MAAS- EN SCHELDFBODF
ZATERDAG 26 JANUARI 1935
GENOTZUCHT
yOOR DE VROUW
VOOR DE JEUGD
-f
VOORDE
ZONDAG
Die blijdschap liefheeft, die zal
gebrek lijden; die wijn en olie lief
heeft, zal niet rijk worden.
Spreuken 21 17.
Hoe nu? Wordt hier de blijdschap af
gekeurd? Mogen wij haar niet liefhebben?
Moeten we de blijdschap dan haten, en de
droefheid liefhebben? Worden de knies-
ooren ons tot een voorbeeld gesteld?
Hoe is dit dan te rijmen met wat dit
zelfde Spreukenboek zegt, dat een blij
hart het medicijn goed maken zal (Spreu
ken 17:22), dat een vroolijk hart het
«aangezicht blijde maken zal (Spreuken
15:13)? Ja, hoe met de doorloopende
prediking van het Evangelie, dat immers
een blijde boodschap is?
En zoo vragen we ons ook af, of dan
Wijn en olie niet zijn goede gaven Gods?
Geeft Hij niet ,,den wijn, die het hart des
menschen verheugt, doende het aange
zicht blinken ven olie" (Psalm 10-1 15)
Mogen we dan deze goede gaven onzes
Gods niet Jiefiiebben?
Toch staat het er: Die blijdschap lief
heeft die zal gel rek lijden; di; wijn >-n ob'e
liefheeft, za! niet rijk worden. Dit zegt uw
God u. Dit woord is waarachtig, en wie
wijs is, die ziet het voor zijn oogen, dat
het metterdaad zoo gaat.
Ge moet niet trachten, door in uw ge
dachten er iets bij te voegen, het raadsel
op te lossen. Bijvoorbeeld door te denken
aan zondige blijdschap, of bij wijn en olie
liefhebben aan overdadigheid. Dit ligt er
ook wel in. Maar het staat er niet met
zooveel woorden.
Ook zoudt ge kunnen tegenwerpen, dat
deze dingen hier niet zonder meer worden
verboden, maar alleen de schaduwzijde
ervan wordt aangewezen: gebrek lijden
en niet rijk worden.
Daarbij zoudt ge dan kunnen overleg
gen. dat ge voor blijdschap, wijn en olie u
.hebt te getroosten het nadeel dat eraan
verbonden is.
Maar dit is weer niet te rijmen met de
strekking van dergelijke spreuken, die uit
de kwade gevolgen u het dwaze en zon-
dige willen doen kennen Van de oorzaken.
Neen, ge moet beginnen met deze
woorden te nemen zooals ze hier staan,
en daarna u indenken wat ze inhouden.
Met den liefhebber van blijdschap en
van wijn en olie, onder deze laatste
hebben we dan bepaald welriekende zalf
olie te verstaan, zooals in het Oosten nog
gebruikt wordt, wordt hier c-en bepaald
soort van menschen aangeduid.
„Het zijn die menschen, die de liefde
van hun hart aan deze dingen hebben
verpand. Wien het vóór alles te doen is
om blijdschap en om datgene wat blijd
schap geeft, hier aangeduid door wijn en
olie, de dingen die >n de taal van het Oude
Testament gedurig in één adem als zoo
danig genoemd worden.
In hun schatting staan deze dingen bo
venaan. Ze waardceren de dingen naar
de mate van vroolijkheid die eraan ver
bonden is. Als ze de keuze hebben tus
schen iets vroolijks en iets dat minder
vroolijk is, dan vragen ze niet verder,
maar is hun keuze daardoor al bepaald.
Uit het naast elkander noemen van
blijdschap met wijn en olie bemerkt ge
dus wel, dat hier niet gedoeld wordt op
die hoogere blijdschap, die Gods Geest
verwekt in de harten van degenen die
Hem vreezen. Neen, het gaat hier om de
vroolijkheid, die door de genieting van
aardsche dingen wordt teweeggebracht.
Wie daaraan nu toegeeft, om allereerst
te vragen of iets prettig is, wie zich door
de zucht naar genot laat leiden. van
dien wordt hier gezegd dat hij gebrek zal
lijden en dat hij niet rijk zal worden.
Dat spreekt ook vanzelf. Liefde vraagt
altijd offers. Ook de liefde tot de blijd
schap, en de liefde tot wijn en olie. Want
liefde zoekt haar voorwerp met voorbij
zien van andere dingen. Wie het genot
lief heeft en allerlei genotmiddel, die zal
het ook najagen, en er andere dingen voor
laten liggen. Dan wordt opgeofferd dat
gene wat van waarde is. En zoo komt het
gebrek.
