VOOR VROUW EN KIND I ZATERDAG 13 OCTOBER 1934 1111T.*. GEEN ANTWOORD GODS EEN SIMPEL LIEKE Schaakrubriek* VOORDE1 ZON DAG „Want er zal geen antwoord Gods zijn". Micha 3 7b. Ongemeen vertroostend is het Evan gelie, dat we overal en ten allen tijde mogen uitdragen, dat we te doen hebben met een God, Die den Hoorder en Ver hoorder der gebeden is; dat we een Vader in de hemelen hebben, die zijn oor te luisteren legt naar wat Zijn kinderen hier op aarde Hem te zeggen of te vragen hebben. Zou Hij, die het gepiep van de zwaluwen hoort en het gekir van de duiven, geen acht slaan op de zuchtingen Zijner schepselen, die naar Zijn beeld zijn geschapen? „Bidt en U zal gegeven wor den", zóó sprak de Zaligmaker van zon daren, die der menschen nood peilt en overziet, en tevens bij machte is in alles vervulling te geven, hoe donker ook Gods weg moog' wezen. Zóó mogen we prediken, zóó mogen we evangeliseeren, zóó mogen we uitdragen, overal en ten allen tijde het Woord Gods, dat eeuwig zeker is, den slechten wijs heid gevend. Het staat op recht en waar heid pal, als op onwrikb're steunpilaren. Toch is dat Evangelie, die blijde, blijde boodschap, als een vaas van fijn porce- lein. En met porcelein moet men heel voorzichtig omgaan, of zij wondt in plaats van heelt, ze slaat neer in stee dat ze opbeurt. Men kan bidden met den mond en vloeken met het hart; men kan preve len met de lippen, een gebedsgestalte aannemen, godsvrucht voorwenden, kort om in den uiterlijken vorm niets verwaar- loozen en toch, och, we weten 't wel, kan het hart zoo verkeerd, zoo boos en zoo goddeloos wezen, zoo eindeloos ver van God af. Of God zulk bidden hoort? Ja, Hij hoort 't wel en Hij ziet 't wel, terdege goed. maar Hij verhoort 't niet. D a n z a 1 er geen antwoord Gods zijn. Geen antwoord Gods! Dat is ontzet tend, want dan wordt men beschaamd in zijn verwachting, die wellicht, hoog, heel hoog gespannen was, temeer als de nood waaruit men roept grooter is. „De uit gestelde hoop krenkt het hart; maar de begeerte, die komt, is een boom des le vens", Spreuken 13:8. Men verwacht 't van- God en men heeft hooge gedachten van dien God, van zijn Alvermogen en Wijsheid, de nimmer opdrogende fontein van alle goede gaven en volmaakte giften, maar men wordt in Zijn God teleurge steld. Men dacht, dat die God maar klaar stond om ons op onze wenken te bedie nen en ziet, het komt heel anders uit. Is dat nu die God, zoo hoog geprezen en zoozeer geroemd? En zoo kan men God, met alle eerbied gezegd, van alle kanten bekijken en becritiseeren, maar men ver geet den eenig goeden kant uit te zien, men vergeet den blik inzichzelf te slaan. DanzalergeenantwoordGods z ij n. Di'. diep-insnijdend ernstige woord is een uitspraak van een der Godsmannen van den ouden dag, van Micha, den Mo rastiet, den man, wiens naam zoo juist het karakter en den inhoud zijner profetische werkzaamheid te kennen geeft. Immers zijn naam beteekent: „Wie is gelijk de Feere?" En als vanzelf denken we aan de bekende regels uit Psalm 89 4: >,Wie is als Gij, o Heer, o God der legerscharen? Wie is aan U gelijk, wie kan U evenaren?' Vergeten we dat niet te vaak, wie God !s, in ons naderen tot God, in ons bidden en zingen, in ons vragen en in ons dan ken? Worden niet al te dikwerf gemist de kinderlijke vreeze en dat toevoorzicht tot God, welke beide toch alleen de grond onzes gebeds zijn? Micha, de profeet, droeg een schoone naam. En zijn leven was dienovereen komstig. Hier was liefelijke harmonie tus- schen leer en leven. Micha leefde in een tijd van diep gees telijk verval en liet van zijn wachttoren krachtige bazuinstooten hooren van waar schuwing en vermaan. Micha, de Judeër, de