VOOR VROUW EN KIND
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 2 FEBRUARI 1935
DE BREEDE EN DE
SMALLE WEG
\y
VOORDE
ZONDAG
„Gaat in door de enge poort, ■want
wijd is de poort en breed is de weg, die
tot het verderf leidt, en velen zijn er,
die door dezelve ingaan; want de
poort is eng, en de weg is nauw, die
rot het leven leidt, en weinigen zijn er,
die denzelven vinden."
Matth. 7:13 en 14.
In wat alierlieflijksten toon is hier gezet
een vermaning van den Heiland over een
zaak, die toch van zoo allesovertreffende
beteekenis is. Het gaat hier over het
hoogste wat een mensch bereiken en het
vreeselijkste wat hem overkomen kan.
Het gaat hier over leven of dood. eeuwig
leven of eeuwig sterven. En met wat een
voudige woorden spreekt de Heere Jezus
hier! Hoe bevattelijk en alleszins ver
staanbaar! En toch zoo diep ernstig!
..Gaat in door de enge poort!" Zóó
luidt de vriendelijke vermaning, met de
nadere verklaring er direct aan verbon
den, waarom het de moeite waard is naar
deze vermaning te luisteren: „want wijd
is de poort en breed is de weg, die tot
ihet verderf leidt, en velen zijn er, die
door dezelve ingaan".
De vermaning is tevens een ernstige
•waarschuwing, waar het zeker op uit
loopt wanneer men haar in den wind
slaat. Het leidt tot het verderf! O,
schrikkelijk woord van huiveringwekken-
den inhoud. Verderf, dat is hopeloos
sterven in eindelooze smart, daar. waar
weening is der oogen en knersing der
tanden. Neen, de Heere Jezus wil ons
verderf niet, maar onze behoudenis.
Daarvoor kwam Hij in ons menschelijk
vleesch, uit den hemel, opdat een iegelijk,
die in Hem gelooft, niet verderve, maar
het eeuwige leven hebbe.
De Heere, Die de wijsheid zelf is,
spreekt hier van twee poorten; de eene
wijd en de andere eng;' en achter die
twee poorten twee dienovereenkomstige
wegen de eene breed en de andere smal.
En op die twee verschillende wegen ziet
de Heere de menschen: op den breeden
vele en op den nauwen of smallen weg
weinige menschen. Voorts ziet Hij het
uiteinde dier wegen Van den breeden is
verderf en van den smallen is het leven
het einde.
Zóó ziet de Heiland het. En Zijn kijk
is juist. Zijn visie op de dingen is vol
komen in overeenstemming met de waar
heid.
Treffende schildering van de mensch-
heid! Door één enkele streek van Zijn
kunstenaarspenseel zuiver weergegeven.
Die wegen duiden de levensgang der
menschen aan; de richting waarin zij zich
bewegen. En die poorten hebben betrek
king op het beginsel waaruit ze leven.
Naar dat levensbeginsel is de weg, die
wordt bewandeld. Zoo de poort, zoo de
weg. Bij die wijde poort hoort de breede
weg; bij die enge die smalle weg. Hier
is sprekende overeenkomst, treffende
gelijkheid.
Eerst de poort, dan de weg. Eerst het
beginsel, dan de richting. Eerst het hart,
dan het leven. Eerst de belijdenis, dan de
practijk.
Die eene poort is eng. Dat is niet pret
tig. maar bezwaarlijk.
Die andere poort is wijd. Dat is aange
naam, wijl gemakkelijk.
Achter die andere poort is evenwel de
weg breed. Dat is ook aangenaam. Men
heeft er de ruimte. Daar wandelen er ve
len, dat is gezellig.
Nu de vraag, de geweldige vraag, de
levensvraag, die een stervenskwestie
wordt: Door welke poort zal men nu in
gaan en welken weg zal men bewandelen?
Let nu op den vriendelijken raad van
den Heiland: „Gaat in door de enge
poort, want wijd is de poort en breed is
de weg, die tot het verderf leidt, en wei
nigen zijn er, die door dezelve ingaan;
want de poort is eng en de weg is nauw,
die tot het leven leidt, en weinigen zijn er,
die denzelven vinden".
Hij maant met innerlijke ontferming,
bewogen met het heil uwer ziel, kiest toch
niet die wijde poort en dien breeden weg,
want die loopt uit op het verderf, maar
kiest de enge poort en den smallen weg,
want het einde daarvan is uw eeuwig be
houd.
Tot kiezen wordt men dus geroepen.
En die keuze wordt bepaald door het
beginsel, dat men is toegedaan. Is dat be
ginsel de vreeze des Heeren, dan kiest
men de enge poort met den smallen weg,
waarop slechts weinig wandelen.
Is dat beginsel de liefde tot dé wereld,
dan geeft men de voorkeur aan de wijde
poort met den breeden weg, waarop ver
reweg de meesten wandelen.