Ge kunt het zien in uw eigen omgeving
in het leven van deze dagen. Het is over
al een jagen naar gemot. Pretmaken, uit
gaan om plezier te zoeken. En dat kost
geld, soms veel geld. Ge kent de voor
beelden van menschen, die schulden
maken om hun genotzucht maar te be
vredigen.
Er wordt geklaagd over de crisis, de
duurte van het leven, er wordt aange
drongen op zuinigheid. Maar de genot
zucht stopt voor die klachten en die ver
maningen het oor.
En dat wordt dan vergoelijkt door te
zeggen, dat een mensch toch ook wel eens
wat mag hebben, dat de boog niet altijd
gespannen kan zijn. Op zichzelf een waar
heid, maar die hier misbruikt wordt.
Want bij deze genotzoekers is het niet
te doen om ontspanning na inspanning
Neen, de ontspanning is voor hen het
voornaamste. Hun werk raffelen ze af.
Hun werktijd verdoen ze. Om zoodra de
klok maar geslagen heeft het wérk, dat
ze haten, te verruilen voor het genot dat
ze liefhebben.
De wortel van dit kwaad zit diep, maar
is toch wel bloot te leggen. Die genot
zucht bewijst, hoe arm aan ware blijd
schap het leven van deze menschen is.
Daarom moeten ze het altijd zoeken in
het buitengewone. Maar dat buitenge
wone wordt al heel spoedig gewoon. Dan
is het genot eraf, en moet er weer iets
gezocht worden dat nog verder af ligt.
Och, dat men toch oog kreeg voor de
eenvoudige blijdschap van het gewone
leven, voor de blijdschap die men zelf kan
genieten en anderen kan geven door
lief te hebben.
Hier ligt het geheim van alle ware blijd
schap. God is liefde. En in God is de
volheid van blijdschap en leven. En wie
geleerd heeft lief te hebben, die vindt
daarin een bron van blijdschap, die nim
mer opdroogt.
Hét is de zelfzucht van ons geslacht,
die deze bron van ware en reine vreugd
voorbijgaat, om gebroken bakken uit te
houwen, waaruit wel een roes van genot
voor een oogenblik wordt ingedronken.
Maar de wateren der vreugde zijpen er
uit weg.
Dit veroorzaakt dan levensverarming,
terwijl men waant zijn leven te vetrijken.
Levensverarming, niet alleen in geld,
maar levensverarming ten opz'chte van
die dingen, die waar'ijk van waarde zijn.
Er is bij herhaling op gewezen, hoeveel
ons volk uitgeeft aan genotmiddelen, en
hoe weinig men over heeft voor ze
nu nog maar eens niet: den dierst des
Heeren, maar blijf maar bi; de hoogere
goederen, d,e ons menschelijk geslacht
voor dit leven geschonken zijn Hoe sober
is het daarmee gesteld!
Hoe zou zulk een geslacht vatbaar zijn
voor het zoeken van de ware levensblijd
schap! Hoe zou het oog en hart hebben
voor de liefde Gods, voor den rijkdom
van zijn gunst, voor de beteekenis die zijn
onmisbare zegen heeft voor de verheffing
van ons leven?
Toch ligt hier de bron van alle heil en
zaligheid.
Tot deze bron komt alleen wie de
droefheid over de zonde aandurft. Wie
over die droefheid heen leeft, omdat hij
blijdschap en genot wil, en deze niet wil
loslaten, die zal nooit tot den waren schat
van leven en zaligheid komen. Die zal
straks wegzinken in eeuwig gebrek, en
den rijkdom der heerlijkheid Gods moe
ten derven.
Alleen wie door het geloof in Christus
God en den naaste liefheeft, die drinkt uit
de fonteinen van blijdschap, die in Chris
tus voor ons arme zondaren zijn geopend.
Maar wie zich daarvan afkeert, en de
blijdschap liefheeft in plaats van of boven
zijn God, die maakt van de blijdschap
zijn afgod, en vervreemdt daarmede van
den God des levens.
Correspondentie, deze rubriek betreffende
te zenden aan F. W. NANNING, St. Gerar-
duslaan 15, Eindhoven.
No. 373
Oplossingen:
No. 402 1. Kc2 Ke2 2. Td4
1eó 2. Te8
Np. 403 1. di. Fraaie penningen en ont
penningen.
