Hoe wij op Goeree en Overflakkee
kwamen
MAAS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 6 OCTOBER 1934
BEHOED UW HART
DE BLINDE VOGEL
AMERIKAANSCHE BRIEVEN
Uit 't bonte leven
„Brandes, weet gij het nog?"
VOORDE1
ZONDAG
Behoed uw hart boven al wat te
bewaren is, want daaruit zijn de
uitgangen des Tevens.
Spreuken 4 23.
Op tweeërlei manier kunnen we iets
bewaren. We kunnen oppassen, dat er
niets uitgaat. En we kunnen het bewaren
tegen beschadiging, die van buiten af
dreigt.
In den eersten zin spreekt de Schrift
van het bewaren van onze lippen, opdat
geen onbedachtzame woorden ons ont
glippen. Zoo hebben we onzen voet te
bewaren, opdat hij niet uitglijde, opdat we
geen verkeerde wegen gaan.
Maar er is ook, en vaker zelfs, sprake
van een bewaren tegen wat van buiten af
dreigt. Aan den mensch, dien de Heere
God geschapen had, droeg Hij op den
Hof van Eden te bewaren. Waartegen
anders dan tegen Satans aanval?
In dezen laatsten zin vermaant de
Wijsheid Gods ons: Behoed uw hart
boven al wat te bewaren is. want daaruit
zijn de uitgangen des levens.
Er is allerlei wat we hebben te bewa
ren, te beveiligen tegen schade. Ons huis,
ons goed, ons lichaam. Maar ook geeste
lijke goederen: des Heeren Woord, zijn
geboden, zijn verbond. Het moet alles
bewaard worden, omdat het voortdurend
van allerlei kanten door gevaar bedreigd
5vordt.
Wie daar niet op let, en zorgeloos daar
heen leeft, zal te laat bemerken, dat zijn
kostbaar bezit werd gekrenkt. Dan sluipen
Ziektekiemen het lichaam binnen, die onze
gezondheid aantasten. Dan wordt ons
goed ons ontroofd, en we verarmen. Dan
beschadigt de stormwind ons huis, dat
het ons geen veilige woning meer biedt.
Of erger nog, dan dringt allerlei geeste
lijk kwaad bij ons binnen, waardoor we
ten prooi worden aan dwaling en leugen
en zonde, waardoor we worden afgetrok
ken van het geloof en van de gemeen
schap met onzen God.
Il t
Nu,zijn we er gewoonlijk wel op uit om
tons bezit te beveiligen tegen schade en
roof. En daarbij staan ons allerlei hulp
middelen ten dienste. We staan in die
taak niet alleen. De Overheid als Gods
dienaresse waakt over ons door haar
rechtsbedeeling. En in het maatschappe
lijk leven verbinden we ons met anderen
tegen allerlei schade.
Ook in geestelijk opzicht kunnen an
deren voor ons, en wij voor anderen,
waken tegen allerlei verzoeking en ver
leiding. De Kerk des Heeren waakt door
haar opzieners over de zielen tegen
geestelijke schade, die ze van uit de
wereld bedreigt, tegen leugenleer en zon
dige praktijken.
Maar ten slotte blijft er altijd een gebied
over, waar wij persoonlijk de wacht heb
ben te betrekken. Het gebied van ons
persoonlijk leven, waar de grens ligt van
hetgeen we met anderen gemeen hebben.
Behoed uw hart boven al wat te be
waren is.
Uw 'hart, dat is de zetel van uw leven.
Uit het hart zijn de uitgangen des levens.
Wanneer een bron verontreinigd
Wordt dan is al het water, dat eruit vloeit
onrein. En wanneer het hart verontrei
nigd wordt, dan zijn ook onze levens
uitingen onzuiver. Daarom moet het hart
tegen verontreiniging behoed worden.
...Maar, zult gij zeggen, kan dat nog?
Wel? Is ons hart niet verdorven door de
zonde? Is het kwaad er niet binnenge
drongen? En komt dit vermaan niet te
Iaat? De eerste menschen in het Paradijs
in hun ongerepten staat, ja, die konden
hun hart nog bewaren. Maar wij?
