VOOR VROUW EN KIND
I
ZATERDAG 13 OCTOBER 1934
1111T.*.
GEEN ANTWOORD GODS
EEN SIMPEL LIEKE
Schaakrubriek*
VOORDE1
ZON DAG
„Want er zal geen antwoord Gods zijn".
Micha 3 7b.
Ongemeen vertroostend is het Evan
gelie, dat we overal en ten allen tijde
mogen uitdragen, dat we te doen hebben
met een God, Die den Hoorder en Ver
hoorder der gebeden is; dat we een Vader
in de hemelen hebben, die zijn oor te
luisteren legt naar wat Zijn kinderen hier
op aarde Hem te zeggen of te vragen
hebben. Zou Hij, die het gepiep van de
zwaluwen hoort en het gekir van de
duiven, geen acht slaan op de zuchtingen
Zijner schepselen, die naar Zijn beeld zijn
geschapen? „Bidt en U zal gegeven wor
den", zóó sprak de Zaligmaker van zon
daren, die der menschen nood peilt en
overziet, en tevens bij machte is in alles
vervulling te geven, hoe donker ook Gods
weg moog' wezen.
Zóó mogen we prediken, zóó mogen we
evangeliseeren, zóó mogen we uitdragen,
overal en ten allen tijde het Woord Gods,
dat eeuwig zeker is, den slechten wijs
heid gevend. Het staat op recht en waar
heid pal, als op onwrikb're steunpilaren.
Toch is dat Evangelie, die blijde, blijde
boodschap, als een vaas van fijn porce-
lein. En met porcelein moet men heel
voorzichtig omgaan, of zij wondt in plaats
van heelt, ze slaat neer in stee dat ze
opbeurt. Men kan bidden met den mond
en vloeken met het hart; men kan preve
len met de lippen, een gebedsgestalte
aannemen, godsvrucht voorwenden, kort
om in den uiterlijken vorm niets verwaar-
loozen en toch, och, we weten 't wel, kan
het hart zoo verkeerd, zoo boos en zoo
goddeloos wezen, zoo eindeloos ver van
God af.
Of God zulk bidden hoort? Ja, Hij
hoort 't wel en Hij ziet 't wel, terdege
goed. maar Hij verhoort 't niet. D a n z a 1
er geen antwoord Gods zijn.
Geen antwoord Gods! Dat is ontzet
tend, want dan wordt men beschaamd in
zijn verwachting, die wellicht, hoog, heel
hoog gespannen was, temeer als de nood
waaruit men roept grooter is. „De uit
gestelde hoop krenkt het hart; maar de
begeerte, die komt, is een boom des le
vens", Spreuken 13:8. Men verwacht 't
van- God en men heeft hooge gedachten
van dien God, van zijn Alvermogen en
Wijsheid, de nimmer opdrogende fontein
van alle goede gaven en volmaakte giften,
maar men wordt in Zijn God teleurge
steld. Men dacht, dat die God maar klaar
stond om ons op onze wenken te bedie
nen en ziet, het komt heel anders uit. Is
dat nu die God, zoo hoog geprezen en
zoozeer geroemd? En zoo kan men God,
met alle eerbied gezegd, van alle kanten
bekijken en becritiseeren, maar men ver
geet den eenig goeden kant uit te zien,
men vergeet den blik inzichzelf te slaan.
DanzalergeenantwoordGods
z ij n.
Di'. diep-insnijdend ernstige woord is
een uitspraak van een der Godsmannen
van den ouden dag, van Micha, den Mo
rastiet, den man, wiens naam zoo juist het
karakter en den inhoud zijner profetische
werkzaamheid te kennen geeft. Immers
zijn naam beteekent: „Wie is gelijk de
Feere?" En als vanzelf denken we aan
de bekende regels uit Psalm 89 4:
>,Wie is als Gij, o Heer, o God der
legerscharen?
Wie is aan U gelijk, wie kan U
evenaren?'