Men kan altijd tot de oplossingswedstrijd
toetreden. Een goede oplossing van een
tweozet telt voor twee punten enz. Voor oen-
foutieve oplossing wordt een punt in min
dering gebracht. (Minimum aantal punten-
is null. Voor de maandoiijksche prijs van-
Het verstrekken van warm voedsel aan
werkloozen en kinderen, die daarvoor in
aanmerking komen, wordt in de groote
steden steeds weer een vraagstuk, die heel
wat hoofdbrekens kost. Onze foto geeft een
kijkje in zulk een nuttige instelling aan het
Pieterskerkhof te Utrecht: Het vervoer van de
groote ketels met warm voedsel geschiedt op
de meest hygiënische wijze.
In zulk een inrichting kunnen de aard
appelen bezwaarlijk op de gewone wijze ge
schild worden. Dat aescliicdt door speciale
machines.
i 2.50 moet men de meeste punten hebben.
Ook' niet-aii.onné's zijn welkom. Heeft men
tien koer achtereen gécn oplossing inge
stuurd, dan vc-rliest men zijn aantal punten.
Een onoplosbaar probleem vervalt voor de
wedstrijd.
Ter besparing van porti is de oplossings-
termijn op circa vier weken gesteld, zoodat
de oplossers meerdere oplossingen F even
tueel te zamen tegelijk kunnen inzenden.
Probleem voor den wedstrijd
No. 469 (Prijs)
II. H. KAMSTRA
T.N.S.B. 1934
a b c u
i! 'l
Wit: NhS, Deo: Td7 en g2, Lbl en g5, Pf?
Zw.: KgO, Dc2, Tfl, Lal, Pel en f5, pi.h4, ho
Wit geeft in twee (2) zetten mat
Oplossingen inzenden vóór Zaterdag 23
Februari.
De stand na dit probleem geeft dén win-,
naar over Januari aan.
Oplossing Eindspel no. 553
Verleidelijk is 1. Lfö clD 2. Tb8t Ka4 3.
Lbl inaar zwart wint met 3. Dc6+
4. Kaf KaD 5. Tb7 DaGf 6. KbS Dd6f 7.
KcS (7. NaT dan Dtlif naast KaG) 7
KaG 8. Ti-7 Ddö 9. Lb7 DaSf 10. Kd7 KbH
enz.). Alleen goed is: 1. Td4+ Kc5 na Kc3
2. T(13+! IÜI3 3. IX,t enz.
2. 'Id7 Tied 3. T(1S! Kc7 (clD? 4 Lb7f en
Tc8f) 4. 1.1 -! Kd8 5. Lc2 remise. Fout zou
zijn 4. TdTvKcS «3. Td5 clD? 6. Tcöf! en
zwart speelt 3clTü
m m 1^ A W* V I 1/ Ik] weden menschen zijn, en daartoe kan heel
11 Ij W \i Ml lil W P" IV I 1^ U venl bijdragen een zonnige jeugd.
IX 1%^^ Tw Km It I I w Maar men moet niet gaan overdrijven. Er
:i„ imeisjes, die zich letterlijk i
DE KINDEREN BINDEN AAN HUIS
In zijn werkje: „Wij, onze kinderen en
ile school", schrijft Dr. J. A. von der Hake,
rertor van het Baarnscli Lyceum, een arti
kel over: „(le kinderen binden aan huis".
Hij hoeft daarbij speciaal het oog op onze
opgroeiende jeugd, hij de opvoeding waar
van Vaders en Moeders,juist vaak te kam
pen hebben met het probleem der huiselijk
heid. Naar aanleiding hiervan enkele op-
merkingen over dit moeilijke vraagstuk.
Hoe moet onze houding zijn tea opzichte
.van deze kwestie?
Zooals vanzelf spreekt, is dit voor bijna
ieder een moeilijke vraag. Zoolang de kin
deren klein zijn, vinden ze hun genot nog
volkomen in huis bij en met hun speel
goed. Zoo nu en dan eens wat vriendjes,
die mee komen spelen, en dan weer eens
oen middagje naar vriendjes loe, dal is wel
eens prettig voor de afwisseling, nmitr
overigens voelen ze zich toch nergens zoo
behaaglijk als thuis.