De breede weg! O, hoe juist is dat ge-
teekend! Daarop kan men zich bewegen,
zooals men wil, geheel naar het goeddun
ken des harten. Daar is de ongebonden
heid en de losheid des levens. Daar is de
bewegingsvrijheid. Daar is de ruimte.
Daar is geen band aan het Woord des
Heeren, geen buigen voor de Souvereini-
teit Gods, geen bukken onder het juk van
Jezus. Daar kan men zich uitleven. Daar
is men geheel zichzelf, bepaalt men zelf
wat mag en niet mag. En wat is dat ge
makkelijk! Gemakkelijk voor 't vleesch,
gemakkelijk voor lust en wil. Is t wonder,
dat de meeste menschen dien breeden weg
bewandelen?
En of dan al die menschen ongods
dienstige menschen zijn? Och neen, dat
niet. Ge weet 't toch wel, dat er zoovelen
gevonden worden, die den moed missen
om geheel o ngodsdienstig te zijn; het zijn
de halven, de tweeslachtigen, die Christus
en Belial aanhouden, de kerk en de we
reld, maar die missen de ware vreeze des
Heeren, de gebondenheid aan het Woord
Gods.
De smalle weg! O, hoe juist is dat ge
zegd! Daarop kan men zich niet bewegen
zooals men wil. Daar is de strijd met
eigen boozen wil. Daar is de dagelijksche
bede: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen
zal?". Daar is de worsteling tusschen
vleesch en geest. Daar is de vrijheid ge
bondenheid aan het Woord Gods. Daar
is de verloochening van zichzelven en de
•kruisiging des vleesches en de dooding
des lichaams. En wat is dat moeilijk!
Moeilijk, omdat de mensch van nature
zoo hoogmoedig is, dat hij niet wil staan
onder een hoogere macht; moeilijk, omdat
hij zoo lang volhoudt te meenen, dat hij
iets is; zoo moeilijk, om alleen van genade
te leven.
Breed is de weg, maarhij leidt ten
verderve!
Smal is de andere weg, doch hij
leidt ten leven!
Machtig verschil! Verderf of leven,
Behouden of verloren, hemel of hel,
eeuwig licht of eeuwige duisternis, eeuwi
ge vrede of eeuwige wanhoop!
Kiest u dan heden, wien ge dienen
zult!
Gaat in door de enge poort! Bewandelt
den smallen weg!
Hij Die er u toe maant, wil er u ook
toe bekwamen. Nog nooit heeft Hij een
bidder afgewezen. „Wie Hem aanroept
in den nood, vindt Zijn gunst oneindig
groot".
Zalig hij, die 't smalle pad.
Dat ten leven voert, wil loopen
Die, hoe moede ook en mat.
Op des Heeren hulp blijft hopen.
Zalig, wie den loop begint
Bidt, en strijdt, en overwint".
Grootsheid des levens of de
bedorven huishouding
Dezer dagen kregen wij een oude brief te
lezen van een vorige burgemeester van liet
dorp Herkingen, burgemeester Anthoon de
Vlieger. Boven het oude stuk. stonden de
woorden, welke de lezers in de kop zien
staan. De oude burgervader van Herkingen
gaat !liierin heftig te keer tegen de over
daad van zijn tijd.
Veel zal ons vermakelijk schijnen, vooral
als men bedenkt, dat wij in onze tijd de
schouders ophalen over de rare interieurs
van de huizen van onze grootvaders en
grootmoeders. Wat wij nu een armoedige
beweging noemen, was voor burgemeester
de Vlieger een schandelijke overdaad. Als
de goede man in onze tijd nog eens even
de oogen op kon slaan, zou zijn woede
geeu grenzen meer kermen. Hij zou zijn
ambt neerleggen en het dorpje Herkingen
vervloeken.
Luister, wat hij zegt over het leien van
zijn tijd:
GROOTSHEID DES LEVENS
OF: DE BEDORVEN HUISHOUDING
'k Was eertijds vergenoegd en stil
Mijn leven was gerust,
Veranderd is 't nu met de tijd,
'k Wil leven naar mijn lust.
Eens blij en wcltevreên in 't lot
Van liovcn toegeschikt
Jaag ik nu zulke dingen na
Waar 't grootsche oog naar blikt.
't Eenvoudig huis het lage dak
Was mij geen kwaad fatsoen,
Doch nu is mij dat niet genoeg
En 't kan mij niet voldoen.
Een meubelstuk van vaar of moêr
Was vroeger eens mijn lust,
Het moet n u zijn: de laatste snit,
Of 'k heb volstrekt geen rust.
De stoelen van den ouden dag,
Die waren oen gemak,
Maar nu de weeld' is openbaar,
Nu kost dat ook mijn zak.
Met matten op een leijen vloer
Dan was 't een koningszaal,
Doch met ter tijd moesten 't planken zijn
En n u is dat te schraal.
