VOOR VROl IW EN KIND MAAS- EN SCHELDERODE ZATERDAG 3 NOVEMBER 1934 BEWAAR HET PAND WAAROVER WIJ LAZEN Een en ander over Kinder voeding yOOR DE VROUW VOOR DE JEUGD VOORDE ZONDAG O Timotheus, bewaar het pand u toebetrouwd, eenen afkeer hebbende vao het ongoddelijk ijdelroepen, en van de tegenstellingen der valschelijk genoemde wetenschap. 1 Timotheus 6 20. Voordat de Apostel Paulus zijn eersten Brief aan Timotheus besluit, gevoelt hij zich gedrongen hem nog één ding op het hart te drukken, waarop hij als dienaar des Woords in Efeze vooral heeft te Jetten. Het is niet de eerste maal in dezen Brief. Integendeel, aan het slot haalt hij nog eens naar voren datgene, wat hem onder het schrijven gedurig voor oogen stond. Het is het voornaamste, wat hij hem op het hart heeft te binden. Mogelijk ."wel, dat hij deze woorden aan het einde eigenhandig heeft geschreven, nadat hij den brief zelf heeft gedicteerd aan een schrijver. Daardoor krijgt deze vermaning dan een bijzonder gewicht. Allereerst voor Timotheus zelf. Maar ook voor de ge meente van Efeze. En waar de Heilige Geest dezen brief voor heel de kerk van Christus had bestemd, heeft het aposto lisch vermaan geu 'cht voor alle tijden, voor alle dienaars van Christus en voor heel Christus' gemeente. Het pand, dat Timotheus heeft te be waren, is het Evangelie van Christus, het Woord en de waarheid Gods, als de «enige regel voor geloof en leven. Dat Evangelie moet bewaard worden als een pand. Juist daaruit, dat het een pand genoemd wordt, blijkt dat hier niet sprake is van een bijzondere persoonlijke hoedanigheid, niet sprake is van de ge nade hem persoonlijk of ambtelijk bewe zen, maar van een bezit van zijn persoon onderscheiden. Het is iets, dat bestaat, ook al zou niemand het bezitten. Een pand wordt het Evangelie ge noemd, omdat het voor een tijd toebe trouwd wordt om het te bewaren en het 'straks weer te ggven. Het is niet een bezit waarmede iemand zou kunnen handelen naar welgevallen. Een pand blijft altijd het eigendom van dengeen, die het heeft gegeven, om het straks tegen iets anders in te ruilen. Het Woord Gods is ons tijdelijk toebe trouwd, zoolang als wij hier op aarde zijn. Straks bij het einde van ons leven, zoo dra wij over de grens heen zijn, ontvalt ons dat Woord. Dan gebeurt er een van tweeën: we gaan m ten eeuwigen leven, en dan heb ben we het Woord niet meer noodig. omdat we dan tot de eeuwige erfenis van Gods heiligen zijn ingegaan. Of ook de overgang naar de eeuwigheid wordt een wegzinken in het eeuwige verderf, waar de stem van het Evangelie der ge nade den rampzalige in der eeuwigheid niet meer bereikt. En dit hangt dan daarvan af, of ge het u toebetrouwe pand van het Woorc' Gods hebt bewaard, en het ongeschonden kunt weergeven aan Hem, die het u toe- betrouwde. Een pand heet het Evangelie ook hier om, dat het in verband staat met de eeuwige erfenis van Gods uitverkorenen Een pand wordt altijd gegeven, zoo lang als het beloofde goed nog niet het deel is geworden van dengene wien het is toegezegd. Zulk een pand kan allerlei zijn, soms iets dat op zichzelf met de be loofde zaak niets te maken heeft. Maar het Evangelie behelst juist de be lofte van het eeuwige leven en de eeuwige heerlijkheid. We zijn daartoe nog niet in gegaan. En zoolang als we nu nog niet daar zijn, waar het eeuwig aanschouwen en genieten ons deel is, hebben we het Evangelie tot een pand daarvan. Dit pand hebben we te bewaren. Bewaar het pand, u toebetrouwd! Zoo heet het. Deze vermaning veronderstelt, dat het bezit van dit pand wordt bedreigd, dat er een booze macht is, die u dit pand afhan dig zoekt te maken. Tegenover dezen boozen toeleg hebt ge bij het u toebe- trouwde