Maar nu als ze grooter worden. Bij velen
ontwaakt dan de begeerte naar uitgaan, naar
lezingen, naar concerten, soms wel naar de
bioscoop, al is het dan ook alleen om daar
een film te zien verloonen, die leerzaam is
cn betrekking heeft op vakwetenschap of
studie. Want juist tegenwoordig „leeren"
heel veel van de opgroeiende kinderen. De
l'.L.O.-scholen en andere inrichtingen van
voortgezet onderwijs tellen vaak tientallen
leerlingen, zijn soms overbevolkt. Ook dik
wijls deels met leerlingen, die eigenlijk op
die onderwijsinrichtingen niet thuis hooren,
wat 't zij in 't, voorbijgaan opgemerkt,
erg jammer is. Dikwijls worden tegenwoor
dig klachlen van directeuren en leeraren
vernomen over de geringe capaciteiten der
meeste, of anders in elk geval: van veie
leerlingen. En zou niet juist dit feit oorzaak
zijn van nog steeds groeiende begeerte naar
uitgaan, ontspanning, uithuizigheid? im
mers, kinderen die eigenlijk wegens hun
verstandelijke vermogens niet of ternauwer
nood mee kunnen op do school, waarop zo
geplaatst zijn, zullen weinig lust hebben
voor hun werk in en voor die school.
Dat wil dus zeggen: in school zijn ze dik
wijls ohopletlend vanwege 't gebrek aan
animo en belangstelling; en huiten de school
tijden, met name 's avonds, zullen ze het
werk, dat hun opgedragen is voor die school,
niet met. opgewektheid en toewijding ver
richten.
Moet dat kwalijk genomen worden? Maar
zijn we dan zelf niet precies eender? Als wij
iets hebben te doen, wat we niet prettig
vinden, stellen we het dan ook niet graag
zoo lang mogelijk uit, om er ons dan
dikwijls nog met tegenzin met een Jantje
van Lelden af le maken? Natuurlijk: dit is
geen maatstaf. Wij als volwassenen hebben
tegen dat kwaad te strijden; we moeten
trachten ook hierin zoo goed mogelijk een
voorbeeld zijn. Maar dan mogen we daar
naast ook van de kinderen eischen, dat zij
met vaste wil datgene, wat hen moeilijk
valt cn tegenstaat, toch trachten te vol
brengen zoo goed ais mogelijk is.
Maar er zijn grenzen. Èn wanneer het
duidelijk wordt, dat een kind nu eenmaal
niet kan, en ook niet graag wil in de rich
ting, waarin de ouders liet willen sturen,
laten dan die ouders niet uit valsche schaam
ie en uit eerzucht hun kinderen dwingen tot
iets, waartoe ze niét in slaat zijn. Daarmee
voeden ze de kinderen niet op, maar duwen
ze omlaag, en brengen lien in een onbevre
digende, lustelooze, soms zelfs weerspannige
stemming, die, wanneer ze lang duurt, de
kinderen stempelen kan voor heel hun
leven. Hun wil wordt zoo vaak gebroken in-
plaats van gesterkt, hun levenslust, gaat ver
loren en maakt plaats voor een onderdrukt
gevoel van verongelijkt zijn en van verzet.
Zoo kweeken we geen sterke menschen
zoo vormen we geen krachtige persoonlijk
heid. Daarom, nu toch de markt al over
voerd is met intellcctueelcn dwing de
kinderen niet tot wat ze met normale in
spanning niet kunnen bereiken. Laat ze zoo
mogelijk zelf kiezen, in welke richting ze
graag willen, en is dat dan niet naur de
zijde van hoofdarbeid, welnu, wat is daar
mee verloren?
Werkloozen zijn er veel onder de arbei
ders met de handen, (trouwens onder de
intellectueeien even goedl); maar aan flinke
menschen met wilskracht en loegewijdo ar
beidslust, die weten wat ze willen, en kun
nen wat ze beweren te kunnen, daaraan is
nog altijd een tekort.
En juist dat drijven van kinderen in- de
richting van het zoogenaamde „dooriecren"
is één van de oorzaken voor rusteloos stre
ven naar uitgaan, pretjes en overdreven
veel ontspanning. Kinderen die graag stu
deeren en goed kunnen, hebben vanzelf
plezier in hun werk. Maar dan haken ze ook
niet naar allerlei vermaak, ze zijn er niet
altijd op uit, om, als 't maar even kan,
's avonds de deur uit te snappen, ten einde
van dat vervelende werk af Ie zijn.