Het moet n u zijn: een vloertapijt,
Karpet en kleed daar bij,
En als men naar de ramen ziet:
Oranje, als staatsij.
Gekalkte muren zijn niet fraai,
Het oog is afgewend;
Men roept: het moet behangen zijn!
Voorheen hier nooit gekend.
Ook spiegels aan de wand zijn mooi,
Bureau 'is weggedaan,
En secretoir tn plaats van die
Ziet men te pronken staan.
Hier zijn portretten aan den wand,
Daar kelken bij de vleet,
Sigaren in een kunstig ding,
Voor iedereen gereed.
De tafels zijn geboend en glad,
Gedekt met wassen kleén.
Buffetten zijn ook opgesmukt;
Te rijk in 't algemeen.
't Is alles overvol gepropt
Met pronk, en naar 't. gebruik
Want ook de kasten van het huis,
Gevuld staan voor den built.
De voorraad is ontzettend groot,
Die opgestapeld wordt,
Men weet niet, waar men 't bergen zal
En plaats komt ons te kort
Hier suiker, ruim met kisten vol,
Ook pruimen nog daarbij,
Korenten vindt men op die plank,
Rozijnen op die zij.
Die bussen hier is koffie in,
En dé ar is chocolaad,
Ook sa go, rijst, gepelde garst,
Behoeft' en overdaad.
Daar flesschen met wat drank gevult
Met pruim en abrikoos,
Dan vindt men ook nog sinterklaas,
Daar in die groote doos.
Op Zondag is 't hier smulpartij,
Dan leeft men voor de mond,
Op Nieuwjaarsdag begint dal; reeds,
En 't gaat het jaar zóó rond.
Als 't Paaschfeest aangebroken is,
Dan sanult hier kleine cn groot,
Bij 't Pinksterfeest vergeet men niet
Het lokk're krentenbrood.
Dan komt ook nog de kermis aan.
Men smult ook dan gewis,
Men moet tocli op de stee ook zien,
Wanneer liet kermis is'?
En 't sc'handig feest van sinterklaas,
Wordt hier ook ingewacht,
Den afgod van hot rootnsche volk
Nog jaar op jaar herdacht.
En op het blijde Christenfeest
Is alles even gul,
Na. Kerstfeest is ons ligchaam ziek,
Door 't eten en 't gesinul.
't Is alles grootsch Iiier ïmgerigt,
Dat rooft een gansehen schat;
Het daag'lijks onderhoud van 't huis
ITeeft ons reeds afgemat.
En 't is of men er roem op draagt
Men gaat nu steeds zóó voort
Men brengt 't lampet ook voor den dag,
Alsof het zoo behoort.
De suikerpot moet kristal zijn,
Al naar de laatste smaak;
Een zilv'rcn vork ook op den discli,
Tot hoogmoed en vermaak.
Een schenkblad van Chinees fatsoen
Ziet men op tafel si aan,
't Is of men bij een prins van 't land
Ter bruiloft is gegaan.
En waar men komt, in huis of kast
't Is alles overvloed.
De bedden zijn zoo digt geplaatst
Men z' overal ontmoet.
Maar als men in de geldkast komt
Daar is het: Ach! Lacijü
De nagels kraauwt men van de hand,
En fean er toch niet bij!
Want neen! bet is er niet meer in,
't Is alles opgeteerd.
En 't einde draagt den last, gewis,
Waarbij men isvolleerd!
Herkingen, 30 Nov, 1S65.
ANTH. DE VLIEGER
yOOR DE VROUW
HET HUISWERK
De verhouding tusschen
werk en ontspanning
Welke eischcn moeten we eigenlijk aan
de kinderen stellen? Precies dezelfde, die
wij aan ons zelf, die elke volwassene aan
ziclizelf heeft te stellen: dat hij zijn naast-
bijliggende plicht goed doel.
Wat is nu de naastbij liggende plicht van
een schoolkind? Natuurlijk, dat het op
school oplet maar dat ligt buiten de kon-
trolc der ouders, al is het waar, dat de
ouders toch door hun opvoeding en verzor
ging der kinderen weer kunnen meehelpen
door het scheppen van zoo gunstig mogelijke
Voorwaarden voor opletten in school en
ook, dat het thuis zijn huiswerk goed ver
zorgt.
„Huiswerk" is een begrip, waaraan elke
opvoeder, elke ouder voor zich een zekere
gevoelswaarde toekent. De één spreekt van
„de zegen" van het huiswerk, de andere
over „de vloek" van het huiswerk. De een is
't er roerend mee eens, dat de kinderen
voor elke avond een flinke portie werk mee
naar huis krijgen; de ander vindt dat een
misdaad, die de onderwijzers jegens het
kind begaan.
