VOOR VROUW EN KIND
ilaat
\1
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 5 OCTOBER 1935
llllff.',
DOOR HET GELOOF
VERBORGEN
GEHOUDEN
KERKNIEUWS
HET ZONDAGSGEBOD EN
HET OPENBARE LEVEN
VOOR DE VROUW
VOOR DE JEUGD
feizet wordt,
zgn. vorm
|oden dient
't be kimg
|e heeft een
Regeering
I tuiging.
Ik voor ken-
li diezc zaak
verbeteren*
pd in 't l>ö-
nie-t ge
ve rbe< teling
I „uien van
It de werk-
Jen W. ach-
Ide richting
j toeslag ge
ler huiverig'
|nd ovor te
bmscht hier
bezwaar te
la! leen een
|en.
„juin aan
aan gaat
ipr. niet ge-
leer za be
llet nood'ig,
|ing wordt
onder de
br. zeer ge-
lardappclcn
suikerbiè-
l toepassen,
J We zullen
■aan en dat
pering van
dergelijke
Voor ons
|en hier.bij
heeft aan
van deze
de land-
Men had
ien bcipaiakl
brden.
maximum-
Ie gehuwde
lliccommis-
|ve hier nu
lmaar spr,
|nd van de
een groo-
i de derde"'
I dat toga li
lden derde"
I, maat re go
lor het ver-
122ig aan to
■zaak reeds
|verkin.g is
Flakkee
|oor kennis
van hon-
■af ge wezen,
•vaarschool
Jeffing van
ziektewet
(gen, vast-
ling wordt
beslissing
al binnen
|t nog niets
gevraagd
lie oprit bij
lorden.
|t de weg
geheime
|en Flak-
Ministcr
kscherij te
ld te ken-
|n Boeren-
September
|/an leden,
jering van
jas bereik
|tus waar-
leer kon-
groote
Iwijl mede
JUwe Exc.
king om-
zaaien ge
ld te ma
de uiter
zaaiplan
redenheid
ming was
roor de te
duidelijk
i het vlas
ht, waar-
geldelijke
3urd door
jet de be-
steunver-
eerbiedig
steun aan
jewikkeld
fend Uwe
uiten van
e Staten,
n bij de
king ko-
roep pro-
doen, uit
ducten in
ns eiland
ïeinde ze
maanden
leveren,
eid vindt,
e verzoe-
in het
u worden
enz
seschen
OUWEN.
ZER.
-a>
VOORDE
IV
ZONDAG
Door het geloot werd Mozes, toen
hij geboren was, drie maanden lang
van zijne ouders verborgen, over
mits zij zagen, dat het kindeke
schoon was; en zij vreesden het
gebod des konings niet.
Hebreen 1123.
De geschiedenis van Mozes in het
biezen kistje heeft reeds voor kinderen
groote aantrekkelijkheid. Ze leert hun
ook reeds vroeg verstaan, dat de Heere
uitkomst kan geven al lijkt het voor men-
schen hopeloos.
Maar wat kinderen nog niet zoo kun
nen verstaan, dat is de oudersmart van
Amram en Jochebed. die van hun kind
tenslotte afstand moesten doen. Daar
kunt ge pas goed inkomen, als God uzelf
kinderen gaf.
..De Heere verblijdde ons met de ge
boorte van een welgeschapen zoon", zoo
leest ge vaak in de advertentie-kolom
men van onze Christelijke bladen. Maar
dat konden ouders in Israël tijdens de
onderdrukking van Farao niet zeggen.
En ook voor de ouders van Mozes was
de geboorte van dit schoone kind geen
oorzaak van blijdschap, maar van angst
en vrees. Want het bevel van Farao was,
dat alle pasgeboren knaapjes in de rivier
zouden geworpen worden.
De Brief aan de Hebreen laat op het
doen van Mozes' ouders een bijzonder
licht vallen. Daar staat toch met even
veel woorden, dat door het geloof
Mozes na zijn geboorte drie maanden
lang van zijn ouders werd verborgen ge
houden.
Ge zoudt geneigd zijn, deze daad
alleen aan ouderliefde toe te schrijven.
Maar die ouderliefde zal toch bij de
andere vaders en moeders in Israël niet
ontbroken hebben. Hoeveel ouderharten
moeten in die dagen niet gebloed hebben,
als ze hun kroost moesten afstaan aan
het kille watergraf!
En zeker, ge behoeft ook die natuur
lijke liefde bij deze ouders van den la-
teren godsman niet voorbij te zien.