Daarentegen zullen zij, die een hekel aan
de school, een hekel aan hun boeken en een
hekel aan hun werk hebben, altijd probee
ren er tusschen uit te knijpen. Dat is immers
begrijpelijk?
't Lijkt dan vaak, of de kinderen erg uit
huizig zijn, liet thuis niet naar hun zin
hebben en liefst maar weg zijn. Maar dik
wijls zou blijken, dat als men de kinderen
liet worden, wat ze graag wilden, van uit
huizigheid geen sprake zou zijn. Dan geen
doelloos a 11 ij cl maar weer probeeren uit ie
gaan, om van 't gehate werk af te komen.
Dan krijgen za er plezier in, om eens iets
te lezen, te vervaardigen of te bestudceren
dat betrekking heeft op, in verhand slaat
met het gekozen vak. Dan komt de ware
belangstelling, dan hebben de kinderen een
doel, dat ze enthousiast nastreven.
Maar als nu toch eens uithuizigheid blijkt
't zij bij kinderen die op school zijn, of bij
degenen, die een vak gekozen hebben? Hoe
dikwijls is dal niet liet geval. Hoeveel
ouders hebben daar niet liet verdriet en de
nadeelige gevolgen van ondervonden!
Wat moet er tegen gedaan worden?
Laten we beginnen met te zeggen, dat liet
natuurlijk niet aangaat, een kind alle ge
legenheid tot ontspanning te ontzeggen.
Daar zijn de kinderen te jong voor; wie
plichtsvervulling van hen eischt., is ook ver
plicht daartegenover te stellen egnig genot,
een nuttige ontspanning, die juist vaak
buitenshuis geboden wordt. Een gymnas
tiek- of korfbalclub, een leerzame lezing of
interessante film, een gezellige feestavond of
een mooie muziekuitvoering, dal alles zijn
dingen, die 't leven van de ojigrooionde jon
gens en meisjes mogen, ja moeien op-
vroolijkcn. Later moeten ze opgewekte, te-
Zijll jongCnS Gil Hiciajca, uju wgh icLiei lijn
van alle mogelijke lezingen, uitvoeringen,
wedstrijden en wat dies moer zij, op de hoog
te houden; 't eene kan onmogelijk gepas
seerd worden: 't is veel te belangwekkend;
weer iets anders moet beluisterd worden:
i t hoort gewoonweg bij een fatsoenlijke op-
voeding. En dan zijn er ouders, dio daar
uiet meer tegen op kunnen,
j Nu ja, ze weten wei: vroeger bij hen
thuis zou 't niet gelieurd zijn; zij waren
meestal de iieele avond thuisMaar
tegenwoordig schijnt alles anders te zijn.
'I Moet dan maar gaan, zoo '1 gaat. En als ze
eens er tegen op komen, dat de kinderen,
soms voor de derde maal in eenzelfde week
ergens heen willen gaan, omdat het nu
eenmaal onmogelijk gemist kan worden,
dan krijgen ze, als eind van alle tegen
spraak te hooien: ik mag natuurlijk weer
ilet; do lieele klas mag gaan, maar ik zal
wel weer thuis moeten blijven. En dun
zwichten ze.
Tegen die bedreiging van „de lieele klas
(zou 't waar zijn?) zijn ze niet bestand, en
de toestemming wordt half met tegenzin,
toch gegeven
Kn iliit juist is niet goed. Maar wat dan?
Verbieden, weigeren, afketsen, telkens weer.'
Och, positief Is hier niet zooveel te doen.
Onophoudelijk „neen" zeggen is verdrietig,
vermoeiend voor de ouders, en 't wekt ver
zet, soms wrok bij de kinderen.
Ook hier geldt: voorkomen is beter dan
genezen. Wanneer do lust tot uitvliegen, dan
jiier, dan daarhoen, er eenmaal is, knap
\vio dan die neiging weet te overwinnen.
Beter, verstandiger en aangenamer voor
de kinderen is liet, reeds vóór deze neiging
zicli openbaart, de kinderen iets te geven,
dat deze verlangens bij hen ten onder
houdt.
Kn dat is: een gezellige, huiselijke sfeer,
waarin het kind zieh „thuis" voelt, waarin
het «lies lieeft, wat het begeert, zoodat het
in 't geheel niet verlangt naar iets anders,
niet licgeerig is naar uitgaantjes, feestjes,
pretjes zonder eind.
Hoe is dat te bereiken? Is daar voor
noodig een weelderig ingericht huis, over
vloedige mate van lekkernijen, waarop de
kinderen, vooral 's avonds, onthaald worden?
