VOOR VROUW EN KIND Huldiging Dr. Jac. P. Thijsse MAAS- EN SCHEL DEBODE ZATERDAG 27 JULI 1935 LAAT U MET GOD VERZOENEN De populaire 70-jarige natuurvorscher VOOR DE VROUW /OOR DE JEUGD VOORDE Zoo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus' wege: laat u met God verzoenen. 2 Coriatihe 5 20. Tot wie gaat dit woord: laat u met God verzoenen? Alleen tot den wereld- ling, die zonder kerk of godsdienst leeft? Of tot de nog onbekeerden, die wel in de kerk en onder den dienst van God verkeeren, maar er met hun hart niet bij zijn? En kunnen dus de geloovigen dit woord, als niet tot hen gesproken, langs Zich heen laten gaan? Op die vraag mogen we ons wel be zinnen. Het is zoo teer en tegelijk zoo diep ingrijpend ernstig, dat woord: laat u met God verzoenen. Immers, het zegt tot degenen wien het aangaat dat ze leven onverzoend met God. En onver- zoend wil zeggen, dat er oneenigheid bestaat, dat God uw wederpartij is en gij Gods wederpartijder. Waarin moet dat eindigen! Maar het is ook zoo feeder, dat God Zijn gezanten zendt om u te laten waar schuwenneen te laten bidden: Leef toch niet in vijandschap voort, maar laat, o laat u met Hem verzoenen. Geef uw tegenstand op! Is er dan bi) mij vijandschap tegen God? Zoo vraagt zich als vanzelf af een ieder, voor wien dit woord nog iets meer is dan een holle klank, die wel veel geluid geeft, maar waarvan de zin en beteekenis niet is te vatten. Laten we toch niet ruw en gevoelloos zulke woorden op onze lippen nemen tegenover anderen of tegenover onszelf. Laten we ons er toch niet van afmaken tnet een leerstelling. Ben ik dan een vijand van God? Zoo zal zelfs wie in onverschilligheid ten opzichte van God en zijn dienst voort leeft tegenwerpen, mogelijk ook zichzel- ven afvragen, zoodra dit woord tot zijn besef doordringt. Ben ik dan een vijand van God? zoo Vraagt min of meer geprikkeld wie be vangen is in een misvatting omtrent de leer van de vergeving der zonden, die krachtens het verbond der genade ons en onzen kinderen is geschonken. Wat hierop te antwoorden? Het komt erop aan, oprecht te zijn met uzelf, oprecht te zijn bovenal met uw God. En ja, dan is het toch wel duidelijk, dat onverschilligheid tegenover God en zijn dienst, onverschilligheid omtrent zijn waarheid en zijn kerk, voortkomt uit liefdeloosheid jegens Hem. En liefde loosheid jegens God is toch slechts de keerzijde van vijandschap tegen Hem. Een vijandschap, die wel onder onaan doenlijkheid schuilt blijft en sluimert, maar die wakker wordt en uitslaat, zoo dra God u met tegenheid bezoekt, en ge bemerkt, dat Hij het is die zich tegen u stelt. Maar vijandschap tegen God kan zich ook maskeren met gehechtheid aan leer en kerk en godsdienstvormen, 't zij oud of nieuw, sober of weelderig. Als het geloof in den Heere Jezus en de liefde tot God en zijn volk niet in ons hart is en niet het beginsel is dat de praktijk van uw leven beheerscht, dan Leeft ge nog onder de betoovering der zonde, die vijandschap is tegen God. En als nu uw God u laat zeggen door Christus' gezanten, ja u laat bidden: Laat u met God verzoenen, erken dan daarin de wonderlijke en groote liefde Gods, die naar u als zijn vijanden uitgaat, om u tot zich weder te brengen. Wonderlijk is die liefde Gods. Want de verwijdering, de breuk, de vijand schap is niet van Hem uitgegaan, maar van u. Niet Hij heeft u gekrenkt en oorzaak van klacht gegeven. Maar gij hebt Hem tot toorn verwekt. En ondanks dit alles heeft God niet gewacht, totdat gij Hem zoudt zoeken om verzoening te bewerken, maar Hij is u voorgekomen met u verzoening te be reiden door Christus Jezus. Meer nog: God laat het u niet maar vormelijk mededeelen, dat gij weer tot Hem kunt komen. Neen, lïij laat de boodschap der verzoening bij u aandrin gen. of gij het toch van Hem geloovig wildet aannemen, of ge uw in den grond vijandige wantrouwige vrees toch wildet laten varen, en weer met Hem en voor Hem wildet