Wie gelijk heeft? Och, dat is moeilijk uit
'te maken, 't Hangt van zooveel verschil
lende omstandigheden af, en er komen zoo
veel strikt persoonlijke kwesties cn opvat
tingen bij naar voren. Eigenlijk is er ten
nauwste verband tusschen het standpunt
van den opvoeder wat betreft zijn systeem
van opvoeding, en de opinie omtrent het te
veel aan of het overbodige van huiswerk.
Sommigen, vooral in de laatste tijd, roe
pen om vrijheid voor hun kinderen. Ze be
klagen de stakkers, wanneer deze twee uur
lang onafgebroken dan dit clan dat uit hun
hoofcl moeten leeren en clan weer schrifte
lijk allerlei werk maken, dat huns inziens
niet de minste heeft voor 't latere leven.
Ze vinden het onzin; als een kind de lieele
dag op school geleerd en gewerkt heeft, moet
het 's avonds spelen, uitgaan, genieten, 't Le
ven der opgroeiende jeugd moet niet een
starre plichtsvervulling zijn van den vroegen
morgen tot den laten avonid; neen, ze moe
ten genieten met voile teugen: ze zijn maar
eenmaal jong, later wacht hun misschien
nog genoeg ellende en werk.
Anderen daarentegen klagen, zoo dikwijls
als ze de gelegenheid krijgen, over die jeugd
van tegenwoordig, die van geen werken meer
weet. „Nee, clan wij vroeger! Ons vroegen
ze niet; heb je wel zin? We moesten! En we
deden 't ook! We hadden 't hart niet, onze
plicht te verzaken, ons werk half te doen!
Dat wilden we ook niet. 't Was onze eer te
na!"
Deze groep van menschen slaat het met ze-
kei welbehagen gade, als de kinderen zit
ten te blokken, urenlang. „Laat ze maar wer
ken, 't zal hun geen kwaad doen!"
Nee, dat zal 't ook niet. 't Is waar: ledig
heid is des duivels oorkussen. Maar toch:
dat innig zelfbehagen, dat genot bij 't zien
ploeteren van de kinderen, zou dat hun lief
de voor ons opwekken?
't Is zoo gevaarlijk, altijd prijzers van 't
verleden te zijn. In onze tijdvroeger
wij
In de eerste plaats: herinneren we ons
werkelijk altijd precies, hoe wij vroeger wa
ren? We zijn toch eigenlijk ten opzichte van
ons zelf en ten opzichte van de tijd, waarin
we leven niet objectief. Ons gevoel speelt bij
de beoordeeling er van zoo gauw een rol,
we zien ons eigen werk zoo gauw als het
hetere, zoo al niet het beste. Eu onze eigen
jeugd wordt zoo spoedig in een vergulde lijst
geplaatst, om ten allen tijde als voorbeeld te
worden ten toon gesteld, als voorbeeld van
hoe 't toch eigenlijk wezen moest, hoe 't
toch eigenlijk pas goed is. Maar zijn we
nu inderdaad altijd zoo braaf geweest, als
we ons zelf wijs maken, en was onze tijd, de
tijd waarin wij jong waren, heusch in alle
opzichten zoo veel beter dan die van de te
genwoordige jeugd?
En dan ten tweede: wie is de schuld er
van, dat het tegenwoordig zooveel anders
is dan vroeger? De kinderen'? Wijzelf? Of
omstandigheden buiten ons, welke we niet
in onze macht hebben? Natuurlijk moot ieder
voor zich hier naar zijn persoonlijke onder
vindingen over oordeelen. En niet ieder zal
tot dezelfde conclusie komen. Dat ligt aan de
kinderen, de opvoeders en do omstandighe
den, waarover het gaat. Maar toch vermoed
ik, dat, wanneer we eerlijk oordeelen, de
kinderen do minste schuld zal treffen.
We moeten daarin goed onszelf reken
schap geven van de schuld, die toch ook ons
zelf treft. De ouders glijden zelf, al is liet
met de beste wil van de wereld, af en dur
ven dikwijls tegen de kinderen niet meer op.
In de derde plaats vragen wij ons af: wat
helpt het, of we ons eigen jonge tijd hemel
hoog verheffen, en de tegenwoordige lijd
veroordeelen on beklagen? Doen wo daarmee
opbouwend werk? Critiek is goed, maar af
brekende critiok duwt neer. Wie 't werkelijk
zoo betreurenswaardig vindt, dat de tegen
woordige jeugd zoo „zorgeloos", zoo „licht
zinnig", zoo weinig „plichtsgetrouw" is, die
probeere mee te helpen, om daarin verande
ring aan te brengen. Maar die sleke voor
alles de hand in eigen boezem en verwijdere
uit eigen oog de balk of de splinter. Als
ieder dat doet, zal er opvallend veel ver
anderen.
Ten slotte: we wekken verzet op bij de
kinderen, door altijd te spreken over 't gul
den verleden. Onze oudere kinderen voelen
daarin, al is 't misschien onbewust, hinder
lijke zelfverheffing, prikkelende hoogmoed.