pand de wacht te betrekken. Het is waard de wacht erbij te betrek ken, omdat het in zichzelf een kostelijk bezit is van hooge waardij. Het is de moeite van het bewaren alleszins waard, om der wille van uw eeuwig wel of wee, dat erbij betrokken is. Vandaar, dat de apostel zoo dringend Timotheus bij zijn naam noemt en hem oproept om het toebetrouwde pand van het Evangelie te bewaren. Het is alsof hij hem onder vier oogen neemt en op den man af het hooge belang in de ziel wil dringen van wat hij heeft te doen. Daarbij heeft hij zich dan bijzonder te wachten voor twee dingen: het ongodde lijk ijdel-roepen en de tegenstellingen der valschelijk genaamde wetenschap. Het bewaren van het toebetrouwde pand zou verzaakt worden, indien hij zich liet vangen om mee te doen aan het een of het andere. Het schermen met groote holle woorden doet hier geen nut. En evenmin het meedoen aan de tegenstellin gen van een valschelijk genaamde weten schap. Tegenstellingen, waarbij de toeleg is om het Evangelie neer te halen in de twistvragen van waanwijze menschen, die voorgeven toegerust te zijn met een hoo- gere kennis, die dan boven het Woord Gods zou uitgaan. Neen, het eenige waarop het aankomt, is trouw de wacht te houden bij het Evan gelie, dat u is toebetrouwd met heel de gemeente Gods. Om het Evangelie als een pand te be waren, moet ge dus op dat Evangelie zelf letten, in den rijkdom van dat Evan gelie inleven, naar den eisch van dat Evangelie wandelen, het gebruiken als een regel voor uw geloof en leven. Dan bewaart ge dit kostbaar pand niet als een dood bezit, maar als een bezit dat waarde voor u heeft in leven en stem en, voor uw gansche leven innerlijk en uiter lijk. Dan wordt het Evangelie een kracht in uw leven, en een kracht Gods ter zalig heid. Dan wijst het u den weg tot de eeuwige zaligheid en heerlijkheid, waar van het u ten pand is gegeven. En als dan eens de beslissende ure komt, dan geeft ge het u toebetrouwde pand weder aan Hem, die het u gaf. En ge ontvangt van Hem het eeuwige leven, waarvan het u reeds in dit leven getuigde. Toen de apostel Paulus dit vermaan tot Timotheus richtte, was de wereld van hun dagen vol van allerlei dwalingen. En niet alleen de heidenwereld, die buiten Gods bijzondere openbaring leefde. Maar ook het Jodendom, dat het Gude Testa ment had. En het was vooral in deze kringen, dat het ongoddelijk ijdel-roepen en de valschelijk genaamde wetenschap met haar tegenstellingen opgeld deden. In de dagen, die wij thans beleven is dit ook po. Ajlefki, wijghytjriyr waait Niet alleen in dekringen der wereld, die aan Gods Woord' deh ircTg' 'toegekeerd hebben. Maar ook in kringen, die nog wel onder het Woord Gods leven, doch daar-' van innerlijk zijn vervreemd. Te midden van de verwarring dezer tijden hebt gij het pand u toebetrouwd te bewaren. In „De Christenvrouw" lezen wij: Niet alleen wat de kinderen eten is van belang, maar ook hóé ze eten. Daar is een moeder, zeer bedreven in het klaarmaken van speciale kinderkost jes. Zij heelt schriften »oi recepten op dat gebied. En haar tafel mag gezien worden; gezellig gebloemd aardewerk, fleurkte schaaltjes, een bloemetje in het midden. Ziezoo, alles is weer klaar en zij kijkt er met voldoening naar. Waar zijn do kinderen, denkt zij, „Marijtje, ga de jongens eens gauw zoeken. Zeg dat ze onmiddellijk thuis komen' Hijgend en vüegerig vallen ze het huis binnen, verdringen elkaar stoeierig bij de kraan van het handen wasschen. „Moe, hij spet me heelemaal nat". Een ander ploft op zijn stoel neer, wijst op een schaaltje: „Moe ik eerst wat van datto". Moeder slaagt er nauwelijks in haar ontstemming te verbergen. Roezemoezig verloopt de maaltijd. Een ander