het Oude Testament ervan zegt is, dat. toen zijn moeder zag. dat hij schoon was, zij hem drie maanden verbergde (Exodus 2:2). En ook Ste- phanus. in zijn rede voor den Joodschen Raad. gewaagt ervan dat Mozes uitne mend schoon was (Handelingen 7:20). Maar van een bijzondere openbaring Gods omtrent de toekomstige roeping en taak van dit kind zegt ook hij geen enkel woord. Toch kan ook de schoonheid van dit kind geen grond geweest zijn voor hun geloof. Men tracht dit dan wel eens zoo voor te stellen, dat zij uit die schoonheid j hebben afgeleid, dat God met dit kind iets bijzonders moest voorhebben. Doch ook dit is geheel buiten de ge- j dachtengang der Schrift. Zoo iets zou eer bijgeloof moeten heeten dan geloof in den zin, waarin Gods Woord ons dit leert kennen. De Hebreërbrief zegt dan ook vol strekt niet, dat hun geloof zich grondde op de schoonheid van het kindeke, maar I dat zij daarin aanleiding vonden om het te verbergen in plaats van het af te staan. En onder dit alles gaf het geloof hun tot dit voornemen de kracht en den moed. Neen. ook van het geloof van Mozes' ouders geldt wat de Schrift leert, dat het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods (Romeinen 10: 17). Metterdaad was er in het Woord Gods, dat ook Israël vóór Mozes reeds had, grond genoeg voor de geloofsdaad van Amram en Jochebed. Was er niet het verbond met Abra ham? Was er niet heel de geschiedenis der patriarchen, waarin de Heere dit verbond had bewaard en bevestigd? Mochten deze ouders niet ook voor dit hun kind de belofte Gods omhelzen: „om u te zijn tot een God en uwen zade na u." (Genesis 17 7)? En druischte het dan niet in, niet slechts tegen den drang der natuurlijke liefde, maar nog meer tegen het gebod Gods, om hun kind over te leveren aan de handlangers van den gekroonden moordenaar, die over Egypte heerschap pij voerde? Bovendien, zou de Heere niet machtig zijn om hun kind te sparen? Zoo nam toen de moeder het hachelijk besluit om haar kindeke te verbergen, gelijk Mozes zelf het in Exodus 2 ver haalt. En de vader stemde erin toe. Dat dit verband hield met de taak, waartoe dit kind van God verkoren was, staat ontwijfelbaar vast. Alleen, dit verband moet ge dan niet zoeken te leggen in de overleggingen der' ouders, maar in Gods eeuwigen raad. Omdat de Heere hem tot zoo groote dingen bestemd had. maakte Hij dit kind zoo schoon, dat het ouderhart er geen afstand van kon doen. Zoo kwam het bij hen op, of het niet mogelijk zou zijn. het jongsken voor Fa rao s knechten te verbergen. Maar hiertoe zouden ze den moed gemist hebben, als niet het geloof hen had doen afzien van Farao's macht en wreedheid om het oog alleen te vestigen op Gods almacht en goedertierenheid. En dit geloof was van den Heere ge werkt. Ook dit geloof is in des Heeren hand het middel geweest om het kindeke te sparen voor zijn toekomstige levens taak. Zoo werd het geloof voor deze be kommerde ouders vaste grond voor hun hoop om het kindeke te mogen behouden. Zoo was het hun een bewijs van de din gen die men niet ziet. Te zien was alleen de macht en wreed heid van Farao en Israels weerloosheid. En van des Heeren macht en trouw om zijn vólk van den ondergang te redden, was niet één enkel tastbaar bewijs voor handen. O, het was zoo zwaar om daarin nog te blijven gelooven. En toch hebben ze erin geloofd. En toen ze daarop eenmaal het oog vestig den, zonk Farao's macht en grootheid daarbij in het niet. Farao mocht onbuig zaam zijn in zijn zucht om