Moeten we niet veeleer toezien, dat uit
ons hart niet te voorschijn komen al de
booze dingen, die daarin zijn? Is er wel
één zonde, die nog van buiten af zou
moeten indringen, en bevinden zich niet
in ons hart de kiemen van alle boosheid?
Schijnbaar is hiertegen niets in te bren
gen.
En toch" gaat deze gedachtengang feil
Hoor uit het oog te verliezen het onder
scheid tusschen wat nog slechts in kiem
aanwezig is, maar nog niet is uitgeloopen,
en datgene wat reeds aanvankelijk zich
ontwikkelde.
Juist omdat ons hart de kiemen van alle
boosheid bevat, moet zoo ernstig gewaakt
tegen alles wat die kiemen tot ontwikke
ling zou brengen.
Er zijn zondige neigingen die ge bij
uzelf opmerkt, die geen aansporing van
buiten behoeven om zich te doen gelden.
Maar er zijn ook zonden, waaraan de ge
dachte en waartoe de begeerte bij u nog
nooit is opgekomen, terwijl anderen er
gedurig mede hebben te worstelen om ze
ten onder te houden.
En waar nu de strijd tegen de inwo
nende zonde, tegen wat uit uw verdorven
natuur opwelt reeds zoo zwaar is, hebt ge
u ervoor te wachten, dat die strijd niet
nog zwaarder wordt door verzoekingen,
die van buiten af bij uw hart aankloppen.
Vergeet toch niet, dat de Spreuken zich
richten op de praktijk des levens. Ze wil
len u den weg door het leven wijzen zoo
als die door u moet bewandeld worden.
Ze willen u leeren, hoe gij met uw nog
verdorven natuur, toch door Gods genade
uwen weg wel zult aanstellen.
En hiertoe behoort nu ook dit woord
van hemelsche wijsheid, maar dat zoo
volkomen berekend is voor uw leven hier
op aarde met al zijn verzoeking en strijd:
Behoed uw hart boven al wat te bewaren
is, want daaruit zijn de uitgangen des
levens.
Is het dan niet om er uw God voor te
danken, dat Hij u in zijn Woord ook dit
middel in de hand gaf om u van de zonde
af te keeren en uw weg door het leven
zoo te richten, dat het mag zijn tot zijn
eer en dat de uitgangen uws harten door
zijn vreeze gelouterd worden?
Behoed uw hart. Uw hart is als een
huis met ingangen en uitgangen. Ook bij
die uitgangen hebt ge de wacht te betrek
ken, opdat er niet uitkome wat verkeerd
is. Maar niet minder hebt ge bij de ingan
gen post te vatten, opdat er niet van
buiten af inkome, wat ontreinigen zou.
En leert de ervaring het niet dagelijks,
leert, helaas, ook de ervaring die ge met
uzelf hebt opgedaan het u niet, dat er van
buiten af verzoekingen in het hart drin
gen, die straks in de uitgangen des levens
weer naar buiten gaan als zonden in
woorden en daden?
En daarom behoed toch uw hart, dat
zoo ontvankelijk is voor de verzoekingen
die u omringen. Behoed het daarvoor
boven al wat te bewaren is. Meer nog
dan uw lichaam voor besmettingskiemen,
meer dan uw huis voor dieven, meer dan
uw hof en uw akker voor schadelijk ge
dierte.
Dit is nog zooveel te meer noodig, om
dat ge nu eenmaal midden in de wereld
leeft en daar niet uit kunt gaan.
Ge kunt u niet aan alle verzoeking ont
trekken. Ge ziet, ge hoort, ge leest allerlei
dingen.
Dat alles neemt ge in uw bewustzijn op
Maar daarmede is het nog niet doorge
drongen tot uw hart, tot uw binnenste, tot
die werkkamer van uw ziel, waarin de uit
gangen des levens zijn.