Wie anderen lot iets groots maken wil,
doe zichzelf niet groot voor. Alleen dooi' zelf
waar te zijn, zullen de kinderen respect
voor ons krijgen. En dan zal de begeerte
bij hen groeien, zóó te worden als wij zijn,
desnoods dan door eerst te zijn, zooals wij
vroeger waren. Dan zullen ze onze goede
raad, iets van de regel uit onze „goeie ouwe
tijd" willen aannemen.
Dan zullen ze misschien minder ontevre
den mokken over „altijd thuis zitten", „nooit
iets mogen".
zEn lioe trouwer ze leeren werken, hoe lie
ver ze het ook gaan doen. Dan leeren ze,
zij 't Qok onbewust, zonder het zich nelder
te realiseeren, dat arbeid een zegen is.
Maar dan altijd: ingespannen arbeid. Niet
maai' vluchtig, roef-roef werken. Dat is er
ger dan n i et s doen soms. De kinderen moe
ten vooral leeren: wat waard is, gedaan
te worden, is ook waard, goed gedaan te
worden. Ea^om dat goed doen te bevor
deren, is dikwijls vaste, strenge controle noo-
dig. Er zijn kinderen, die altijd uit zichzelf
degelijk, geconcentreerd werken. Maar zij
vormen de uitzonderingen.
Regel is nu eenmaal, dat ze veel van dat
flinke werken beoefen leeren door leiding,
onafgebroken, onvermoeide leiding. Bijvoor
beeld door overhooren van het geleerde, door
nazien van het gemaakte.
En dan niet uit medelijden de helft maar
vóórzeggen, omdat liet. toch ook zoo vreeselijk
moeilijk is. Of het begin van het lastige
Fransche woord vóórfluisteren, omdat een
vreemde lual leeren zoo bar geleerd lijkt.
Zulke liefde noemt Dr. vor der Ilake:
„apenliefde". En hij wenscht vurig, dat we
ons door zulke apenliefde niet zullen laten
misleiden.
.Volhouden moeten we, ook al is het moei
lijk. Wanneer we de hoogste cischen niet
stellen, ontnemen we de kinderen ook de
prikkel, na'tlr bet 'hoogste te streven.
Ën Dr. Gunning zegt? „Leer de kinderen
springen, zoo ver ze kunnen, en liefst nog
een beetje verder". Stel ze dus hooge
cischen, dat geeft allicht meer aanleiding tot
inspanning dan een verfeederd zuchten:
„och, waarvoor moeten zc dat toch allemaal
leeren!" 't Gaat er om, de kinderen een le
vensles te leeren, namelijk, deze, dat wat
men doet, goed gedaan dient te worden, cn
dat elk, of'in 't groote, of in 't kleine, ver
antwoordelijk is voor den hem of haar ge
stelde taak. En dan komt het er niet op aan,
waaraan ze die les loeren: aan de geberg
ten en rivieren van Duitschland, aan de
veldslagen van Napoleon, of aan 'n rij Fran
sohe werkwoorden.
Mogen de kinderen dan nooit, eens ont
spanning? Is arbeid zoo'n zegen, dat altijd
maar bard werken het éénig juiste is? Deze
vraag zóó te stellen, beteekenl eigenlijk het
zelfde als haar ontkennend te beantwoorden.
't Spreekt wel vanzelf, dat men in de fout
van groote eenzijdigheid kan vervallen, in
dien men zich op dat standpunt stelde.
Natuurlijk moet er ook eens rust zijn; zoo
als wat hol lichamelijke betreft, i! echts na
de meest volkomen ontspanning der spieren
de meest krachtige werking mogelijk is, zoo
kan ook alleen bij volkomen genieten op
zijn tijd het meest energiek gewerkt wor
den. F.n juist bij het spaarzamelijk toestaan
van pretjes, feestjes en wat dies meer zij,
worden deze naar waarde geschat en meer
èoht gewaardeerd.
Laten de kinderen gerust hun vrije mid-
dtfgen hebben, waarin ze hun tijd spanidce-
ren aan een Club of vereen., aan" spel of
genot. Gun ze desnoods als 't werk er niet
onder lijdt nog één avond, waarop ze
uilgaan.
Maar daarmee dan ook uit. Niet de kin
deren laten deelnemen aatt liun eigen ge
noegens cn ze dan nog meesleepen naar do
ontspanningsavonden der volwassenen, zoo
nis concerten, aardige lezingen, enz. Venver
ken kunnen ze dat alles tocih niet; 't maakt
hen rusteloos en blasé.
't Werkt halfheid in de band...... ze doen
overal tegelijk aan, maar er is tenslotte
niets, dat hun echte, onverdeelde belang
stelling geniet, waarin ze van ganscher har
te opgaan.
