Hoe wij op Goeree en Overflakkee kwamen MAAS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 6 OCTOBER 1934 BEHOED UW HART DE BLINDE VOGEL AMERIKAANSCHE BRIEVEN Uit 't bonte leven „Brandes, weet gij het nog?" VOORDE1 ZONDAG Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des Tevens. Spreuken 4 23. Op tweeërlei manier kunnen we iets bewaren. We kunnen oppassen, dat er niets uitgaat. En we kunnen het bewaren tegen beschadiging, die van buiten af dreigt. In den eersten zin spreekt de Schrift van het bewaren van onze lippen, opdat geen onbedachtzame woorden ons ont glippen. Zoo hebben we onzen voet te bewaren, opdat hij niet uitglijde, opdat we geen verkeerde wegen gaan. Maar er is ook, en vaker zelfs, sprake van een bewaren tegen wat van buiten af dreigt. Aan den mensch, dien de Heere God geschapen had, droeg Hij op den Hof van Eden te bewaren. Waartegen anders dan tegen Satans aanval? In dezen laatsten zin vermaant de Wijsheid Gods ons: Behoed uw hart boven al wat te bewaren is. want daaruit zijn de uitgangen des levens. Er is allerlei wat we hebben te bewa ren, te beveiligen tegen schade. Ons huis, ons goed, ons lichaam. Maar ook geeste lijke goederen: des Heeren Woord, zijn geboden, zijn verbond. Het moet alles bewaard worden, omdat het voortdurend van allerlei kanten door gevaar bedreigd 5vordt. Wie daar niet op let, en zorgeloos daar heen leeft, zal te laat bemerken, dat zijn kostbaar bezit werd gekrenkt. Dan sluipen Ziektekiemen het lichaam binnen, die onze gezondheid aantasten. Dan wordt ons goed ons ontroofd, en we verarmen. Dan beschadigt de stormwind ons huis, dat het ons geen veilige woning meer biedt. Of erger nog, dan dringt allerlei geeste lijk kwaad bij ons binnen, waardoor we ten prooi worden aan dwaling en leugen en zonde, waardoor we worden afgetrok ken van het geloof en van de gemeen schap met onzen God. Il t Nu,zijn we er gewoonlijk wel op uit om tons bezit te beveiligen tegen schade en roof. En daarbij staan ons allerlei hulp middelen ten dienste. We staan in die taak niet alleen. De Overheid als Gods dienaresse waakt over ons door haar rechtsbedeeling. En in het maatschappe lijk leven verbinden we ons met anderen tegen allerlei schade. Ook in geestelijk opzicht kunnen an deren voor ons, en wij voor anderen, waken tegen allerlei verzoeking en ver leiding. De Kerk des Heeren waakt door haar opzieners over de zielen tegen geestelijke schade, die ze van uit de wereld bedreigt, tegen leugenleer en zon dige praktijken. Maar ten slotte blijft er altijd een gebied over, waar wij persoonlijk de wacht heb ben te betrekken. Het gebied van ons persoonlijk leven, waar de grens ligt van hetgeen we met anderen gemeen hebben. Behoed uw hart boven al wat te be waren is. Uw 'hart, dat is de zetel van uw leven. Uit het hart zijn de uitgangen des levens. Wanneer een bron verontreinigd Wordt dan is al het water, dat eruit vloeit onrein. En wanneer het hart verontrei nigd wordt, dan zijn ook onze levens uitingen onzuiver. Daarom moet het hart tegen verontreiniging behoed worden. ...Maar, zult gij zeggen, kan dat nog? Wel? Is ons hart niet verdorven door de zonde? Is het kwaad er niet binnenge drongen? En komt dit vermaan niet te Iaat? De eerste menschen in het Paradijs in hun ongerepten staat, ja, die konden hun hart nog bewaren. Maar wij? Moeten we niet veeleer toezien, dat uit ons hart niet te voorschijn komen al de booze dingen, die daarin zijn? Is er wel één zonde, die nog van buiten af zou moeten indringen, en bevinden zich niet in ons hart de kiemen van alle boosheid? Schijnbaar is hiertegen niets in te bren gen. En toch" gaat deze gedachtengang feil Hoor uit het oog te verliezen het onder scheid tusschen wat nog slechts