huisgezin. Moeder roept, voor ze de boterhammen gaat klaar ma ken: „Handen wasschen en aan tafel". Rustig schikken de kinderen rond de tafel, zien toe hoe moeder alles doet, bah beien over allerlei kleinigheidjes. Deze maaltijd, waaraan lang niet zoo veel moeite ten koste is gelegd, mag voor de kinderen geslaagder heeten. De vraag, die ook dikwijls gesteld wordt is: wat moeten we doen als het kind zijn eten laat staan. Het antwoord is eenvoudig: wachten. De portie middageten want dat is het meestal wegzetten tot de volgende maaltijd. Dan niet voor den tijd er mee binnen komen. Vooral ook niet brommen alsof het kind wie-weet wat gedaan heeft. Maar er wel streng de hand aan houden, dal het kind geen koekje of banaan krijgt voor het bord leeg is. Weigert iiij Dij de tweede keer opnieuw, dan wordt het moeilijker. Dikwijls aar zelt moeder, geeft in vredesnaam maar een boterhammetje en het kind heeft het pleit voor goed gewonnen; wat hij niet lust eet hij niet. Hot is niet gemakkelijk, maar een goe de opvoedster zal volhouden, al zou het kind een dag moeten vasten water krijgt hij natuurlijk wel tenslotte wordt de honger wel zoo hevig, dat hij het versmade hapje gaat eten. Kinderkuurtjes kunnen het best in de kiem gesmoord worden. Het kan geen kwaad om er ook hier nog eens extra op te wijzen, dat kinde ren op gezette tijden moeten eten, dat het ontbijt niet verwaarloosd mag wor den en dat het heel verkeerd is om di reet na tafel wilde spelletjes te doen. Zo okomen wc nu te spreken over de voeding in eigenlijken zin. In principe is liet uitstekend om de kinderen Dij het middageten verschillen de gerechten te geven. Als voorproef een bordje soep, boonen of boonenpuroe als hoofdschotel aardappelen, groenten, magere jus en een klein stukje vleesch (of visch) en als toetje een meelgerecht of compote mot rijst of vla. Tijdens het eten niet laten drinken; dan kauivt het kind beter. liet beste is om alles zooveel mogelijk zelf klaar te maken. Dus geen gehakt van den slager nemen, geen worst, geen pud dingpoeder, geen pakjes soep. Eigengemaakte jam is ook verre te ver kiezen boven gekochte. (Wie een bijzon der voedzame, frissche jam wil bereiden kan het volgende recept nemen: ven! Maar: nu is die wedstrijd voorbij. En daarom wilde ik voorstellen: doe jullie dan nu zelf eens mee aan een wedstrijd. Nu heb je allemaal weer tijd genoeg: 't weer is niet mooi genoeg meer om buiten te spelen, 't is vroeg donker, en in huis weet je soms haast niet, wat je doen moet. Dus nu gaat het we! weer. Welke die wedstrijd is? Ik zal 't je vertellen. Jullie gaat allemaal eens probeeren een mooi opstelletje te maken over de Melbour ne-race. Ieder weet er natuurlijk wét van: ol van de radio, of uit do krant. Vertel nu dat gene wat je weet, eenvoudig, met je eigen woorden, in geregelde volgorde. Je begint b.v. met te vertellen, wanneer de race be gon, noemt, als je dat soms kunt, enkele deelnemers op, vertelt dan liet verloop van de tocht, daarna wie achtereenvolgens te Melbourne aankwamen, en tenslotte, hoe hei met de overige deelnemers afliep. Verder zeg ik er niets van, anders wordt het voor m'n knappe neven en nichten veel te ge makkelijk! Alleen nog dit: maak je opstelletje niet te lang. Hoogstens drie bladzijden van een gewoon schrift. Opstelletjes, die langer zijn, kunnen niet voor een prijs in aan merking komen. Je neemt dus een dubbel blaadje uil een gewoon schrift, schrijft op zijn meest drie kantjes vol, zet onderaan je naam, woon plaats en adres, en, voorai niet te vergeten: datum en jaar van geboorte, zoodat ik pre cies je leeftijd weel. Het beste opstelletje wordt in de Maas en Scheldebodc afgedrukt; voor het mooi ste werk zijn enkele fijne prijsjes beschik baar. Dus allemaal je beste beentje voor. 