Maar het was toch niet die ouderliefde
alleen, die hen tot het schier vertwijfelde
besluit deed komen de geboorte van hun
kind te verzwijgen en hem te verbergen
voor de spiedende blikken van Farao s
trawanten.
Wat hun ouderliefde hiertoe sterkte,
was hun geloof.
Dit geloof was ook bij hen vaste grond
der dingen, die men hoopt, en bewijs der
zaken, die men niet ziet.
Waardoor dit geloof in hun hart werd
gewerkt, wordt niet gezegd. Het is ook
niet noodig geloof te hechten aan wat de
Joodsche geschiedschrijver Flavius Jo-
zephus ergens verhaalt, dat hun een bij
zondere openbaring te beurt zou zijn
gevallen, dat God door dit kind Israël
verlossen zou. Hoe komt deze schrijver
eraan? Het behoort tot die eigenaardige
neiging, die bij het latere Jodendom meer
wordt aangetroffen om de helden van
Oud-Israël te verheerlijken, door uit
denksels, die geen grond vinden in de
Schrift.
Het eenige wat het Oude Testament
ervan zegt is, dat. toen zijn moeder zag.
dat hij schoon was, zij hem drie maanden
verbergde (Exodus 2:2). En ook Ste-
phanus. in zijn rede voor den Joodschen
Raad. gewaagt ervan dat Mozes uitne
mend schoon was (Handelingen 7:20).
Maar van een bijzondere openbaring
Gods omtrent de toekomstige roeping en
taak van dit kind zegt ook hij geen
enkel woord.
Toch kan ook de schoonheid van dit
kind geen grond geweest zijn voor hun
geloof. Men tracht dit dan wel eens zoo
voor te stellen, dat zij uit die schoonheid j
hebben afgeleid, dat God met dit kind
iets bijzonders moest voorhebben.
Doch ook dit is geheel buiten de ge- j
dachtengang der Schrift. Zoo iets zou
eer bijgeloof moeten heeten dan geloof
in den zin, waarin Gods Woord ons dit
leert kennen.
De Hebreërbrief zegt dan ook vol
strekt niet, dat hun geloof zich grondde
op de schoonheid van het kindeke, maar I
dat zij daarin aanleiding vonden om het
te verbergen in plaats van het af te
staan. En onder dit alles gaf het geloof
hun tot dit voornemen de kracht en den
moed.
Neen. ook van het geloof van Mozes'
ouders geldt wat de Schrift leert, dat het
geloof is uit het gehoor, en het gehoor
door het Woord Gods (Romeinen
10: 17).
Metterdaad was er in het Woord
Gods, dat ook Israël vóór Mozes reeds
had, grond genoeg voor de geloofsdaad
van Amram en Jochebed.
Was er niet het verbond met Abra
ham? Was er niet heel de geschiedenis
der patriarchen, waarin de Heere dit
verbond had bewaard en bevestigd?
Mochten deze ouders niet ook voor dit
hun kind de belofte Gods omhelzen: „om
u te zijn tot een God en uwen zade na
u." (Genesis 17 7)?
En druischte het dan niet in, niet
slechts tegen den drang der natuurlijke
liefde, maar nog meer tegen het gebod
Gods, om hun kind over te leveren aan
de handlangers van den gekroonden
moordenaar, die over Egypte heerschap
pij voerde?
Bovendien, zou de Heere niet machtig
zijn om hun kind te sparen?
Zoo nam toen de moeder het hachelijk
besluit om haar kindeke te verbergen,
gelijk Mozes zelf het in Exodus 2 ver
haalt. En de vader stemde erin toe.
Dat dit verband hield met de taak,
waartoe dit kind van God verkoren was,
staat ontwijfelbaar vast.
Alleen, dit verband moet ge dan niet
zoeken te leggen in de overleggingen der'
ouders, maar in Gods eeuwigen raad.
Omdat de Heere hem tot zoo groote
dingen bestemd had. maakte Hij dit kind
zoo schoon, dat het ouderhart er geen
afstand van kon doen.
Zoo kwam het bij hen op, of het niet
mogelijk zou zijn. het jongsken voor Fa
rao s knechten te verbergen. Maar hiertoe
zouden ze den moed gemist hebben, als
niet het geloof hen had doen afzien van
Farao's macht en wreedheid om het oog
alleen te vestigen op Gods almacht en
goedertierenheid.
En dit geloof was van den Heere ge
werkt. Ook dit geloof is in des Heeren
hand het middel geweest om het kindeke
te sparen voor zijn toekomstige levens
taak.