Vergeten we dat niet te vaak, wie God
!s, in ons naderen tot God, in ons bidden
en zingen, in ons vragen en in ons dan
ken? Worden niet al te dikwerf gemist de
kinderlijke vreeze en dat toevoorzicht tot
God, welke beide toch alleen de grond
onzes gebeds zijn?
Micha, de profeet, droeg een schoone
naam. En zijn leven was dienovereen
komstig. Hier was liefelijke harmonie tus-
schen leer en leven.
Micha leefde in een tijd van diep gees
telijk verval en liet van zijn wachttoren
krachtige bazuinstooten hooren van waar
schuwing en vermaan. Micha, de Judeër,
de man van het platteland, toornde met
heilige ijvergloed tegen den goddeloozen
tijdgeest, geroepen als hij zich wist van
der vaderen God. Micha is een held, die
den strijd aanbindt. Met niemand en niets
ontzienden moed slingert hij zijn toorn-
bliksems rechts en links, vlijmscherp he
kelend, vaak in bijtenden spot, den schijn
godsdienst zijner tijdgenooten. Pin als de
Heere dan komt met Zijn oordeelen en
Zijn straffende hand zwaar drukt op Zijn
volk, ja, dan komen ze wel tot het bidden,
maar zonder verootmoediging. „Als dan
zullen zij roepen tot den Heere, doch Hij
zal hen niet verhooren!" En als dan vol
slagen nacht wordt en dikke duisternis
ja, zeker, dan roepen ze om licht, het licht
van den dag, het doorbreken van den da
geraad. De crisis is ook zoo benauwend,
wie wil niet uit de crisis? En als men dan
nog gelooft aan God. aan het bestaan van
een Hooger Wezen, een Opperwezen, dat
boven lucht en wolken troont, waarom
dan niet geroepen gevlucht tot dien God,
dien machtigen Uithelper? Maar als t dan
is zonder verootmoediging over de begane
zonden, zonder berouw over het gepleeg
de onrecht, zonder droefheid over het be
dreven zondekwaad, dan zal er be
schaamdheid wezen, d.w.z. dan zal men
beschaamd uitkomen, hoezeer men heeft
gebeden en uitwendig zijn godsdienst
plicht vervult. „En de zieners zullen be
schaamd en de waarzeggers schaamrood
worden; en zij zullen al tezamen de bo
venste lip bewimpelen ze zullen te
schande worden wanterzalgeen
antwoord Gods zijn.
Geen antwoord Gods! Ontzettende re
aliteit! En dat temeer, als men belijdt dat
God God is, de Algenoegzame en de vol-
zalige God, maar het belijden is slechts
een mondbelijden en het bidden is niet
anders dan een prevelen van woorden,
groote woorden, holle klanken, phrasen,
de geestelijke inhoud ontbreekt er aan.
En daarvoor behoeft men nog geen
slecht mensch te zijn, wiens naam in geen
goede reuke staat, och neen, de eerzaam
ste burger, uitgedost in het deftig gewaad
van den Farizeeër, kan hier onder vallen.
God ziet het hart aan.
Zeker, we weten 't wel. ook de op
rechten van hart, die door Gods genade
begiftigd zijn met den Geest der genade
en der gebeden, krijgen ook niet altijd
antwoord op hun gebed en zeker niet
steeds wanneer zij het gaarne willen.
Daarvoor behoeft de schuld nog niet bij
den bidder gezocht te worden, hoezeer
dit den bidder ook diep kan smarten. Hoe
menige klacht beluisteren we daarover
niet uit den mond van de bijbelheiligen,
die de kunst van het bidden verstonden,
geoefend als ze waren in de school des
Geestes; Ja, wat meer, wat alles zegt,
hooren we niet diezelfde weeklage van de
stervende lippen van den Man van smar
ten, die toch zonder zonde was, schoon
zonde voor ons gemaakt?