in kiem aanwezig is, maar nog niet is uitgeloopen, en datgene wat reeds aanvankelijk zich ontwikkelde. Juist omdat ons hart de kiemen van alle boosheid bevat, moet zoo ernstig gewaakt tegen alles wat die kiemen tot ontwikke ling zou brengen. Er zijn zondige neigingen die ge bij uzelf opmerkt, die geen aansporing van buiten behoeven om zich te doen gelden. Maar er zijn ook zonden, waaraan de ge dachte en waartoe de begeerte bij u nog nooit is opgekomen, terwijl anderen er gedurig mede hebben te worstelen om ze ten onder te houden. En waar nu de strijd tegen de inwo nende zonde, tegen wat uit uw verdorven natuur opwelt reeds zoo zwaar is, hebt ge u ervoor te wachten, dat die strijd niet nog zwaarder wordt door verzoekingen, die van buiten af bij uw hart aankloppen. Vergeet toch niet, dat de Spreuken zich richten op de praktijk des levens. Ze wil len u den weg door het leven wijzen zoo als die door u moet bewandeld worden. Ze willen u leeren, hoe gij met uw nog verdorven natuur, toch door Gods genade uwen weg wel zult aanstellen. En hiertoe behoort nu ook dit woord van hemelsche wijsheid, maar dat zoo volkomen berekend is voor uw leven hier op aarde met al zijn verzoeking en strijd: Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens. Is het dan niet om er uw God voor te danken, dat Hij u in zijn Woord ook dit middel in de hand gaf om u van de zonde af te keeren en uw weg door het leven zoo te richten, dat het mag zijn tot zijn eer en dat de uitgangen uws harten door zijn vreeze gelouterd worden? Behoed uw hart. Uw hart is als een huis met ingangen en uitgangen. Ook bij die uitgangen hebt ge de wacht te betrek ken, opdat er niet uitkome wat verkeerd is. Maar niet minder hebt ge bij de ingan gen post te vatten, opdat er niet van buiten af inkome, wat ontreinigen zou. En leert de ervaring het niet dagelijks, leert, helaas, ook de ervaring die ge met uzelf hebt opgedaan het u niet, dat er van buiten af verzoekingen in het hart drin gen, die straks in de uitgangen des levens weer naar buiten gaan als zonden in woorden en daden? En daarom behoed toch uw hart, dat zoo ontvankelijk is voor de verzoekingen die u omringen. Behoed het daarvoor boven al wat te bewaren is. Meer nog dan uw lichaam voor besmettingskiemen, meer dan uw huis voor dieven, meer dan uw hof en uw akker voor schadelijk ge dierte. Dit is nog zooveel te meer noodig, om dat ge nu eenmaal midden in de wereld leeft en daar niet uit kunt gaan. Ge kunt u niet aan alle verzoeking ont trekken. Ge ziet, ge hoort, ge leest allerlei dingen. Dat alles neemt ge in uw bewustzijn op Maar daarmede is het nog niet doorge drongen tot uw hart, tot uw binnenste, tot die werkkamer van uw ziel, waarin de uit gangen des levens zijn. Daar komt het binnen, wanneer het uw lust en begeerte aanvat, zoodat ge er zelf mede gaat werken. En dan heeft het u al innerlijk vergiftigd. Dan breekt het straks uit naar buiten. En niet dan met zwaren innerlijken strijd kunt ge het daar terug dringen. Maar ook al dringt het niet in uw uitingen naar buiten, dan blijft het daar binnen werken. En de vraag is, of ge er ooit in slagen zult het daarbinnen weer uit te roeien. Kent u de Bakkerskeet? Wij hebben hem bereikt..,, met ware doodsverachting. De eerste weg links voorbij den molen en dan maar rechtuit Bekent u nu maar eerlijk, dat u nog nooit van de „Bakkerskeet" gehoord .hebt, want per slot van rekening is dat toch geen schande. Ik voor mij kom er gerust voor uit, dat ik vóór eergisteren nog nooit iets van de bakkerskeet had vernomen. Ik moet dan ook werkelijk een vrij dom gezicht heb ben getrokken, toen de heer :6t. J. J. Both, de directeur der Nedèrlandsche Ford Fa briek, dien ik op zijn inspectiereis naar