leven. Zeker, dit sluit ook in, dat gij uw vijandschap tegen God opgeeft, dat gij Hem weer gaat liefhebben, dat ge uw wederstrevige houding jegens Hem Iaat varen en weer gaat willen en doen dat gene waarin Hij lust heeft. Maar omdat uw God wel weet, dat ge dit niet kunt, zoolang ge niet weet, dat er voor uw zonden bedekking en verge ving is, daarom heeft Hij eerst die zon den bedekt met het bloed van Jezus Christus, zijn eigen lieven Zoon. Daarom Iaat Hij u daarvan verzekering doen door zijn gezanten. Zoo overwint zijn wonderbare Godde lijke liefde de vijandschap van uw hart. Hij laat zijn licht schijnen over die duis tere vijandschap, die gijzelf niet weet te verklaren, die ge u zelf niet eens bewust zijt, maar die het gevolg is van uw eigen zonde en afkeering van Hem, Die vijand schap, die in uw hart geen plaats over laat voor de gedachte aan vergeving. Die vijandschap, waardoor ge uw zonde kleineert voor eigen besef, en (zonder linge tegenstrijdigheid) tegelijk over die zonde niet heen kunt komen noch geloo- ven, dat bij God de mogelijkheid bestaat om zonder aan recht en waarheid te kort te doen haar te bedekken. Zoo gezien, wordt het duidelijk, dat dit woord: laat u met God verzoenen, waarlijk niet uitsluitend bestemd is voor degenen die openlijk of heimelijk onver schillig of vijandig staan tegenover God en Zijn Woord, tegenover zijn dienst en zijn Kerk. Het komt ook tot degenen, die hun tegenstand hebben opgegeven en zich voor het uiterlijke naar dat alles voegen, niet uit geveinsdheid, maar met zekere instemming en sympathie, en die toch het Evangelie der verzoening niet ten volle aanvaarden, die nog altijd onder de vreeze des oordeels beklemd zijn, en rondloopen als met een dolk in het hart. Ook hun geldt deze bede: Laat u toch met God verzoenen, blijf toch niet op een afstand, kom toch tot Hem, geloof toch zijn woord ten volle. Laat u geheel met God verzoenen. Want half verzoend is toch eigenlijk nog onverzoend. Aan Gods liefde twijfelen gaat niet samen met God liefhebben! En nu degenen, die zich van heeler harte tot God bekeerd hebben, die het Evangelie gelooven en naar Gods ge boden wandelen, is ook bij hen voor Natuurmonument op Texel aangeboden dit woord nog plaats? Zij zijn nu toch met God verzoend, zij hebben immers vrede bij God gevonden? Hoe ge u vergist, zoo ge meent, dat ze daarom geen verzoening meer behoeven! Of gaat niet elke zonde opnieuw tegen de verzoening in? Is niet elke zonde, wat haar strekking aangaat, een verbreking van den vrede tussenin God en onze ziel? Ja, is het niet iets vreeselijks, dat wij wetende hoe vreeselijk alle zonde is èn wetende dat over onze zonden voor ons verzoening gedaan is nochtans eiken dag weer zondigen? En wat, wat kan daartegen ons baten dan telkens opnieuw de verzoening van onze zonden te zoeken daar waar we ze eens gevonden hebben? Ja, God voorkomt ons hierin zelfs door ons te laten bidden eiken dag er, gedurig: laat u met God verzoenen. Want Hij weet, hoe ook de zonden na onze bekeering ons van Hem vervreem den. Hij weet, dat één zonde aanleiding kan worden tot een terugzinken in onzen vorigen toestand, tot een onverzoend voortleven tegenover Hem, uit vrees van geen genade te vinden. Daarom laat Hij het allen, ook de liefste onder zijn kinderen, gedurig eg gen: O leef toch nooit onverzoend. Er is verzoening voor uw zonden, niet eens, maar tel ens weer. Laat u dan met God verzoenen, opdat ge vrede moogt hebben èn houden bij uwen God door Christus Jezus. DE KERK, GEDWONGEN TE VLAGGEN De regeerings-president van Osnahriick doet weten, dat een deri der geestelijken nog steeds meent zich te kunnen onttrekken aan de natuurlijke plicht van het uithan gen van de vlag op kerken en kerkelijke gehouwen op feest- en herdenkingsdagen van den nat.