Ja, de reden van 't niet antwoorden
Gods, kan bij den oprechten bidder ge
legen zijn, maar hoeft niet altijd. De Heere
kan er ook Zijn liefdevolle bedoelingen
mee hebben, juist in het belang van den
bidder. Hiervan mag deze zich verzekerd
weten, dat alle dingen, ook het niet-ant-
woorden Gods op zijn ootmoedig smeek
gebed, moeten medewerken ten goede.
Laat hij dan zeggen:
„Doch gij, mijn ziel, het ga zoo 't wil,
Stel u gerust, zwijg Gode stil
Ik wacht op Hem; Zijn hulp zal blijken."
Dat is de stille overgave aan God, die
de essence, het wezenlijke, van de ware
godsvrucht is. Maar daarover gaat 't nu
eens niet in het hierboven geplaatste bij
belwoord. Daar heeft 't niet-antwoorden
Gods betrekking op het harteloos biden,
het bidden, dat alleen den vorm, niet het
wezen heeft, het bidden, waarbij 't alleen
om de gave, niet om den Gever te doen is,
het bidden van den geveinsde, uit puui
egoïsme, zonder de verbrijzeling des har
ten, zonder ware verootmoediging. Dan,
dan alleen, maar dan ook zeker, geldt de
geweldige waarheid: Zij zullen be
schaamd uitkomen, want er zal geen
antwoord Gods zijn.
Ontnuchterend dit te ervaren in het
strijdperk van het leven, verbijsterend en
verpletterend als het te laat is! Wel ge
lukzalig is de mensch, die geduriglijk
vreest. Want ziet, hij bidt. Hij kan bid
den, maar hij moet bidden, want het ge
bed is de ademtocht der ziel. En hij er
vaart de troostvolle waarheid van Jezus'
woord: „Die bidt, dien zal gegeven
worden."
De waarheid omtrent Rusland
Wij lezen in de Residentiebode:
De vrienden van de Sovjet-Unie blijven
in Nederland paraat, om in Nederland
uit het verwarren der openbare meening
sympathieën te verwerven voor Rusland
Ze geven geen kamp en komen telkens
weer met al lang weerlegde valsclie voor
stellingen op de proppen; dat het in 't
land van den opbouw zoo goed gaat; dat
er heelemaal geen godsdienstvervolging
lieerscht; dat er zulke goede loonen
worden verdiend en er levensmiddelen
enz. in overvloed zijn; dat de vijfjaren
plannen goed lukken, enz. enz.
Ook in België wordt dit soort propa
ganda voor het infiltreeren van de roode
gedachte druk bedreven. De wereldrei
ziger Antoine Allard, zoon van de be
kende bankiersfamilie, was ermee be
smet geworden. Door zijn vrienden uit
gedaagd, om ter plaatse zelf zich te over
tuigen van de propagandistische verval-
schingen, is hij Rusland van het Oosten
naar het Westen gaan doorkruisen. Hij
liet zich niet door Intourist beetnemen,
of gidsen zooals met Herriot gebeurde.
Als scherp waarnemer reisde hij derde
klasse, mengde zich in steden en dorpen
onder het volk en liet zich door geen
geheime reisagenten knollen voor citroe
nen verkoopen. Thans is hij bekeerd
teruggekomen en schrijft in het Belgi
sche tijdschrift „Cilacc", dat zich steeds
krachtig tegen Rusland weert, het .vol
gende:
„Te Kharbin hadden we ons een wei
nig voedsel aangeschaft, in de stations
zochten we overal naar warm water en
zwart brood en maakten thee. (In Si
berië heb ik nergens boter zien verkoo
pen en voor de revolutie bracht Siberië
5 pCt. van de boter op de wereldmarkt).
Daar hebben we kunnen opmaken de
groote ellende die in U. S. S. R. lieerscht
Landbouwers half dood van honger,
kinderen in lompen gehuld en blootvoets
stonden in lange rijen aan te schuiven,
teneinde een weinig zwart brood te be
machtigen en warm water te kunnen
drinken, den eenigen drank dien men
kan verkrijgen. En om de overheden en
de koopwaren tegen de uitgehongerde
•bende te verdedigen, stonden overal sol
daten opgesteld. Alles geschiedt hier:
bajonet op.