Zoo werd het geloof voor deze be
kommerde ouders vaste grond voor hun
hoop om het kindeke te mogen behouden.
Zoo was het hun een bewijs van de din
gen die men niet ziet.
Te zien was alleen de macht en wreed
heid van Farao en Israels weerloosheid.
En van des Heeren macht en trouw om
zijn vólk van den ondergang te redden,
was niet één enkel tastbaar bewijs voor
handen. O, het was zoo zwaar om daarin
nog te blijven gelooven.
En toch hebben ze erin geloofd. En
toen ze daarop eenmaal het oog vestig
den, zonk Farao's macht en grootheid
daarbij in het niet. Farao mocht onbuig
zaam zijn in zijn zucht om Israël uit te
roeien, des Heeren trouw om zijn volk
in het leven te houden, was nog onbuig
zamer. Zoo vreesden zij het gebod des
konings niet meer.
Door dit geloof hebben zij met hun
kind geschuild bij den Heere.
De Heere heeft dit geloof heerlijk be
kroond. Toen zij hun kind niet meer
konden verbergen, toen het geheim moest
gaan uitlekken, en ze ten slotte voor hun
kind het biezen mandje vlochten, en wa
terdicht maakten en het behoedzaam tus-
schen het rietgewas aan den oever der
rivier neerzetten, toen nam de Heere
'het onder zijn bescherming in het huis
van Farao's eigen dochter.
En nu is wel niet elk kind tot zoo
groote dingen bestemd als Mozes. Maar
wel liggen er voor onze kinderen dezelf
de beloften van Gods Verbond als voor
dat kind.
Laat dan het geloof aan Gods Ver
bond ook ons hopend, vertrouwend, bid
dend werkzaam maken voor onze kinde
ren voor het zaad des Verbonds, voor de
kinderen der gemeente.
Allerlei gevaren bedreigen ook hen.
Wel niet het gevaar van een Farao, die
de kinderkens zoekt om te brengen.
Maar wel andere gevaren. Allermeest
geestelijke.
En tegen die gevaren vindt ge ten
slotte alleen sterking in het geloof, dat
zich vasthoudt als ziende den Onzien
lijke, en Gods Verbond en woorden be
waart.
NED. HERV. KERK
Beroepen: Te Herwen en Aerdt, H. Bak
te Andijk. Te Birdaard, cand. L. J. R.
Kalmijn Ie Utreoht. Tc August i»u.sga, J.
W'iersma, cand. en hulppred. te Haren (Gr.)
Te Culcniiborg, Dl'. A. van Selms tc
llansvveert.
Aangenomen: Naar Terneuzen als
hulppred. Ph. Jac. Greeven te Woerden.
Naar Wieringermeer-Slóotdorp, cand. B
Niiholt te Leeuwarden.
Bedankt: Voor Oosterzee en Echten, H.
W. Waardenburg te Hoogmade. Voor Rand
wijk, L. Blok te Brandwijk (Z.-H.). Voor
Drachten (Evang.), Th. L. v. d. Brag te
OoMorniel'and. Voor Ridderkerk, I hnkc
laar te Leerdam.
GEREF. KERKEN.
Drietal: Te Wierden, J. ten Hove te
Gees, F. Masselink te Eibergen en W. Scheele
te Hoogersmilde.
Beroepen: Te Leerdam, H. Volten te
Bolnes. Te Sui'huisterveen, J. E.
Booij te Hijken. Te Groningen (vac
Miedema), C. Veenhof te Harkstede.
Aangenomen: Naar Donkerbroek (Fr.),
cand. A. Nijhuis te Sneek.
Bedankt: Voor Beverwijk, J. H. Mulder
te Giessen Oud- en Nieuwkerk.
CHR. GEREF. KERK
Tweetal: Te Sreek J. Tolsma te Zaam-
sleg en A. Zwiep Zeist.
Beroepen: Te Kornhorn, A. H. Hilbers
te Groningen.
DOOPSGEZ. GEM.
Beroepen: Te IJlst, J, v, d. Sluis, prop.
te Leeuwarden.
In de Saambinder, het orgaan der 9.eTe^*
Gemeenten, vinden wij een reisbeschrijving
van Schotland, waarin bijzonderlijk gewezen
wordt op den zegen van de handhaving der
geboden Gods in en voor het publieke leven.