Israël uit te roeien, des Heeren trouw om zijn volk in het leven te houden, was nog onbuig zamer. Zoo vreesden zij het gebod des konings niet meer. Door dit geloof hebben zij met hun kind geschuild bij den Heere. De Heere heeft dit geloof heerlijk be kroond. Toen zij hun kind niet meer konden verbergen, toen het geheim moest gaan uitlekken, en ze ten slotte voor hun kind het biezen mandje vlochten, en wa terdicht maakten en het behoedzaam tus- schen het rietgewas aan den oever der rivier neerzetten, toen nam de Heere 'het onder zijn bescherming in het huis van Farao's eigen dochter. En nu is wel niet elk kind tot zoo groote dingen bestemd als Mozes. Maar wel liggen er voor onze kinderen dezelf de beloften van Gods Verbond als voor dat kind. Laat dan het geloof aan Gods Ver bond ook ons hopend, vertrouwend, bid dend werkzaam maken voor onze kinde ren voor het zaad des Verbonds, voor de kinderen der gemeente. Allerlei gevaren bedreigen ook hen. Wel niet het gevaar van een Farao, die de kinderkens zoekt om te brengen. Maar wel andere gevaren. Allermeest geestelijke. En tegen die gevaren vindt ge ten slotte alleen sterking in het geloof, dat zich vasthoudt als ziende den Onzien lijke, en Gods Verbond en woorden be waart. NED. HERV. KERK Beroepen: Te Herwen en Aerdt, H. Bak te Andijk. Te Birdaard, cand. L. J. R. Kalmijn Ie Utreoht. Tc August i»u.sga, J. W'iersma, cand. en hulppred. te Haren (Gr.) Te Culcniiborg, Dl'. A. van Selms tc llansvveert. Aangenomen: Naar Terneuzen als hulppred. Ph. Jac. Greeven te Woerden. Naar Wieringermeer-Slóotdorp, cand. B Niiholt te Leeuwarden. Bedankt: Voor Oosterzee en Echten, H. W. Waardenburg te Hoogmade. Voor Rand wijk, L. Blok te Brandwijk (Z.-H.). Voor Drachten (Evang.), Th. L. v. d. Brag te OoMorniel'and. Voor Ridderkerk, I hnkc laar te Leerdam. GEREF. KERKEN. Drietal: Te Wierden, J. ten Hove te Gees, F. Masselink te Eibergen en W. Scheele te Hoogersmilde. Beroepen: Te Leerdam, H. Volten te Bolnes. Te Sui'huisterveen, J. E. Booij te Hijken. Te Groningen (vac Miedema), C. Veenhof te Harkstede. Aangenomen: Naar Donkerbroek (Fr.), cand. A. Nijhuis te Sneek. Bedankt: Voor Beverwijk, J. H. Mulder te Giessen Oud- en Nieuwkerk. CHR. GEREF. KERK Tweetal: Te Sreek J. Tolsma te Zaam- sleg en A. Zwiep Zeist. Beroepen: Te Kornhorn, A. H. Hilbers te Groningen. DOOPSGEZ. GEM. Beroepen: Te IJlst, J, v, d. Sluis, prop. te Leeuwarden. In de Saambinder, het orgaan der 9.eTe^* Gemeenten, vinden wij een reisbeschrijving van Schotland, waarin bijzonderlijk gewezen wordt op den zegen van de handhaving der geboden Gods in en voor het publieke leven. De schrijver vertelt, dat in de St. G'les' Ca- thedraal (waar John. Knox in 1599 voor het eerst gepredikt'heeft), op een plaatis, die nau welijks te vinden is. een gedenkteeken van John. Knox staat En vervolgt dan: „He'aas, ook de leer van den Reformator is in een hoek "eduwd. Toch is in Edinburgh en in geheel Schotland nog de indruk van de strenge refor mafcie niet geheel uitgewischt. Met name de heiliging van den Zondag is er voor schier alle andere landen beschamend streng. Des Zondags zijn alle winkels in Schot land gesloten, ook in Edinburgh, een stad van ruim 400.000 inwonen^. Geen dans zaal is er open In Nederland acht men de onderhouding van Gods gebod in het publieke leven onmogelijk. In Schotland wordt het bewijs eeleverd, dat de rege len die God geeft, aan het welzijn des volks geen afbreuk doen". AFSCHEID Ds. H. TORENBEEK Ds II. Torenbeek