Het eerste wat ik te Moskou te zien
kreeg was een kindje, half naakt, bedekt
met een dierenvel dat op den grond lag,
het hoofd rustend in l.et riool, juist
aan den uitgang van het hotel, dicht bij
het Kremlin en de Roode Plaats in een
straat die uitkomt op de kerk St. Basi-
lius. Ik waande het dood, doch de ge
neesheer die me vergezelde, stelde vast
dat er nog leven in was en de soldaat
of de agent die naderde zei: „dat het
nog niet dood was."
We moesten onzen weg voortzetten en
het kind bleef liggen.
Het beeld van het kind, stervend van
honger en waarover zich niemand be
kommert, vervolgt me als een droom
beeld, overal vind ik die physieke en
moreele vervolging door de terreur, de
godsdienstvervolgingen en de reglemen
teering.
Alles wordt gecontroleerd, voor alles
moet men kaarten hebben, voor voedsel,
voor kleeding. Ook de kranten moogt ge
niet kiezen, daar ge enkel communisti
sche gouvernementeele propagandakran
ten moogt inkijken, zelfs als boek kunt
ge in de magazijnen niets anders krijgen
dan propaganda-lectuur, overal in
schouwburgen en cinema's vervolgt udie
vervelende propaganda.
De verderfelijke propaganda trof me
bijzonder: aan de kinderen toonde men
voorbehoedmiddelen en men toonde hun
het gebruik ervan aan. De anu-gods
dienstige propaganda tegen het gezin en
het onderricht in natuurwetenschappen
op de communistische manier, ziedaar
het mooie geheel van de Sovjet-opvoe
ding, die bestemd is om do kinderen
vanaf hun prilste jeugd te bederven.
Ook heb ik Russische kerken gezien
waar jong en oud bad, weende en zong
en dit schouwspel was schooner dan
droevig.
Ik reisde zonder bepaald doel, zonder
het inzicht een boek te schrijven na een
paar dagen van observatie, ik wilde
slechts met eigen oogen de werkelijkheid
zien en wat sinds de revolutie verbeterd
is. Wat er beter is geworden, werd be
taald met het zweet en het bloed van 168
millioen armen aan het W'est-Europeesct»
kapitalisme.
Het lot der Russische bevolking is niet
benijdenswaardig: slecht gevoed en ge
kleed is ze getroffen door een onverzoen
lijke terreur der Roode Internationale,
die zich van het bewind heeft meester
gemaakt te haren voordeele, ten koste
van slavernij en voor onbekende doelein
den. Wie rijdt er in een Rolls Royce,
een Cadillac, 'n Lincoln? Wie ziet men
in de restaurants, in al de beste apparte
menten? De leidersallemaal potsier
lijk vermomd als arbeider.
Zoo hebben ze het Rusland, dat vroe
ger do graanschuur van Europa werd
genoemd, veranderd in een ongelukkig
land, waar hongersnood heerscht, zelfs
in de hoofdstad.
Indien vreemde communisten zich
waarlijk een juiste gedachte konden vor
men van wat het roode paradijs is, waar
op ze zoozeer roemen, ze keerden aan-
Er welde een simpel liêke,
zoo maar vlak uit mijn hart,
toen 'k u zoo hoorde spreken
van al uw groote smart:
Een liêke van oud vertrouwen,
'n liêke van stil geloof,
een liêke van liefde voor 't leven:
Gods gave, Die nimmer bedroog
Een liêke van hooger leven,
van trachten naar verder goed
dan wat ons de aarde kan geven,
.(omdat dit toch sterven moet).
Een liêke van innig verlangen
naar eenheid der ziel met onz' lieer;
"t onsterfelijk liêke der vreugde
hoog boven de aardsche-sfeer.
Een liêke van stil-aangroeien,
glimlachend boven de smart,
door 't rustig, veilig weten:
Heer' Jezus, Gij kent ons hart.