't Is niet moeilijk; 't hoeven geen mooie, geleer de lange zinnen te zijn; hoe eenvoudiger, hoe beter, zorg alleen voor duidelijkheid. Ik hoop, dat heel veel van jullie mee doen; eigenlijk had ik willen schrijven: alte ra a a 1, maar dat is misschien te veel ge waagd! OfNu, jullie laat me maar eens zien, wat het wezen moet. 't Laatste hel liefste, hoor! Je mag inzenden tot uiterlijk Zaterdag 10 November. Tijd genoeg dus. Een heele week. Natuurlijk reken ik er op, dat ik van alle inzenders en inzendsters, behalve hun opstel blaadje, een apart briefje krijg, waarin ze weer eens wat van zich laten hooren. Mijn adres is nog steeds: Bureau Maas- en Schel- debode, Sommelsdyk. Ook op de envelop van je brief naam, adres en woonplaals vermelden. Ook nieuwe neefjes en nichtjes, die tot nog toe nooit meegedaan hebben, mogen het probeeren. Mits ze dan verder ook trouw meedoen met de anderen. Volhouden, weet je wel, net als onze kranige vliegeniers. Voor de jongeren van jullie, die mis schien op school nog bijna nooit of pas en kele keeren een opstel hebben gemaakt, geef ik hier enkele raadsels. Die mogen dus mee doen aan een raadsel-wedstrijd. Vergeet ook jullie niet, dat je onderaan het briefje, waarin de oplossingen staan, je naam, woonplaats, adres en datum en jaar van geboorte vermeldt. Wie dat vergeet, kan ,gccn prijsje winnen zn dat zou heel jammer Smelt een pond suiker op een zacht vuur met 1*4 ons boter. Voeg hierbij 2 geklopte eieren met het sap van 3 citroe nen en naar verkiezing 1 geraspte citroen schil. Even doorkoken, in potjes gieten en laten bekoelen). Goede snijkoek, hagelslag, pindakaas zijn geschikt voor boterham-belegging. Van kaas krijgen kinderen somtijds ma den. Appelstroop is slecht voor het gebit. Roggebrood is ook niet altijd zuiver. Voor hongerige magen is tarwebrood even wel uitstekend. Over het algemeen hebben kinderen veel minder neiging naar iets hartigs dart ouderen geneigd zijn te veronderstellen. Bij extra gelegenheid eens een plakje rookvleesch, ham of een haring kan geen kwaad. Koffie is niet goed voor kinderen; slap pe thee of cacao of half water half melk. is beter. Sommige kinderen zijn overge voelig voor melk: zij kunnen desgc- wenscht gepasteuriseerde karnemelk drinken. Het geregeld gebruik van een of meer eieren per dag is absoluut overbodig voor gezonde kinderen, misschien zelfs schadelijk. Ook wordt heel dikwijls het gebruik van rauwe sla of rauw fruit overdreven. Van rauwe sla krijgt men heel licht wormen. Met fruit wordt den laatsten tijd erg gedweept, „zooveel vitaminen en zoo ge zond!" Dezelfde vitaminen krijgt men voldoende binnen met groenten en aard appelen, dus noodig is fruit als dage- iijksch voedsel niet. Natuurlijk is het prijzenswaardig om kinderen vruchten inplaats van snoepgoed te geven. Hope lijk worden alle zuurtjes, schuimbanaau- tjes, lolly's en dropjes op den duur door appels en sinaasappels vervangen. En het ijs niet te vergelen! Zeebesc li uiten en droge beschuitjes gaan nog! En zoo nn en dan een chocolaadje is ook niet erg, maar snoepen is vreesclijk! Tenslotte. het woord is al genoemd iets over de vitaminen of op z'n Hol- landsch: de edeivoedingsstoffen. Het be langrijkste is, dat we er slechts minimale hoeveelheden van noodig hebben. Dat wordt nogal eens vergeten. Op het oogenblik zijn er vijf bekend, A, B, C, D en E. Vitamine D is liet meest hekend, dan volgt C. Heeft het lichaam gebrek aan vitamine D, dan heet dit: Engelsche ziekte. Melk, roomboter (versch) en vooral levertraan zijn rijk aan vitamine D. Vooi men de vitaminen kende hield men bijv. room boter en margarine voor