VOOR VROUW EN KIND
Ma AS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 13 JULI 1935
GING BEDROEFD WEG
VOORDE
ZON DA'
Als ou de jongeling dit woord
hoorde, ging hij bedroefd weg;
want 'hij had vele goederen.
Mattheus 19 22.
De rijke jongeling is in het Evangelie-
Verhaal een geheel eigenaardige verschij
ning. Hij behoort tot de weinige aan
zienlijken, die voor Jezus belangstelling
toonen en van hem iets verwachten, dat
anderen hun niet hebben kunnen geven.
Het was al een bijzondere vraag,
"waarmede hij tot Jezus kwam. Verreweg
de meesten zochten bij Jezus slechts
tijdelijke weldaden. Soms durfden ze hem
zelfs te hulp roepen in erfenisgeschillen.
Voor het overige komen ze tot hem om
genezing van krankheden. Ook willen ze
zijn woorden wel hooren. Maar de
vraag: wat moet ik doen om zalig te
worden hoort ge behalve hier alleen nog
van den Wetgeleerde, die Jezus kwam
verzoeken (Lucas 10:25).
Hier is die vraag volle ernst. Ze komt
op uit een ontrust gemoed, dat nergens
vrede heeft kunnen vinden.
De mededeelingen van het Evangelie
verhaal geven ons een kijk op het inner
lijk leven van dezen jongen man, die de
jeugdjaren reeds achter zich heeft, blij
kens zijn zeggen: Alle deze dingen heb
ik onderhouden van mijn jonkheid af.
Blijkbaar heeft hij als kind van ge
goeden huize een onbezorgde jeugd
gehad. Hij is opgevoed in gehoorzaam
heid aan Gods geboden. Van zijn rijk
dom heeft hij geen misbruik gemaakt
om een bandeloos leven te leiden. Ook
heeft de genieting van dit leven bij hem
niet verstikt de gedachte aan hooger
dingen. Ja, de vraag die hem gedurig
bezighoudt is: wat goeds hij toch maar
doen zal.
Hij is een van die mensohen, die zon
der innerlijken strijd opgegroeid zijn. en
die voor zware verzoekingen van buiten
af zijn bewaard gebleven. Brave en
nette menschen, godsdienstige menschen,
die in menig opzicht anderen ten voor
beeld kunnen strekken.
Maar met dat al gevoelt hij zich toch
niet gelukkig. Men zou zeggen: hij heeft
alles wat hem lust, en er is niets op hem
aan te merken, hij heeft zichzelf niets
te verwijten; wat ontbreekt er dan nog
aan zijn geluk?
Zoo denkt hij zelf er ook over. En
toch kan hij zich niet ontveinzen, dat er
in zijn binnenste een ledig is. Hij is niet
gerust met het oog op de eeuwigheid. En
hij is eerlijk genoeg om dit voor zichzelf
te erkennen en het ook voor Jezus uit
te spreken.
Zooals de heidenwereld in Athene
zocht naar den onbekenden God, zoo
vraagt deze zoeker in Israël naar het
onbekende goed, dat hij zal hebben te
doen om voor zichzelf volle zekerheid te
hebben omtrent het eeuwige leven.
Dit onbekende, waarnaar hij gist, maar
dat hij niet kan ontdekken, zoekt hij van
Jezus te weten te komen.
Jezus' antwoord stelt hem in alle op
zichten teleur.
Want wat Jezus hem zegt, dat wist hij
al. meende hij althans te weten. Het is
een antwoord, dat op de vraag past:
Wat zal ik goeds doen, opdat ik het
eeuwige leven beërve?
Het antwoord van Jezus bedoelt hem
tot het inzicht te brengen, dat zijn vraag
verkeerd gesteld is. Maar dit zegt Jezus
hem niet zoomaar. Neen, hij geeft dezen
vrager een volledig antwoord. En als
uit zijn wedervragen blijkt, dat hij het
antwoord niet vat, dan spint Jezus dit
nog verder voor hem uit, tot in het per
soonlijke toe: zoo gij wilt volmaakt zijn,
ga heen, verkoop alles wat gij hebt, en
geeft het den armen, en gij zult een scha.
hebben in den hemel en kom herwaarts,
volg mij.
Dit laatste is een strikt persoonlek
antwoord, waardoor Jezus niet een alge-
meenen regel wil stellen, maar dezen
man wil doen inzien, dat hij tot het vol
brengen van Gods wet nog niet gekomen
is, en dat wetsvolbrenging niet meer is
de weg om het eeuwige leven te ver
werven.
