VOOR VROUW EN KIND Ma AS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 13 JULI 1935 GING BEDROEFD WEG VOORDE ZON DA' Als ou de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want 'hij had vele goederen. Mattheus 19 22. De rijke jongeling is in het Evangelie- Verhaal een geheel eigenaardige verschij ning. Hij behoort tot de weinige aan zienlijken, die voor Jezus belangstelling toonen en van hem iets verwachten, dat anderen hun niet hebben kunnen geven. Het was al een bijzondere vraag, "waarmede hij tot Jezus kwam. Verreweg de meesten zochten bij Jezus slechts tijdelijke weldaden. Soms durfden ze hem zelfs te hulp roepen in erfenisgeschillen. Voor het overige komen ze tot hem om genezing van krankheden. Ook willen ze zijn woorden wel hooren. Maar de vraag: wat moet ik doen om zalig te worden hoort ge behalve hier alleen nog van den Wetgeleerde, die Jezus kwam verzoeken (Lucas 10:25). Hier is die vraag volle ernst. Ze komt op uit een ontrust gemoed, dat nergens vrede heeft kunnen vinden. De mededeelingen van het Evangelie verhaal geven ons een kijk op het inner lijk leven van dezen jongen man, die de jeugdjaren reeds achter zich heeft, blij kens zijn zeggen: Alle deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af. Blijkbaar heeft hij als kind van ge goeden huize een onbezorgde jeugd gehad. Hij is opgevoed in gehoorzaam heid aan Gods geboden. Van zijn rijk dom heeft hij geen misbruik gemaakt om een bandeloos leven te leiden. Ook heeft de genieting van dit leven bij hem niet verstikt de gedachte aan hooger dingen. Ja, de vraag die hem gedurig bezighoudt is: wat goeds hij toch maar doen zal. Hij is een van die mensohen, die zon der innerlijken strijd opgegroeid zijn. en die voor zware verzoekingen van buiten af zijn bewaard gebleven. Brave en nette menschen, godsdienstige menschen, die in menig opzicht anderen ten voor beeld kunnen strekken. Maar met dat al gevoelt hij zich toch niet gelukkig. Men zou zeggen: hij heeft alles wat hem lust, en er is niets op hem aan te merken, hij heeft zichzelf niets te verwijten; wat ontbreekt er dan nog aan zijn geluk? Zoo denkt hij zelf er ook over. En toch kan hij zich niet ontveinzen, dat er in zijn binnenste een ledig is. Hij is niet gerust met het oog op de eeuwigheid. En hij is eerlijk genoeg om dit voor zichzelf te erkennen en het ook voor Jezus uit te spreken. Zooals de heidenwereld in Athene zocht naar den onbekenden God, zoo vraagt deze zoeker in Israël naar het onbekende goed, dat hij zal hebben te doen om voor zichzelf volle zekerheid te hebben omtrent het eeuwige leven. Dit onbekende, waarnaar hij gist, maar dat hij niet kan ontdekken, zoekt hij van Jezus te weten te komen. Jezus' antwoord stelt hem in alle op zichten teleur. Want wat Jezus hem zegt, dat wist hij al. meende hij althans te weten. Het is een antwoord, dat op de vraag past: Wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven beërve? Het antwoord van Jezus bedoelt hem tot het inzicht te brengen, dat zijn vraag verkeerd gesteld is. Maar dit zegt Jezus hem niet zoomaar. Neen, hij geeft dezen vrager een volledig antwoord. En als uit zijn wedervragen blijkt, dat hij het antwoord niet vat, dan spint Jezus dit nog verder voor hem uit, tot in het per soonlijke toe: zoo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop alles wat gij hebt, en geeft het den armen, en gij zult een scha. hebben in den hemel en kom herwaarts, volg mij. Dit laatste is een strikt persoonlek antwoord, waardoor Jezus niet een alge- meenen regel wil stellen, maar dezen man wil doen inzien, dat hij tot het vol brengen van Gods wet nog niet gekomen is, en dat wetsvolbrenging niet meer is de weg om het eeuwige leven te ver werven. Maar hier bereikt de teleurstelling dan ook haar toppunt. Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen. Ge zoudt zoo zeggen: wat was nu toch gemakkelijker dan dit! Veel gemak kelijker dan een leven van nauwe plichts betrachting, zooals hij tot dusverre had geleid. Het was maar te doen om één daad? Toch is dit hem te veel. Hij wordt er niet boos om. Neen, hij laat het Jezus zeggen. Maar het bedroeft hem. Hij gevoelt zich niet gekrenkt, maar diep teleurgesteld. En het einde is dat hij heengaat. Heen gaat, met tranen in de oogen. Maar toch heengaat en zich van Jezus afkeert. Zeg nu niet bij uzelf, dat hij zijn rijk dom liever had dan Jezus. Dat staat er niet. En Jezus zelf geeff er voor zijn dis cipelen een heel andere verklaring van, als hij tot hen zegt: Voorwaar, ik zeg u. dat een rijke bezwaarlijk in het Konink rijk der hemelen zal ingaan. Er zijn voor den rijke bezwaren, die de arme niet heeft. Het aardsche goed trekt uit zijn aard van het hemHsche goed af. Aan dezen rijken jonge'ing bleek het duidelijk»!- dan aan een ander. Zijn rijkdom verhinderde hem om Jezus' gebod te volbrengen. Zijn aardsche schatten verhinderden hem om te doen datgene, waardoor h ij den hemelschen schat zou hebben gevonden. De aard sche schatten stonden tusschen hem en den schat in de hemelen, naar het oor deel van Jezus, die ook zijn hart kende, gelijk het hart van alle menschen. En nu zou hij niet het eeuwige leven verdiend hebben door zijn goederen aan de armen te geven. Dat kan niet. D apostel Paulus zegt het nadrukkelijk: Al ware het, dat ik al mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde en mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zoude worden, en de liefde niet had, zoo zou het mij geen nuttigheid geven (1 Corinthe 13:3). Maar wel zou het verlies van de aard sche schat z ij n blik vrijgemaakt hebben voor het onvergankelijk goed, dat uit genade geschonken wordt. Of het woord van Jezus den rijken jongeling later tot inkeer heeft gebracht, wordt ons niet verhaald. Het kan zijn, maar we weten het niet. Voor ons staat het er opzettelijk zoo, om het volle gewicht op de ziel ons te laten wegen van dat zoo ontzettende woord: hij ging bedroefd weg. Indien het hem niet tot bekeering geleid heeft, dan is deze droefheid hem zel'fs tot verhar ding geweest. Zoo nabij het koninkrijk Gods geweest te zijn, en dan nog piet in te gaan, is erger dan nooit ervan gewe ten te hebben. Neen, deze droefheid was niet de droefheid naar God, die een onberouwe- lijke bekeering tot zaligheid werkt. Ze was niet anders dan de droefheid der wereld, die den dood werkt (2 Corinthe 7 10). En toch, hoe veelvuldig is deze droef heid onder degenen, die met het Evan gelie wel in aanraking komen maar zich niet bekeeren. Onder rijken en armen. Onder brave en deugdzame menschen, maar ook onder degenen, die in hun zonden voortleven. Toch ligt in Jezus' woord ook nog het Evangelie. Want hijzelf is het geweest, die om onzentwille is arm geworden daar hij rijk was, opdat wij door zijne armoede rijk zouden worden (2 Corin the 8:9). Hij heeft gedaan naar dit zijn eigen woord. En daardoor heeft hij het eeuwige leven voor ons verworven. Door het geloof in hem worden wij het eeuwige leven deelachtig. En dat geloof maakt ook los van het aardsche goed. Het wordt werkzaam door de liefde, die ons leert Hem ook met onie goederen te dienen, en de armen er mede te zegenen. In blijdschap des harten. 