De schrijver vertelt, dat in de St. G'les' Ca-
thedraal (waar John. Knox in 1599 voor het
eerst gepredikt'heeft), op een plaatis, die nau
welijks te vinden is. een gedenkteeken van
John. Knox staat En vervolgt dan: „He'aas,
ook de leer van den Reformator is in een hoek
"eduwd. Toch is in Edinburgh en in geheel
Schotland nog de indruk van de strenge refor
mafcie niet geheel uitgewischt. Met name de
heiliging van den Zondag is er voor schier
alle andere landen beschamend streng.
Des Zondags zijn alle winkels in Schot
land gesloten, ook in Edinburgh, een stad
van ruim 400.000 inwonen^. Geen dans
zaal is er open In Nederland acht men
de onderhouding van Gods gebod in het
publieke leven onmogelijk. In Schotland
wordt het bewijs eeleverd, dat de rege
len die God geeft, aan het welzijn des
volks geen afbreuk doen".
AFSCHEID Ds. H. TORENBEEK
Ds II. Torenbeek hooft Zondag j.l.
afscheid genomen van de Geref. Kerk te
Iersek e. sprekende o\er Joh. 20 30 en 31
In den cloor B. en \V. bijgewoonden dienst
heelt Ds J. Koolstra van Kruiningen, den
naar Driebergen \ertrekkenden leeiaar toege
sproken. w aarna dezen werd toegezongen I's,
121 vers 4.
KERKBODE OPGEHEVEN
De bekende kerkbode der classis-Zierik-
zee van de Geref. kerken in welke de hoofd
redacteur Dr J. v a n L o n k I» u y zen ie
Zierikzee artikelen en beschouwingen schreef
houdt als zoodanig op te bestaan en gaat
over in de provinciale Zeeuwsclie Kerkbode
als een periodiek daarin opgenomen „bij
blad voor Seliouwen-Duivcland, Tbolcn en
Noord-Ik» velaml
Ds. J. D. BARTH
Naar we vernemen is Pa J. D. Barth, I
sedert enkele weken predikant bij do Geref.
Gemeente van Dordrecht opnieuw vrij
ernstig ongesteld geworden. j
Op het voormalige Hunnerpark le Aijmegen is men druk doende met het afgravingsmerk naar den oprit van de nieuwe Waalbrutj.
WAAR LEVEN WE VOOR
Wat is het soms ontzettend1 mocilljtf, Tn
ons leven blij en welgemoed onze taak fe
vervullen en vertrouwend te doen, wat ons
opgelegd wordt!
Dikwijls, wanneer we gaan nadenken
over onszelf, ons leven en ons werk, hebben
we een gevoel, alsof alles om ons heen even
leeg, troosteloos en donker is. Hoeveel da
gen in een jaar kunnen we tellen, waarop
wo waarlijk met diep-gevoeldc levensblij
heid onze roeping getrouw vervuld hebben?
Als we eerlijk gaan wegen en keuren, och,
•dan zijn er toch eigenlijk maar weinig
oogenblikken, waarin we werkelijk ons be
voorrecht voelen, omdat wc mogen leven!
Het werkelijk „leven" in de dieper bctee-
kenis van het woord, is er slechts zelden.
Dagen, ja vaak weken verloopen, waarin
we ons werk welk dan ook doen, om
dat het nu eenmaal „moet", 't Is nog mooi,
wanneer we 't zonder zuchten en klagen
doen! Maar met vuur en liefdeo, daar
komt zoo weinig van tereohit! Een enkele
keer, een korte tijd, kan échte ópveerende
levensmoed ons „bergen doen vei-zettcn",
zonder zelfbeklag of ontevredenheid ons
doen werken met uiterste krachtsinspan
ning. Maar de inzinking daarna is dan vaak
ook dubbel groot!
Onze arbeid beschouwen we aTs een
■plicht, op een enkele werlklooze na die
dooi' ontbering de waarde van geregelde
arbeid op de juiste waarde leert schatten
vinden we bijna allen werken over 't alge
meen: een noodzakelijk kwaad. Natuurlijk:
we zeggen dat zoo niet hardop. Niemand
zal dat gauw doen. Want de meesten van
ons weten daarvoor toch nog té goed, wat
een zegen do arbeid voor ons is. Neon, als
we met anderen er over spreken, dan is bet
meestal: „we mogen dankbaar zijn, hoor,
dat wc wciik hebben!" Maar schuilt achter
deze wetenschap niet vaak do scTTrijnende
vraag... „en toch, hoe zou het komen, dat
ik vaak geen moed heb ,o<m aan mijn werk
te beginnen, geen lust, om het te gaan ver
richten? Wc duwen moedig dc tegenzin
tegen liet werk terug wc willen er niet
aan toe geven en tóch werkt dat moede-
looze gevoel, dat vooral in deze tijd zich
laat gelden, méér verlammend, dan we ons
zelf en anderen willen bekennen.