man van het platteland, toornde met heilige ijvergloed tegen den goddeloozen tijdgeest, geroepen als hij zich wist van der vaderen God. Micha is een held, die den strijd aanbindt. Met niemand en niets ontzienden moed slingert hij zijn toorn- bliksems rechts en links, vlijmscherp he kelend, vaak in bijtenden spot, den schijn godsdienst zijner tijdgenooten. Pin als de Heere dan komt met Zijn oordeelen en Zijn straffende hand zwaar drukt op Zijn volk, ja, dan komen ze wel tot het bidden, maar zonder verootmoediging. „Als dan zullen zij roepen tot den Heere, doch Hij zal hen niet verhooren!" En als dan vol slagen nacht wordt en dikke duisternis ja, zeker, dan roepen ze om licht, het licht van den dag, het doorbreken van den da geraad. De crisis is ook zoo benauwend, wie wil niet uit de crisis? En als men dan nog gelooft aan God. aan het bestaan van een Hooger Wezen, een Opperwezen, dat boven lucht en wolken troont, waarom dan niet geroepen gevlucht tot dien God, dien machtigen Uithelper? Maar als t dan is zonder verootmoediging over de begane zonden, zonder berouw over het gepleeg de onrecht, zonder droefheid over het be dreven zondekwaad, dan zal er be schaamdheid wezen, d.w.z. dan zal men beschaamd uitkomen, hoezeer men heeft gebeden en uitwendig zijn godsdienst plicht vervult. „En de zieners zullen be schaamd en de waarzeggers schaamrood worden; en zij zullen al tezamen de bo venste lip bewimpelen ze zullen te schande worden wanterzalgeen antwoord Gods zijn. Geen antwoord Gods! Ontzettende re aliteit! En dat temeer, als men belijdt dat God God is, de Algenoegzame en de vol- zalige God, maar het belijden is slechts een mondbelijden en het bidden is niet anders dan een prevelen van woorden, groote woorden, holle klanken, phrasen, de geestelijke inhoud ontbreekt er aan. En daarvoor behoeft men nog geen slecht mensch te zijn, wiens naam in geen goede reuke staat, och neen, de eerzaam ste burger, uitgedost in het deftig gewaad van den Farizeeër, kan hier onder vallen. God ziet het hart aan. Zeker, we weten 't wel. ook de op rechten van hart, die door Gods genade begiftigd zijn met den Geest der genade en der gebeden, krijgen ook niet altijd antwoord op hun gebed en zeker niet steeds wanneer zij het gaarne willen. Daarvoor behoeft de schuld nog niet bij den bidder gezocht te worden, hoezeer dit den bidder ook diep kan smarten. Hoe menige klacht beluisteren we daarover niet uit den mond van de bijbelheiligen, die de kunst van het bidden verstonden, geoefend als ze waren in de school des Geestes; Ja, wat meer, wat alles zegt, hooren we niet diezelfde weeklage van de stervende lippen van den Man van smar ten, die toch zonder zonde was, schoon zonde voor ons gemaakt? Ja, de reden van 't niet antwoorden Gods, kan bij den oprechten bidder ge legen zijn, maar hoeft niet altijd. De Heere kan er ook Zijn liefdevolle bedoelingen mee hebben, juist in het belang van den bidder. Hiervan mag deze zich verzekerd weten, dat alle dingen, ook het niet-ant- woorden Gods op zijn ootmoedig smeek gebed, moeten medewerken ten goede. Laat hij dan zeggen: „Doch gij, mijn ziel, het ga zoo 't wil, Stel u gerust, zwijg Gode stil Ik wacht op Hem; Zijn hulp zal blijken." Dat is de stille overgave aan God, die de essence, het wezenlijke, van de ware godsvrucht is. Maar daarover gaat 't nu eens niet in het hierboven geplaatste bij belwoord. Daar heeft 't niet-antwoorden Gods betrekking op het harteloos biden, het bidden, dat alleen den vorm, niet het wezen heeft, het bidden, waarbij 't alleen om de gave, niet om den Gever te doen is, het bidden van den geveinsde, uit puui egoïsme, zonder de verbrijzeling des har ten, zonder