1809, 21 Nov. Het contract niet K i'i n c k e 1 vernietigd. 1810, 2i Oct. Opdracht aan Alm Meere orgelmaker te Utrecht, om liet orgel in orde tc brengen. 1SÏ1, 11 Mei. Het orgei door Meere kant en klaar afgeleverd. In een vergade ring van Kerkvoogden werd toen met atge- meene stemmen besloten, om ter vermijding van nog meerdere uitgaven, het werk van Meere niet te doen examineeren. Het orgel werd daarna, zonder eenig ceremonieel, in gebruik genomen. De lange lijdensgeschiedenis was ten einde, waarvoor Kerkvoogden niet minder dan 81 keeren moesten vergaderen. Sapiënti sat. Dirksiand, IC Juli 1935. C. VIS, Organist b. de Hen Gom. Kerk en Staat in Duitschland PROF. DR. KARL BARTH Een afscheidswoord aan Bonn Nu P'-of. Barth te Bazel zijn arbeid zal voortzetten, heeft hij in „Das Evangelium in der Gegemvart" een afscheidswoord geschre ven. Enkele typcerende zinsneden mogen daaraan worden ontleend. Verwijzende naar Jac. 4('i („God wederstaat dc hoovaardi gen") schrijft de hoogleeraar: „Wij hadden niet gedacht, dat dit woord ons zou kunnen gelden, toen wij op liet hoogtepunt van onzen arbeid stonden. En toch was er zeker ook toen veel hoovaardig heid bij. Ik twijfel er niet aan. Er was veel zelfbewustzijn onder ons en de gedachte be viel ons zoo goed, dat wij hier zooiets als een theologische' school zouden vormen. En nu? l)i( is God blijkbaar niet zoo goed be vallen. Wij moeten ons bij dit vonnis neer leggen en ons onder Zijn oordeel buigen, wat dan ook verder over dit alles te zeggen valt. Als wij toegeven, dat wij onder Gc|ds oordeel staan, niet meer voor hem vluchten, ons tot de orde laten roepen, en ons laten herinneren, dat alle professoren- studenten heerlijkheid een keer moet ophouden; dan zullen we er zeker van zijn, dat dc Heer, Die ons daar tegemoet komt, ons niet als een boom Heer tegemoet komt. Wel als een Sterke, Wiens hand pijn doet, en zou den we clan niet verdriet hebben van de booze slagen, die ons getroffen hebben? maar wanneer het de hand des Heeren is, dan is het toch Immers Zijn genade, die ziel) neergebogen heeft en dan mogen wij met Jób zeggen: de Naam des Heeren zij geloofd" Wat de studie der theologen betreft, zegt Barth: „Neemt dus nu mijn laatste raadgeving aan: Exegese, exegese, en nog eens exegese! „Wanneer ik dogmaticus geworden ben, dan was het daarom, omdat ik er lang van te voren mee bezig geweest ben, exegetisch werk te doen. Laat de kunst der svstema tiek een oogenblik rusten, die iemand ook „tot razernij" kan brengen en houdt u zich aan het Woord, aan de Schrift, die ons ge geven is en wordt u misschien minder sy stematisch dan Schrift-theologen. Dan is zeker ook voor de systematiek en de dog matiek gezorgd". Wat aan Bazel voorafging Over de jongste gebeurtenissen met en rondom Prof. Dr. Karl Barth ontvangen wij uitvoerige in formaties, aao welke wij het volgende ontleenen: Na de pensionneering van Prof Barth zijn van de zijde der beJijdenisbeweg:.r>g verschillende plan nen overwogen, hoe Prof. Barth voor Duitsch land te behouden, indien de historie met de eeds kwestie zou beletten zijn staaitshcogleeraarsfuno tie opnieuw op te nemen. Vooreerst werd Prof. Barth aan de The ologische School te Elberfeld op voorstel van den Gereformeerden Bond tot leider dezer school benoemd. Prof. Barth verklaar de in een samenspreking met den Gerefor meerden Bond op 19 Febr. van dit jaar, dat hij voor zijn arbeid in universitaire omge ving wenschte te blijven en dus de benoe ming te Elberfeld niet aanvaarden kon. Daarop deed de Gereformeerde Synode te Sie- gen van 26—28 Maart j.l. een tweeden