Maar hier bereikt de teleurstelling dan
ook haar toppunt. Als nu de jongeling
dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg;
want hij had vele goederen.
Ge zoudt zoo zeggen: wat was nu
toch gemakkelijker dan dit! Veel gemak
kelijker dan een leven van nauwe plichts
betrachting, zooals hij tot dusverre had
geleid. Het was maar te doen om één
daad?
Toch is dit hem te veel. Hij wordt er
niet boos om. Neen, hij laat het Jezus
zeggen. Maar het bedroeft hem. Hij
gevoelt zich niet gekrenkt, maar diep
teleurgesteld.
En het einde is dat hij heengaat. Heen
gaat, met tranen in de oogen. Maar toch
heengaat en zich van Jezus afkeert.
Zeg nu niet bij uzelf, dat hij zijn rijk
dom liever had dan Jezus. Dat staat er
niet. En Jezus zelf geeff er voor zijn dis
cipelen een heel andere verklaring van,
als hij tot hen zegt: Voorwaar, ik zeg u.
dat een rijke bezwaarlijk in het Konink
rijk der hemelen zal ingaan.
Er zijn voor den rijke bezwaren, die
de arme niet heeft. Het aardsche goed
trekt uit zijn aard van het hemHsche
goed af. Aan dezen rijken jonge'ing
bleek het duidelijk»!- dan aan een ander.
Zijn rijkdom verhinderde hem om Jezus'
gebod te volbrengen. Zijn aardsche
schatten verhinderden hem om te doen
datgene, waardoor h ij den hemelschen
schat zou hebben gevonden. De aard
sche schatten stonden tusschen hem en
den schat in de hemelen, naar het oor
deel van Jezus, die ook zijn hart kende,
gelijk het hart van alle menschen.
En nu zou hij niet het eeuwige leven
verdiend hebben door zijn goederen aan
de armen te geven. Dat kan niet. D
apostel Paulus zegt het nadrukkelijk: Al
ware het, dat ik al mijne goederen tot
onderhoud der armen uitdeelde en mijn
lichaam overgaf opdat ik verbrand zoude
worden, en de liefde niet had, zoo zou
het mij geen nuttigheid geven (1 Corinthe
13:3).
Maar wel zou het verlies van de aard
sche schat z ij n blik vrijgemaakt hebben
voor het onvergankelijk goed, dat uit
genade geschonken wordt.
Of het woord van Jezus den rijken
jongeling later tot inkeer heeft gebracht,
wordt ons niet verhaald. Het kan zijn,
maar we weten het niet.
Voor ons staat het er opzettelijk zoo,
om het volle gewicht op de ziel ons te
laten wegen van dat zoo ontzettende
woord: hij ging bedroefd weg. Indien het
hem niet tot bekeering geleid heeft, dan
is deze droefheid hem zel'fs tot verhar
ding geweest. Zoo nabij het koninkrijk
Gods geweest te zijn, en dan nog piet in
te gaan, is erger dan nooit ervan gewe
ten te hebben.
Neen, deze droefheid was niet de
droefheid naar God, die een onberouwe-
lijke bekeering tot zaligheid werkt. Ze
was niet anders dan de droefheid der
wereld, die den dood werkt (2 Corinthe
7 10).
En toch, hoe veelvuldig is deze droef
heid onder degenen, die met het Evan
gelie wel in aanraking komen maar zich
niet bekeeren. Onder rijken en armen.
Onder brave en deugdzame menschen,
maar ook onder degenen, die in hun
zonden voortleven.
Toch ligt in Jezus' woord ook nog het
Evangelie. Want hijzelf is het geweest,
die om onzentwille is arm geworden
daar hij rijk was, opdat wij door zijne
armoede rijk zouden worden (2 Corin
the 8:9). Hij heeft gedaan naar dit zijn
eigen woord. En daardoor heeft hij het
eeuwige leven voor ons verworven.
Door het geloof in hem worden wij
het eeuwige leven deelachtig. En dat
geloof maakt ook los van het aardsche
goed. Het wordt werkzaam door de
liefde, die ons leert Hem ook met onie
goederen te dienen, en de armen er mede
te zegenen. In blijdschap des harten.
1809, 21 Nov. Het contract niet
K i'i n c k e 1 vernietigd.
1810, 2i Oct. Opdracht aan Alm Meere
orgelmaker te Utrecht, om liet orgel in orde
tc brengen.