Goeree en Overflakkee mocht vergezellen, mij als de meest doodgewone zaak ter we reld vertelde, dat er bij de Bakkerskeet een motorbootje voor ons gereed zou liggen. Nu heb ik er persoonlijk een hekel aan om van mijn onkunde blijk te gerven, maar waar de uitdrukking van mijn gezicht mij toch reeds aan den heer Both verraden had, vroeg ik maar ineens wat de Bakkers keet was en waar het voorwerp zich be. vond, waarop de heer Both lachte en mij even wijs liet door te zeggen, dat ik het straks zou\zien, doch dat hij er weieens vroeger geweest was Na deze vrij raadselachtige woorden stapten wij in onzen Ford V-S en reden over Maas- en Koningsbrug de Zuid-Hol- landsche eilanden in Over het eerste gedeelte van onze route via Poortugaal en Nieuw-Beijerland valt niets te vertellen de wegen zijn vrij goed en aan de meeste automobilisten bekend, maar daar in de buurt van Piershil, waar wij bij het op de kaart aangegeven „vuur baken" rechtsaf moesten slaan, begon de misère, want die polderwegen gelijken op elkaar als maatjesharing uit dezelfde ton. Wij besloten derhalve om eens een inboor ling te raadplegen (hadden wij dit maar niet gedaan, veel was ons dan bespaard gebleven), die ons op onze vraag als volgt inlichtte: „De Bakkerskeet? Wacht es effe, De Bakkerskeet? Wel, dan mot je reeht- uut en dan de/eerste zijweg an je linker hand voorbij de molen, dan rij je d'r recht op an". Daar wij niets liever wilden dan „d'er recht op an te rijden" en de route-instruc ties tamelijk eenvoudig waren, gaven wij vol goeden moed gas. Den molen vonden wij, den weg links ook, die voerde naar een dijk, vanwaar wij aan onze linkerhand het Vuile Gat zagen liggen of liever stroo men. „Nu komen wij in de buurt", zeide de heer Both. Edoch plotseling voert de dijk ons naar beneden, daarna weer naar boven, waar wij tot onze ontsteltenis bemèrken, dat het vrij smalle grindweggetje heeft plaats gemaakt voor een door regen gladden, met gras begroeiden dijkrug, die ons voert tot een gesloten hek, waarvoor in het midden een tweetal palen zeer ongastvrij in den grond zijn geslagen. Waar aan keuren op dezen smallen dijk niet te denken valt en achteruit naar beneden over het natte gras evenmin aanlokkelijk is, prolveren wij eerst met zeer lichtvaardig optimisme de palen uit den grond te rukken, wat natuurlijk niet geluktDan maar achteruit, voorzichtig langs den berm naar beneden en het nog maals geprobeerd langs den onderkant van den dijk. Ik wil u niet vervelen met een opsomming t>an de reeks hekken, die wij moesten openen en sluiten, van de vele kui len en gaten in den „diek", doch zal vol staan iftëf-'êimpël te verklaren, dat wij bij de „BaMcerskeet" zijn gekomente lan gen leste. Waarom dat kleine onaanzienlijke huisje aan den dijk de „bakkerskeet" wordt ge noemd, kan ik u met geen mogelijkheid ver klaren. Dat er ooit vele „bakkers" bijeen zouden komen om „keet" te maken, wat overigens een vrij plausibele verklaring voor den naam zou zijn, kan ik niet aanne men, want kilometers in den omtrek ziet men er geen huis, laat staan een bakkerij. Alleen die dijk en dan het Vuile Gat verder .niets. En daar in het Vuile Gat wachtte ons de motorboot, speciaal gezonden door den Ford dealer van Middelharnis, den heer Witvliet, om ons a.f le halen. Om die boot te bereiken restte ons tenslotte een wandeling van een Ze zeiden: blind zijn oogen En kort zijn vleugels in, Opdat hij zingen moge Tot ons gewin. Hij zal de lucht niet schouwen En in een oogenblik Zwenken naar Gods landouwen Met zaalgen snik. Zijn blijdschap en bedroeven Zal levenslang Vlak boven *t bleekveld toeven In schel gezang. Met oogen uitgestoken, Met vleugels afgesneên, O God, tot U alleen, Is mijn geluid ontloken. Mag ik mijn gloeiend lied Niet langer opwaarts dragen, Hoor, hoe langs d' aard mijn klagen, Ruischt als het lisplend riet. Geef, dat het murmlen moge Tot Gij mij redt En met genezen oogen In wijden hemel zet Dan maakt de vreugd mij sterk. Luid jiuublend na mijn treuren, Of 't zwellend hart zou scheuren, Zoo hang ik tegen 't zwerk. Wanneer zult Gij mij vinden? Groet U mijn schoonste slag? Gun mij, mismaakten blinde, Dat lied, dien dag! WILLEM DE MERODE. 