P. A. DE ROVER
Het stoffelijk overschot, van Koning Alexan
der wordt aan boord gebracht van de
„Dobrownik"die den dooden vorst naar
't vaderland zal brengen.
stonds den rug aan hun leiders, die hen
overstelpen met illusies.
Na de duffe licht van willekeur en de
Verdrukking in het land der Sovjets
geniet ik des te zaliger van de vrijheid
van het land waarin wij wonen.
In verband met de herdenking der Afscheiding wordt te Utrecht een tentoonstelling
gehouden van geschriften, portretten enz., die op deze belangrijke gebeurtenis betrek
king hebben. Deze tentoonstelling mag zich in groote belangstelling verheugen. Op
onze foto ziet men o.m. v.l.n.r. de heeren Ds Douma, I'rof. Goslinga. I)s Mcijster, j.
H. Kok, oud-ministr.x Donner en Dr ter Pelkuiijk, burgemeester van Utrecht.
Correspondentie deze rubriek betreffende te
zenden aan F. W. NANNIXG, St. Gerardus-
laan 15, Eindhoven.
No. 359
De sleutelzet van problelm nummer 436
1. Dd3 dreigt 2. Pf3 mat. Na 1Pd6
volgt 2. Tc5 blokkering.
No. 437 heeft tot sleutelzet De2: Enkelei
interferenties en blokkeringen. De penning
van de zwarte dame door de sleutelzet is wel
heel grof.
Men kan altijd tot de oplosSingswedstrij
toetreden. Een goede oplossing van een twee»
zet telt voor twee punten enz. Voor een
foutieve oplossing wordt een punt in minde
ring gebracht. (Minimum aantal punten is
nul). Voor de maandelijksche prijs van f2.5G
moet men de meeste punten hebben. Ook niet-
abonné's zijn welkom. Heeft men tien keer
achtereen geen oplossing ingestuurd, dan ver
liest men zijn aantal punten. Een onoplos
baar probleem vervalt voor de wedstrijd.
Ter besparing van porti is de oplossings
termijn op circa 4 weken gesteld, zoodat de
oplossers meerdere oplossingen eventueel
te zamen tegelijk kunnen inzenden.
Problemen voor de wedstrijd
No. 444
Dr. J. VALLADAO
Els. Escacsa Catalunya
Wit: Kh6, Df2, Tb5, Lc7 en gS, Pc4, pi.cS,
f3 en g7, Pf6
Zwart: Kf4, Dd6, Td8, Lfl, pi.cS, d4 en f5
Wit geeft mat in twee zetten
No. 445
Dr. J. VALLADAO
Noticias Illustrado Portogal
1 g
[Voor de Vrouw
„CRISISTIJD" IN DE VORICE EEUW
De schrijfster Johanna Breevoort, die zoo
Svaak toonde hewogen te zijn over het eco-
nisch-zwakke, geeft in „Timotheüs" een
artikel over de toestanden in het midden
der vorige eeuw.
Misschien heeft het zijn nut, zegt zij, nu
ïn onzen crisistijd zóóveel geklaagd wordt,
eens terug te zien op een „crisistijd" in de
vorige eeuw, die zeker voor de boeren
den onze in felheid verre overtrof. Fel werd
er geleden op het platteland, honger was
er in de steden; brood en aardappelen
waren niet te betalen.-
Joh. Breevoort wijst op hetgeen Ds. O. G.