ongeveer gelijk waardig. Thans weet men dat marga rine geen vitaminen bevat en dus geen geschikt kindervoedsel is. Het meng ge bod vergoodt dit weer een beetje. De ziekte, die ontstaat als het lichaam te weinig C-vitamine toegevoerd krijgt, is al eeuwen bekend: de scheurbuik. Schepelingen, die alleen ingemaakte le vensmiddelen kregen, leden er aan. Deze vitamine C-ontdekking is een beetje een slag in het aangezicht geweest van alle conservenfabrikanten. Men ontdekte n.l. dat door verhitten en bewaren de vitaminen zoek raakten uit de groenten en vruchten. Gekookte aard appelen en groenten zooals die 's mid dags op tafel komen, bevatten evenwel nog rijkelijk vitamine C. Niemand hoeft uit dit oogpunt rauw kost te verdedigen. Sinaasappelen en vooral citroenen be vatten veel C-vitamine. Dit is ook de re den waarom men iedere zuigeling sinaas appelsap geeft. Door het hooge vitamine-gehalte is ook ineens de tomaat populair geworden. Eigenlijk een beetje ten onrechte, want tomaat bevat veel zuringzuur dat scha delijk is voor de nieren. Een klein reepjo tomaat zoo nu en dan is best, maar meer geven is verkeerd. zijn, want ook voor jullie tob ik iets moois. Allemaal aan het werk dusl Hier volgen de raadsels: I In de volgende vijf zinnen zijn bloe mennamen verborgen. Waar staan ze, en welke zijn het? 1 Vader en Moeder waren pas ter ruste gegaan, toen er opeens hard geheld werd. 2 Anneke heeft een mooi kleedje ge breid: oranje-rood met een zwarte rand cr om heen. 3 Toen zusje ongehoorzaam geweest was en bang was, dat Moeder haar nu niet lief meer zou vinden, vroeg ze: „Mamma, do liefste kindertjes doen toch wel eens kwaad, hè? 4 Papa vertelde, dat er een ongeluk ge beurd was. 5 Opeens gaf Jantje zijn zusje een harde klap; Roosje begon te schreien en liep naar Moeder. II Wie bouwt bruggen zonder hout of ijzer? III Mijn geheel bestaat uit letters en is de naam vao een aardig vogeltje. Mijn 1, 2, 3 is een soort pan. Mijn i, 5, 6, 7 een jongensnaam. Mijn 7, 6, 5 een Europeaan. Mijn 1. 2, 4 een voertuig. IV Mijn eerste is in het dagelijksch leven onmislmar, mijn tweede wordt bij het boog schieten gebruikt, terwijl mijn geheel mijn eerste bevat Jullie hebt dus de keus tusschen: mee doen aan de Opstellen-wedstrijd óf meedoen aan de Raadsel-wedstrijd. Niet: allebei tege lijk. Van de ouderen verwacht ik het eerste, 'k Ben benieuwd naar de uitslag. Inzending dus tot 10 November uiterlijk, en: hoe meer hoe liever! Nu nog antwoord op een paar briefjes. Joz. S. te Ouddorp. Fijn, dat je zoo in je schik bent met je boekje. Ja, nu de wi ;nr nadert, komen er niet veel pensiongu 11, hè? Maar weer wachten tot een volg .ule zomer, dan komt iedereen weer graag naar Ouddorps strand. Jannie v. D. te Beverwijk. Wat heb jij me fijn op de hoogte gehouden van je v.i. io- aventuren. 'k Geloof, dat je geen klein beet je genoten hebt, hè? De logeerpartij in Bc\er wijk was zeker ook wel gezellig! Je zult er nog wel niet plezier aan terug denken, nu je weer hard aan 't werk bent. Doe maar weer goed je best hoor! Je hebt, geloot ik, een knappe broer; vindt hij 't fijn o/i de H. B. S.? Laat maar weer eens gauw wat hooren. Lousje M. te Fijnaart. Ook al zoo'n dap pere schrijfster. Nog wel gefeliciteerd met je verjaardag, hoor! Wees dit jaar ook ir weer een trouwe raadsel-nicht! Was i, die winkelweek? Prettig om roo'n n.- i meester te hebben. Jullie zult wel flink ren, denk ik. Ziezoo, nu is alles in orde. Ni jullie de beurt! 