En dat toch is het, wat onze kindereu bij
gebracht moet worden. „Doe een dipg tege
lijk" zei Jan de Wit.
En dat moeten ze jong leeren. Ook dit,
gelijk als zooveel andere levenswijsheid,
leert ong Gods Woord.
De Spreukendichter houdt het alle opvoe
ders voor: „Leer den jongen de eerste be
ginselen naar de eisch zijns wegs; als hij
ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan
niet afwijken."
En tenslotte nog dit. Laat men bij 't gun
nen van ontspanning cn genot toch trachten
te geven: Ware ontspanning, zuiver genot.
Hier dient gewaakt voor malligheden.
„Onzin is hot b.v. dat oen feest tot drie
uur in den nacht zou moeten duren, om aar
dig te zijn", zegt Dr. vor der Ilake.
En kunnen we, elk voor ons, de rij van
voorbeelden van zulte „malligheden" niet
met talloos vele uitbreiden?
Ooit moeten we toezien op de soort ge
nietingen, welke de kinderen smaken.
Er zijn er, die In een hedorven sfeer, in
een bedorven omgeving gebracht worden, en
nochtans zuiver en rein blijven. Er zijn er
echter ook en zij zuilen wel de meerderheid
vormen, die onherstelbare schade lijden in
een milieu dat niet is zooals Gods Woord
dat eischt. Daarom is toezicht en waakzaam
heid (hoewel niet drukkend en opdringerig)
plicht., om te maken, dat de ontspanning
waarlijk de persoon en het werk dor kinde
ren ten goede komt.
VOOR DE JEUGD
Beste Neefjes en Nichtjes!
Hoe gaat het niet jullie sedert veertien da
gen geleden? Allemaal nog gezond en blij?
Is er bij iemand van jullie in de buurt nog
sneeuw gevallen? Je zult wel erg verlangen
naar ijs. Houd maar moed hoor, zoolang we
nog niet in Maart zitten, kan er nog van
alles gebeuren.
Kom, deze keer zal ik maar niet te lang
met jullie praten, want anders houden we
niet genoeg ruimte over voor de uitslag van
het vorige werk, en voor de nieuwe raadsels,
terwijl er ook nog correspondentie te wach
ten ligt.
Iloe gaat het met jullie schrijflust; de
ijver verflauwt toch nog niet? Pas op lioor,
't is nog steeds pas Januari cn na deze
maand kouten er welgeteld nog precies e 1 f,
waarin ik ook op trouwe medewerking van
juillie kant hoop. Je weet: alle goede dingen
bestaan uit drieën. Ook ons hoekje, als dat
tenminste een goed ding zijn zal. Die drie
zijn hij ons: Vc Maas- en ScJieldebode als
nummer één, Tante Tine als nummer twee
en jullie, nichtjes en neefjes, lest best. Laat
nu geen van die drie ontbreken hoor. De
Maas- en Scheldebode doet haar best, ik ook,
dat belooi ik jullie, en„wij ook" zul je
wel zeggep. „Maar de raadsels zijn zoo las
tig". Nu als 't daarop vast zit, wees dan maar
getroost, door oefening wordt de kunst ver
kregen, en briefjes desnoods met weinig of
geen oplossingen, maar waarin jullie me een
oen of ander vertelt, zijn minstens even wel
kom. Natuurlijk, 't kost nog al eens veel aan
een postzegel, en dat kan niet altijd. Maar
'k denk, dat ieder vau jullie wel eens een
cent krijgt om te snoepen. Tenminste wel
velen. Spaar die dan eens op, wie weet, wat
je er mee wint. Je hebt toch meer aan een
mooi boek als prijs, dan aan een pijp drop oi
een brokje zoethout?
Nu 'k bon al weer aan 't vermanen, en
dat was ik heel niet van plan. 'k Zal gauw
ophouden hoor.
't Werk van de vorige maal, d.w.z. van 5
Jan. '35 is aan de orde.
De oplossingen waren:
1. egel, konijn, eekhoorn.
2. Peter, Frits, Frans, Dolf, Jan
3. De bloemen, die je op de ramen ziet,
als 't vriest.
I. De, letter „o".
5. Een hangklok.
De prijs is voor Jannie van Driel ie Be
verwijk, de eervolle vermelding voor Watse
Kamminga en Louisje Maris. Ook de anderen
hadden goed uitgekeken. Nou, is dat even
een reuzen-aanwinst in mijn familie-boek?
Geen kleinigheid, he? Ik beu bang, dat jullie
Straks nog allemaal tegelijk een prijs ver
dient, 't gaat zoo goed tegenwoordig. Fijn,
hoor! 'k Ben er echt mee in njijn schik!
Houd maar vol, de prijzen komei\ wel. En
nu het nieuwe werk. Inzending uiterlijk 15
Februari.
1. Wat wordt een uegei', als hij in de
Witte Zee zwemt?
2. Welke kolen (nieuwe spelling) mogen
wel lieet worden, maar niet verbranden?