hooft Zondag j.l. afscheid genomen van de Geref. Kerk te Iersek e. sprekende o\er Joh. 20 30 en 31 In den cloor B. en \V. bijgewoonden dienst heelt Ds J. Koolstra van Kruiningen, den naar Driebergen \ertrekkenden leeiaar toege sproken. w aarna dezen werd toegezongen I's, 121 vers 4. KERKBODE OPGEHEVEN De bekende kerkbode der classis-Zierik- zee van de Geref. kerken in welke de hoofd redacteur Dr J. v a n L o n k I» u y zen ie Zierikzee artikelen en beschouwingen schreef houdt als zoodanig op te bestaan en gaat over in de provinciale Zeeuwsclie Kerkbode als een periodiek daarin opgenomen „bij blad voor Seliouwen-Duivcland, Tbolcn en Noord-Ik» velaml Ds. J. D. BARTH Naar we vernemen is Pa J. D. Barth, I sedert enkele weken predikant bij do Geref. Gemeente van Dordrecht opnieuw vrij ernstig ongesteld geworden. j Op het voormalige Hunnerpark le Aijmegen is men druk doende met het afgravingsmerk naar den oprit van de nieuwe Waalbrutj. WAAR LEVEN WE VOOR Wat is het soms ontzettend1 mocilljtf, Tn ons leven blij en welgemoed onze taak fe vervullen en vertrouwend te doen, wat ons opgelegd wordt! Dikwijls, wanneer we gaan nadenken over onszelf, ons leven en ons werk, hebben we een gevoel, alsof alles om ons heen even leeg, troosteloos en donker is. Hoeveel da gen in een jaar kunnen we tellen, waarop wo waarlijk met diep-gevoeldc levensblij heid onze roeping getrouw vervuld hebben? Als we eerlijk gaan wegen en keuren, och, •dan zijn er toch eigenlijk maar weinig oogenblikken, waarin we werkelijk ons be voorrecht voelen, omdat wc mogen leven! Het werkelijk „leven" in de dieper bctee- kenis van het woord, is er slechts zelden. Dagen, ja vaak weken verloopen, waarin we ons werk welk dan ook doen, om dat het nu eenmaal „moet", 't Is nog mooi, wanneer we 't zonder zuchten en klagen doen! Maar met vuur en liefdeo, daar komt zoo weinig van tereohit! Een enkele keer, een korte tijd, kan échte ópveerende levensmoed ons „bergen doen vei-zettcn", zonder zelfbeklag of ontevredenheid ons doen werken met uiterste krachtsinspan ning. Maar de inzinking daarna is dan vaak ook dubbel groot! Onze arbeid beschouwen we aTs een ■plicht, op een enkele werlklooze na die dooi' ontbering de waarde van geregelde arbeid op de juiste waarde leert schatten vinden we bijna allen werken over 't alge meen: een noodzakelijk kwaad. Natuurlijk: we zeggen dat zoo niet hardop. Niemand zal dat gauw doen. Want de meesten van ons weten daarvoor toch nog té goed, wat een zegen do arbeid voor ons is. Neon, als we met anderen er over spreken, dan is bet meestal: „we mogen dankbaar zijn, hoor, dat wc wciik hebben!" Maar schuilt achter deze wetenschap niet vaak do scTTrijnende vraag... „en toch, hoe zou het komen, dat ik vaak geen moed heb ,o<m aan mijn werk te beginnen, geen lust, om het te gaan ver richten? Wc duwen moedig dc tegenzin tegen liet werk terug wc willen er niet aan toe geven en tóch werkt dat moede- looze gevoel, dat vooral in deze tijd zich laat gelden, méér verlammend, dan we ons zelf en anderen willen bekennen. En om dan tóch nog moed cn \iekomst- verwachtingen tc houden, gaan we ons in spannen, niet meer om ons wérk zoo goed mogelijk tc doen, en daardoor onze persoon lijke levensblijheid tc vermeerderen, maar om door middel van het werk, onszelf iets te kunnen verschaffen, dat ons scha deloos stelt voor dc last, die onze dagelijk se lie taak ons geeft. We gaan jagen naar geld, naar genot, naar eer! Wanneer ons werk maar verzoet