Heldring er yan vertelt in zijn „Leven en
arbeid":
„Er is een ontzettend oordeel Gods over
Ons gekomen in 1845. Honderd jaar of meer
geleden begon men in Nederland den aard
appel te bouwen, die de broodboom werd,
evenals de rijst voor den Javaan. Men
Üischte hem op 's morgens, 's middags en
's avonds, gekookt, gestoofd, gebraden en
gebakken; men brouwde er bier, wijn en
jenever van. Met aardappelmeel vervalschte
men boter, brood en koek. Alle grutterijen
gingen achteruit, alle meelspijzen, aard-,
veld- en boomgewassen weken voor den
aardappel. Een mud kostte 50 cents. Hoe
lang kon men daarvan leven! De rest van
het verdiende geld werd verbrast. Een bede
laar, die aardappelen kreeg, wierp ze voor
de zwijnen. Hoorde men van hongersnood
in andere deelen der wereld: wij hadden
den aardappel. Dronkenschap, weelde en
'tooizucht, lichtzinnige zorgeloosheid ken
merkte den middenstand,"
Toen brak de aardappelziekte uit. In één
nacht waren alle velden zwart. Ds Heldring
schreef een brochure om het volk tot be
keering te roepen. „De nood en de hulp
der armen, in betrekking tot den arbeid, de
weelde en het medelijden."
Gedachtig aan de spreuk: „Als de armen
de armen helpen, lachen de engelen in den
hemel", drong hij aan tot onderling hulp
betoon, wekte de rijken op tot werkver
schaffing, drong bij de gemeentebesturen
san om buitengewoon werk te laten ver
richten.
De winter naderde, de nood der arbeiders
en hoeren nam toe.
Jn het „Handelsblad" van 24 Januari
1846 riep Heldring op tot leniging van ds
ellen-de. Hij noemde te controleeren feiten
op, b.v. „Dec. '45. Dertien huisvaders gevon
oen in ellendige hutten, zonder brood of
hulp. Eén huisvader verdiende 16 centen
daags, moest daarvan 8 menschen onderhou
den. Er zijn menschen, die 't minder hebben
dan dieren, 's Nachts liggen ze op rot stroo
in hutten, waarin zon, regen en wind, ge
lijken toegang hebben! Jan. 1846. 34 gezin
nen broodeloos, in schrikkelijke wanhoop!
Eén huisvader is'bezig zijn boomgaard te
rooien, om brood te kunnen koopen. Overal
totaal gebrek aan ldeeren en dekking." I-Iel-
dring's oproep wekte ontroering. Reeds den
volgenden dag ontving hij 300 gulden. Een
kapitale som toen. „Ik weende van vreugde
en. toch, wat was f 300.— in dezen nood?"
De winters van 1845 en '46 waren ontzet
tend. Wat Heldring het meest trof was
dat bedeelen bedelen in de hand werkte.
De rijke Betuwe leed aan te lage dag-
loonen, door de overbevolking gehandhaafd
en uitgelokt.
De geheele bevolking lag verdeeld in
twee klassen: „rijke grondbezitters en arme
daglooners.". Dorpen, nauwelijks 600 bun
ders groot, waren eigendom van rijke land
lieden, 2000 inwoners bezaten voor twee
derden niets anders dan stroohutten, tegen
den dijk opgeslagen, niet eens gevrijwaard
voor de woedende golven der opstuwende
rivieren." De meeste armen waren niet
arm door eigen schuld. Velen wilden graag
werken, al was het voor zes stuivers daags.
Het was meedoogenloos, hen te laten in hun
hitter lot. Vond Heldring's stem weerklank,
begon hij zelf middelen tot verbetering uit
te denken: binnen- en buitenlandsche kolo
nisatie, er waren ook menschen, die Hel
dring scholden voor opruier tegen de ro-
gecring en de bezittende klasse.
Maar deze moedige apostel der liefde
werkte dóór. Met woord en daad. In „Tafe-
rcelcn uit de holen der zonde en ellende"
beschreef hij uitvoerig den schrikkelijken
nood en do misstanden.
In „Noodkreet over de belasting op het
gemaal en den hoogen prijs van het brood"
toonde hij aan, dat de arme, die 45 cent per
dag verdiende, plm. twintig gulden per jaar
moest offeren door de allernoodlottigste
belasting op do voedingsmiddelenl Do boe
ren hekelde hij, die in dezen zwaren tijd
„de varkens met broodkoren .voerden om
belasting te ontgaan."