3. Welk huis is bewoonbaar en heeft
to«h geen ramen?
i. Do volgende lettergrepen goed ge
rangschikt geven de namen van vier
insecten: bom, ke, ke, mei, mei, oor,
vei', ver, wurm.
5. met g ben ik een visch;
met 1 ben ik sluw;
met, r ben ik iets lekkers;
met z ben ik iets, dat jullie elke och
tend gebruiken,
met str ben ik een lijn.
Wie beu ik'?
Nu nog een briefje, de anderen volgende
keer weer.
Ida J, te Stellendam, 'k Hoef zeker
niet te vertellen hoe verrast ik was. Je raad
sels worden de volgende keor pas opgelost;
toch kan ik je wel vast verklappen, dat je
goed nagedacht, hebt. Doe je nu trouw mee?
Fijn hoor! Volgende keer meer. Daag!
Allen de hart .groeten van
TANTE TINE.
ENGELTJES KERSTFEEST
(Vervolg)
„Nu, dan wil jij zeker deze mand wel aan
liaar geven". Meteen werd de zware, boorde
volle mand in het portaaltje gezet en de man
was verdwenen. Vol verbazing stond Engel
tje er nog naar te kijken, toen haar Moeder,
verwonderd over het lang wegblijven van
het kind, kwam zien, wat er aan de hand
was.
„Maar Engeltje, wat is dat? Van wie komt
dat?"
,,'k Weet het niet, Moeder, een oude man
bracht het cn hij vroeg of hier Engeltje de
Bruyn woonde. Toen zei ik van ja en liij
vroeg, of ik dan die mand aan haar wou go-
ven. Maar hij ging meteen gauw weg!"
Onthutst, verrast keken zc elkaar aan,
Moeder en Engeltje. Toen droegen ze samen
de mand de kamer in.
Daar gingen ze aan 't uitpakken. Het bo
venste pakje, keurig met touw omwonden
was voor Engeltje. Ongeduldig ontknoopte ze
de. touwtjes, vouwde het papier open, en
wat zag ze? Een prachtig Bijbeltje met een
bruin leeren bandje. „Voor Engeltje, op het
Kerstfeest" stond er keurig voorin geschre
ven. Daarna worden de amlcrc pakjes open
gemaakt. Voor ieder was er wat: voor Moe
der een warme jumper, voor Vader twee
paar dikke wollen sokken, voor de kleint jes
kousjes, speelgoed en lekkers. Verder nog een
trommel met koekjes en een heerlijk krenten
brood voor allemaal.
Eindelijk werd de bodem van de mand
zichtbaar. Heelemaal onderop lag een en
veloppe, waarop stond: „Aan do" jongejuf
frouw Engeltje de Bruyn". Engeltje mocht
de brief openmaken. Met moeite ze zat
pas in dc tweede klas las ze alles, wat er
in stond. Wat dat wel was? Lees maar zelf:
„Lieve Engeltje,
Dit is van Ineke voor je Kerstfeest. Ineke
vond liot. zoo naar, dat jij geen Kerstfeest
zou vieren cn daarom heeft ze gevraagd, of
we niet konden zorgen, dat het bij jullie
ook feest werd. Daarom hebben we je eerst
dit Bijbeltje gegeven. Want je kunt pas echt
Kerstfepst vieren, als je den Heere Jezus
kent, wiens geboorte we op dit feest ber
denken. Daarom: lees die geschiedenis veel
en goed. Als je ze niet weet te vinden, vraag
dan maar aan Moeder; je Moeder weet ze
wel te staan. En om te maken, dat het voor
jullie allemaal een fijn Kerstfeest worden
zou, hebben we er nog wat andere dingen
bij gedaan, waarmee Moeder en jullie alle
maal ook wel blij zult, zijn. Verder vraagt
Ineke, of je morgenavond komt luisteren
naar het vertellen en naai- het zingen, en
meesnoepen van de eigen gebakken koekjes,
waar Bels voor zorgde. Als we niets meer
hooren van je, rekenen we er op, dat je
komt. Wc hopen van harte, dat dit voor je
Moeder, en Vader en voor jullie alle vier
een plezierig Kerstfeest worden zal, maar
bovenal: ccn gezegend Kerstfeest.
Tot morgenavond.
De groeten van Ineke"
Toen de brief gelezen was, keek Moeder
Engeltje vragend aan. Deze vertelde, wat er
gebeurd was die morgen, toen ze de wasch
naar mevrouw van Winssum brachten.
Nadat. Moeder dat verhaal aangehoord'had,
begreep ze alles. Met tranen in baai' oogen
gaf zc Engeltje een zoen, en fluisterde: mijn
lief Engeltje, voortaan zul jij ook een Moe-
der hebben, die van den Heere Jezus ver
telt, en misschien we zullen den Heere
er om bidden een Vader, die 's avonds
thuis is. Kleed je nu maar ,gauw .uit, de
kleintjes slapen allang. Jc hoeft niet meer te
helpen, Moeder houdt ook op, na 't Kerst
feest. gaan we wel weer verder.