ware verootmoediging. Dan, dan alleen, maar dan ook zeker, geldt de geweldige waarheid: Zij zullen be schaamd uitkomen, want er zal geen antwoord Gods zijn. Ontnuchterend dit te ervaren in het strijdperk van het leven, verbijsterend en verpletterend als het te laat is! Wel ge lukzalig is de mensch, die geduriglijk vreest. Want ziet, hij bidt. Hij kan bid den, maar hij moet bidden, want het ge bed is de ademtocht der ziel. En hij er vaart de troostvolle waarheid van Jezus' woord: „Die bidt, dien zal gegeven worden." De waarheid omtrent Rusland Wij lezen in de Residentiebode: De vrienden van de Sovjet-Unie blijven in Nederland paraat, om in Nederland uit het verwarren der openbare meening sympathieën te verwerven voor Rusland Ze geven geen kamp en komen telkens weer met al lang weerlegde valsclie voor stellingen op de proppen; dat het in 't land van den opbouw zoo goed gaat; dat er heelemaal geen godsdienstvervolging lieerscht; dat er zulke goede loonen worden verdiend en er levensmiddelen enz. in overvloed zijn; dat de vijfjaren plannen goed lukken, enz. enz. Ook in België wordt dit soort propa ganda voor het infiltreeren van de roode gedachte druk bedreven. De wereldrei ziger Antoine Allard, zoon van de be kende bankiersfamilie, was ermee be smet geworden. Door zijn vrienden uit gedaagd, om ter plaatse zelf zich te over tuigen van de propagandistische verval- schingen, is hij Rusland van het Oosten naar het Westen gaan doorkruisen. Hij liet zich niet door Intourist beetnemen, of gidsen zooals met Herriot gebeurde. Als scherp waarnemer reisde hij derde klasse, mengde zich in steden en dorpen onder het volk en liet zich door geen geheime reisagenten knollen voor citroe nen verkoopen. Thans is hij bekeerd teruggekomen en schrijft in het Belgi sche tijdschrift „Cilacc", dat zich steeds krachtig tegen Rusland weert, het .vol gende: „Te Kharbin hadden we ons een wei nig voedsel aangeschaft, in de stations zochten we overal naar warm water en zwart brood en maakten thee. (In Si berië heb ik nergens boter zien verkoo pen en voor de revolutie bracht Siberië 5 pCt. van de boter op de wereldmarkt). Daar hebben we kunnen opmaken de groote ellende die in U. S. S. R. lieerscht Landbouwers half dood van honger, kinderen in lompen gehuld en blootvoets stonden in lange rijen aan te schuiven, teneinde een weinig zwart brood te be machtigen en warm water te kunnen drinken, den eenigen drank dien men kan verkrijgen. En om de overheden en de koopwaren tegen de uitgehongerde •bende te verdedigen, stonden overal sol daten opgesteld. Alles geschiedt hier: bajonet op. Het eerste wat ik te Moskou te zien kreeg was een kindje, half naakt, bedekt met een dierenvel dat op den grond lag, het hoofd rustend in l.et riool, juist aan den uitgang van het hotel, dicht bij het Kremlin en de Roode Plaats in een straat die uitkomt op de kerk St. Basi- lius. Ik waande het dood, doch de ge neesheer die me vergezelde, stelde vast dat er nog leven in was en de soldaat of de agent die naderde zei: „dat het nog niet dood was." We moesten onzen weg voortzetten en het kind bleef liggen. Het beeld van het kind, stervend van honger en waarover zich niemand be kommert, vervolgt me als een droom beeld, overal vind ik die physieke en moreele vervolging door de terreur, de godsdienstvervolgingen en de reglemen teering. Alles wordt gecontroleerd, voor alles moet men kaarten hebben, voor voedsel, voor kleeding. Ook de kranten moogt ge niet kiezen, daar ge enkel communisti sche gouvernementeele propagandakran ten moogt inkijken, zelfs als boek kunt ge in de magazijnen niets anders krijgen dan propaganda-lectuur, overal in schouwburgen