wordt door een aanlokkelijk salaris, wan neer we ons, na de werktijd door middel van dat geld maar genot kunnen verschaf fen, wanneer we in ruil voor ons werk maar eer en aanzien van mensclcn ontvangen.... da, ja dan begint het leven ons nog weer levens-wa a r d te schijnen. Geld, genot, eer! Dr. J. H. Bavinck noemt ze: „de drie afgoden" van hen, die niet meer in het leven op zichzelf, in dc arbeid als arbeid, bun vreugde vinden kunnen, louter omdat dat Leven en die Arbeid docv God hun ge geven werden. Ze gaan ai hun krachten inspannen ja, maar niet omdat ze het werk op ;\ch- zelf zoozeer de moeite waard vinden. Het. geld, dat er voor betaald wordt, dat loki aan, en dat maakt, dat ze nog doen, wat hun taak is. Ze haasten zich bij hun dagtaak, niet omdat ze de tijd willen uitkoopon, en zoo veel mogelijk actief hun korte leven willen doorbrengenmaar omdat na het werk liet genot heil lokt. liet genot, dat de smart van liet „moeten" zwoegen, verzacht. Ze doen hun uiterste bost, om liun werk zoo volmaakt mogelijk te verrichten, niet echter, omdat'ze zich geroepen voelen, hun taak te vervullen op dc meest volmaakte wijze, maar omdat .ze balken naar de goed keuring van de menschcn, de eerbewijzen, van hun medeinenschen. En in de jacht naar dat alles lijk t. het leven weer belangrijk en aantrekkelijk te worden! Maar als er niet meer is dan de hoop op rijkdom, geyro/ng en eer, wat is het leven dan" tóch eigenlijk ami! Nu lijkt het, als we de opsomming zoo lezen: geld, genot, en eer, alsof het toch slechts een deel van de mensehen is, wien liet daarom gaat. Tocfi moeten we voor zichtig zijn, met het afschuiven van dit verkeerde levensideaal op slechts een be paalde groep, z.g. „wercldsch-gczindc" meiT- sclien! Wie eerlijk eigen gedachten en be doelingen naspeurt zal dikwijls merken hoe in ons allen de zucht naar deze dingen leeft W ij weten heel goed, dat we niet o ni liet loon mogen werken. Dat geld geen blij vend geluk kan brengen. Maar wie kan dat in de practijk aan ons zien? We doen toch immers allen even hard mee, om onze levenspositie te verbeteren, om ons „op tc werken", om onze inkomsten tc doen ver meerderen! Natuurlijk" is dat opziclizclf niet tc vcroordcelcn. Maar: waar is de grens? Er is hier maar één schrede tusschen nor male ontplooing van al onze krachten, 'ten einde zooveel als ons gegeven is, ook terug te geven in onze arbeid, én: een steeds on bevredigd en meer verlangend bogeer^n naar geld, naar vermogen, naar rijkdom W ij weten óók heel goed, dat genot hier op aarde ons nooit volkomen voldoen kan. Dat wc toch altijd blijven voelen die niet- te-stillen honger naar vreugde en genietin gen van blijvende waarde. Genot hier op aarde is nu eenmaal nooit volmaakt. Er blijft steeds iets te wonschen over. En 't al lerergste is: hoe meer genietingen we ont vangen, des te grooter wordt liet verlangen i er naar; des te meer gaan we de behoefte er aan gevoelen. Als Dr. Bavinck dc zucht naar genot bespreekt, noemt hij als grootste bezwaar, dat onze gewone rekensommetjes op 't geliied van genot niet doorgaan. In ons dagelijksch leven geldt algemeen: 1 en 1 is 2. Maar bij genot is 1 en 1 m i n d e r dan 2. Dat is het erge. Eenzelfde genot, voor dc tweede maal gesmaakt, schenkt nooit de voldoening, die we er de eerste maal door •kregen. Wat men eerst een groot feest vindt, telt later nauwelijks meer mee als genot. Men went aan alles Daarom kan genot ons nooit bevredigen! En eveneens weten we goed, dat „men- schon-e e r" zoo weinig waarde heeft. Wc beweren meermalen du! we om de men schcn dan ook niets doen of laten, cn ons van hen niets aantrekken. Maar dat is dwaasheid! Zooals voor ons lichaam oen i omgeving niet frissobe lucht aanwezig moet zijn, zoo behoeft ons geestelijk leven een sfeer van waardeering en goedkeuring, die anderen vormen door oen gunstig oordeei over ons werk. Iemand, die absoluut nergens 'geëerd of geliefd is, en wiens werk door niemand gewaardeerd wordt, voelt zich on- .begrepen en zijn leven eindigt in een mok kend verwijten en in algeiicele teleurstel ling en levensmoeheid. We kunnen nu een maal niet buiten die sfeer van liefdevolle waardeering. Maar daarmee is niet gezegd, dat we ons bij ons weten in mogen stellen op de wonschen en oordeelvellingen van anderen! Ons werk moet hoofddoel blijven. Wij J spannen onze uiterste krachten in dat 's plicht maar: dan alleen, om het w r k, dat zoo belangrijk is, en de zaak, waarvoor wc ons uitsloven. Zoodra echter onze ijver ontspoort en ont aardt in een eerzuchtig jagen aar anderer eer cn bewondering, dan is het waarde volle er uit weg. Dan gaat hel ons niet meer om ons werk, of om de zaak, die ons lief was, maar om onszèlf. En daarmee komt noodgedwongen ons werk op het twee de plan, en is moteen de mooiste drijf kracht aan ons streven ontnomen. Het is fout gezien, om geld, eer en ge not te gaan verlangen als schadevergoeding voor de niet begeerde arbeid. Zij geven toch géén van alle een blijvende voldoe ning. We moeien arbeid cn genot niet scheiden. Genot is juist het begeleidende resultaat van de arbeid. Ons wérk moet ons voldoe ning cn vreugde schenken; die blijdschap is veel duurzamer dan genot, dat door mid del van geld verkregen moet worden. Als we willen leeren „leven", zooals eigenlijk onze jaren en krachten van rede lijke en zedelijke menschen gelijk we toch zijn, ons daartoe in staat stellen, dan moe ten we de arbeid meer gaan doen uit dank baarheid, omdat we er de gelegenheid toe krijgen, met geheel ons vermogen Gods Schepping, ja, God zelf te dienen. Eigenlijk is or maar Eén, die waarlijk „geleefd" heeft. Dat was de mensch Jezus .Christus. Hij verachtte het geld niet; als ruilmiddel on middel om anderen te helpen, schatte Hij het op de juiste waarde. Maar streng klonk tooh ook do eisch tegen den rijken jonge ling: „Verkoop, wat gij hebt en geef het den armen!" Jezus versmaadde ook het genot niet. Hij was de gast op een bruiloft. Maar zijn hoog ste vreugde was toch, te volbrengen de wil Zijns liemolx hen uiers. Ook de eerbied en waaraeering van wie Hem kenden waren den Heiland niet onverschillig. De smaad Ilem door Zijn \ijandcn aan gedaan, griefde Jezus diep. Maar: Ilij kwam toch om Zijn verlossingswerk op aarde te volbrengen, en wanneer dan dat werk be stond in het waarschuwen en beschuldigen der voorname Farizeeën aan wier gunst en vriendschap Jezus toch anders zoovéél had kunnen hebben, omdat zij zulk een groote invloed hadden dan geoselt Chris tus hen met rle scherpste woorden, hen ver gelijkend mot gepleisterde graven! De Hei land volbrengt dan Zijn taak even getrouw, als wanneer Ilij geroepen is, do kinderen tot Zich te roepen, en hun do zaligheid te be loven! Jezus vreesde niet het oordeel oer menschen! Daarom kan de Heiland zoo rustig ver trouwend zijn werk op aarde doen. Naar geld of good, oor of aanzien, weelde en ge not verlangt Jezus niet. Daarom houdt .Jezus temidden van de grootste droefheid en oe wreedste vijand