'k Hoop, dat ik 10 Novemh.il zen a pel brieven van jullie heb! En 'k vernacht het eigenlijk ook stellig. Allemaal de hartelijke groeten en veel succes, van jullie TANTE TRIÏUS SPELENDE KINDEREN In 1930 verscheen de 2e druk van het zeer lezenswaardige boek van den heer G. Meima, directeur van de Kweekschool te Groningen, getiteld: „Wij en onze kinderen". Het geeft allerlei waardevolle wenken. Speciaal voor de opvoeding in huis. Allerlei problemen en moeilijkheden vinden we er in korte of langere schetsen in behandeld, telkens afgewisseld door een hoofdstuk: „Losse gedachten", waarin verschillende los wan elkaar staande gedachten en opmer kingen zoowel over opvoeding als ook over opvoeders worden uitgesproken. Eén der hoofdstukken handelt over „Spe len"'. De inhoud daarvan geven we hier, deejs letterlijk, deels verkort, weer. De heer Meima zegt in dit gedeelte hei 1 .Volgende: I „Spelende kinderen", een heerlijk gezicht! Daar gaat het hart van menig volwassene bij openl Als de meisjes zoo vreedzaam hij elkander zitten en moedertje spelen. Of de i jongens met hoepel, tol of knikkers bezig zijn, dan is het inderdaad de moeite waaru, stilletjes getuige te zijn van hun spel. Dring u evenwel niet op, groot mensch, dan zoudt ge allicht stoornis brengen. Maar heel zel den weet iemand, die de kinderschoenen ontwassen is, zóó hun toon te treffen, dat ij „heusch" mee kan doen. Misschien kent ge het verhaal van een tind, dat met zijn zusje winkeltje speelde; .moeder kwam binnen en gaf het kind een kus, waarop het ventje in schreien uitbarst te, en riep: „U kust toch nooit den man, die in de winkel staat!" Moeder bedoelde het goed, maar zij had het spel gestoord, zij had •wat moeten koopen. Dat is dan ook de kunst, zonder te stoten deel nemen aan of kennis te nemen van het spel onzer kinderen, 't Is één van de mid delen, om op de hoogte te komen met hun verschillende karaktertrekken. Zorgt er voor, dat het kind tijd en gele genheid ontvangt om te spelen. Hoe wijs is de beschikking van den Schepper, dat Hij aan die groeiende lichamen overmaat van bewegingsdrift geeft. Hoe graag spannen ze die veerkrachtige spieren, hoe gezond is dat draven, vrij wat natuurlijker dan vele grap- pen der gymnastiek. Mischien voelt ge u een enkele keer ge roepen, de wildheid uwer jongens wat te temperen, maar vergeet niet, God te dan ken, dat ze gezond bloed en een Irisschen geest hebben. Let er maar eens op, idote kinderen spelen weinig en weten geen af wisseling in hun spel te brengen. En was liet u geen onmiskenbaar teeken van beter schap, toen uw kranke lieveling weer be gon te spelen? Voor de ontwikkeling der geestvermogens, zooals: voorstellingsvermogen en fantasie, i js het kinderspel van groote waarde. Het paard hinnikt luid en de vriend er Haast weet de rol jnn hond k'/stelijk .te ner- vullen met blaffen en snuffelen erbij. Zoo worden echter niet alleen de dieren, ook de menschen in verschillende bedrijven nagebootst. Dikwijls kunnen we voel leeren uit de wijze, waarop de kinderen tegenover elkaar optreden in hun spel, menige drif tige uitval, menig hard woord kunnen we herleiden tot dezelfde uitingen van onbe heerschtheid bij onszelf. Wie zich in dit op zicht aan zijn kinderen spiegelt, spiegelt zich zacht Vooral ook voor de vorming van de wil is hot spel van waarde. Nu eens „wil" de stool niet <raed staan, dan „wil" het touw niet uit de war en straks „wil" het blok niet, zooals de jongen wil. Veel opvoeders zijn in dat opzicht wel eens wat toegevend, hoe goed dan ook bedoeld. We helpen te gauw, maken het de kinderen to gemakke lijk. Maar de stool, het tou.w, en het blok geven het kind niet zoo gauw zijn zin, het moet ze overwinnen, moeite doen en geduld oefenen, er is volharding noodig om het ge- wenschte doel te bereiken. Welk speelgoed moeten we aan onze kin deren geven? De speelgoedwinkels van de groote steden brengen ons in de war. Be wonderenswaardig