O, neen. Daarin ligt niet hot wezenlijke
van de gezellige, intieme, huiselijke sfeer,
't Komt er tenslotte niet op aan, hoe mooi
de kamer is. 't Doet er niet toe, hoeveel
koekjes en andere heerlijkheden Moeder op
een avond uitdeelt. Kinderen zijn daar wel
dol op, maar tocli '1 heeft geen blijvende
waarde, 't Is ten slotte iets uitwendigs, dat
hel innerlijk koud en onberoerd laat.
Waarin dan dat intieme, gezellige van een
goede, huiselijke sfeer ligt? in de aanwezig
heid van de personen, die de huiselijke
kring vormen! Wij klagen dikwijls: vroeger
in mijn jonge tijd, gingen wij kinderen niet
zoo vaak uit. Wij waren altijd thuis. Maar
zijn we nu zelf ook nog altijd thuis?
Voelen we ons nog even gebonden als
vroeger? Of zijn we zelf vaak weg. Nu ja,
wel omdat 't beslist niet anders kan, omdat
er een belangrijke vergadering is, waar onze
tegenwoordigheid niet gemist kan worden,
omdat we lid zijn van 't Bestuur, of omdat
we hiervan toch erg graag iets zouden lioo-
ren, of daarvan dolgraag iets zienMaar,
welke reden er dan ook is: We gaan. De
Vaders zijn dikwijls 's avonds weg; elke
vergadering moot bezocht, elke lezing ge
volgd, elke film gekeurd. Eil de Moeders
verlangen als tegenprestatie ook eens een
avond of soms twee, waarop ze niet alleen
hoeven te zitten, maar uit kunnen. Ook zij
hebben tegenwoordig noodzakelijke bijeen
komsten, gewichtige vergaderingen, van
wege het bloeiende Vereenigingsleven.
Nu valt van dat alles op zichzelf geen
kwaad te zeggen. Men moet met zijn tijd
meegaan.
Maar tochmen moet ook op zijn tijd
„neen" kunnen zeggen. Kn dat volhouden!
Zeker 't is prachtig zich te geven aan
allerlei maatschappelijk werk, of een taak
te verrichten op kerkelijk gebied. Daartoe
kan men heslist gorocpon worden, ofschoon
dan liet tweede zwaarder weegt dan liet
eerste. Maar laten de Vaders niet over
drijven. Bedenken ze liever, dat de wereld
hcusch wel door draait, als ze thuis blijven
van al die gewichtige vergaderingen, vuil al
die nuttige bijeenkomsten.
Ze hebben thuis een andere laak. Ze
hebben de roeping hun kinderim op te
voeden en daarvoor gaat alles op zij. En als
dun do leeftijd komt, dat die kinderen door
gezelligheid thuis bewaard moeien worden
voor overdreven veel ontspanning voor
uithuizigheid, dan moeien daarvoor alle.
Bestuursfuncties, alle trouwe lidmaatschap
pen wijken. Dan hoort de Vader tlmis te
zijn (men wachte natuurlijk voor eenzijdige
overdrijving), opdat ook de Moeder door liet
vele alleen zijn, geen behoefte krijgt aun
's avonds ultloopen, aan overdreven veel
weggaan met als doel: gezellige bijeenkom
sten en leerzame vergaderingen bij ie wonen,
't Blijft waar: de man moet meeleven mot
zijn tiid, zijn krachten gedeeltelijk geven
ten nutte van de samenleving, en 't is ook
waar, dat de vrouw haar taak als Moeder,
speciaal als Moeder van opgroeiende jongens
en meisjes, niol behoorlijk kan vervullen,
als ze niet behoorlijk over 't een en ander
weet mee te praten, en geen oordeel heeft
over de belangrijkste gebeurtenissen in haar
tijd.
Maar dit feit worde niet uitgebuit 0111 er
alle mogelijke uithuizigheid der ouders mee
to dekken. Deze namelijk is nooit te ver
dedigen.
Misschien zal iemand zeggen: als men
allemaal zoo gaat redeneeren, was er niet
één Vereenigjng meer, werd er niet één
vergadering meer gehouden.