stap; ze be sloot een kerkelijke hoogesohool voor Gerefor meerde theologie in het leven te roepen, een pian, dat op initiatief der Rijnlandsche Synode van 26 —30 April te Barmen-Gemarke werd uitgebouwd tot een plan om tot dit doel een vrije theologische faculteit aan de universiteit te Bonn te stichten met natuurlijk Karl Barbh als dogmaticus. Het is echter vóór den Hen Juni (uitspraak te Berlijn) niet kunnen komen tot de uitvoering van dit plan En daarmee was feitelijk de teerling gewor pen. Pref. Barth was ook niet aanwezig op de Synode van Augsburg van 4—6 Juni, ofschoon hij de ziel was geweest der synoden te Barmen en te Berlijn-Dahlem. Naar men reeds weet nam Prof. Dr. Karl Barth nu de benoeming aan naar zijn vaderstad Bazel. Dat de invloed van dezen dogmaticus en kerk leeraar op het verloop van den Duitschen kerk strijd daarmee niet eindigt, spreekt vanzelf. Bazel is de poort van Zwitserland, ook naar Duitsdh- land cn de Duitsche jeugd zal, naar het N.C.P. meent, de Bazelsche theologische faculteit nu ster ker bezoeken dan voorheen 1 Het orgel in de Hervormde Kerk te Dirksiand In Maas- cn Schcldc.bodc" van Woens dag 20 Febr. 1933, komt een uitgebreid schrijven voor van den heer Jan Zwart te Zaandam, waarin o.m. ook liet orgel in de Herv. Kerk te Dirksiand wordt besproken. De heer Zwart haalt daarbij aan „he.t groote 1-declig handschrift" van Brockhuij- zeu Rit Met iiJle respect voor dat, groptr i-declig handschrift, wenselijk tocli.cviiu te laten zien, wat liet archief van de Ilerv. Keek te' Dirkslilnd vermeldt. De heer Zwart zal dan kunnen opmerken, dat Broek huijzen Sr, met zijn groot i deelig handschrift, ten opzicihtc van het orgel te Dirksiand, geen betrouwbare authentieke gegevens had. Vóór liet jaar 1S03, was in do Herv. Kerk te Dirksiand geen orgel. 180:1, 10 Dec. Met behulp van J. Smits, orgelmaker te Brussel, een oud orgel aange koeht te Mechclen (België). Smits zal liet orgel hier komen opstellen. DOL 5 Aug. 1' G Weiter, Orgelmaker te Geertruidenlierg, zal het orgel na gemaakt contract, geheel afwerken. 1805, 10 April. Weiter klaar met liet orgel. 1805, 28 Nov. Jacob Tours, organist te Rotterdam, keurt het werk van Welter af. liet contrart met Weiter vernietigd. 1S0G, C Maart. Het werk hij contract opgedragen aan J. P. Künckel, orgelmaker Ie Rotterdam. Het werkplan van Kiinckel eerst geëxamineerd door Abr. Meere tc Utrecht. 180S, 2 Aug. Na eindeloos gesukkel Is Kiinckel klaar met liet orgel. liet werk wordt weder door Tours afgekeurd. 1808, 15 Doe. Ultimatum aan Kiinckel om liet orgel geheel in orde af te leveren vóór 13 Juni 1809. 1S09, 15 Juli. Alir. Meere keurt ook liet werk van Kiinckel af. 1809, 23 Nov. In tegenwoordigheid van Künckel examineert Meere nogmaals liet orgel; hij keurt liet werk beslist af. Dc Kunstenaar Toon Tiupuis in zijn atelier te s-Gravenliage lij let beeld van wijlen H. M. de Koningin Moeder, dat tweemaal levensgroot als middelstuk zal dienen. Het grootsclie monument, dat ter herinnering aan. H. M. lal geplaatst worden in het fraaie Rosarium aan het Jozef Israëlsplein te den Haag. Merkwaardig familiefeest De heer P. NoJen, schoolhoofd te SchiebroeJu is zoo lezen wij in de „Haagsche Courant" i in Duitschland geweest op een zeldzaam feest, een bijeenkomst van ruim 500 menschen, die Nolen heeten en aLlen afstammen van Herman Nolen uit Holten bij Duisburg, wiens naam het eerst wordt aangetroffen in 1558. Eigenlijk werd! zijn naam geschreven NohJen, maar de schrijf wijze is in den loop der eeuwen meermalen ver anderd en de Hollandsche tak. die in 1724 over de grens