schap, toch moed en krachten, om Zijn werk tc voleindigen. Evenals de Heiland ons leert „bidden", leert Hij ons leven" En zooals we Zijn gebed naspreken moeten we op Hem zien in Zijn leven op narde, cn biddend hem daarin navolgen. We hebben een roeping tc vervullen; dat is liet kenmerk van onze verheven bestemming. Daarom moet dat ons levensideaal worden. Wanneer we elke dag uit dankbaarheid b 1 ij doen, wat onze hand vindt om te doen, zal ons dat vreugde ge ven, en tot zegen zijn! Daar „leven" we voor! ZIJN VERDIENDE LOON Kees Verhagen werd altijd „dc plaag van het bosch" genoemd. En geen wondei Geen vogeltje was voor hom veilg. Als Kees een uurtje vrij was, kon je er zeker van zijn, hem te vinden in het bosch, met een lijmstok. Vogels vangen is a 11 ij d een onbarmhar tige bezigheid, maar zooals Koos liet deed, dat was hcelemaal leelijk. Aan een stokje plakte,hij graankorrels, stukjes brood, enz. cn het heolc stokje smeerde hij met een érg kleverige lijmsoort in. Deze stok zette hij tusschen de bladeren, en als dan de vo gels kwamen, de korreltjes en kruimeltjes er af pikten, en daarna weg wilden vliegen bleven hun poot jes in de lijm kleven, en ze waren gevangen! Iloe banger de diertjes werden, dos te meer gingen ze slaan met do vleugeltjes, maar des to meer ook kwamen ze in aan raking met de lijm, totdat op 't, laatst poot jes, vleugels en kopje, alles tegelijk, vast geplakt zat. Het gebeurde vaak, dat de arme vogel tjes, hij het spartelen om los Ie komen', één of beide pootjes braken; als dat gebeurd was. sloeg Kees ze dood; anders haalde hij de bange diertjes van de lijmstok af en zette ze in ecu Rooi* Lang bad. hij daar nooit plezier van, want na een paar dagen stierven de vogeltjes toch. Want wilde \o- geltjes houden het in een kooi niet uit. I Bovendien vergat hij, het noodige voedsel en drinken aan dc arme beestjes te geven... j Hoeveel straf men er Kees ook voor gaf, hoeveel verdriet hij er andere menschen ook mee deed, zijn leelijk kwaad leerde hij niet af! Tothij eens een lesje kreeg, dat hij niet licht meer zou vergeten liet was op een vrije Zaterdagmiddag. Kees had zijn lijmstok weer in orde ge maakt, en was naar het bosch gegaan, om j als altijd zijn wreed vermaak weer uit te gaan oefenen. De breede straatweg van het dorp, waar Kees woonde, naar de groote stad, die juist langs het bosch voer* de, werd gerepareerd. Groote teerplassen i lagen nog op de weg. De vele auto's, die j over dc weg stoven, moesten nu eens links dan weer rechts uitwijken. Kees, die zoo gamv als 't maar kon bij het bosch wilde zijn, om zoo spoedig mogelijk arme vogel tjes te kunnen mishandelen, was achter j aan een vrachtauto gaan hangen. Bij een plotselinge zwenking van de weg echter verloor Kees zijn evenwicht, cn kwam met een geduchte smak op le weg terecht midden in een pas op de weg gegoten teer plas. Hij had nog geluk, want behalve een paar flinke schaal wonden, deerde hom niets. Ilij wilde opstaan, maar...uat ging niet. Met duizend handen scheen de teer hom vast te houdenHij plakte aan dc straat vast, zooals met schrik kwam Kees tot die ontdekking! zooals een vogel aan de lijmstok. Er was geen mensch te zien; de wegwer kers waren naar huis (het was Zaterdag middag), en ze zouden niet voor Maanuag terugkomen. De duisternis viel. Als er eens een auto kwam, die een beetje te veel links hield, zouden die w ielen precies over zijn «hoofd gaanHet angstzweet brak hem uit. Ilij trok, hij trok uit alle macht; met