1SÏ1, 11 Mei. Het orgei door Meere
kant en klaar afgeleverd. In een vergade
ring van Kerkvoogden werd toen met atge-
meene stemmen besloten, om ter vermijding
van nog meerdere uitgaven, het werk van
Meere niet te doen examineeren.
Het orgel werd daarna, zonder eenig
ceremonieel, in gebruik genomen. De
lange lijdensgeschiedenis was ten einde,
waarvoor Kerkvoogden niet minder dan 81
keeren moesten vergaderen.
Sapiënti sat.
Dirksiand, IC Juli 1935. C. VIS,
Organist b. de Hen Gom.
Kerk en Staat in Duitschland
PROF. DR. KARL BARTH
Een afscheidswoord aan Bonn
Nu P'-of. Barth te Bazel zijn arbeid zal
voortzetten, heeft hij in „Das Evangelium in
der Gegemvart" een afscheidswoord geschre
ven. Enkele typcerende zinsneden mogen
daaraan worden ontleend. Verwijzende naar
Jac. 4('i („God wederstaat dc hoovaardi
gen") schrijft de hoogleeraar:
„Wij hadden niet gedacht, dat dit woord
ons zou kunnen gelden, toen wij op liet
hoogtepunt van onzen arbeid stonden. En
toch was er zeker ook toen veel hoovaardig
heid bij. Ik twijfel er niet aan. Er was veel
zelfbewustzijn onder ons en de gedachte be
viel ons zoo goed, dat wij hier zooiets als
een theologische' school zouden vormen. En
nu? l)i( is God blijkbaar niet zoo goed be
vallen. Wij moeten ons bij dit vonnis neer
leggen en ons onder Zijn oordeel buigen,
wat dan ook verder over dit alles te zeggen
valt. Als wij toegeven, dat wij onder Gc|ds
oordeel staan, niet meer voor hem vluchten,
ons tot de orde laten roepen, en ons laten
herinneren, dat alle professoren- studenten
heerlijkheid een keer moet ophouden; dan
zullen we er zeker van zijn, dat dc Heer,
Die ons daar tegemoet komt, ons niet als
een boom Heer tegemoet komt. Wel als een
Sterke, Wiens hand pijn doet, en zou
den we clan niet verdriet hebben van de
booze slagen, die ons getroffen hebben?
maar wanneer het de hand des Heeren
is, dan is het toch Immers Zijn genade, die
ziel) neergebogen heeft en dan mogen wij
met Jób zeggen: de Naam des Heeren zij
geloofd"
Wat de studie der theologen betreft, zegt
Barth:
„Neemt dus nu mijn laatste raadgeving
aan: Exegese, exegese, en nog eens exegese!
„Wanneer ik dogmaticus geworden ben,
dan was het daarom, omdat ik er lang van
te voren mee bezig geweest ben, exegetisch
werk te doen. Laat de kunst der svstema
tiek een oogenblik rusten, die iemand ook
„tot razernij" kan brengen en houdt u zich
aan het Woord, aan de Schrift, die ons ge
geven is en wordt u misschien minder sy
stematisch dan Schrift-theologen. Dan is
zeker ook voor de systematiek en de dog
matiek gezorgd".
Wat aan Bazel voorafging
Over de jongste gebeurtenissen met en rondom
Prof. Dr. Karl Barth ontvangen wij uitvoerige in
formaties, aao welke wij het volgende ontleenen:
Na de pensionneering van Prof Barth zijn van
de zijde der beJijdenisbeweg:.r>g verschillende plan
nen overwogen, hoe Prof. Barth voor Duitsch
land te behouden, indien de historie met de eeds
kwestie zou beletten zijn staaitshcogleeraarsfuno
tie opnieuw op te nemen.
Vooreerst werd Prof. Barth aan de The
ologische School te Elberfeld op voorstel
van den Gereformeerden Bond tot leider
dezer school benoemd. Prof. Barth verklaar
de in een samenspreking met den Gerefor
meerden Bond op 19 Febr. van dit jaar, dat
hij voor zijn arbeid in universitaire omge
ving wenschte te blijven en dus de benoe
ming te Elberfeld niet aanvaarden kon.