-soc. staat. Zelfs de oproep der regeering om de vlag te hijschen op den dag van de teraardebestelling van de slacht offers van Reinsdorf is door talrijke geeste lijken niet nagekomen. Zij hebben zich daar mede klaarblijkelijk builen de volksgemeen schap geplaatst. Hun houding is bovendien in staat orde en rust in gevaar te brengen. „Nadat ik herhaaldelijk aldus gaat de ze bekendmaking verder bij de toonaan gevende kerkelijke instanties er op heb aan gedrongen zorg te dragen voor een behoor lijk uithangen van de vlaggen aan kerkelijke gebouwen, doch deze instanties zich buiten staat hebben getoond het vlag-gebod te doen uitvoeren, zal ik van nu af aan tegen iede- ren geestelijke, die handelt in strijd met de betreffende bepalingen, de machtsmidde len van den staat toepassc-n". In de met pal-men en bloemen kwistig versierde Koningszaal van „Artis" te Am sterdam, heeft gistermiddag een talrijke schare vrienden en vereerders den popu- lairen natuurvorscher Dr Jac. P. Thijsse hartelijk gehuldigd ter gelegenheid van zijn 7Qsten verjaardag. Spontaan klonk het gul applaus, toen de jubilaris met zijn eohtgenoote en verdere familieleden de zaal betrad en onder de palmen plagts nam. Het waren schier allen vooraanstaande uersonen op het gebied van natuurstudie, toerisme en buitenleven, die hier bij elkander waren om een pionier in hun kring te huldigen. Namens een speciaal gevormd comité sprak in de eerste plaats prof. dr Th. J. Stomps den 70-jarige zeer waardeerend toe. Hij deed dit. zeide spr., om Dr Thijsse op dezen dag den dank van het Nederland- sche volk over te brengen. Duizenden toch heeft de jubilaris door woord en geschrift opgewekt tot liefde voer de natuur. En stu die van de natuur verlevendigt de liefde er voor en voert vanzelf tot bescherming van de natuur. Spr. wees er op, dat tegelijk ook het tijd schrift „Be Levende Natuur" jubileert. Het beslaat nu veertig jaar. In dit blad, in an dere bladen, in boeken en geschriften, ook in de bekende albums van Verkade, heeft Thijsse zoovele jaren reeds geschreven. Wei nigen, getuigde spr., hebben zóó gezwoegd voor natuur en cultuur, en in een uur als dit herdacht spt\ de overleden vrienden van den jubilaris: Jaspers en Heimans, met wie hij zoo vruchtbaar samenwerkte. De vele vrienden van den jubilaris, be sloot spr., hebben een Comité gevormd om Dr Thijsse een huldeblijk aan te bieden en deze kern van het Noderlandsohe volk is in staat gesteld op Texel een gebied aan te koopen, een natuurmonument, waaraan de naam van Dr Thijsse zal verbonden blij ven. In l'/s week, zei spr., Was het benoo- digde bedrag, f 10.00(1, bijeen, en ook Prin ses Juliana heeft zich niet onbetuigd ge laten. Dit natuurmonument stelde prof. Stomps Dr Thijsse thans ter beschikking. Dr Thijsse verheugde zich er in zijn dankwoord over, dat bij heeft mogen mede werken om ons dierbaar Nederland dichter te brengen bij zijn bewoners. Over het ge schenk verblijdde spr. zich, want aan Texel heeft hij aangename herinneringen. Aan wie zal spr. dit natuurmonument nu foe vertrouwen' Het is nergens veiliger dan onder de hoede van de Vereeniging tot Be houd van Natuurmonumenten en daarom droeg spr. dit geschenk van het Nederland sehe volk over aan het Bestuur dezer Ver eeniging met de voorwaarde, dat de baten ten goede komen van de natuurbescherming De he'ft hiervan zou hij in ieder geval ge stort. willen zien in een fonds, waaruit be kostigd wordt een natuurmonument in Zuid-Limburg tot een hulde aan de nage dachtenis van ziin reeds lang overleden vriend Dr E. Heimans, die voor Zuid-Lim burg zeker niet minder heeft gedaan dan spr. voor Texel. De voorzitter der genoemde vereeniging, mr P. G. van Tiejihoven, Verklaarde hierna, dat de vereeniging gaarne aan de gestelde conditie zal voldoen en aanvaard- BRUTALITEIT Hierover zegt do schrijfster van: „Zede lijke Opvoeding", uit welk boek we ook verleden week enkele fragmenten plaats ten, het volgende: „Bijzonder groot schijnt in school en huis de wzoe-king, om een kind weg te zenden, als het brutaal is geweest. Nu