kwam met Johannes Hermann, die zicii te Rotterdam vestigde aan den Schiedamschedijk en op 9 Januari 1725 trouwde, is later geworden Nolen zonder h. De Nolens, die in Nederland wonen hadden inderdaad hun stamboom kunnen, nagaan tot 1724, tot Johannes Hermann Nohlen, die volgens de kerkarchieven kwam uit Holten m Brandenburg. In Brandenburg ligt echter geen plaatsje Holten de aardrijkskundige kenn.s moet den kerkvader parten hebben gespeeld zoodat verder onderzoek doodliep. In Duitschland zocht echter een afstammelinge van Hermann Nohlen naar de verdere ontwikke ling van den tak van Johannes Hermann Nohlen, die in 1697 te Holten geboren volgens de archieven in 1724 naar Holland was vertrokken. Dat klopte dus precies. Zoo werd het Duitsche en het Hollandsdie geslacht weer vereenigd. De familiedag in de geboorteplaats van derr stamvader der No(h)lens is een geweldig feest geworden. Vooral van Duitschen kant was de belangstelling groot. Uit Nederland waren er 17 Nolens naar Duitschland gereisd. 's Morgens werd er een kerkdienst gehouden. Het is opmer kelijk dat de Nolens en Nohlens allen protestant zijn gebleven. Een koor zong een lied, dat den wensch bevatte, dat het zaad van den naam den vrede zou bevorderen tusschen het Neder- landsche en het Duitsche volk. Op het kerkhof werd een Nohlen-eik geplant, waarvoor de eikel reeds was gelegd op den eersten familiedag van de Nohlens, tien jaar ge leden, toen enkel Duitschers daaraan deelnamen. Ditmaal had de familiedag een bijzondere betee- kenis door de hereeniging van het Duitsche en het Nederlandsche geslacht De burgemeester, de Nederlandsche consul van Lith en de heer P. Nolen hielden s avonds o.a. toesipraken in een groote feestzaal, waarvan eeri Nohlen eigenaar was en er heerschte een bijzo*- dere stemming. De meesten waren volmaakt vreemden voor elkaar en toch „vdi dc men een zekere verwantschap. Er waren mannen en vrou wen, echtparen, maar óf de man óf de vouw heette dan Nohlen. Merkwaardig was dc overeen komst in gelaatstrekken tusschen elkaar volkomen \*reemde personen. Vooral de bouw van n?t hoofd en de lijnen van den neus waren tvpisch- Nohlen. Opmerkelijk was ook. dat men stand verschil negeerde. De familieband was dc ge* meensdhaipsband en de echtgenoote van den h^er P. Nolen danste b.v. met den milliova.r Nohlen uit Hamborn. In Holland wonen vele Nolens op de Zuid- Hollandsdhe eilanden, te Nijmegen. Apeldoorn, Zeist, Hilversum, te Den Haag (prof W. Nolen. directeur van het Roode Kruis ziekenhuis) en: ook Rotterdam telt een vertegenwoo-bger van het oude geslacht der Nolens, mr. W. Nolen. In Nederland voelt men den familieband echter min der sterk dan in Duitschland, zoodat er tc Holten meer Duitschers dan Nederlanders waren, of schoon om verschillende redenen ook niet ieder in staat was naar Holten te reizen, ook niet in Duitschland, waar er juist vele Nohlens in den omtrek van Holten wonen. Desniettegenstaande is het familiefeest bijzonder geslaagd en de Hol landsche Nolens waren vol lof over de hartelijke ontvangst en den hartelijken omgang tusschen Duitschers en Nederlanders. GEREF. ZENDINGSBOND Op Woensdag 25 Sept zal de jaarvergadering van den Gereformeerden Zendingsbcnd worden gehouden te Utrecht in het gebouw van Algem. Chr. en Sociale Belangen. De heer H. J. van Weerden, zendeling van dezen bond. met verlof hier te lande, zal als spreker optreden. VOOR DE VROUW BEKENDE VROUWEN Wendelmoet Claesdochter Niet alleen in Frankrijk, maar ook in ons land had de Reformatie geloofsstrijd ten gevolge. In 'dat 'worsteltijdperk werdlen velen, geroe