Daarop deed de Gereformeerde Synode te Sie-
gen van 26—28 Maart j.l. een tweeden stap; ze be
sloot een kerkelijke hoogesohool voor Gerefor
meerde theologie in het leven te roepen, een pian,
dat op initiatief der Rijnlandsche Synode van 26
—30 April te Barmen-Gemarke werd uitgebouwd
tot een plan om tot dit doel een vrije theologische
faculteit aan de universiteit te Bonn te stichten
met natuurlijk Karl Barbh als dogmaticus. Het is
echter vóór den Hen Juni (uitspraak te Berlijn)
niet kunnen komen tot de uitvoering van dit
plan En daarmee was feitelijk de teerling gewor
pen. Pref. Barth was ook niet aanwezig op de
Synode van Augsburg van 4—6 Juni, ofschoon hij
de ziel was geweest der synoden te Barmen en te
Berlijn-Dahlem.
Naar men reeds weet nam Prof. Dr. Karl Barth
nu de benoeming aan naar zijn vaderstad Bazel.
Dat de invloed van dezen dogmaticus en kerk
leeraar op het verloop van den Duitschen kerk
strijd daarmee niet eindigt, spreekt vanzelf. Bazel
is de poort van Zwitserland, ook naar Duitsdh-
land cn de Duitsche jeugd zal, naar het N.C.P.
meent, de Bazelsche theologische faculteit nu ster
ker bezoeken dan voorheen
1
Het orgel in de Hervormde
Kerk te Dirksiand
In Maas- cn Schcldc.bodc" van Woens
dag 20 Febr. 1933, komt een uitgebreid
schrijven voor van den heer Jan Zwart te
Zaandam, waarin o.m. ook liet orgel in de
Herv. Kerk te Dirksiand wordt besproken.
De heer Zwart haalt daarbij aan „he.t
groote 1-declig handschrift" van Brockhuij-
zeu Rit Met iiJle respect voor dat, groptr
i-declig handschrift, wenselijk tocli.cviiu te
laten zien, wat liet archief van de Ilerv.
Keek te' Dirkslilnd vermeldt. De heer Zwart
zal dan kunnen opmerken, dat Broek huijzen
Sr, met zijn groot i deelig handschrift, ten
opzicihtc van het orgel te Dirksiand, geen
betrouwbare authentieke gegevens had.
Vóór liet jaar 1S03, was in do Herv. Kerk
te Dirksiand geen orgel.
180:1, 10 Dec. Met behulp van J. Smits,
orgelmaker te Brussel, een oud orgel aange
koeht te Mechclen (België). Smits zal liet
orgel hier komen opstellen.
DOL 5 Aug. 1' G Weiter, Orgelmaker te
Geertruidenlierg, zal het orgel na gemaakt
contract, geheel afwerken.
1805, 10 April. Weiter klaar met liet
orgel.
1805, 28 Nov. Jacob Tours, organist te
Rotterdam, keurt het werk van Welter af.
liet contrart met Weiter vernietigd.
1S0G, C Maart. Het werk hij contract
opgedragen aan J. P. Künckel, orgelmaker
Ie Rotterdam. Het werkplan van Kiinckel
eerst geëxamineerd door Abr. Meere tc
Utrecht.
180S, 2 Aug. Na eindeloos gesukkel Is
Kiinckel klaar met liet orgel. liet werk
wordt weder door Tours afgekeurd.
1808, 15 Doe. Ultimatum aan Kiinckel
om liet orgel geheel in orde af te leveren
vóór 13 Juni 1809.
1S09, 15 Juli. Alir. Meere keurt ook liet
werk van Kiinckel af.
1809, 23 Nov. In tegenwoordigheid van
Künckel examineert Meere nogmaals liet
orgel; hij keurt liet werk beslist af.
Dc Kunstenaar Toon Tiupuis in zijn atelier te s-Gravenliage lij let beeld van wijlen
H. M. de Koningin Moeder, dat tweemaal levensgroot als middelstuk zal dienen.
Het grootsclie monument, dat ter herinnering aan. H. M. lal geplaatst worden in het
fraaie Rosarium aan het Jozef Israëlsplein te den Haag.