Daarop antwoordt de genoemde Dr. von
der Hake, die tocli zelf verplicht is, ook al
gezien zijn maatschappelijk beroep, in 't
volle leven te staan: „Was de wereld daar
zooveel ongelukkiger om? Is liet niet ge-
wenscht, hierin krachtig te besnoeien, en
ons loven op oen basis van waarheid cn
eenvoud te zetten? Ligt niet in veel van dat
vergaderingen bijwonen, bestuursfuncties
waarnemen, enz. IJdelheid, en 't jagen naar
eigen eer en grootheid? Zekér, men moet
weten te onderscheiden, De weg is niet
voor ieder dezelfde. Het kan waarlijk zijn,
dal men geroepen wordt, dat aanvaarden
van een bepaald werk naast hot eigenlijke
plicht wordt. In dat geval zal geen vrouw,
mag ook geen vrouw haar man afhouden
van die arbeid. Dan brengen beiden in
elk geval de vrouw, een' offer aan de
gemeenschap. Om 't maar met een groot
voorbeeld te zeggen: als men b.v. geroepen
wordt tot Yolkcnbondswerk in Geneve, ja,
dan begrijp ik wel, dat liet plicht is, die
roeping te aanvaarden. En als het gevolg
daarvan is, dat het gezin uiteen ligt, de
man driekwart van hel jaar ver van huis is
en de vrouw met de kinderen om de schooi
der kindoren in Nederland woont, dan zal
liet wel oen geboden noodzakelijkheid zijn."
Maar nog durf ik niet zeggen: dan is liet
een geboden noodzakelijkheid. Ik hen geen
rechter over andoror levens en gevoelens.
Maar als ik dan zie, hoe '1 dikwijls in zul
ke gezinnen met de kinderen niet goed
gaat en klaarblijkelijk door de afwezigheid
van den Vader, dan vraag ik me nog al', of
al liet belangrijke, ongetwijfeld belangrijke
werk, dnt die Vader in Genève yermlit, uj
weegt tegen de schade, woike die arbeid
toebrengt aan zijn gezin, en of de zorg voor
lint'erfdeel des Hoeren, zooals Gods Woord
de kinderen noemt, niet nog noodzakelijker
was dan do arbeid voor 't lieil van do lieele
wereld?
Ludwig Fulda heeft ergens gezegd, dat liet
heel wrtt makkelijker is een geheel leven te
wijden aa nlict, heil der mensohheid, dan
één mensch waarlijk gelukkig te manen."
Tot zoover de Baarnsehe directeur. Zou in-'
liet voorgaande niet voel waars schuilen? Kn
zou liet beste bestrijdingsmiddel van. lis uit
liuizighcid der opgroeiende jeugd niet lig
gen in: liet zelf, als vader eil moedor, ais
regel Jhuis zijn?
Alles in 't gezin is dan rustiger, de kin
deren worden oolc minder rusteloos.
Behalve de enkele ontspanning, die ze
wel eens mogen hebben, zullen ze zich over
't algemeen \cel gemakkelijker schikken in
gezellig thuis blijven en rustig werken.
Over de juiste verhouding tlissèhon werk
en om spanning naar we hopen de (volgende
keer iets.
ENGELTJES KERSTFEEST
(Vervolg)
„Engeltje!" Wat een prachtige naam. Op
eens dacht ze aan de Engelen uit den Hemel.
Zou dit meisje dan net zoo vroom zijn als
die andere Engeltjes? Ze liegroep liet nog
niet goed. „Ileet je licuscli Engeltje?" vroeg
ze nog eens met nadruk. Engeltje kleurde er
van. Zou liet deftige meisje dat raar vinden?
„Nou ja, eigenlijk heet ik Engelientje", was
't verlegen antwoord, „maar Moeder noemt
me altijd Engeltje. Dat is korter." O, nu be
greep Ineke liet.
,,'k Wou dat ik ook zoo heette", bekende
ze uit de grond van huur hart. ,,'k Vind liet
zoo 'n fijne naam
Engeltje kleurde!
..Maar ais jouw Moeder nu met Kerstmis
van do Engelen vertelt, die zongen buiten
op het veld, vind je liet dan niet raar, tel
kens je eigen naam te hooren noemen?"
Engeltje kleurde nog meer. „Mijn moeder
vertelt nooit van de Engelen."
„Je Vader dan?"
„Vader is nooit thuis!"
ineke's oogen werden al grooterEen
Moeder, die nooit vertelde van de Engelen,
een Vader die nooit thuis was
„Vieren jullie dan geen Kerstfeest?" vroég
Ineke weer.
„N'ec, Moeder is altijd zoo druk, en we
zijn te arm om feest te vieren!"