Daar komt het binnen, wanneer het
uw lust en begeerte aanvat, zoodat ge er
zelf mede gaat werken. En dan heeft het
u al innerlijk vergiftigd. Dan breekt het
straks uit naar buiten. En niet dan met
zwaren innerlijken strijd kunt ge het daar
terug dringen.
Maar ook al dringt het niet in uw
uitingen naar buiten, dan blijft het daar
binnen werken. En de vraag is, of ge er
ooit in slagen zult het daarbinnen weer
uit te roeien.
Kent u de Bakkerskeet? Wij hebben hem
bereikt..,, met ware doodsverachting.
De eerste weg links voorbij den molen
en dan maar rechtuit
Bekent u nu maar eerlijk, dat u nog nooit
van de „Bakkerskeet" gehoord .hebt, want
per slot van rekening is dat toch geen
schande. Ik voor mij kom er gerust voor
uit, dat ik vóór eergisteren nog nooit iets
van de bakkerskeet had vernomen. Ik moet
dan ook werkelijk een vrij dom gezicht heb
ben getrokken, toen de heer :6t. J. J. Both,
de directeur der Nedèrlandsche Ford Fa
briek, dien ik op zijn inspectiereis naar
Goeree en Overflakkee mocht vergezellen,
mij als de meest doodgewone zaak ter we
reld vertelde, dat er bij de Bakkerskeet een
motorbootje voor ons gereed zou liggen.
Nu heb ik er persoonlijk een hekel aan
om van mijn onkunde blijk te gerven, maar
waar de uitdrukking van mijn gezicht mij
toch reeds aan den heer Both verraden
had, vroeg ik maar ineens wat de Bakkers
keet was en waar het voorwerp zich be.
vond, waarop de heer Both lachte en mij
even wijs liet door te zeggen, dat ik het
straks zou\zien, doch dat hij er weieens
vroeger geweest was
Na deze vrij raadselachtige woorden
stapten wij in onzen Ford V-S en reden
over Maas- en Koningsbrug de Zuid-Hol-
landsche eilanden in
Over het eerste gedeelte van onze route
via Poortugaal en Nieuw-Beijerland valt
niets te vertellen de wegen zijn vrij goed
en aan de meeste automobilisten bekend,
maar daar in de buurt van Piershil, waar
wij bij het op de kaart aangegeven „vuur
baken" rechtsaf moesten slaan, begon de
misère, want die polderwegen gelijken op
elkaar als maatjesharing uit dezelfde ton.
Wij besloten derhalve om eens een inboor
ling te raadplegen (hadden wij dit maar
niet gedaan, veel was ons dan bespaard
gebleven), die ons op onze vraag als volgt
inlichtte: „De Bakkerskeet? Wacht es effe,
De Bakkerskeet? Wel, dan mot je reeht-
uut en dan de/eerste zijweg an je linker
hand voorbij de molen, dan rij je d'r recht
op an".
Daar wij niets liever wilden dan „d'er
recht op an te rijden" en de route-instruc
ties tamelijk eenvoudig waren, gaven wij
vol goeden moed gas. Den molen vonden
wij, den weg links ook, die voerde naar
een dijk, vanwaar wij aan onze linkerhand
het Vuile Gat zagen liggen of liever stroo
men. „Nu komen wij in de buurt", zeide
de heer Both. Edoch plotseling voert de dijk
ons naar beneden, daarna weer naar boven,
waar wij tot onze ontsteltenis bemèrken, dat
het vrij smalle grindweggetje heeft plaats
gemaakt voor een door regen gladden, met
gras begroeiden dijkrug, die ons voert tot
een gesloten hek, waarvoor in het midden
een tweetal palen zeer ongastvrij in den
grond zijn geslagen. Waar aan keuren op
dezen smallen dijk niet te denken valt en
achteruit naar beneden over het natte gras
evenmin aanlokkelijk is, prolveren wij eerst
met zeer lichtvaardig optimisme de palen
uit den grond te rukken, wat natuurlijk niet
geluktDan maar achteruit, voorzichtig
langs den berm naar beneden en het nog
maals geprobeerd langs den onderkant van
den dijk. Ik wil u niet vervelen met een
opsomming t>an de reeks hekken, die wij
moesten openen en sluiten, van de vele kui
len en gaten in den „diek", doch zal vol
staan iftëf-'êimpël te verklaren, dat wij bij
de „BaMcerskeet" zijn gekomente lan
gen leste.