En om dan tóch nog moed cn \iekomst-
verwachtingen tc houden, gaan we ons in
spannen, niet meer om ons wérk zoo goed
mogelijk tc doen, en daardoor onze persoon
lijke levensblijheid tc vermeerderen, maar
om door middel van het werk, onszelf
iets te kunnen verschaffen, dat ons scha
deloos stelt voor dc last, die onze dagelijk
se lie taak ons geeft.
We gaan jagen naar geld, naar genot,
naar eer! Wanneer ons werk maar verzoet
wordt door een aanlokkelijk salaris, wan
neer we ons, na de werktijd door middel
van dat geld maar genot kunnen verschaf
fen, wanneer we in ruil voor ons werk maar
eer en aanzien van mensclcn ontvangen....
da, ja dan begint het leven ons nog weer
levens-wa a r d te schijnen. Geld, genot,
eer! Dr. J. H. Bavinck noemt ze: „de drie
afgoden" van hen, die niet meer in het
leven op zichzelf, in dc arbeid als arbeid,
bun vreugde vinden kunnen, louter omdat
dat Leven en die Arbeid docv God hun ge
geven werden.
Ze gaan ai hun krachten inspannen
ja, maar niet omdat ze het werk op ;\ch-
zelf zoozeer de moeite waard vinden. Het.
geld, dat er voor betaald wordt, dat loki
aan, en dat maakt, dat ze nog doen, wat
hun taak is.
Ze haasten zich bij hun dagtaak, niet
omdat ze de tijd willen uitkoopon, en zoo
veel mogelijk actief hun korte leven willen
doorbrengenmaar omdat na het werk
liet genot heil lokt. liet genot, dat de smart
van liet „moeten" zwoegen, verzacht.
Ze doen hun uiterste bost, om liun werk
zoo volmaakt mogelijk te verrichten, niet
echter, omdat'ze zich geroepen voelen, hun
taak te vervullen op dc meest volmaakte
wijze, maar omdat .ze balken naar de goed
keuring van de menschcn, de eerbewijzen,
van hun medeinenschen.
En in de jacht naar dat alles lijk t. het
leven weer belangrijk en aantrekkelijk te
worden! Maar als er niet meer is dan de
hoop op rijkdom, geyro/ng en eer, wat is
het leven dan" tóch eigenlijk ami!
Nu lijkt het, als we de opsomming zoo
lezen: geld, genot, en eer, alsof het toch
slechts een deel van de mensehen is, wien
liet daarom gaat. Tocfi moeten we voor
zichtig zijn, met het afschuiven van dit
verkeerde levensideaal op slechts een be
paalde groep, z.g. „wercldsch-gczindc" meiT-
sclien! Wie eerlijk eigen gedachten en be
doelingen naspeurt zal dikwijls merken hoe
in ons allen de zucht naar deze dingen
leeft
W ij weten heel goed, dat we niet o ni
liet loon mogen werken. Dat geld geen blij
vend geluk kan brengen. Maar wie kan dat
in de practijk aan ons zien? We doen toch
immers allen even hard mee, om onze
levenspositie te verbeteren, om ons „op tc
werken", om onze inkomsten tc doen ver
meerderen! Natuurlijk" is dat opziclizclf niet
tc vcroordcelcn. Maar: waar is de grens?
Er is hier maar één schrede tusschen nor
male ontplooing van al onze krachten, 'ten
einde zooveel als ons gegeven is, ook terug
te geven in onze arbeid, én: een steeds on
bevredigd en meer verlangend bogeer^n
naar geld, naar vermogen, naar rijkdom
W ij weten óók heel goed, dat genot hier
op aarde ons nooit volkomen voldoen kan.
Dat wc toch altijd blijven voelen die niet-
te-stillen honger naar vreugde en genietin
gen van blijvende waarde. Genot hier op
aarde is nu eenmaal nooit volmaakt. Er
blijft steeds iets te wonschen over. En 't al
lerergste is: hoe meer genietingen we ont
vangen, des te grooter wordt liet verlangen
i er naar; des te meer gaan we de behoefte er
aan gevoelen. Als Dr. Bavinck dc zucht
naar genot bespreekt, noemt hij als grootste
bezwaar, dat onze gewone rekensommetjes
op 't geliied van genot niet doorgaan. In
ons dagelijksch leven geldt algemeen: 1 en
1 is 2. Maar bij genot is 1 en 1 m i n d e r
dan 2. Dat is het erge. Eenzelfde genot, voor
dc tweede maal gesmaakt, schenkt nooit de
voldoening, die we er de eerste maal door
•kregen. Wat men eerst een groot feest vindt,
telt later nauwelijks meer mee als genot.