is brutaliteit vaak het gevolg van iets drif tigs, iets prikkelends in de stem, de woor den, de manieren van den opvoeder, zoo- dat hij ze in veel gevallen zelf uitlokt. Is zij geuit in woorden of daad, dan is 't heel gemakkelijk, zoo'n kind met een stort vloed van booze woorden tie overstelpen en verdere ongepastheden te smoren in een mokkend, weerbarstig zwijgen. En ltog gemakkelijker, met fonkelende blik en met verheffing van stem te zeggen: „Ga heen, ik kan je niet mrer zien!" Maar dat is den opvoeder onwaardig. De Majesteit doet zich weer in hem geiden Hij stelt zich partij, do belee-digde partij, en de straf is: wraak. Hij maakt zich kind tegenover het kind en alleen hot recht van den sterkste in de laagste zin bezorgt bom de overwinning. Een opvoeder, die zich beleeddgd voelt door de brutale woorden van een kind, stelt zioh wel schijnbaar hoog, maar in werkelijkheid laag. H-et kind moet wet,en, dat de opvoeder door die brutaliteit niet te beleedigen is, en. dat die onaardige woorden hem niet kunnen kwetsen in zijn eergevoel, maar hem alleen kunnen be droeven om den wil van het kind, dat zoo leelij-k tegenover hem kan handelen. Hoe hooger de opvoeder staat, dlos te min dei- staat hij in werkelijke toorn tegen over des te meer staat hij met be langstelling naast het kind, om het te helpen in de strijd tegen zijn gebreken. Dowt een kind ongepast in woorden, ge baren of zwijgen, dan is het ook nog niet altijd zeker, dat dit brutaliteit is! Soms uit verlegenheid zich in brutaliteit. Soms ook is een plotselinge uitval niets anders dan een öf spontane óf lang bedwongen, eindelijk gedurfd® uiting van zedelijken moed. Vaak ook weet een kind zélf ndet goed, wat het zegt. Tegenover werkelijke brutaliteit van liet kind past den opvoeder vaak een ernstig zwijgen, een onafgewende, hoogst verbaas de blik op, in d-en schuldige. Tien tegen cén, dat de zondaar 't. hoofd buigt vol schaamte. Dan zegt de opvoeder b.v. lang zaam, ernstig, maar niet onvriendelijk ,Dat is je zeker uit de mond gevallen, zoo iets zul je geloof ik nooit weer doen!" Misschien zelfs zegt hij in 't geheel niets. Daarmee kan de zaait uit zijn, als ze ten- mi nstie niet te ernstig is. Is de zaak wél ernstig, dan spreekt hij er met het kind over; geen oogonblik mag het kind den indruk krijgen, dat hij zich gekrenkt voelt, dat hij die daad of de woor den afkeurt, omdat hijzelf er door ge kwetst is. Niet zijn egoïsme, maar alleen zijn plicht tegenover het kind leidt hem, en dat moet het kind voeden. Menigeen beseft niet de kracht, die uit ke-n gaan van een kalm, waardig zwijgen te zijn-er tijd een zwijgen, dat veel zegt en nog meer te raden geeft. Ook in de op voeding is vaak zwijgen goud. Verder bedenkt menigeen niet, van hola veel belang golaatsuiUllrukitting, gabanen, en vooral ook: stembuiging kan zijn. De o-pvoeder moet hier een studie van molken Dit beteekent niet, dat hij moet leeren comedie spelen in den ongunstigen zin, waarin men dut woord in dit verband ge woonlijk opvat. Maar hier is toch zel-f- waarnKining en zeif-crit-iek noodig. Als men indruk wil maken, moet men zijn woorden niot als een stroom over 't kind uitstorten; men moet ze droppel voor droppel voorzichtig toedienen, zoo dat elk droppeltje door de ziel kan wor den opgenomen en verteerd. De uitdruk king van h-et gelaat, een enkel gebaar soms, kunnen daarbij vaak van dienst zijn Brutaliteit komt vooral veel voor in de overgangsjaren, gedurende de pubartedts- leeftijd d-u-s, welke zoo gewichtig is in de geestelijke zoowel als in de lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. In de eerste plaats zijn de kinderen dan meestal prikkelbaar, veranderlijk, vaak vatbaar voor hooge, edele denkbeelden en toch in hun daden dikwijls zeer egoïstisch Verder is het de leeftijd, waarin ze zioh gaan „v 0 e 1 e n." Langzamerhand is h-et voor hen geen compliment meer, als men zegt, da-t ze zoo groot worden: zij worden niet nnewr groot zij zijn het. Velen krijgen dus de pre tenties van volwassenen, terwijl ze toch in veel opzichten nog kinderen zijn. Ze hebben veel leiding en ook nog goz-a-g noodig, maar wensaben zich er juist aan te onttrekken. M-eestal ontwikkelt zidh hun eergevoel sterk, en neemt vaak niet de ju-iste rich ting aan. Dientengevolge zijn ze licht geraakt en worden dan gemakkelijk bru taal. Het ligt voor de hand, dat den opvoeder vooral togen kinderen op deze leeftijd kalmte past. Hij moet zooveel mogelijk vermijden, wat prikkelt. En zijn de kin d-eren bruta-at, dan kan het vaak zijn nut hebben, om ze onder vitar oogen kalm te laten uitspreken, wat hen grieft. Dit for muleeren van hun grieven doet hen vaak al zien, hoe onbeduidend en onrechtmatig d'ie tooh waren; voor zoover noodiig, kan de opvoeder hun dat nog uitleggen (het kan goed zijn, hen vragenderwijs tot recht inzicht te brengen). So-ms ook zal de op voeder zijn, dat hij zélf verkeerd heeft ge daan, of tenminste in 't vervolg beter kan handelen. In elk'geval zal het hem helpen om de kinderen te begrijpen, en begrijpen is tooh in de eerste plaa/ts bevorderlijk aan 't verbeteren. Daar de kindletren zich „voelen", zich graag aan 't, ge-zag onttrekken, een sterk eergevoel hebben, is het vaak goed, om plichtsbetrachting en daardoor het zooveel mogelijk kunnen ontberen van het gezag voor hen tot een punt van eer te maken. Op die wijze word-t het eer gevoel gebruikt en in de goede richting ge-lMid; wak echter zai het ook getemperd moeten word-en, daar gevoel van eer ten slotte tooh niet d-e beste drijfveer is. Maar hoe noodig het ook js, d-at vooral op deze leeftijd de opvoeder' met de kin deren redeneert, henzelf tot juist imziolit tracht te brengen, het gebied van hun vrijheid tracht uit te breiden: tenslotte zijn ook toezicht en g e z a g op dezé leeftijd „van veranderlijkheid en wankelend evenwicht" nog broodnoodig. Zeer voorzichtig moot men zijn met de qua-lificatie van een verkeerde daad van 't kind. In die qualificatie moet zoo weinig mo gelijk liggen, dat het kind aangenaam in de ooren zou kunnen klinken. Uit een be schuldiging van brutaliteit kan men een compliment over moed afleiden. Daarom kan 't gevaarlijk zijn, tegen èen kind te zeggen: „Je bent brutaal geweest!" Er zijn kinderen, die bij 't ontvangen van een berisping een omiitslaonbaar ge zicht trekken; dan neemt de bovenlip een minachtend» plooi aan, of de mond zet zich tot een spotlach. Dit is dikwijls het gevolg van de neiging om zich groot te -houden: een uiting van eergevoel. Nu kan men in veel gevallen doen, alsof men d-ie uitdrukking in 't gezicht niet opmerkt, want in de ziel van zulke kinderen is dan meestal een gevoel van vernedering, een gevoel van kleinheid. Maar wi,e riisc-ht, dat het kind zijn gezicht een andere uit drukking zal geven, moet liefst niet zeg gen: „Wat kijk je onverschillig!" of: „je doet net, of je er niet om geeft!" maar: „Komaan, kijk nu niet zoo dom," of: „Je doet net, of je mie niet begrijpt." Er is na melijk geen enkel kind, dat het prettig vindt, als de uitdrukking van zijn gezicht dom of onnoozel wordt genoemd. LEVENSWOORDEN Om d-e leermeester zijner kind-eren te kunnen zijn, moet men hun leerling wor den. P. OOSTERLEE Zelfopvoeding is het begin en zelf opvoeding is het einde van alle ware op voeding van anderen. P. OOSTERLEE O, vader, zorgt bevreesd, Dat 't kind U geren ziet, Opdat gij nooit en vreest: dat kind en vreest mij niet! G. GEZELLE. Angstig piepten de kleintjes, toen htm moedertje verdween. Dicht tegen elkaar ge doken met bonzende hartjes bleven ze ach ter. Tuut, ongerust over de vogeltjes, die in 't nest waren, keerde nog eenmaal terug. Ze vloog over 't nest heen, keek hang en on rustig naar benedenAlle drie waren ze er nog. Ze hoorde het angstig, klagen,a ge piep; het maakte haar eigen verdriet, haar eigen onrust nóg grooter. Maar tóchze gin-g! Wat