Merkwaardig familiefeest
De heer P. NoJen, schoolhoofd te SchiebroeJu
is zoo lezen wij in de „Haagsche Courant" i
in Duitschland geweest op een zeldzaam feest,
een bijeenkomst van ruim 500 menschen, die
Nolen heeten en aLlen afstammen van Herman
Nolen uit Holten bij Duisburg, wiens naam het
eerst wordt aangetroffen in 1558. Eigenlijk werd!
zijn naam geschreven NohJen, maar de schrijf
wijze is in den loop der eeuwen meermalen ver
anderd en de Hollandsche tak. die in 1724 over
de grens kwam met Johannes Hermann, die zicii
te Rotterdam vestigde aan den Schiedamschedijk
en op 9 Januari 1725 trouwde, is later geworden
Nolen zonder h. De Nolens, die in Nederland
wonen hadden inderdaad hun stamboom kunnen,
nagaan tot 1724, tot Johannes Hermann Nohlen,
die volgens de kerkarchieven kwam uit Holten m
Brandenburg. In Brandenburg ligt echter geen
plaatsje Holten de aardrijkskundige kenn.s
moet den kerkvader parten hebben gespeeld
zoodat verder onderzoek doodliep.
In Duitschland zocht echter een afstammelinge
van Hermann Nohlen naar de verdere ontwikke
ling van den tak van Johannes Hermann Nohlen,
die in 1697 te Holten geboren volgens de
archieven in 1724 naar Holland was vertrokken.
Dat klopte dus precies. Zoo werd het Duitsche
en het Hollandsdie geslacht weer vereenigd.
De familiedag in de geboorteplaats van derr
stamvader der No(h)lens is een geweldig feest
geworden. Vooral van Duitschen kant was de
belangstelling groot. Uit Nederland waren er 17
Nolens naar Duitschland gereisd. 's Morgens
werd er een kerkdienst gehouden. Het is opmer
kelijk dat de Nolens en Nohlens allen protestant
zijn gebleven. Een koor zong een lied, dat den
wensch bevatte, dat het zaad van den naam
den vrede zou bevorderen tusschen het Neder-
landsche en het Duitsche volk.
Op het kerkhof werd een Nohlen-eik geplant,
waarvoor de eikel reeds was gelegd op den
eersten familiedag van de Nohlens, tien jaar ge
leden, toen enkel Duitschers daaraan deelnamen.
Ditmaal had de familiedag een bijzondere betee-
kenis door de hereeniging van het Duitsche en
het Nederlandsche geslacht
De burgemeester, de Nederlandsche consul van
Lith en de heer P. Nolen hielden s avonds o.a.
toesipraken in een groote feestzaal, waarvan eeri
Nohlen eigenaar was en er heerschte een bijzo*-
dere stemming. De meesten waren volmaakt
vreemden voor elkaar en toch „vdi dc men een
zekere verwantschap. Er waren mannen en vrou
wen, echtparen, maar óf de man óf de vouw
heette dan Nohlen. Merkwaardig was dc overeen
komst in gelaatstrekken tusschen elkaar volkomen
\*reemde personen. Vooral de bouw van n?t
hoofd en de lijnen van den neus waren tvpisch-
Nohlen. Opmerkelijk was ook. dat men stand
verschil negeerde. De familieband was dc ge*
meensdhaipsband en de echtgenoote van den h^er
P. Nolen danste b.v. met den milliova.r Nohlen
uit Hamborn.
In Holland wonen vele Nolens op de Zuid-
Hollandsdhe eilanden, te Nijmegen. Apeldoorn,
Zeist, Hilversum, te Den Haag (prof W. Nolen.
directeur van het Roode Kruis ziekenhuis) en:
ook Rotterdam telt een vertegenwoo-bger van het
oude geslacht der Nolens, mr. W. Nolen. In
Nederland voelt men den familieband echter min
der sterk dan in Duitschland, zoodat er tc Holten
meer Duitschers dan Nederlanders waren, of
schoon om verschillende redenen ook niet ieder
in staat was naar Holten te reizen, ook niet in
Duitschland, waar er juist vele Nohlens in den
omtrek van Holten wonen. Desniettegenstaande
is het familiefeest bijzonder geslaagd en de Hol
landsche Nolens waren vol lof over de hartelijke
ontvangst en den hartelijken omgang tusschen
Duitschers en Nederlanders.
GEREF. ZENDINGSBOND
Op Woensdag 25 Sept zal de jaarvergadering
van den Gereformeerden Zendingsbcnd worden
gehouden te Utrecht in het gebouw van Algem.
Chr. en Sociale Belangen.
De heer H. J. van Weerden, zendeling
van dezen bond. met verlof hier te lande, zal
als spreker optreden.
VOOR DE VROUW
BEKENDE VROUWEN
Wendelmoet Claesdochter
Niet alleen in Frankrijk, maar ook in ons
land had de Reformatie geloofsstrijd ten
gevolge.