pen, terwiJle van hun geloof pijnbank en gevangenisstraf te verduren, ja zelfs hun belijdenis met hun Moetl te bezegelen. De geestelijke reelitbanik, tie inquisitie was ijverig in het opsporen van ketters, en mec- dOogeiiloos in het voltrekken van hun von nis. Ook vrouwe n ontkwamen niet aan haar greep. Maar ook vrouwen zijn trouw gebleven en hebben volhard tot he.t einde. Eén dier gelooMinklinnen is Wendelmoet Ctaiesdoohter, de eerste martelares, van wie wij iets met zekerheid weten. Haar woonplaats Monnikendam droeg we gens ketterij de bijnaam: „Luthetrschen- <1 am". De nieuwe leer had hier vrije loegang gevonden door liet milde optreden van liet plaatselijk bestuur. Maar dit was tevens oor zaak, dat het stodje in kwade reuk stond bij hist Hof van Holland, Hollands hoogste rechtscollege. Toen dan ook een pater met een Mon- nikendlainsch meisje huwde en liet land uit week, werden enkele afgezanten naar het stadje gezonden, oan deze zaak te onderzoe ken. De Schout en enkele magistraatspersonen wisten zich vrij te pleiten. Maar in Mei 1527 weiHdlen opnieuw enkele vien-dachten naar Don Haag vervoerd, oincter wie die eerzame weduwe.Wendelmoet Claesdochter. Terwijl al de andere Monmikendammars herriepen, bleef deze vrouw standvastig in haar overtuiging. H 'p,r geloofsmoed en vastheid van karak ter .oeren we kennen uit een brief van het Hof van Holland aan den Stadhouder. Daar in toch vermeldt de griffier, dat Wendelmoet is bevonden: hoogs! onzuiver in de leer ten aanzien van het „Heilig Sacrament", met een hartgrondige afkeer van alle mensclielijke instellingen en alles wat in de heilige kerk vertoond werd, hetwelk zij veracht, „ende is bereyt ende presenteert voor liaere dwa- liinghe te mogen sterven." Geen wonder, dat het Hof weinig hoop had, deze vrouw in de sohoot der kerk terug te kunnen voeren. Eén harer bloedverwanten, Roelof vail Moninii'keiidam, onderpastoor te Gouda, werd ontboden om haar tot herroepen te bewegen, doch ook deze poging faalde. Toch wilde de rechtbank niet gaarne ter stond tot veroordeeling overgaan. Ze ver wachtte er geen heil van. integendeel! Blij kens een schrijven van hieit Hof van Holland aan den Stadhouder was al wat kettersch dacht door de onverzettelijke houding van Jan de Bakker „geanimeerd en gesterkt ge worden". Zoowel die stadhouder als de landvoogdes adviseerden daarom tot eenzame opsluiting, tot zij „tot ander verstand gekomen zal we zen". Vandaar, dat Wendelmoet den lOden Juni één der vunzige kerkerholen op het sombere kasteel te Woerden tot een verblijfplaats kreeg. Ruim zes maanden bracht zij er door. [Iet had nitots uitgewerkt. Den loeien November werd zij terugge bracht naar Den Haag, waar den lSden Nov haar verhoor zou plaats vinden voor den vollen Raad van State in tegenwoordigheid van den Stadhouder. Haar geloofsmoed was ongeschokt. Met den dood voor ocgen handhaafde zij nog on verzwakt haar bil ij de nis. Merkwaardig is ook haar buitengewoon groote kennis van den Bijbel. Ze weet hot „Zwaard des Geestes" wèl te hanteeren. Slag vaardig wordt elke vraag met een Bijbeltekst beantwoord. i N'og wacht haar de beide volgondle dagen groote geestelijke spanning. Monniken, pries ters en vrienden kwellen haar dag en nacht met hun aanvechtingen. Maar Wonidelmoet bezwijkt niet. Dal blijkt 20 November als zij opnieuw voor den Raad verschijnt. Een monnik, die haar met een crucifix achtervolg!, wordt met een kort gebaar te ruggewezen. Zij is bereid haar vonnis te ver nomen. Da.t vonnis was niet twijfelachtig meer. Zij werd door den inquisiteur overgegeven aan den