Men went aan alles Daarom kan genot
ons nooit bevredigen!
En eveneens weten we goed, dat „men-
schon-e e r" zoo weinig waarde heeft. Wc
beweren meermalen du! we om de men
schcn dan ook niets doen of laten, cn ons
van hen niets aantrekken. Maar dat is
dwaasheid! Zooals voor ons lichaam oen
i omgeving niet frissobe lucht aanwezig moet
zijn, zoo behoeft ons geestelijk leven een
sfeer van waardeering en goedkeuring, die
anderen vormen door oen gunstig oordeei
over ons werk. Iemand, die absoluut nergens
'geëerd of geliefd is, en wiens werk door
niemand gewaardeerd wordt, voelt zich on-
.begrepen en zijn leven eindigt in een mok
kend verwijten en in algeiicele teleurstel
ling en levensmoeheid. We kunnen nu een
maal niet buiten die sfeer van liefdevolle
waardeering.
Maar daarmee is niet gezegd, dat we ons
bij ons weten in mogen stellen op de
wonschen en oordeelvellingen van anderen!
Ons werk moet hoofddoel blijven. Wij
J spannen onze uiterste krachten in dat 's
plicht maar: dan alleen, om het w r k,
dat zoo belangrijk is, en de zaak, waarvoor
wc ons uitsloven.
Zoodra echter onze ijver ontspoort en ont
aardt in een eerzuchtig jagen aar anderer
eer cn bewondering, dan is het waarde
volle er uit weg. Dan gaat hel ons niet
meer om ons werk, of om de zaak, die ons
lief was, maar om onszèlf. En daarmee
komt noodgedwongen ons werk op het twee
de plan, en is moteen de mooiste drijf
kracht aan ons streven ontnomen.
Het is fout gezien, om geld, eer en ge
not te gaan verlangen als schadevergoeding
voor de niet begeerde arbeid. Zij geven
toch géén van alle een blijvende voldoe
ning.
We moeien arbeid cn genot niet scheiden.
Genot is juist het begeleidende resultaat
van de arbeid. Ons wérk moet ons voldoe
ning cn vreugde schenken; die blijdschap
is veel duurzamer dan genot, dat door mid
del van geld verkregen moet worden.
Als we willen leeren „leven", zooals
eigenlijk onze jaren en krachten van rede
lijke en zedelijke menschen gelijk we toch
zijn, ons daartoe in staat stellen, dan moe
ten we de arbeid meer gaan doen uit dank
baarheid, omdat we er de gelegenheid toe
krijgen, met geheel ons vermogen Gods
Schepping, ja, God zelf te dienen.
Eigenlijk is or maar Eén, die waarlijk
„geleefd" heeft. Dat was de mensch Jezus
.Christus.
Hij verachtte het geld niet; als ruilmiddel
on middel om anderen te helpen, schatte Hij
het op de juiste waarde. Maar streng klonk
tooh ook do eisch tegen den rijken jonge
ling: „Verkoop, wat gij hebt en geef het den
armen!"
Jezus versmaadde ook het genot niet. Hij
was de gast op een bruiloft. Maar zijn hoog
ste vreugde was toch, te volbrengen de wil
Zijns liemolx hen uiers. Ook de eerbied en
waaraeering van wie Hem kenden waren
den Heiland niet onverschillig.
De smaad Ilem door Zijn \ijandcn aan
gedaan, griefde Jezus diep. Maar: Ilij kwam
toch om Zijn verlossingswerk op aarde te
volbrengen, en wanneer dan dat werk be
stond in het waarschuwen en beschuldigen
der voorname Farizeeën aan wier gunst
en vriendschap Jezus toch anders zoovéél
had kunnen hebben, omdat zij zulk een
groote invloed hadden dan geoselt Chris
tus hen met rle scherpste woorden, hen ver
gelijkend mot gepleisterde graven! De Hei
land volbrengt dan Zijn taak even getrouw,
als wanneer Ilij geroepen is, do kinderen tot
Zich te roepen, en hun do zaligheid te be
loven! Jezus vreesde niet het oordeel oer
menschen!