Hemmen, met nauwelijks 150 zielen,
bracht jaarlijks f 500.a f 600.belasting
op, op het graan! Wij klagen nu. Maar dat
was iets erger! „Bezig de volksramp niet
tot winst", riep I-Ieidring de regeering toe:
„Keer, ach keer weer op uw weg! Wie an
ders dan de arme weduwe betaalt de be
lasting op het roggebrood?"
Heldring kreeg hulp van alle kanten. Zijn
ideaal, dat de „voortreffelijke Ds. H. P.
Scholte", die zooveel om des geloofs wille
verliet, in Indië zou koloniseeren, zoodat
er een band zou groeien „tusschen den
ernstigen, afgescheidene en den onnaden-
kenden arme", werd niet vervuld. Maar in
de Betuwe lukto het. Een eenvoudig man
ze; tot Heldring: „Hier in Hoenderloo lukt
kolonisatie altijd, als de lui masr werk
krijgen en geen geld meebrengen. Geld doet
rusten. Alle bezit moet door strijd verkre
gen worden."
Wij zien uit dit alles hoe ontzettend de
crisis toen was.
Voor de Jeugd
DE TOOVERZALF VAN GIK-GAK
Elly was een klein meisje en omdat ze
altijd zoo lief en gehoorzaam was, las moe
der haar 's avonds sprookjes voor, van die
héél mooie, waar reuzen en dwergen en
sprekende dieren in voorkwamen. En was
de vertelling eindelijk uit, dan kreeg Elly
haar helder nachtponnetje aan en werd
naar bed gebracht.
Maar al was ze gewoonlijk ook nög zoo
lief, als moeder klaar was met vertellen,
begon Elly te zeuren om meer verhaaltjes,
ook al zei moeder, dat Klaas Vaak allang
onderweg was en elk oogenblik aan Elly's
bedje kon komen. Er stel je voor dat hij Elly
dan niet in haar bedje zou vinden! Dat
was onmogelijk, dat begreep ze ook wel,
maar toch bleef ze vanavond weer vragen
om nog een sprookje en nog wel een
sprookje uit het boek van Moeder de Gans
„Dat kan onmogelijk", had Elly's moeder
gezegd, „want de ganzenmoeder is nu niet
thuis en ze heeft het sprookjesboek mee
genomen."
Ontevreden cn half huilend lag Elly nu
in haar bedje. Doch nauwelijks had moeder
haar goedennacht gezegd en de kamer ver
laten, toen die goede Klaas Vaak zijn werk
al deed
......was het niet, of Elly daar plotseling
op het vloerzeil de dribbelpasjes van een
waggelende gans hoorde? Nieuwsgierig
spitste ze haar oortjes en juist wilde ze
vragen wie daar was, toen een zacht stem
metje halflachend zei: „Schrik maar niet
Elly, ik ben het, gans Gik-Gak. Ik ben de
bewaker van het huisje van Moeder de
Gans, maar omdat ze vanavond is gaan
theedrinken bij Roodkapje, heb ik vrijaf
gekregen. En daarom kom ik eens een
praatje met je maken en ga daarna mijn
familie bezoeken, die hier niet zoo ver van
daan, in Ganzenland woont."
„Ja, dat Moeder de Gans vanavond niet
thuis is, heeft moeder me al verteld", zei
Elly haastig, „en eveneens, dat ge het
sprookjesboek heeft meegenomen."'^
„Dat is pok zoö", zei Gik-Gak, „maar ik
ken natuurlijk alle sprookjes uit mijn hoofd
en ik zou ze je dus allemaal kunnen ver
tellen, alsik er maar den tijd voor
had. Doch Moeder de Gans blijft nooit zoo
lang uit en ik moet mijn familie nog gaan
bezoeken, vóór ze terugkomt."
„Zeg, tieve Gik-Gak", vroeg Elly, „zou ik
Ganzenland ook niet eens mogen zien?"