moest ze doen zonder Ruut? Ze kón hem niet missen Steeds verder vloog ze. Fladderend met de vleugels, telkens roepend, zocht zij haar vriendje. Maar: tevergeefs. Overal in 't bosch was het stil. Niemand gaf antwoord. Alle andere bewoners sliepen. En Ruut was er niet, Wanhopig door de teleurstelling, wist ze eindalijk niets beters te doen, dan het bosch uit te vliegen en verderop te gaan zoeken. Zóó kwam ze buiten 'li u n zomerverblijf, in dat andere zomerverblijf, in dat van Karel- tje en Elly. Ze zocht in alle verborgen schuilhoekjes van de tuin. Ze riep, steeds scheller, steeds meer doordringend. In de takken van de hoornen bleef ze soms zitten luisteren, of Ruut ook antwoordde op haar angstige waarschuwingen. Maar ook in de tuin van Kareltje en Elly bleef alles stil Weer verder vloog ze Toen toen kwam ze tot vlak bij Elly's huis. Tot vlak voor haar kamer zelfs! De heele dag had het kindje beneden gelegen, op het rustbed voor de open tuindeuren, 's Middags was moeder bij haar komen zitten. Toen hadden ze samen geluisterd naar de boschbewoners. Naar de vroolijke musschen, naar de andere druktcmakertjes, maar voor als naar 't mooie blijde gezang van Ruut en Tuut. „Hoor je wel?" had moeder gezegd, „dat zijn ze nu!" Zeker hebben ze nu al kindèrtjés. Zóó blij hebben ze haast nog nooit hun liedjes laten hooren". En Elly had met oogjes vol bewondering geluisterd't Was zóó fijn! Nog later 't was bijna etenstijd, was vader ook bij haar komen zitten. Vader haa erg blij gekeken. Net of hij iets fijns wilde vertellen, of hij een verrassing hadNa een poosje was 't gekomen, 't heerlijke nieuws. „Zal ik je nu eens iets vertellen?" had paatje gevraagd. „Luister dan maar eens!" „Je weet wel van die twee zangertjes in het bosch, hè? Hoe heeten ze ook weer?" „Ruut en Tuut; vertel nou gauw Paps", had Elly aangedrongen. „Sst, kalm jij kleine ongeduld! Anders raak ik in de war, hoor! Heeft Moes je al verteld, dat ze ar ie eitjes hadden?" „Nee, wel van die eitjes heeft mammie verteld, maar we wisten niet hoeveel „Dat zeg ik je dan nu: er zijn er drie. Drie eitjes eerst, en nuraad eens Elly zei al niets meer. Alleen haar oogjes schitterden en haar wangetjes begonnen te gloeienMoeder keek met onrust in haar kleine gezichtje. O, wat kon ze toch slecht tegen iets bijzonders. Wat. waS ze in span ning! En opwinding was juist zoo slecht, had dokter gezegd „Nu zijn er drie lieve, kleine vogeltjes, ging vader rustig vereer, terwijl hij blijkbaar ook erg had in Elly's opgewondenheid. 'k Heb het moedertje in 't nest gezien met de kleintjes er bij. 't Vadertje was denk ik uit om eten te halen „O, moeder, vaderwas 't eenigc wat Elly liet hooren. Wat fijn Toen, alsof ze zelf teleurstelling vreesde: „Mag ik ze dan nu zien?" Stilletjes had Mo-edier Vad-er aangezien. Zij wist niet, wat ze antwoorden moest. Alwéér haar kleine meisje verdriet doen, kon ze haast niet. Daarom zweeg ze. Maar Vader zei heslist: „Nee Elly. Kalm aah. '1< Heb nog niet alles verteld. Er is nóg iets. Toen ik bij de boom kwam, waar Ruut en Tuut woonden, hoorde ik uit de verte al angstig gepiep. Daardoor begreep ik het eigenlijk. Toen wi 1 d e ik kijken, om er jou van te kunnen vertellen. Maar anders had ik 't niet gedaan. Want 't moedertje keelt de derhalve het beheer over het natuur* monument. Namens de firma V e r s 1 u y s werd deri jubilaris het gedenkboek van „De levende Natuur" aangeboden, geheel gewijd aan het levenswerk van Dr. Tliijsee. In opdracht van den Minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen sprak Prof. Dr. G. A. va n P o e 1 j e woorden van groote waardeering en deelde mede, dat H.M. de Koningin den jubilaris heeft benoemd tot ridder in de orde van den Ned. Leeuw, waar voor deze zijn bijzonderen dank betuigde. De directeur van „Artis", D r. A. L. J. Sunier, wees in zijn huldigingswoord op de samenwerking tussche-n dit genootschap en Dr. Thijsse, wiens streven