Daarom kan de Heiland zoo rustig ver
trouwend zijn werk op aarde doen. Naar
geld of good, oor of aanzien, weelde en ge
not verlangt Jezus niet.
Daarom houdt .Jezus temidden van de
grootste droefheid en oe wreedste vijand
schap, toch moed en krachten, om Zijn werk
tc voleindigen.
Evenals de Heiland ons leert „bidden",
leert Hij ons leven" En zooals we Zijn
gebed naspreken moeten we op Hem zien
in Zijn leven op narde, cn biddend hem
daarin navolgen. We hebben een roeping tc
vervullen; dat is liet kenmerk van onze
verheven bestemming. Daarom moet dat ons
levensideaal worden. Wanneer we elke dag
uit dankbaarheid b 1 ij doen, wat onze hand
vindt om te doen, zal ons dat vreugde ge
ven, en tot zegen zijn! Daar „leven" we
voor!
ZIJN VERDIENDE LOON
Kees Verhagen werd altijd „dc plaag van
het bosch" genoemd. En geen wondei
Geen vogeltje was voor hom veilg. Als
Kees een uurtje vrij was, kon je er zeker
van zijn, hem te vinden in het bosch, met
een lijmstok.
Vogels vangen is a 11 ij d een onbarmhar
tige bezigheid, maar zooals Koos liet deed,
dat was hcelemaal leelijk. Aan een stokje
plakte,hij graankorrels, stukjes brood, enz.
cn het heolc stokje smeerde hij met een
érg kleverige lijmsoort in. Deze stok zette
hij tusschen de bladeren, en als dan de vo
gels kwamen, de korreltjes en kruimeltjes
er af pikten, en daarna weg wilden vliegen
bleven hun poot jes in de lijm kleven, en ze
waren gevangen!
Iloe banger de diertjes werden, dos te
meer gingen ze slaan met do vleugeltjes,
maar des to meer ook kwamen ze in aan
raking met de lijm, totdat op 't, laatst poot
jes, vleugels en kopje, alles tegelijk, vast
geplakt zat.
Het gebeurde vaak, dat de arme vogel
tjes, hij het spartelen om los Ie komen', één
of beide pootjes braken; als dat gebeurd
was. sloeg Kees ze dood; anders haalde hij
de bange diertjes van de lijmstok af en
zette ze in ecu Rooi* Lang bad. hij daar
nooit plezier van, want na een paar dagen
stierven de vogeltjes toch. Want wilde \o-
geltjes houden het in een kooi niet uit.
I Bovendien vergat hij, het noodige voedsel
en drinken aan dc arme beestjes te geven...
j Hoeveel straf men er Kees ook voor gaf,
hoeveel verdriet hij er andere menschen
ook mee deed, zijn leelijk kwaad leerde hij
niet af!
Tothij eens een lesje kreeg, dat hij
niet licht meer zou vergeten
liet was op een vrije Zaterdagmiddag.
Kees had zijn lijmstok weer in orde ge
maakt, en was naar het bosch gegaan, om
j als altijd zijn wreed vermaak weer
uit te gaan oefenen. De breede straatweg
van het dorp, waar Kees woonde, naar de
groote stad, die juist langs het bosch voer*
de, werd gerepareerd. Groote teerplassen
i lagen nog op de weg. De vele auto's, die
j over dc weg stoven, moesten nu eens links
dan weer rechts uitwijken. Kees, die zoo
gamv als 't maar kon bij het bosch wilde
zijn, om zoo spoedig mogelijk arme vogel
tjes te kunnen mishandelen, was achter
j aan een vrachtauto gaan hangen. Bij een
plotselinge zwenking van de weg echter
verloor Kees zijn evenwicht, cn kwam met
een geduchte smak op le weg terecht
midden in een pas op de weg gegoten teer
plas. Hij had nog geluk, want behalve een
paar flinke schaal wonden, deerde hom
niets. Ilij wilde opstaan, maar...uat
ging niet. Met duizend handen scheen de
teer hom vast te houdenHij plakte
aan dc straat vast, zooals met schrik
kwam Kees tot die ontdekking! zooals
een vogel aan de lijmstok.