„Maar Kerstfeest vieren tocli alle men
schen, Bets? Arme menschen tocli ook? Daar
hoef je tocli geen boel geld om le hebben?"
„Eigenlijk niet", vond Bets, die meteen
de gang in liep.
„Vertelt Jouw Moeder lieusch nooit van de
Hoerc Jezus? Dat doet de Juffrouw op
school toch ook?"
„Ik weet niet, wie de Deere Jezus is, onze
Juffrouw vertelt er ook nooil van."
Wat vond Ineke dat vreemd. Ze kon zich
niet indenken, hoe liet moest zijn, ais je niet
eens wist wie de Heere Jezus was. Als je
ook niet van Hem hoordp, en dus ook niets
aan Hem vragen kon. Wat leek haar dat
verdrietig toe.
„Weet je wat", zei ze, na even denken,
terwijl haar ernstige gezichtje opklaarde,
„ik zal eens vragen, of jii bij ons mag ko
nion, als 't Kerstfeest is. Dan kun je ook
luisteren als Moeder vertelt, en meezingen
de Kerstversjes, die we dan zingen."
„Ik ken die versjes niet", was Engeltje's
angstige tegenwerping.
„Nou, dan luister je maar. Dat hindert dan
niet."
finder dit gesprek was Bots naar Mevrouw
gegaan om geld le vragen voor de wascli.
„Ziezoo, kinders, hier is 't geld. Ga maar
gauw naar Moeder, en geef liet haar. Niet
verliezen, hoor! En hier, wacht eens, hier is
voor jullie eik nog een lekkere brok. Dat 's
voor 't wegbrengen van de zware mand!"
Daar ging iiet tweetal weer. Even ver
legen als ze gekomen waren, verdwenen ze
zonder een woord le zeggen. Verbaasd bleef
Ineke in de keuken alleen achter.
Engeltje en Tom draafden op een holletje
naar huis en nadat ze elk hun boterham
met stroop hadden opgepeuzeld, gingen ze
ving haar school.
Over wat Ineke gezegd had, spraken ze
niet.
Tocli vergat deze haar belofte niet. 's Mid
dags na schooltijd, toen Mevrouw van Wins-
siim bezig was aan een handwerkje en Ineke
nen poosje Dij haar kwam zitten, kreeg
inekes Moeder iiel lieele verhaal in kleuren
cn geuren te hooren. Nog vol verwondering
over 't geen ze ontdekt had, vertelde Ineke
alles. Ook wat ze beloofd had
Mevrouw van Winssum begreep, dat 't
waar was, dat haar dochtertje vertelde.
Zo wist, hoe arm liet gezin de Bruyn was,
ze wist ook, hoe 't kwam dat „Vader nooit
thuis" was. Hij was een dronkaard
En ook wist ze, hoe de familie van Engel
tjes Moeder vroeger wél Kerstfeest gevierd
had, wél in den Bijbel gelezen liad en wél
naar de Kerk ging.
Maar De Bruyn was anders, hield niet
van „vrome praatjes", zooals Dij zelf zei. Eu
door haar verdriet en haar drukke, moei
lijke leven, liad vrouw de Bruyn ook \<i
geten, de Heere te dienen, en op Hem te
blijven vertrouwen. Zóó was liet gekomen,
dat ze God niet meer vreesde, en dus ook
geen Kerstfeest meer vierde met haar man
en haar kinderen.
Mevrouw van Winssum liad diep mede
lijden mei liet arme gezin. En daarom vond
ze liet voorstel van Ineke, om Engeltje op
't Kerstfeest te vragen, prachtig. Ze be
loofde dan ook, dat Engeltje komen mocht.
Maar wat verder gebeuren zou, vertelde ze
Ineke nog niet. Dat bleef een verrassing
't Was de avond van de vierentwintigste
December. Vrouw de Bruyn was nog dr ,k
aan 't strijken; Engeltje bezig met vouwen.
Vader was na 't avondeten dadelijk ver
trokken.
Opeens werd er gekiopt. „Kijk jij es even,
kind", zei Moeder.
Engeltje deed de deur open, en bleef toen
vol verwondering staan kijken. Zc wist zoo
gauw niet, wat ze zeggen moest. Daar stond
een oude vriendelijke man, die haar vroolijk
aankeek. En naast hem stondeen groo
te mand
„Woont hier Engeltje de Bruyn?" vroeg
hij, al voor de tweede keer.
„O, ja, jawelcliMijnheer!"
(Wordt vervolgd).