100 M. door een uiterwaard met smalle, kan telende vlondertjes over ondiepe greppels, 't neerrukken van een lichtelijk „gammele" prikkeldraadsversperring en een voorzichtig balanceeren op de met mos begroeide stee- nen van de zich in het water uitstrekkende pier Wat kan dat water in het Vuile Gat te keer gaan! Er stond heel weinig wind, maar toch waren de golven nog meer dan een major hoog. Van die korte, venijnige golven; <D ként ze wel, van die golven, die het zwem men zoo moeilijk maken en die telkens hadat je een slok water naar binnen hebt 'gekregen, je vlak daarop een nieuwe gulp water in oogen, neus en mond smijten. Er staat ook een enorm snelle stroom van wel 17 K.M. per uur, naar de bootsman ons ver- tolde, in deze geul tusschen de Hoeksche Waard en het eiland Tiengemeten. Aldus bereikten wij Middelharnis, waai de Ford-dealer ons wachtte met zijn wagen, om ons op zijn eiland rond te rijden. Goeree en Overtlakkee, vruchtbaar eiland van zwa ren kleigrond, tellende ruim 44.000 inwoners die geïsoleerd wonen van de buitenwereld... Geïsoleerd van de buitenwereld, dat is werkelijk de eenige juiste definitie van den toestand, waarin de bewoners van Goeree en De 3 October-jeesten zijn ook dit jaar te Leiden weer schitterend gevierd. We geven hier, twee foto's van den historischen optocht, die 's middags werd gehouden. Bovem Hendrik III, Graaf van Nassau, met zijn gemalin en pages. Onder; ,jln een blauw, geruite kiel draaide hij aan 't groote wiel". Overflakkee zich Bevinden, dat ondervon den wij toen wij via de „officieels route", dus met de boot van Middelharnis naar "HelleVoetsluis, terugkeerden. Uren zijn be zoekers van Goeree en Overflakkee kwijt om er te komen, uren om terug te keeren. Met het puffende, hijgende stoomtrammet je van de Rosestraat te Rotterdam naar Hellevoet- sluis en dan nog drie kwartier op de hoot. Het is werkelijk verschrikkelijk. En pro beert u maar niet om er met uw wagen naar toe te gaan, want dat zou u financieel lang niet meevallen. Negen gulden kost het vervoer van een personenwagen van Helle- voetstuis naar Middelharnis of omgekeerd. Negen gulden, dat is goedkoop, want nog niet lang geleden was het tarief f 12.50. Be zoekers van Overflakkee met automobielen zijn dus gedwongen hun auto te Hellevoet- sluis te laten staan en zich op het eiland op een of andere wijze te behelpen, terwijl de bewoners van het eiland zich uit den aard der zaak tweemaal bedenken alvorens zij zich met hun eigen wagen naar Rotter dam begeven. 44.000 inwoners practisch opgesloten Handel en Nijverheid bs^hmmerd jn hun ver keer met 44.000 cliënten wij hebben dit alles met een gevoel van oprechte spijt ge constateerd, vja. spijt en van medelijden met Nederlandsche eiland-beiwoners, die door hun isolementvan veel, zeer veel verstoken blijven. v. V. Met toestemming overgenomen* uit „De Auto". Autorijden in de bergen —Charles Floyd Wij hebben in de Hollandsche bladen de Alpenrit gevolgd. Het deed ons Hollandsche hart goed, toen wij lazen, dat onze dappere Hollanders ook hierin niet ten achter kwa men. In de krantenverslagen troffen we een paar maaf de uitdrukking „haarspeld-boch ten" aan. Om die echt Hollandsche uitdruk king hebben wij even moeten lachen. Hier spreken wij van „U"-bochten, of „winding- roade". Wij konden in onze gedaohten die berg- rijders heel goed volgen, en hun moeilijk heden konden wij ons ook zoo goed voor stellen omdat wij zelf midden tusschen de hergen leven. Als wij een rit willen maken naar een andere staat, dan moeten ook wij over en langs bergtoppen. Nu is dat voor de tegenwoordige auto's geen bezwaar, die trekken ons met gemak over heuvels en bergen heen, maar aan den bestuurder stelt het rijden in de bergen toch bijzondere eischen. Het rijden om scherpe bochten en vaak langs steile kanten vraagt steeds een sterk geconcentreerde aandacht en dar is wel vermoeiend. Daarom is haast elke auto mobilist blijde als hij de vlakte weer be reikt. Dan zit hij vrij wat rustiger achter zijn stuurrad. Toch komen er in de bergen niet n-.eer ongelukken voor dan op het vlakke land, hoewel de kaneen er toe zeker wel grooler zijn. Dat komt wellicht, dat schier ieder, die in de bergen rijdt, zich van de gevaren goed bewust is en daardoor met meer aan dacht zijn werk verricht. Terwijl men op het vlakke land veel zougeloozer rijdt. Daar rijdt men gemiddeld 50 of 6 mijl (dat is meer dan 85 K.M.) Dan hoeft er maar een kleinigheid te gebeuren of men raakt zijn stuur kwijt en men heeft de grootste onge lukken. Als er bijv. een voorband springt, dan gaat men met zoo'n gang van 60 mijl zeker met de auto over de kop, en men is voor anderen in het drukke autoverkeer hier, ook een groot gevaar. Op die manier vinden hier tennjinste zeer velen hun dood. Toen ik in 1916 hier mijn eerste groote autotocht maakte met een Foi'd, reden we met een vaartje van circa 30 mijl. Nu, som migen vonden dat op het kantje van roeke loos van mij. En nu is voor velen 60 mijl een te kalm gangetje, het moet voor hen minstens 80 zijn. In de bergen is er van zullk een vaart eenvoudig geen sprake. Dan zou men bij scherpe bochten al heel gauw een ongeluk bekomen. Maar tegenover de gevaren, die het rijden in de bergen aankleven, staan weer zoo veel mooie dingen. Hoe hooger men komt hoe stiller het er wordt. Daar is het dan heerlijk in de ijle zuivere berglucht. De bergtoppen met hun sneeuwbedekte kruin maken op mij altijd een overweldigende indruk. De zonnestra len spelen op het ongerepte wit vaak hun betooverend kleurenspel. Daar hoog boven in de bergen leert men zich zelf klein voe len, en vaak denk ik: wat moet God groot rige bekendheid. Dat komt doordat een dei- zijn, Die het alles tot aanzijn riep. Onze hergen hier hebben helaas een treu- grootste bandieten, een vriend van Dillinger en Barrow zich hier een schuilplaats gezocht heeft. Charles Floyd heeft tientallen moor dien op zijn geweten, en bankrooverijen ze ker wel honderdtallen. Een leger van Staats- en Federale ambtenaren is niet in sta,at hem te krijgen. Men gelooft, dat hij in een der bergspelonken zich een huisvesting ge maakt heeft. Zoo nu en dan gaat hij op roof jacht uit en dan schiet hij alles dood, wat hem in de weg komt. En daarna gaat hij weer naar zijn geheim verblijf terug. Zijn vrouw, een Indiaansche, reist met haar zoontje van negen jaar stad en land af om ieder te waarschuwen voor het roo- versleven van haar man, die ze eens zoo innig heeft liefgehad, maar die ze nu vreest, nu hij, onder invloed weer van een andere mover dit vreeselijk leven leidt. Haar heeft hij verlaten, en zijn oude moeder, een vrome Baptiste, is vergrijsd van verdriet om het leven dat haar zoon nu leidt. Zij weet, dat zij nu op hem geen invloed meer heeft, en zij weet ook, als er geen ver andering komt, wat hot einde van hem zal zijn. Hij zal straks, doorboord van kogels, zijn einde vinden. In ontroerende moeder liefde heeft zij gezorgd, dat voor haar zron in het oude familiegraf een laatste rust plaats