wereldlijken rechter, die hoar onmid dellijk veroordeelde tot den brandstapel. Op staanden voet werd liet vonnis voltrok ken. Zij werd geleid naar het schavot, w aar zij zicli lot de saamgepakte meniglc richtte im een korte toespraak, roerend van eenvoud en geloofsvertrouwen. Vervolgens werd zij vastgebonden aan een houten kruis, dat met haar tot asch zou verteren. Reeds laaien dc vlammen om haar heen, maar liet vuur verschrikt haar niet. Eigen handig verwijdert zij den halsdoek, om door den beul geworgd te worden. Toen sloot, zij haar oogen, alsof ze in slaap was gevallen, en gaf den geest. „Dus liefeyck ontslaepen Is Wendeimoey in den lieer". Aangrijpend was d» aanblik van dit schouwspel. Het maakte op allen een onuil- wisbaren indruk. Weldra ging het ontroerend varhaal van verhoor en terechtstelling bij massa's in druk door bot kind. Het werd vertaald, berijmd, gezongen 1 Velen, die de nieuwe leer waren toege daan, worden gesterkt en bemoedigd door Weiulelmoet's geloofstrouw en standvastig heid. Tot zoover MeJ. A. F„ H. Mulder in haar artikeltje „Vrouwen van Bele-ekenis" in Bouwen en Bewaren van 7 April 1933. 't Geheel is wel een sprekend bewijs van die grooie kracht die deze geloofsheldin, en allen die haar opvolgden, van hun Heiland ontvingen. Wat lxeeft God in de tijd van de Reformatie gezorgd voor Zijn Kerk. Immers: wat zou liet een treurige gevolgen g.lhad kunnen hebben, als Wondehnoot. e.d. op 't laatst hackten teruggedeinsd voor wat hun om hun Belijdiens voor oogen gehouden werd. Wanneer ze de noodzakelijke gevol- •gen van hun „katto'rsehe" leer, nl. vervol ging, lijden en dood, niet hadden aangedurfd. Groote vreugde aan de zijde der Roomsche Kerk, ontmoediging bij degenen, die zich tegen haar leer begonnen te verzetten. Maar God houdt in stand, wat Hij gewerkt heeft. Hij vMrlaat niet wat Zijn hand begon. En diat is juist het bewijs, dat de Reformatie waarlijk een werk Gods is geweest. Als we diergelijke beschrijvingen lezen, krijgt liet afgesloten zinnetje: „liet bla d der martelaren word hot zaad der Kerk!" weer dieper betcekcnis voor ons. Dan begrijpen we weer eens goed, hoe dat mogelijk was. Immicu's: een soortgelijke behandeling, te beurt gevallen aan een goede, vrome vrouw, moest, haar mode-afvalligen wel prikkelen tot nog grooter geloofsmoed, tot nog vuriger belijden van de overtuiging, die ze toege daan waren. VOOR DE JEUGD DE AVONTUREN VAN TUUT EN RUUT (Vervolg) Eindelijk, na dagen wachten, gebeurde wat lang verwacht was. De jonggeboren vogeltjes pikten de beschermende omhulsels der eitjes stuk en weldra hadden Tuut en Runt drie lieve kleine vogel-kindertjes. W at waren ze gelukkig! Iedereen in 't liosch moest 't hoo ren. Runt vertelde liet aan allen. Zelis de musschen, waarvan hij anders niet vee! hield, moesten deelgenoot gemaakt worden van de groote vreugde, 't Was alles ook zoo heerlijk! 't Leek, of er geen einde kwam aan de blijdschap. Elke dag opnieuw zong Ruut het hoogste lied uit, terwijl Tuut, die. de blij de liedjes nooit moe werd, het groepje van drie trouw bewaakte cn verzorgde. 