In 'dat 'worsteltijdperk werdlen velen, geroe
pen, terwiJle van hun geloof pijnbank en
gevangenisstraf te verduren, ja zelfs hun
belijdenis met hun Moetl te bezegelen.
De geestelijke reelitbanik, tie inquisitie was
ijverig in het opsporen van ketters, en mec-
dOogeiiloos in het voltrekken van hun von
nis.
Ook vrouwe n ontkwamen niet aan haar
greep. Maar ook vrouwen zijn trouw
gebleven en hebben volhard tot he.t einde.
Eén dier gelooMinklinnen is Wendelmoet
Ctaiesdoohter, de eerste martelares, van wie
wij iets met zekerheid weten.
Haar woonplaats Monnikendam droeg we
gens ketterij de bijnaam: „Luthetrschen-
<1 am". De nieuwe leer had hier vrije loegang
gevonden door liet milde optreden van liet
plaatselijk bestuur. Maar dit was tevens oor
zaak, dat het stodje in kwade reuk stond
bij hist Hof van Holland, Hollands hoogste
rechtscollege.
Toen dan ook een pater met een Mon-
nikendlainsch meisje huwde en liet land uit
week, werden enkele afgezanten naar het
stadje gezonden, oan deze zaak te onderzoe
ken.
De Schout en enkele magistraatspersonen
wisten zich vrij te pleiten. Maar in Mei 1527
weiHdlen opnieuw enkele vien-dachten naar
Don Haag vervoerd, oincter wie die eerzame
weduwe.Wendelmoet Claesdochter.
Terwijl al de andere Monmikendammars
herriepen, bleef deze vrouw standvastig in
haar overtuiging.
H 'p,r geloofsmoed en vastheid van karak
ter .oeren we kennen uit een brief van het
Hof van Holland aan den Stadhouder. Daar
in toch vermeldt de griffier, dat Wendelmoet
is bevonden: hoogs! onzuiver in de leer ten
aanzien van het „Heilig Sacrament", met een
hartgrondige afkeer van alle mensclielijke
instellingen en alles wat in de heilige kerk
vertoond werd, hetwelk zij veracht, „ende is
bereyt ende presenteert voor liaere dwa-
liinghe te mogen sterven." Geen wonder, dat
het Hof weinig hoop had, deze vrouw in de
sohoot der kerk terug te kunnen voeren.
Eén harer bloedverwanten, Roelof vail
Moninii'keiidam, onderpastoor te Gouda, werd
ontboden om haar tot herroepen te bewegen,
doch ook deze poging faalde.
Toch wilde de rechtbank niet gaarne ter
stond tot veroordeeling overgaan. Ze ver
wachtte er geen heil van. integendeel! Blij
kens een schrijven van hieit Hof van Holland
aan den Stadhouder was al wat kettersch
dacht door de onverzettelijke houding van
Jan de Bakker „geanimeerd en gesterkt ge
worden".
Zoowel die stadhouder als de landvoogdes
adviseerden daarom tot eenzame opsluiting,
tot zij „tot ander verstand gekomen zal we
zen".
Vandaar, dat Wendelmoet den lOden Juni
één der vunzige kerkerholen op het sombere
kasteel te Woerden tot een verblijfplaats
kreeg.
Ruim zes maanden bracht zij er door. [Iet
had nitots uitgewerkt.
Den loeien November werd zij terugge
bracht naar Den Haag, waar den lSden Nov
haar verhoor zou plaats vinden voor den
vollen Raad van State in tegenwoordigheid
van den Stadhouder.
Haar geloofsmoed was ongeschokt. Met
den dood voor ocgen handhaafde zij nog on
verzwakt haar bil ij de nis.
Merkwaardig is ook haar buitengewoon
groote kennis van den Bijbel. Ze weet hot
„Zwaard des Geestes" wèl te hanteeren. Slag
vaardig wordt elke vraag met een Bijbeltekst
beantwoord.
i N'og wacht haar de beide volgondle dagen
groote geestelijke spanning. Monniken, pries
ters en vrienden kwellen haar dag en nacht
met hun aanvechtingen.
Maar Wonidelmoet bezwijkt niet.
Dal blijkt 20 November als zij opnieuw voor
den Raad verschijnt.
Een monnik, die haar met een crucifix
achtervolg!, wordt met een kort gebaar te
ruggewezen. Zij is bereid haar vonnis te ver
nomen.
Da.t vonnis was niet twijfelachtig meer. Zij
werd door den inquisiteur overgegeven aan
den wereldlijken rechter, die hoar onmid
dellijk veroordeelde tot den brandstapel.