gereed is. In zijn leven was gr dior zijn zonde de afstand gekomen, zij wil, dal hij toch als haar kind in zijn dood, zijn graf bij het hare zal vinden. Ach, en dat einde van hem zal wellicht niet zoover zijn. Het Gouvernement heeft een bedrag van 25000 dollar uitgeloofd aan ieder, die zulke aanwijzingen kan doen waardoor Charles Floyd kan worden ge» arresteerd. Ook voor Dillinger en Barrow had hei Gouvernement zulk een som uitgeloofd, en dank zij deze „premie" is het da politie gelukt deze twee bandieten in handen ta krijgen. Ook nu voor Charles Floyd zal dit uitgeloofde bedrag zijn werk wel doien en binnenkort zal er weer veiligh<»d in onze. bergen zijn als dit gevaarlijk tnonster on schadelijk is gemaakt. Men verwacht, dat een of andere schaapherder wel aanwijzing zal komen geven, waardoor de politie op h<<t goede spoor komt. Dillinger had er duizenden dollars vob'r uitgegeven oih zijn gezicht onkenbaar te ma ken door een opratie. Dat heeft hem niet geholpen, want een vriendinnetje van hom, zeker daartoe gelokt door het uitgedoo de bedrag, verried hem aan de politie, toen hij in een theater was. Ik denk, dat onze hergen Charles Fioyd niet heel lang meer zullen herbergen. Zijn moeder weet dat ook, daarom wacht zij haar kind bij zich, in het oude familiegraf. JE AMERIKAANSCHE VRIEND Frederik Wilhelm III van Pruisen was gewoon eiken morgen met de koningin te ontbijten. Op zekeren morgen zag hij op haar werktafeltje een nieuwe muts liggen, die hem bijzonder fraai toescheen. „Wat kost die muts, mevrouw?" vroeg de koning glimlachend. ,,'t Is niet goed, dat de mannen alles we ten", antwoordde de Koningin schertsend. „Zij vinden het doorgaans te duur, omdat zij van die dingen geen verstand hebben", „Nu ja, maar zog eens, wat kost die muts?" „Vier thaler 7.20) als gij het dan weten will", sprak de Koningin. „Ontzettend, wat een geld voor zoon ding", schertste de koning. Tegelijkertijd ziet hij een oudgediende voorbijgaan, dien hij binnen roept. „Brandes", zegt de koning „de dame, die daar op de sofa zit, heeft veel geld. Wat denk je wel, oude kameraad, dat zij voor die muts heeft betaald? Maar laat je niet foppen door het mooie roode lint". „Och, Sire, ik heb van zulke dingen geen verstand", geeft de soldaat schouderopha lend ten antwoord „maar ik geloof wel dat hij een Mark (60 cents) zal kosten". „Een mark!" riep de koning lachend uit „neen vriend, dat ding kost 4 thaler". „Zoo ziet gij, dat deze dame niet zoo heel bang is, om geld uit te geven. Laat u daar om door haar deze som maar eens cadeau geven". De koningin opent glimlachend haar beurs en geeft den soldaat 4 blanke Tha- lers. „Maar" voegt zij er schalks bij, „ziet gij wel dien grooten heer, die daar voor het raam staat? Hij heeft veel meer geld dan ik. Al wat ik heb, heb ik van hem en hij geeft gaarne. Laat u van hem het dub bele geven". De koning gaf nu den oudgediende acht Thalers, die den veteraan bijzonder goed te pas kwamen. De koning vergat dit voorval nooit. Als hij later na den dood der Koningin, dezen bejaarden krijgsman in het oog kreeg, was hij altijd gewoon hem iets te geven, terwijl hij op weemoedigen toon vroeg: „Brandes, weet gij het nog?" OP 81-JARIGEN LEEFTIJD TERUG IN DE COLLEGE-BANKEN. Een Sl-jarige medicus te Saragossa, dr. Pedro Abuelo, die na 56 jaar lang de medi sche praktijk te hebben uitgeoefend, zijn levensavond aan eigen liefhebberijen kan besteden, heeft zich aan de universiteit van Sarogossa laten inschrijven voor de facul teit der ietteren en wijsbegeerte en heeft met goed gevolg zijn eerste examens gedaan. Wanneer hij deze studie beëindigd heeft, wil hij, naar hij mededeelt, rechten studee- ren,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 6