van grooten invloed geweest is op de ontwikkeling der belangstelling voor de levende natuur, voor al ook van jongeren. Hier in Artis, her innerde spr. zijn Thijsse en Heimans inder tijd op de heen geholpen. Artis was ook do geboorteplaats van cultureele lichamen, waarin Dr. Thijsse zitting heeft, als de Nod, Natuurhistorische Vereeniging, de Ned. Or nithologische Vereeniging, de Ver. tot Be houd van Natuurmonumenten en meer in stellingen. Het Bestuur van Artis bood thans Dr. Thijsse aan den titel van honorair lid van het Kon. Zoöl. Genootschap „Natura Artis Magistra", welke onderscheiding gaarne werd aangenomen. Er volgden nu nog toespraken namens de Ned. Naiuurhist. Vereeniging! den A. N. W. B., voor welke organisatie de grijze voor zitter, de heer E d o B e r g s m a. het woord voerde en den jubilaris het Bondseereteekeu overhandigde; den burgemeester van Texel, d-e heer W. B. Oort, huldigde den jubilaris, die later Texel het mooiste duineneiland! van Europa noemde; hierna kwamen ver tegenwoordigers van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening; de Ned. Vereen,, tot bescherming en de studie van paddestoe'en. gische Vereeniging, die zich wijdt aan de besrhermng en de studie r an paddestoe'en. Al deze sprekers gaven blijk van hun toe genegen gezindheid jegens den 70-jarige en prezen ziin veelzijdige verdiensten. Dr. J, Heimans, zoon van den 21 jaren geleden gestorven medewerker van Thijsse, sloot deze keur van toespraken met een geestige speech, waarna de blijmoedige en veerkrachtige jubilaris ten slotte een alge- -meen woord van dank sprak. zóó angstig't Was of haar oogjes bedel den: O, ga toch alsjeblieft weg. Doe mijn kin dertjes geen kwaad! Je begrijpt wel, Elly: ze voelde zich niet veilig zonder Ruut. Zou jij nu willen gaan kijken, terwijl Ruut misschien wéér weg is en dan de lieve vo gels nóg eens bang maken? Of wil je wach ten, tot de kleintjes flinker zijn en voor zich zelf kunnen zorgen. Heusch, nu zijn ze zog bang! Papa zal eiken dag opletten, of ze al groeien en vliegen leeren. En zoo gauw als ik merk, dat ze sterk en dapper genoeg zijn, mag je ze zien. Nog maar een paar daagjes misschien Moeder keek de andere kant uit. Ze wilde Elly niet zien. En Elly zei niets, keek alleen verdrietigZou 't nu heusch zóó erg zijn, als ze voorzichtig in 't nestje keek? Voor het eerst kon ze niet goed gelooven wat Pappie zei. Natuurlijk, 't Moedertje zou vanmiddag we) bang geweest zijn. Maar Ruut was nu toch misschien al lang terug? En waarom zei Moeder nu niets? Stil bleef ze liggen kijken, liggen luisteren ookHoorde ze de zangertjes nog niet samen? Dan kon het wel; dan zou ze 't mogen zien, dat geloofde ze vast. Maar hoe Elly had geluisterd, ze had niets meer gehoord. Die he»le middag niet meer. En ook 's avonds niet. Tot Moeder haar naar 't bedje boven op de slaapkamer bracht, haa ze gehoopt. Maar nu zou ze niks meer hoo ren. Ze moest slapenToch steeds den kend aan haar lievelingen, probeerde ze de oogjes dicht te houden, maar telkens keek ze weer onrustig naar buiten, 't Was pas zeven uur en 't was midden in de zomer. Dus buiten scheen nog de avondzon en 't was helder licht. Iedere keer meende Elly een wijsje te hooren, dan weer dacht ze, dat er iets vloog voorbij 't raam Zoo kwam het, dat ze om half tien, juist terwijl Ruut zoek was, en Tuut op weg om hem te halen, nog niet geslapen had. Moeder, die met Vader beneden had geze ten, kwam de trap op. De treden kraakten zachtjesElly hoorde het. Daar ging de deur van Kareltjes kamer. Kareltje sliep al lang. Nu kwam Moeder bij haarZe schrok! Zou Moeder boos zijn? „Knip!" Elly sloot de oogjes. Moeder had 't eleetrisch lampje boven 't bed aangestoken. Wat was dat fel opeens „Slaapt mijn kindje nu nog niet? O, Elly, Elly, nu doe je Moesje toch verdriet. Wil je dan altijd blijven liggen op het rustbed?... Nooit meer wandelen in 't bosch?" Met groote, droeve oogen keek het kleine poppetje in 't bed op naar haar Moeder. En meteen was toen de boosheid veranderd in medelijdenMoeder stond bij 't bed en vatte Elly's handje. Wat scheelt er dam tocli aan, mijn lieve, lieve meisje? Opeens! Ze schrikken! Elly kijkt op, Moe der keert zich om. Wat is dat? Een vreemd geluid, en iets, dat door 't raam naar binnen sehecn te komenIs 't raam dan open? Meteen gaat Moeder kijken. En jawel. Vlak hij het raam op de grond ligt een vogeltje. De vleugels trillen nog. Het vermoeide vogel lij fje schokt op en neer! 