Op staanden voet werd liet vonnis voltrok
ken. Zij werd geleid naar het schavot, w aar
zij zicli lot de saamgepakte meniglc richtte
im een korte toespraak, roerend van eenvoud
en geloofsvertrouwen.
Vervolgens werd zij vastgebonden aan een
houten kruis, dat met haar tot asch zou
verteren.
Reeds laaien dc vlammen om haar heen,
maar liet vuur verschrikt haar niet. Eigen
handig verwijdert zij den halsdoek, om door
den beul geworgd te worden. Toen sloot, zij
haar oogen, alsof ze in slaap was gevallen,
en gaf den geest.
„Dus liefeyck ontslaepen
Is Wendeimoey in den lieer".
Aangrijpend was d» aanblik van dit
schouwspel. Het maakte op allen een onuil-
wisbaren indruk.
Weldra ging het ontroerend varhaal van
verhoor en terechtstelling bij massa's in druk
door bot kind. Het werd vertaald, berijmd,
gezongen 1
Velen, die de nieuwe leer waren toege
daan, worden gesterkt en bemoedigd door
Weiulelmoet's geloofstrouw en standvastig
heid.
Tot zoover MeJ. A. F„ H. Mulder in haar
artikeltje „Vrouwen van Bele-ekenis" in
Bouwen en Bewaren van 7 April 1933.
't Geheel is wel een sprekend bewijs van
die grooie kracht die deze geloofsheldin, en
allen die haar opvolgden, van hun Heiland
ontvingen. Wat lxeeft God in de tijd van de
Reformatie gezorgd voor Zijn Kerk. Immers:
wat zou liet een treurige gevolgen g.lhad
kunnen hebben, als Wondehnoot. e.d. op 't
laatst hackten teruggedeinsd voor wat hun
om hun Belijdiens voor oogen gehouden
werd. Wanneer ze de noodzakelijke gevol-
•gen van hun „katto'rsehe" leer, nl. vervol
ging, lijden en dood, niet hadden aangedurfd.
Groote vreugde aan de zijde der Roomsche
Kerk, ontmoediging bij degenen, die zich
tegen haar leer begonnen te verzetten. Maar
God houdt in stand, wat Hij gewerkt heeft.
Hij vMrlaat niet wat Zijn hand begon. En
diat is juist het bewijs, dat de Reformatie
waarlijk een werk Gods is geweest.
Als we diergelijke beschrijvingen lezen,
krijgt liet afgesloten zinnetje: „liet bla d der
martelaren word hot zaad der Kerk!" weer
dieper betcekcnis voor ons. Dan begrijpen
we weer eens goed, hoe dat mogelijk was.
Immicu's: een soortgelijke behandeling, te
beurt gevallen aan een goede, vrome vrouw,
moest, haar mode-afvalligen wel prikkelen
tot nog grooter geloofsmoed, tot nog vuriger
belijden van de overtuiging, die ze toege
daan waren.
VOOR DE JEUGD
DE AVONTUREN VAN TUUT EN RUUT
(Vervolg)
Eindelijk, na dagen wachten, gebeurde wat
lang verwacht was. De jonggeboren vogeltjes
pikten de beschermende omhulsels der eitjes
stuk en weldra hadden Tuut en Runt drie
lieve kleine vogel-kindertjes. W at waren ze
gelukkig! Iedereen in 't liosch moest 't hoo
ren. Runt vertelde liet aan allen. Zelis de
musschen, waarvan hij anders niet vee!
hield, moesten deelgenoot gemaakt worden
van de groote vreugde, 't Was alles ook zoo
heerlijk! 't Leek, of er geen einde kwam aan
de blijdschap. Elke dag opnieuw zong Ruut
het hoogste lied uit, terwijl Tuut, die. de blij
de liedjes nooit moe werd, het groepje van
drie trouw bewaakte cn verzorgde. 1-Ioe groo-
ter de jonge vogeitjes echter werden, des te
meer begonnen hun kleine snaveltjes te
kwetteren en dat vooral om eten. Rusteloos
vloog Ruut dan soms af en aan, met telkens
nieuwe voorraad voedsel in zijn snavel.