en cinema's vervolgt udie vervelende propaganda. De verderfelijke propaganda trof me bijzonder: aan de kinderen toonde men voorbehoedmiddelen en men toonde hun het gebruik ervan aan. De anu-gods dienstige propaganda tegen het gezin en het onderricht in natuurwetenschappen op de communistische manier, ziedaar het mooie geheel van de Sovjet-opvoe ding, die bestemd is om do kinderen vanaf hun prilste jeugd te bederven. Ook heb ik Russische kerken gezien waar jong en oud bad, weende en zong en dit schouwspel was schooner dan droevig. Ik reisde zonder bepaald doel, zonder het inzicht een boek te schrijven na een paar dagen van observatie, ik wilde slechts met eigen oogen de werkelijkheid zien en wat sinds de revolutie verbeterd is. Wat er beter is geworden, werd be taald met het zweet en het bloed van 168 millioen armen aan het W'est-Europeesct» kapitalisme. Het lot der Russische bevolking is niet benijdenswaardig: slecht gevoed en ge kleed is ze getroffen door een onverzoen lijke terreur der Roode Internationale, die zich van het bewind heeft meester gemaakt te haren voordeele, ten koste van slavernij en voor onbekende doelein den. Wie rijdt er in een Rolls Royce, een Cadillac, 'n Lincoln? Wie ziet men in de restaurants, in al de beste apparte menten? De leidersallemaal potsier lijk vermomd als arbeider. Zoo hebben ze het Rusland, dat vroe ger do graanschuur van Europa werd genoemd, veranderd in een ongelukkig land, waar hongersnood heerscht, zelfs in de hoofdstad. Indien vreemde communisten zich waarlijk een juiste gedachte konden vor men van wat het roode paradijs is, waar op ze zoozeer roemen, ze keerden aan- Er welde een simpel liêke, zoo maar vlak uit mijn hart, toen 'k u zoo hoorde spreken van al uw groote smart: Een liêke van oud vertrouwen, 'n liêke van stil geloof, een liêke van liefde voor 't leven: Gods gave, Die nimmer bedroog Een liêke van hooger leven, van trachten naar verder goed dan wat ons de aarde kan geven, .(omdat dit toch sterven moet). Een liêke van innig verlangen naar eenheid der ziel met onz' lieer; "t onsterfelijk liêke der vreugde hoog boven de aardsche-sfeer. Een liêke van stil-aangroeien, glimlachend boven de smart, door 't rustig, veilig weten: Heer' Jezus, Gij kent ons hart. P. A. DE ROVER Het stoffelijk overschot, van Koning Alexan der wordt aan boord gebracht van de „Dobrownik"die den dooden vorst naar 't vaderland zal brengen. stonds den rug aan hun leiders, die hen overstelpen met illusies. Na de duffe licht van willekeur en de Verdrukking in het land der Sovjets geniet ik des te zaliger van de vrijheid van het land waarin wij wonen. In verband met de herdenking der Afscheiding wordt te Utrecht een tentoonstelling gehouden van geschriften, portretten enz., die op deze belangrijke gebeurtenis betrek king hebben. Deze tentoonstelling mag zich in groote belangstelling verheugen. Op onze foto ziet men o.m. v.l.n.r. de heeren Ds Douma, I'rof. Goslinga. I)s Mcijster, j. H. Kok, oud-ministr.x Donner en Dr ter Pelkuiijk, burgemeester van Utrecht. Correspondentie deze rubriek betreffende te zenden aan F. W. NANNIXG, St. Gerardus- laan 15, Eindhoven. No. 359 De sleutelzet van problelm nummer 436 1. Dd3 dreigt 2. Pf3 mat. Na 1Pd6 volgt 2. Tc5 blokkering. No. 437 heeft tot sleutelzet De2: Enkelei interferenties en blokkeringen. De penning van de zwarte dame door de sleutelzet is wel heel grof. Men kan altijd tot de oplosSingswedstrij toetreden. Een goede oplossing van een twee» zet telt voor twee punten enz. Voor een foutieve oplossing wordt een punt in minde ring gebracht. (Minimum aantal punten is nul). Voor de maandelijksche prijs van f2.5G moet men de meeste