fraaie en kunstige arti kelen zien we daar uitgestald en de welge stelde ouders kunnen daar terecht en mee- nen niet zelden, ook daarin hun liefde voor hun kinderen te toonen, als ze handen vol geld voor speelgoed uitgeven. Evenwel behoeven minder met aardsche goederen gezegende ouders hun deze weelde aller minst te benijden. Niet zelden laat dat mooie speelgoed on bevredigd. De mooio „tramwagen" haalt niet bij een paar stoelen, die voorover ge legd worden en die eusche plaats bieden voor de broertjes en zusjes, die als passa giers mee mogen rijden. Poppen zijn goed speelgoed voor de mees te meisjes, maar ze moeten aan- en uitge kleed kunnen worden, kortom, met het speelgoed moet iets gedaan kunnen worden en het moet niet te gauw breken. Dwaas en ondoelmatig is daarom ook het speelgoed, zoo ingewikkeld soms, dat vader er aan te pas moet komen. Zoo kunt ge dikwijls een volwassen mensch zien spelen met een dure spoortrein, terwijl de jongen er af moet blijven, omdat hij alles bederven zou. Geef niet te veel speelgoed tegelijk. Dat maakt het kind wispelturig. Houdt liever sommige stukken een tijd weg, om ze later weer te geven; dit houdt de belangstelling levendig. Kies ook speelgoed, waarbij het kind li chamelijke oefeningen moet maken, zonder zich nochtans te veel te vermoeien. Breng nooit het kind in de gedachte, dat het speelgoed zoo zijn eigendom is, dat het de vrijheid heeft het te vernielen of te be waren. Beproef ook eens, of uw kind reeds de ge neigdheid vertoont, met zijn speelgoed te handelen naar het voorschrift des Heeren: „Die tv/te rokken heeft, deele mee, die geen heelt". Een zeer bolangrijkc vraag is ook, of we in onze huisgezinnen kansspelen zullen toe laten. Over 't geheel beslaat er in onze Chris telijke kringen een diepgewortelde afkeer van kaartspel, en onnoodig dunkt het mij, er hier op aan te dringen, dat Christen ouders dit spel bij hun kinderen niet dul den. Onze vaderen hebben reeds vanouds den strijd aangebonden tegen dat goddeloozo spel en daarmee tegen alle kansspel. Die kaarten zelf bevatten voor hen het verkeer de niet, maar zij meenden, dat het de ge vaarlijke neigmg kweekt, „om van God af te laten en te vertrouwen op de Fortuin, of het Geluk of Toeval". Ook hierin moeten wij erkennen, dat ze juist zagen. Het spel toch, waarvan de uit komst uitsluitend bepaald wordt door scherpte van blik, vlugheid van handelingen, rijpe geoefendheid, veredelt; maar een spel, dat in hoofdzaak bcheerscht wordt door do vraag, hoe de kaarten liggen, kweekt het geloof aan een macht buiten God, speelt met het lot, dat ons heilig moet zijn. Men heeft wel eens aangevoerd, dat kin deren toch zoo graag iets spelen, waarbij kans is; 't werkt zoo prikkelend! Zonder twijfel, maar wij gelooven, dat dit juist mee de reden is, waarom we de kans spelen verre van onze kinderen moeten houden, vooral wanneer uit een gunstig kansje nog voordeel kan voortvloeien. De macht van beprsspel cn loterij bewijst nog elke dag, hoeveel menschen liever van hel „Toeval" leven, dan de vruchten van dege lijke inspanning te plukken. Tegen dezo zondige neiging moet het opkomend ge slacht worden gewapend. Nooit mag er om voordeel worden ge speeld. Hebzucht, winstbejag, bedriegerij zouden de vruchten worden van het zaad, op die wijze in de jeugdige harten gestrooid. Ieder ouder zie daarom wel toe, welk ge zelschapsspelletje hij zijn kinderen gunt. 