En nog een poosje later ging Tuut zoo nu
en dan wel eens mee, om tiaar vriendje te
helpen en voor zichzelf eten te zoeken. De
kleintjes waren al zoo gegroeid, dat ze wei
alleen in 't nest konden blijven. Toch waren
ze dan nooit erg gerust. En van lang weg
blijven was geen sprake. Waarom ze niet op
hun gemak waren, als de kleintjes alleen
waren? Omdat er een vijand in hun mooi
zomerhuis was binnengedrongen. Ze hadden
hem al verschillende koeren gezien en van
hun vriendjes gehoord, lioc boos hij was.
Van één \an dc boschbewoners had liij een
eitje weggenomen, terwijl een ander paartje
zelfs een van hun kleine kinderen misten.
Ze waren ook samen weg geweest, net als
Tuut en Ruut wel eens deden de laatste da
gen. En op een keer, toen ze 's avonds weer
in 't nestje kwamen, vonden ze in plaats
van vier maar drie kleine vogeltjes meer.
Overal hadden ze gezocht naar 't vierde,
maar nergens hadden zo 't gevonden. O, wat
waren die twee treurig geweest! Aan ieder
die 't maar hooren wilde, hadden ze 't ver
haal verteld. En daardoor wist nu ellt in 't
bosch van die booze vijand, die zoo gevaar
lijk was voor de eitjes en de jonge vogeltjes.
„Hij heeft zwarte veeren, maar ook witte
er doorheen. Hij schreeuwt lrard en kan heel
vlug vliegen". Dat hadden ze elkaar verteld,
cn van toen af keek ieder angstig in 't rond
of er geen onraad was, of er geen vijand na
derde. Ook Ruut en Tuut, het Koningspaar
tje, waarom daarom minder rustig en min
der gelukkig dan vroeger.
Angstig keken ze soms naar hun drietal.
!t Was of ze dachten: als hij maar niet komt,
om één van jullie te rooven!En heele
dagen durfde Tuut het nestje dan weer niei
verlaten,want telkens hoorden ze weer het
scherpe, brutale „ka, ka-a" van hun vijand.
Tot echter op een avond Tuut niet langer
blijven kón! Tot ze weg moest van het
nestje.
Wat was er dan gebeurd? Dat wist Tuut
zelf nog niet. Maar dat 't iets ergs was, was
zéker! De avond was gekomen. Die dag was
Tuutweer veilig op 't nest gebleven, om op
de kleintjes te passen. Ruut was een paar
malen uitgevlogen om voedsel te halen. Nog
tegen de avond was hij even weggegaan. Om
dat zijn vrouwtje nog zoo'n honger had. Da
kleintjes vroegen al zooveel, dat Ruut daar
alleen heel de dag wel voorzorgen kon. Dus
moest hij nu nog wat halen voor Tuut.
Maar boe lang ze ook wachtte, haar
vriendje kwam niet terug. Toch was hij al
heel lang weg. Véél langer dan anders,
't Werd al schemerig in 't groote bosch. Wat
zou hem overkomen zijn? Zou hij misschien
de vijand gezien hebben? Zouden ze samen
gevochten hebben? ze hnopte maar van
niet. Die groote, zwart-met-w itte vogel was
zoo sterk, zoo geweldig sterk misschien. Eu
ltuut was wel dapper, maar toch geen strij
den gewend. Hij was veel te vriendelijk om
tegen zoo'n brutale nijdigerd te vechten,
vond Tuut.
Stil bleef ze zitten. Zo luisterde. De andere
vogels gingen al slapen. Zij niet. Zij wAcht-
te. De geluiden van de dag stierven weg. Do
roodgloeiende avondzon begon onder to
gaan. Nog kwam Ruut niet torug. Wat
moest ze beginnenAls n u de vijanct
eens kwam. Met li a a r zou liij zeker wel
durven vechten. En als hij haar dan van t
nest afgooide? Wat dan met haar kleine vo
geltjes? Maar nee ze zou vechten zoo lang
als ze kon. Hem pikken met haar snavel.
Hem krabben met haar pootjes, als het
moest. Ze zou op 't nest probeeren te blijven,
zoo lang als ze konHaar hartje begon
angstig te kloppen. De kleine vogeltjes, diep
beneden haar in 't warme nestje, begonnen
angstig te piepen, 't Was, alsof ze voelden,
dat er iets was. Dat er iets ergs was.
Eindelijkwas 't besluit genomen. Tuut
moest weten wat er gebeurd was. Ze zou
Ruut gaan zoeken. Nèt zoo lang tot ze hem
vond
Onbeschermd bleven de kleintjes achter...
Wild kloppend met haar vleugels, angstig
fladderend, begon Tuut te zoeken
(Wordt vervolgd).