punten hebben. Ook niet- abonné's zijn welkom. Heeft men tien keer achtereen geen oplossing ingestuurd, dan ver liest men zijn aantal punten. Een onoplos baar probleem vervalt voor de wedstrijd. Ter besparing van porti is de oplossings termijn op circa 4 weken gesteld, zoodat de oplossers meerdere oplossingen eventueel te zamen tegelijk kunnen inzenden. Problemen voor de wedstrijd No. 444 Dr. J. VALLADAO Els. Escacsa Catalunya Wit: Kh6, Df2, Tb5, Lc7 en gS, Pc4, pi.cS, f3 en g7, Pf6 Zwart: Kf4, Dd6, Td8, Lfl, pi.cS, d4 en f5 Wit geeft mat in twee zetten No. 445 Dr. J. VALLADAO Noticias Illustrado Portogal 1 g [Voor de Vrouw „CRISISTIJD" IN DE VORICE EEUW De schrijfster Johanna Breevoort, die zoo Svaak toonde hewogen te zijn over het eco- nisch-zwakke, geeft in „Timotheüs" een artikel over de toestanden in het midden der vorige eeuw. Misschien heeft het zijn nut, zegt zij, nu ïn onzen crisistijd zóóveel geklaagd wordt, eens terug te zien op een „crisistijd" in de vorige eeuw, die zeker voor de boeren den onze in felheid verre overtrof. Fel werd er geleden op het platteland, honger was er in de steden; brood en aardappelen waren niet te betalen.- Joh. Breevoort wijst op hetgeen Ds. O. G. Heldring er yan vertelt in zijn „Leven en arbeid": „Er is een ontzettend oordeel Gods over Ons gekomen in 1845. Honderd jaar of meer geleden begon men in Nederland den aard appel te bouwen, die de broodboom werd, evenals de rijst voor den Javaan. Men Üischte hem op 's morgens, 's middags en 's avonds, gekookt, gestoofd, gebraden en gebakken; men brouwde er bier, wijn en jenever van. Met aardappelmeel vervalschte men boter, brood en koek. Alle grutterijen gingen achteruit, alle meelspijzen, aard-, veld- en boomgewassen weken voor den aardappel. Een mud kostte 50 cents. Hoe lang kon men daarvan leven! De rest van het verdiende geld werd verbrast. Een bede laar, die aardappelen kreeg, wierp ze voor de zwijnen. Hoorde men van hongersnood in andere deelen der wereld: wij hadden den aardappel. Dronkenschap, weelde en 'tooizucht, lichtzinnige zorgeloosheid ken merkte den middenstand," Toen brak de aardappelziekte uit. In één nacht waren alle velden zwart. Ds Heldring schreef een brochure om het volk tot be keering te roepen. „De nood en de hulp der armen, in betrekking tot den arbeid, de weelde en het medelijden." Gedachtig aan de spreuk: „Als de armen de armen helpen, lachen de engelen in den hemel", drong hij aan tot onderling hulp betoon, wekte de rijken op tot werkver schaffing, drong bij de gemeentebesturen san om buitengewoon werk te laten ver richten. De winter naderde, de nood der arbeiders en hoeren nam toe. Jn het „Handelsblad" van 24 Januari 1846 riep Heldring op tot leniging van ds ellen-de. Hij noemde te controleeren feiten op, b.v. „Dec. '45. Dertien huisvaders gevon oen in ellendige hutten, zonder brood of hulp. Eén huisvader verdiende 16 centen daags, moest daarvan 8 menschen onderhou den. Er zijn menschen, die 't minder hebben dan dieren, 's Nachts liggen ze op rot stroo in hutten, waarin zon, regen en wind, ge lijken toegang hebben! Jan. 1846. 34 gezin nen broodeloos, in schrikkelijke wanhoop! Eén huisvader is'bezig zijn boomgaard te rooien, om brood te kunnen koopen. Overal totaal gebrek aan ldeeren en dekking." I-Iel- dring's oproep wekte ontroering. Reeds den volgenden dag ontving hij 300 gulden. Een kapitale som toen. „Ik weende van vreugde en. toch, wat was f 300.