Er was geen mensch te zien; de wegwer
kers waren naar huis (het was Zaterdag
middag), en ze zouden niet voor Maanuag
terugkomen. De duisternis viel. Als er eens
een auto kwam, die een beetje te veel links
hield, zouden die w ielen precies over zijn
«hoofd gaanHet angstzweet brak hem
uit. Ilij trok, hij trok uit alle macht; met
de grootste moeite kreeg hij tenslotte een
hand vrijbehalve een paar velletjes
van de geschaafde plek; d i e bleven in do
teer vast kleven. Hij rukte zijn muts van
zijn hoofd, legde die op de grond, cn daar
op kort hij met zijn hand steunen, zonder
dat deze weer opnieuw vast zou kunnen
plakken. Toen trok hij verder telkens
een rukje nog een ruk wéér één
dc andere hand kwam vrijnog één
de elleboog liet loswéérdaar
kwamen zijn schouders weer vrij!
Zijn jas cn broek bleven nog kleVcn
Daar, opeens, hoorde hij in de verte een
auto aankomen! Met een paar wanhopige
rukken wist Koos zich geheel los tc trek
ken, en eindelijk vrij rolde hij door
de wilde rukken achterover in do sloot
In groote vaart snorde de auto voorhij,
vlak langs de plek, waar Kees gelegen had
Hoe hij thuis kwam, wist hij later zelf
niet meer, maar wel, dat zijn Moeder zóó
schrok, toen ze hem zag, dat ze hem spra
keloos bleef aankijken en niet wist wat te
doen.
Maar Koos had nu goed ondervonden, hoe
het is, weerloos vast gekleefd te zitten, cn
dus niet weg te kunnen Voor de vogels had
de geschiedenis dan ook geen slechte ge-
volgen-
CORRESPONDENTIE:
Beste Nichtjes en Neefjes!
Togen onze gewoonte in, wilde ik even
een paar achterstallige briefjes beantwoor
den. Verleden week bad ik geen ruimte
meei- o\or voor de Wagnertjes; dat speet
me eig. Daarom nu even. Ze kunnen dan
tod» gewoon zorgen, dat bun briefjes Dins
dagavond 12 Oct. in mijn bezit zijn.
Jaap. W. te Stad aan 't Haringvliet Ileb
je je prijsje al ont\angen? Dat hoop ik
maar. Wat was t kleine zusje wel blij met
die pop! Hoe oud is ze nu? Gelukkig dat
ze de kip nog weer te pakken konden krij
gen. zeg! Als je nu weer een briefje schrijft,
moet je niet in 't donker gaan zitten boor!
Andeis moet ik er zoon groote lamp bij
opsteken, als ik je letters lezen wil! Doe je
de groeten aan kleine Adri! Dag!
Jan W. te Stad aan 't Haringvliet. Wat
bad jij dat boek gauw uit zog! Je hoiiut ze
ker wel van lezen? Heb je dan niet gezien
in de krant \an 6 Juli wanneer ik jarig
bon? Vraag nog maar eens aan Arie! Die
zal liet wel weten. Fijn, dat Bram bet goed
maakt. \u, groeten aan Moeder en Vader
hoor! Tol over twee weken. Dag, Jan.
Arie W. Zoo, valt liet nieuwe rooster niet
mee? t Zal ook wel steeds drukker worden
wat huiswerk betreft, naarmate je verder
komt! Wat gezellig om die zwaluwen zoo
gade te slaan! Leuk, dat jullie zoo goed
voor ze gezorgd hebben. Zijn ze intussclien
al weer vertrokken, of zijn ze er nog
steeds Jullie oplossingen waren goed, fijn
hoor! Nu, tot schrijvens maar weer!
Nu nog even aan allen mijn hartelijke
groeten, en dan eindig ik maar weer. Tot
de volgende week, hoor!
Dag, nic/Jtjes cn neefjes. Het beste tan
jullie
TANTE TINE
Om eens mooi op tc zeggen!
THEEVISITE
Klein I'iontjes was jarig, on nichtje Selien
Die kwant op visite met Doosje.
De kindoren zaten heel netjes naast Ma:
Rechts Pappie, en links zat het Poesje.
Does had cr zijn Zondagsche pakje voor
i- r» i aan
Ln 1 oes droeg oen splinternieuw schortje.
Mamaatje schonk thee, en had heerlijke
koek
Ln gaf li u n ook ieder een bordj'e.
Hap! Hap! zei het hondje, enweg
was de koek
Toen ging hij tiaar 't hordie van Poesje!
Maar die was niet hang; ze vloog op
r- i hem af,
hn krabde hem flink in zijn snoetje!
Toen kwam Moedor Fientje en Maatje
V Selien.
Ze pakten hun kinders bij d'ooren
En bromden; „Foei! hoe ondeugend nu
Om zóó de visite te storen!
i'.yA