1-Ioe groo- ter de jonge vogeitjes echter werden, des te meer begonnen hun kleine snaveltjes te kwetteren en dat vooral om eten. Rusteloos vloog Ruut dan soms af en aan, met telkens nieuwe voorraad voedsel in zijn snavel. En nog een poosje later ging Tuut zoo nu en dan wel eens mee, om tiaar vriendje te helpen en voor zichzelf eten te zoeken. De kleintjes waren al zoo gegroeid, dat ze wei alleen in 't nest konden blijven. Toch waren ze dan nooit erg gerust. En van lang weg blijven was geen sprake. Waarom ze niet op hun gemak waren, als de kleintjes alleen waren? Omdat er een vijand in hun mooi zomerhuis was binnengedrongen. Ze hadden hem al verschillende koeren gezien en van hun vriendjes gehoord, lioc boos hij was. Van één \an dc boschbewoners had liij een eitje weggenomen, terwijl een ander paartje zelfs een van hun kleine kinderen misten. Ze waren ook samen weg geweest, net als Tuut en Ruut wel eens deden de laatste da gen. En op een keer, toen ze 's avonds weer in 't nestje kwamen, vonden ze in plaats van vier maar drie kleine vogeltjes meer. Overal hadden ze gezocht naar 't vierde, maar nergens hadden zo 't gevonden. O, wat waren die twee treurig geweest! Aan ieder die 't maar hooren wilde, hadden ze 't ver haal verteld. En daardoor wist nu ellt in 't bosch van die booze vijand, die zoo gevaar lijk was voor de eitjes en de jonge vogeltjes. „Hij heeft zwarte veeren, maar ook witte er doorheen. Hij schreeuwt lrard en kan heel vlug vliegen". Dat hadden ze elkaar verteld, cn van toen af keek ieder angstig in 't rond of er geen onraad was, of er geen vijand na derde. Ook Ruut en Tuut, het Koningspaar tje, waarom daarom minder rustig en min der gelukkig dan vroeger. Angstig keken ze soms naar hun drietal. !t Was of ze dachten: als hij maar niet komt, om één van jullie te rooven!En heele dagen durfde Tuut het nestje dan weer niei verlaten,want telkens hoorden ze weer het scherpe, brutale „ka, ka-a" van hun vijand. Tot echter op een avond Tuut niet langer blijven kón! Tot ze weg moest van het nestje. Wat was er dan gebeurd? Dat wist Tuut zelf nog niet. Maar dat 't iets ergs was, was zéker! De avond was gekomen. Die dag was Tuutweer veilig op 't nest gebleven, om op de kleintjes te passen. Ruut was een paar malen uitgevlogen om voedsel te halen. Nog tegen de avond was hij even weggegaan. Om dat zijn vrouwtje nog zoo'n honger had. Da kleintjes vroegen al zooveel, dat Ruut daar alleen heel de dag wel voorzorgen kon. Dus moest hij nu nog wat halen voor Tuut. Maar boe lang ze ook wachtte, haar vriendje kwam niet terug. Toch was hij al heel lang weg. Véél langer dan anders, 't Werd al schemerig in 't groote bosch. Wat zou hem overkomen zijn? Zou hij misschien de vijand gezien hebben? Zouden ze samen gevochten hebben? ze hnopte maar van niet. Die groote, zwart-met-w itte vogel was zoo sterk, zoo geweldig sterk misschien. Eu ltuut was wel dapper, maar toch geen strij den gewend. Hij was veel te vriendelijk om tegen zoo'n brutale nijdigerd te vechten, vond Tuut. Stil bleef ze zitten. Zo luisterde. De andere vogels gingen al slapen. Zij niet. Zij wAcht- te. De geluiden van de dag stierven weg. Do roodgloeiende avondzon begon onder to gaan. Nog kwam Ruut niet torug. Wat moest ze beginnenAls n u de vijanct eens kwam. Met li a a r zou liij zeker wel durven vechten. En als hij haar dan van t nest afgooide? Wat dan met haar kleine vo geltjes? Maar nee ze zou vechten zoo lang als ze kon. Hem pikken met haar snavel. Hem krabben met haar pootjes, als het moest. Ze zou op 't nest probeeren te blijven, zoo lang als ze konHaar hartje begon angstig te kloppen. De kleine vogeltjes, diep beneden haar in 't warme nestje, begonnen angstig te piepen, 't Was, alsof ze voelden, dat er iets was. Dat er iets ergs was. Eindelijkwas 't besluit genomen. Tuut moest weten wat er gebeurd was. Ze zou Ruut gaan zoeken. Nèt zoo lang tot ze hem vond Onbeschermd bleven de kleintjes achter... Wild kloppend met haar vleugels, angstig fladderend, begon Tuut te zoeken (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1935 | | pagina 3