— in dezen nood?" De winters van 1845 en '46 waren ontzet tend. Wat Heldring het meest trof was dat bedeelen bedelen in de hand werkte. De rijke Betuwe leed aan te lage dag- loonen, door de overbevolking gehandhaafd en uitgelokt. De geheele bevolking lag verdeeld in twee klassen: „rijke grondbezitters en arme daglooners.". Dorpen, nauwelijks 600 bun ders groot, waren eigendom van rijke land lieden, 2000 inwoners bezaten voor twee derden niets anders dan stroohutten, tegen den dijk opgeslagen, niet eens gevrijwaard voor de woedende golven der opstuwende rivieren." De meeste armen waren niet arm door eigen schuld. Velen wilden graag werken, al was het voor zes stuivers daags. Het was meedoogenloos, hen te laten in hun hitter lot. Vond Heldring's stem weerklank, begon hij zelf middelen tot verbetering uit te denken: binnen- en buitenlandsche kolo nisatie, er waren ook menschen, die Hel dring scholden voor opruier tegen de ro- gecring en de bezittende klasse. Maar deze moedige apostel der liefde werkte dóór. Met woord en daad. In „Tafe- rcelcn uit de holen der zonde en ellende" beschreef hij uitvoerig den schrikkelijken nood en do misstanden. In „Noodkreet over de belasting op het gemaal en den hoogen prijs van het brood" toonde hij aan, dat de arme, die 45 cent per dag verdiende, plm. twintig gulden per jaar moest offeren door de allernoodlottigste belasting op do voedingsmiddelenl Do boe ren hekelde hij, die in dezen zwaren tijd „de varkens met broodkoren .voerden om belasting te ontgaan." Hemmen, met nauwelijks 150 zielen, bracht jaarlijks f 500.a f 600.belasting op, op het graan! Wij klagen nu. Maar dat was iets erger! „Bezig de volksramp niet tot winst", riep I-Ieidring de regeering toe: „Keer, ach keer weer op uw weg! Wie an ders dan de arme weduwe betaalt de be lasting op het roggebrood?" Heldring kreeg hulp van alle kanten. Zijn ideaal, dat de „voortreffelijke Ds. H. P. Scholte", die zooveel om des geloofs wille verliet, in Indië zou koloniseeren, zoodat er een band zou groeien „tusschen den ernstigen, afgescheidene en den onnaden- kenden arme", werd niet vervuld. Maar in de Betuwe lukto het. Een eenvoudig man ze; tot Heldring: „Hier in Hoenderloo lukt kolonisatie altijd, als de lui masr werk krijgen en geen geld meebrengen. Geld doet rusten. Alle bezit moet door strijd verkre gen worden." Wij zien uit dit alles hoe ontzettend de crisis toen was. Voor de Jeugd DE TOOVERZALF VAN GIK-GAK Elly was een klein meisje en omdat ze altijd zoo lief en gehoorzaam was, las moe der haar 's avonds sprookjes voor, van die héél mooie, waar reuzen en dwergen en sprekende dieren in voorkwamen. En was de vertelling eindelijk uit, dan kreeg Elly haar helder nachtponnetje aan en werd naar bed gebracht. Maar al was ze gewoonlijk ook nög zoo lief, als moeder klaar was met vertellen, begon Elly te zeuren om meer verhaaltjes, ook al zei moeder, dat Klaas Vaak allang onderweg was en elk oogenblik aan Elly's bedje kon komen. Er stel je voor dat hij Elly dan niet in haar bedje zou vinden! Dat was onmogelijk, dat begreep ze ook wel, maar toch bleef ze vanavond weer vragen om nog een sprookje en nog wel een sprookje uit het boek van Moeder de Gans „Dat kan onmogelijk", had Elly's moeder gezegd, „want de ganzenmoeder is nu niet thuis en ze heeft het sprookjesboek mee genomen." Ontevreden cn half huilend lag Elly nu in haar bedje. Doch nauwelijks had moeder haar goedennacht gezegd en de kamer ver laten, toen die goede Klaas Vaak zijn werk al deed ......was het niet, of Elly daar plotseling op het vloerzeil de dribbelpasjes van een waggelende gans hoorde? Nieuwsgierig spitste ze haar oortjes en juist wilde ze vragen wie daar was, toen een zacht stem metje halflachend zei: „Schrik maar niet Elly, ik ben het, gans Gik-Gak. Ik ben de bewaker van het huisje van Moeder de Gans, maar omdat ze vanavond is gaan theedrinken bij Roodkapje, heb ik vrijaf gekregen. En daarom kom ik eens een praatje met je maken en ga daarna mijn familie bezoeken, die hier niet zoo ver van daan, in Ganzenland woont." „Ja, dat Moeder de Gans vanavond niet thuis is, heeft moeder me al verteld", zei Elly haastig, „en eveneens, dat ge het sprookjesboek heeft meegenomen."'