't Dominospel en 't Kien- of Lottospel moeten m.i. geweerd worden, 't Is louter toeval, waarop ze berusten, en ze verschillen o zoo weinig van kaartspel. Ook do verschillende spelen, waarbij het dobbelen te pas komt, zooals bij het „ganzebord" beboeren in onze gezinnen niet toegelaten te worden. Ge be steedt uw -eld beter aan een bouwdoos of teekenboekje. Uit 't bovenstaande volgt reeds, dat dam- en schaakspel aan onze kinderen niet ver boden behoeven te worden. Daar zit oefening in; nadenken cn overleg komen daar aan het woord. Wel zie men toe, dat alle zucht naar voordeel buiten 't spel blijve. We hadden 't hier over 't spelen onzer kinderen, en al zou ik dam- en schaakspel voor grooteren niet graag afkeuren, toch meen ik er wel op te mogen aandringen, dat onze kinderen ons niet te veel zien spelen: 't liikt wel, of we met onzen tijd geen raad weten". Ongetwijfeld bevat dit schetsje veel leer zaams, waarmee velen van ons hun voor deel kunnen doen. 't Is dan ook zeer aanbe velenswaardig, liet boek in zijn geheel te lezen, '.t Geelt .voor ieder, die een taak heelt als opvoeder en vooral ook als opvoedster veel, wat waard is overdacht en ook betracht te worden. BESTE NICHTJES EN NEEFJES Jullie zult al wel lang uitgezien hebben naar weer eens een gezellig praatje in ons Jeugdhoekje. En sommigen van jullie ook naar antwoord op hun briefjes, waarop zo maar steeds niets terughoorden. Eén van jullie schreef me, dat ze het zoo lang vacan tic vond van de raadsels. Nu, dit zullen allo nichtjes en neefjes wel met je eens zijn, denk ik. Vooral de laatsle weken zal jullie wel gedacht hebben, dat Tante Trims je liec lemaal vergat! „De laatste weken" schreef lk. Maar de vorige week hoef ik zeker niet tnee te, tellen, hè? Ik denk, dat jullie toen hergens anders tijd voor hebt gehad, dan voor al liet nieuws over de Melbourne-race. Jullie bent toch zeker meegevlogen, van plaats tot plaats, terwijl de radio berichten of het krantennieuws je gids waren? Na tuurlijk, we zijn allemaal, 't zij groot of klein, in spanning geweest. We riepen hoe rah! Als 't goed ging, en we werden stil, als de berichten minder gunstig waren. Wat speet hel ons voor de moedige bestuurders van de Panderjager, toen hun machine bij èen landing beschadigd werd, hoe heerlijk vonden we het, dat het met de Uiver zoo goed bleef gaan. Maar ook de Uiver kreeg te kampen met tegenspoed. We hoopten steeds, dat Par- pientier de tweede zon zijn, maar op 't laatst leek het wel, alsof het toch niet zou lukken Een moeilijke, onverwachte tusschenlanding, Slecht weer en een mede-concurrent, die de Üiver steeds dichter op de hielen zat We. durfden haast niet meer hopen. Maar gelukkig: ondanks alle tegenslag hoorden we eindelijk het bericht: „de Uiver te Mel bourne geland". Wat een blijdschap! Wel werd de vreugde een beetje gedempt, toen we het treurige lot van do Pander jager, die de tocht toch nog tot een einde wilde trachten te brengen, vernamen. En jive moesten toen vergelijken: de voldoening èn eer, welke het deel werd van Parmen- tier en de zijnen, met de teleurstelling, die Geysendorfer en Asjes moesten ondervin den. Waren zij minder dapper, minder be kwaam, minder voorzichtig geweest? Neen! Alleen hadden ze minder voorspoed, 't leek wel of hun poging niet lukken mocht. We zullen hen dan ook niet mjnder eeren dan de bestuurders van de „Uiver". Allen bewonderen we de bemanning van de Uiver wegens de schitterende vlucht, die ook buiten ons land wordt geroemd: maar de bemanning van de „Panderjager", die verklaard heeft, na deze tocht tóch weer te zullen gaan vliegen, niet minder, om hun moed en volharding, die, trots alle teleur stelling, hen doet volhouden. We kunnen allemaal een voorbeeld nemen aan zulke Nederlanders. Na dit uitstapje kom ik terug op wat ik "eggen wou, namelijk: dat jullie die week van de race, naar ik denk, niet eens tijd zoudt hebben gehad voor raadsels of brio-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 3