de grootste moeite kreeg hij tenslotte een hand vrijbehalve een paar velletjes van de geschaafde plek; d i e bleven in do teer vast kleven. Hij rukte zijn muts van zijn hoofd, legde die op de grond, cn daar op kort hij met zijn hand steunen, zonder dat deze weer opnieuw vast zou kunnen plakken. Toen trok hij verder telkens een rukje nog een ruk wéér één dc andere hand kwam vrijnog één de elleboog liet loswéérdaar kwamen zijn schouders weer vrij! Zijn jas cn broek bleven nog kleVcn Daar, opeens, hoorde hij in de verte een auto aankomen! Met een paar wanhopige rukken wist Koos zich geheel los tc trek ken, en eindelijk vrij rolde hij door de wilde rukken achterover in do sloot In groote vaart snorde de auto voorhij, vlak langs de plek, waar Kees gelegen had Hoe hij thuis kwam, wist hij later zelf niet meer, maar wel, dat zijn Moeder zóó schrok, toen ze hem zag, dat ze hem spra keloos bleef aankijken en niet wist wat te doen. Maar Koos had nu goed ondervonden, hoe het is, weerloos vast gekleefd te zitten, cn dus niet weg te kunnen Voor de vogels had de geschiedenis dan ook geen slechte ge- volgen- CORRESPONDENTIE: Beste Nichtjes en Neefjes! Togen onze gewoonte in, wilde ik even een paar achterstallige briefjes beantwoor den. Verleden week bad ik geen ruimte meei- o\or voor de Wagnertjes; dat speet me eig. Daarom nu even. Ze kunnen dan tod» gewoon zorgen, dat bun briefjes Dins dagavond 12 Oct. in mijn bezit zijn. Jaap. W. te Stad aan 't Haringvliet Ileb je je prijsje al ont\angen? Dat hoop ik maar. Wat was t kleine zusje wel blij met die pop! Hoe oud is ze nu? Gelukkig dat ze de kip nog weer te pakken konden krij gen. zeg! Als je nu weer een briefje schrijft, moet je niet in 't donker gaan zitten boor! Andeis moet ik er zoon groote lamp bij opsteken, als ik je letters lezen wil! Doe je de groeten aan kleine Adri! Dag! Jan W. te Stad aan 't Haringvliet. Wat bad jij dat boek gauw uit zog! Je hoiiut ze ker wel van lezen? Heb je dan niet gezien in de krant \an 6 Juli wanneer ik jarig bon? Vraag nog maar eens aan Arie! Die zal liet wel weten. Fijn, dat Bram bet goed maakt. \u, groeten aan Moeder en Vader hoor! Tol over twee weken. Dag, Jan. Arie W. Zoo, valt liet nieuwe rooster niet mee? t Zal ook wel steeds drukker worden wat huiswerk betreft, naarmate je verder komt! Wat gezellig om die zwaluwen zoo gade te slaan! Leuk, dat jullie zoo goed voor ze gezorgd hebben. Zijn ze intussclien al weer vertrokken, of zijn ze er nog steeds Jullie oplossingen waren goed, fijn hoor! Nu, tot schrijvens maar weer! Nu nog even aan allen mijn hartelijke groeten, en dan eindig ik maar weer. Tot de volgende week, hoor! Dag, nic/Jtjes cn neefjes. Het beste tan jullie TANTE TINE Om eens mooi op tc zeggen! THEEVISITE Klein I'iontjes was jarig, on nichtje Selien Die kwant op visite met Doosje. De kindoren zaten heel netjes naast Ma: Rechts Pappie, en links zat het Poesje. Does had cr zijn Zondagsche pakje voor i- r» i aan Ln 1 oes droeg oen splinternieuw schortje. Mamaatje schonk thee, en had heerlijke koek Ln gaf li u n ook ieder een bordj'e. Hap! Hap! zei het hondje, enweg was de koek Toen ging hij tiaar 't hordie van Poesje! Maar die was niet hang; ze vloog op r- i hem af, hn krabde hem flink in zijn snoetje! Toen kwam Moedor Fientje en Maatje V Selien. Ze pakten hun kinders bij d'ooren En bromden; „Foei! hoe ondeugend nu Om zóó de visite te storen! i'.yA

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1935 | | pagina 3