^ „Dat is pok zoö", zei Gik-Gak, „maar ik ken natuurlijk alle sprookjes uit mijn hoofd en ik zou ze je dus allemaal kunnen ver tellen, alsik er maar den tijd voor had. Doch Moeder de Gans blijft nooit zoo lang uit en ik moet mijn familie nog gaan bezoeken, vóór ze terugkomt." „Zeg, tieve Gik-Gak", vroeg Elly, „zou ik Ganzenland ook niet eens mogen zien?" Gik-Gak trok bij deze onverwachte vraag een bedenkelijk gezicht, stopte zijn platten snavel eens In zijn borstveeren, alsof hij iets zocht en sprak toen: „Je weet Elly, dat wij ganzen niet zoo vlug loopen en dat we ook wel een beetje waggelen. Om tijdig weer uit Ganzenland terug te zijn, moet ik dus vliegen, en nu is de vraag, of ik je dragen kan. We zullen het echter in elk geval probeeren. klim maar op m'n rug en houd je goed vast." In een wip zat Elly op Gik-Gak's rug en toen ging het door de lucht naar Ganzen land. Na een poosje daalde Gik-Gak en omdat hij nog maar zoo kort had gevlogen, vroeg Elly ongerust: „Ben je moe Gik-Gak?" „Ne"n, dat niet", antwoordde deze, „maar Wit: Kg6, Df3, Tdi en f5, Ld6, Pb4 en h4, pi.b2, c6 en f2 Zwart: Kd4, Tel, Ld2 en d3, Bc7, pi.c2, c4, d5, f6 en h5 Wit geeft mat in twee zetten Oplossingen inzenden vóór Zaterdag 10 Nov, Ouiossing Eindspel no. 539 Lbs Pb6 2. La7 Kd2 3. Lb6 c2 4. La5 Kdl 5. 1/17 clP 6. Kc3 Pe2f 7. Kb2 Pf4 8, Lg4 T>«2 9. Kb3 enz. Eindspel no. 540 L. KAJEU Wit: Ke8, Ldl en h4, pi.a7, b6, e2 Zwart: Ka6, Lc3 en hl. Wit speelt en wint LADDERWEDSTRIJD B. Vis (1) 78 2 B. Klein (3) 69 2 B. Wagner (2) 65 2 A. Wagner (2) 48 2 J. L. Braber (4) 39 J. P. Coppers (7) 18 2 P. C. Laas (10) 2 D. Kareis (4) 2 437 Totaal 2 82 2 73 2 69 2 52 39(5)' 2 22 2 4 2 4 ik bedenk daar juist, dat je met. een men- schengezichtje niet in Ganzenland mag komen. De meeste sprookjesganzen hebben nog nooit menschen gezien, dus je be grijpt, hoe die zouden schrikken. Als je er echter niets op tegen hebt om een gan- zengezichlje te krijgen, dan weet ik er 'wel raad op. Kijk, hier heb ik een tooverzalfje, als ik daarmede de punt .van jo neusje insmeer, krijg je in een ommezien een prachtigen, gelen snavel dien je, net als ik zoo lekker open en dicht kunt klappen." Dat was voor Elly een moeilijk geval! Zou moeder het wel goed vinden, als haar kleine meisje een snavel kreeg en wat zou vader wel zeggen? En dan, was haar eigen neusje niet veel aardiger dan de mooiste snavel? Maar de nieuwsgierigheid won het bij Elly. Ze wilde nu eenmaal Ganzenland zien en ze zei dan ook vast besloten: „Goed Gik- Gaa, smeer m'n neusje maar in." Gik-Gak haalde zijn tooverzalfje voor den dag en begon Elly's neusje te bewerken... Wat was die zalf koud en nat en toen ze den eersten veeg over de punt van haar neusje kreeg, begon Elly plotseling spijt te krijgen en te huilen. „Ik wil m'n eigen neusje liever houden", jammerde ze en ze veegde angstig met de mouw van haar nachtjaponnetjie langs haar neusje. Vreemdtoen Elly overeind in haar bedje zat, was het ochtend en scheen het zonnetje in de kamer. Gik-Gak was verdwe nen en op den stoel vlak naast haar, zat Flap haar hond, die juist zijn lange ton" naar binnen haalde, waarmede hij Ellys neusje had belikt. Daar kwam ook moeder al binnen en Elly was o, zoo blij, dat ze haar eigen neusje nog had. Die malie Flap ook, om haar zóó te wekken] va?

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 6