Met een heerlijk koekje uit de trommel,
wipte Engelt je haar ledilïantje in, dat bij de
andere bedden op zolder stond.
Toen Moeder weer naar beneden kwam,
begon ze gauw het strijkgoed weg te ber
gen, braclit de strijkplank, die anders altijd
in de kamer bleef staan, naar boven, en
ruimde alles keurig op. 't Was al wel laat,
maar zoo goed en zoo kwaad als 't ging,
deed ze de kamer bij 't sehaarscho lamplicht.
Wat zag 't er nu gezellig uit. 't Leek de
zelfde kamer niet meer. Vlug zette ze koffie
cn deed feestelijk wat koekjes uit de trom
mel op een glazen schaaltje, dat zo al heel
lang liad, maar dat eigenlijk nooit gebruikt
was. .En al 't moois uit de mand stalde zo
uit op een hoek van de tafel, 't Bijbeltjo
naast Vaders kopje.
Toen ging ze even zitten, doodmoe als zó
was .Op hetzelfde oogenblik kwam de Bruyn
binnen. Met, een norsch gezicht als altijd,
wilde hij binnenstappen, om zonder verdere
woorden naar bede te gaan. Maar opeens ver
heldert zijn gelaat .Wat ziet hij? Wat is er
toch gebeurd? Hij kijkt zijn vrouw aan, ziet
dan de kanier rond. En zonder veel te vragen
bekijkt, hij het gekregene. 't Bijbeltje 't eerst.
Zwijgend bladert hij er even in, ziet dan wat
er in geschreven is. Schijnbaar onverschil
lig legt liij het neer en bekijkt al 't andere.
Tenslotte leest hij de brief. Intusschen heeft
vrouw de Bruyn een kopje koffie ingeschon
ken en ze houdt haar man de koekjes voor.
Verlegen, in dc war gebracht dooral het
vreemde, neemt hij er één, blijft dan zwij
gen, niet liet briefje nog in zijn handen.
Wat, Vader en Moeder die avond samen be
sproken hebben, beeft. Engeltje nooit gewe
ten. Maar we! merkte ze, dat van dien avond
af aan alles anders werd. Den volgenden
morgen, eerste Kerstdag, had Moeder de ta
fel feestelijk gedekt, en voor elk was er een
heerlijk sneetje krentenbrood. Ze alen allen
gezellig gelijk, cn na het eten nam Moe
der Engeltjes Bijbeltje en laslas van
den Heere Jezus, die als een arm kindje op
de wereld kwam 0111 arme zondaren rijk te
maken. Daarna kleedden Moeder en Engeltjo
zich aan; zij zouden samen naai- de Kerk
gaan, terwijl Vader op de kleintjes zou pas
sen en met hen het nieuwe speelgoed be
kijken. Samen konden ze er dan mee spelen.
Wat was alles vreemd voor Engeltje. Zoo
samen met Moeder uit, en dannaar de
Kerk. Ze was er nog nooit geweest, maar
ze vond het heerlijk. Ze hoorde wel dal ook
de Dominee vertelde van Jezus, uiaai ze
begreep het nog niet goed. Toch luisterde ze,
stilletjes tegen Mooder aangeleund. Vooral
bet zingen vond ze prachtig. En heel de dag
bleef feestelijk. Moeder werkte niet, Vader
keek blij en was vriendelijk; 't was alles
even heerlijk. De avond bij Ineke werd liet
glanspunt. Opgetogen over de fijne dag, moe
van alles wat er gebeurd was, rolde ze
s avonds in haar bed, nadat ze Moeder een
gebedje had nagezegd, dat ze nu voortaan
altijd bidden moest voor 't slapen gaan.
Daarna werd alles weer gewoon. Vader
ging weer naar 't werk, Moedei' waschfe en
streek weer, al was het niet zoo druk als
vroeger
Maar twen dingen bleven anders; F.nge-
lientje had van dat Kerstfeest af aan een
Vader, die 's avonds thuis was, en een Moe
der, die van den Heere Jezus vertelde uit
Engeltjes mooie Bijbeltje.
-4
Dit is
welke zie
dankbaar
wachten
De ma:
een soort
zelfs de
partij teg
Wij lie
schap.
Moo
Drie
Naar w
bestuur i
regeering
plan te F
land en
in wand
vers enz.,
werkversi
Door d
kosten b£
üerd wei-
werk vin
dei' koste
Gij!
Versclu
i'ingsban
overzicht
de uuke
wel, vruc
kaarten
Aan di
Raad va:
cijfers: I
loopencle
1 ende w
weezonrc
De ov
lieele lai
renten
renten
renten
i 2.096.58