Gik-Gak trok bij deze onverwachte vraag
een bedenkelijk gezicht, stopte zijn platten
snavel eens In zijn borstveeren, alsof hij
iets zocht en sprak toen: „Je weet Elly,
dat wij ganzen niet zoo vlug loopen en dat
we ook wel een beetje waggelen. Om tijdig
weer uit Ganzenland terug te zijn, moet ik
dus vliegen, en nu is de vraag, of ik je
dragen kan. We zullen het echter in elk
geval probeeren. klim maar op m'n rug en
houd je goed vast."
In een wip zat Elly op Gik-Gak's rug en
toen ging het door de lucht naar Ganzen
land. Na een poosje daalde Gik-Gak en
omdat hij nog maar zoo kort had gevlogen,
vroeg Elly ongerust: „Ben je moe Gik-Gak?"
„Ne"n, dat niet", antwoordde deze, „maar
Wit: Kg6, Df3, Tdi en f5, Ld6, Pb4 en h4,
pi.b2, c6 en f2
Zwart: Kd4, Tel, Ld2 en d3, Bc7, pi.c2, c4,
d5, f6 en h5
Wit geeft mat in twee zetten
Oplossingen inzenden vóór Zaterdag 10 Nov,
Ouiossing Eindspel no. 539
Lbs Pb6 2. La7 Kd2 3. Lb6 c2 4. La5
Kdl 5. 1/17 clP 6. Kc3 Pe2f 7. Kb2 Pf4 8,
Lg4 T>«2 9. Kb3 enz.
Eindspel no. 540
L. KAJEU
Wit: Ke8, Ldl en h4, pi.a7, b6, e2
Zwart: Ka6, Lc3 en hl.
Wit speelt en wint
LADDERWEDSTRIJD
B. Vis (1) 78 2
B. Klein (3) 69 2
B. Wagner (2) 65 2
A. Wagner (2) 48 2
J. L. Braber (4) 39
J. P. Coppers (7) 18 2
P. C. Laas (10) 2
D. Kareis (4) 2
437
Totaal
2
82
2
73
2
69
2
52
39(5)'
2
22
2
4
2
4
ik bedenk daar juist, dat je met. een men-
schengezichtje niet in Ganzenland mag
komen. De meeste sprookjesganzen hebben
nog nooit menschen gezien, dus je be
grijpt, hoe die zouden schrikken. Als je
er echter niets op tegen hebt om een gan-
zengezichlje te krijgen, dan weet ik er 'wel
raad op. Kijk, hier heb ik een tooverzalfje,
als ik daarmede de punt .van jo neusje
insmeer, krijg je in een ommezien een
prachtigen, gelen snavel dien je, net als ik
zoo lekker open en dicht kunt klappen."
Dat was voor Elly een moeilijk geval!
Zou moeder het wel goed vinden, als haar
kleine meisje een snavel kreeg en wat zou
vader wel zeggen? En dan, was haar eigen
neusje niet veel aardiger dan de mooiste
snavel?
Maar de nieuwsgierigheid won het bij
Elly. Ze wilde nu eenmaal Ganzenland zien
en ze zei dan ook vast besloten: „Goed Gik-
Gaa, smeer m'n neusje maar in."
Gik-Gak haalde zijn tooverzalfje voor den
dag en begon Elly's neusje te bewerken...
Wat was die zalf koud en nat en toen ze
den eersten veeg over de punt van haar
neusje kreeg, begon Elly plotseling spijt te
krijgen en te huilen. „Ik wil m'n eigen
neusje liever houden", jammerde ze en ze
veegde angstig met de mouw van haar
nachtjaponnetjie langs haar neusje.
Vreemdtoen Elly overeind in haar
bedje zat, was het ochtend en scheen het
zonnetje in de kamer. Gik-Gak was verdwe
nen en op den stoel vlak naast haar, zat
Flap haar hond, die juist zijn lange ton"
naar binnen haalde, waarmede hij Ellys
neusje had belikt. Daar kwam ook moeder
al binnen en Elly was o, zoo blij, dat ze
haar eigen neusje nog had. Die malie Flap
ook, om haar zóó te wekken]
va?