't Beestje is dood moe, 't kan niet meer verder. Heel voorzich tig pakt Moeder het op. 't Is zeker op het licht afgekomen en heeft niet gezien, dat ze toen een huis binnenvloog. Als Moeder 't aanraakt, begint ze nog heviger te slaan met de vleugelsTotdat ze niet. meer kan en gewillig blijft liggen in de zachte hand en zich meedragen laat tot vlak bij 't kleine meisje in 't witte ledikant. Elly is opeens alles vergeten. Nergens denkt ze meer aan. Nergens aan! Behalve dan aan 't lieve, mooie vogeltje. Vol mede lijden aait ze 't warme diertje. „Wat zacht. Moes!" fluistert ze dan. Van beneden komt ook Vader, die gemerkt heeft, dat er iets aan de hand was. Zacht komt hij de kamer binnen, ziet dan Moeder en ElJy gebogen over 't mooie, slanke vogeltje. Stil zegt hij dan: „Elly, dat is Tuut, die vanmiddag zoo bang was. Ze is nu nog bang. Want ze trilt zoo. Maar dat gaat wel over. Mag ze vannacht bij jou slapen? Ze is zeker verdwaald en kan 't nest niet meer vinden. Nu is ze te moe, om verder te vlie gen. We zullen ze houden vannacht;morgen kan ze naar 't nest terug Moeder baalde een stoof. Ze had er wat zacht papier ingelegd. Daarop een zacht, oud kussentje. Toen werd Tuut er in gevlijd, en weldra sliep ze. Het lijfje schokte niet meer, de vleugels lagen stil en de oogjes waren toe. Elly had maar stil toegekeken. Prachtig en heerlijk had ze 't alles gevonden. Tuut vlak bij haai-Dan kon ze morgen met haar praten, en ze zou vragen, of 't goed ging met de kindertjes. Of de kindertjes al gauw leerden vliegen. En of ze dan 't allereerst eens bij haar wilden komenZe zou ver tellen,^ dat zij nooit naar 't bosch mocht. Ze zou óók vertellen, dat ze wel wist waarom! Want ze wist het wel! 't Was niet om de bangheid van de vogels. Vanmiddag had ze 't gemerkt, 't Was om de, dokter. Die zei al door, dat t niet mochtZe zou óók vra gen of Tuut dat nu niet stout vond van die dokter. Ze zouSteeds meer bedacht ze. Maar toen ze zoo rustig aan 't denken was, en zoo blij, omdat ze nu Tuut zélf bij zich had, toen kwam de slaap...... En rustig sliep Elly, met het lieve vogeltje in een stoof op de grond dicht bij haar bed. Daarop hadden Vader en Moeder gehoopt. Ze hadden wel gedacht, dat Elly nu rustiger zou worden. Nu ze eenmaal maar eens één van de vogels zag Gelukkig, dat ze nog niet verder nadacht. Dat ze nog niet vroeg naar de kleintjes, die nu misschien alleen warenAls ze nu morgen maar niet verder vroeg. Vader zou morgen gauw kijken, of Ruut in 't nestje was. Als ze, dan wa.kker werd, en ongerust begon te vragen naar de kleine vogeltjes, zou Vader kunnen zeggen, dat Ruut daar voor zorgde. Dan zouden ze vragen, of Elly 't niet goed vond, dat Tuut ook maar weer gauw naar t nest terug ging, om haar vriendje iveer blij te maken. Dat zou Elly wel goed vinden. Misschien was ze dan wel weer een poosje tevredpn gesteld. Ze zouden probeeren Tuut en ook Ruut een beetje te wennen. Dan zouden ze later vanzelf ook we! komen met hun kindertjes. Zóó zou Elly ze dan kunnen zién. Op oen andere manier kon 't niet. De dok- er hRd gezegd, dat buiten komen nog ver boden was en dat Elly heel voorzichtig moest Z1)n' ,Y,eel .beweging, veel opwinding, zou ge vaarlijk zijn. Dus naar 't bosch zou ze tóch niet mogenMaar nu was er misschien een prachtige weg gevonden. (Wordt vervolgd.) v

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1935 | | pagina 6