Waarom dat kleine onaanzienlijke huisje
aan den dijk de „bakkerskeet" wordt ge
noemd, kan ik u met geen mogelijkheid ver
klaren. Dat er ooit vele „bakkers" bijeen
zouden komen om „keet" te maken, wat
overigens een vrij plausibele verklaring
voor den naam zou zijn, kan ik niet aanne
men, want kilometers in den omtrek ziet
men er geen huis, laat staan een bakkerij.
Alleen die dijk en dan het Vuile Gat
verder .niets.
En daar in het Vuile Gat wachtte ons de
motorboot, speciaal gezonden door den Ford
dealer van Middelharnis, den heer Witvliet,
om ons a.f le halen. Om die boot te bereiken
restte ons tenslotte een wandeling van een
Ze zeiden: blind zijn oogen
En kort zijn vleugels in,
Opdat hij zingen moge
Tot ons gewin.
Hij zal de lucht niet schouwen
En in een oogenblik
Zwenken naar Gods landouwen
Met zaalgen snik.
Zijn blijdschap en bedroeven
Zal levenslang
Vlak boven *t bleekveld toeven
In schel gezang.
Met oogen uitgestoken,
Met vleugels afgesneên,
O God, tot U alleen,
Is mijn geluid ontloken.
Mag ik mijn gloeiend lied
Niet langer opwaarts dragen,
Hoor, hoe langs d' aard mijn klagen,
Ruischt als het lisplend riet.
Geef, dat het murmlen moge
Tot Gij mij redt
En met genezen oogen
In wijden hemel zet
Dan maakt de vreugd mij sterk.
Luid jiuublend na mijn treuren,
Of 't zwellend hart zou scheuren,
Zoo hang ik tegen 't zwerk.
Wanneer zult Gij mij vinden?
Groet U mijn schoonste slag?
Gun mij, mismaakten blinde,
Dat lied, dien dag!
WILLEM DE MERODE.
100 M. door een uiterwaard met smalle, kan
telende vlondertjes over ondiepe greppels,
't neerrukken van een lichtelijk „gammele"
prikkeldraadsversperring en een voorzichtig
balanceeren op de met mos begroeide stee-
nen van de zich in het water uitstrekkende
pier
Wat kan dat water in het Vuile Gat te
keer gaan! Er stond heel weinig wind, maar
toch waren de golven nog meer dan een
major hoog. Van die korte, venijnige golven;
<D ként ze wel, van die golven, die het zwem
men zoo moeilijk maken en die telkens
hadat je een slok water naar binnen hebt
'gekregen, je vlak daarop een nieuwe gulp
water in oogen, neus en mond smijten. Er
staat ook een enorm snelle stroom van wel
17 K.M. per uur, naar de bootsman ons ver-
tolde, in deze geul tusschen de Hoeksche
Waard en het eiland Tiengemeten.
Aldus bereikten wij Middelharnis, waai
de Ford-dealer ons wachtte met zijn wagen,
om ons op zijn eiland rond te rijden. Goeree
en Overtlakkee, vruchtbaar eiland van zwa
ren kleigrond, tellende ruim 44.000 inwoners
die geïsoleerd wonen van de buitenwereld...
Geïsoleerd van de buitenwereld, dat is
werkelijk de eenige juiste definitie van den
toestand, waarin de bewoners van Goeree en
De 3 October-jeesten zijn ook dit jaar te Leiden weer schitterend gevierd. We geven hier,
twee foto's van den historischen optocht, die 's middags werd gehouden. Bovem
Hendrik III, Graaf van Nassau, met zijn gemalin en pages. Onder; ,jln een blauw,
geruite kiel draaide hij aan 't groote wiel".
Overflakkee zich Bevinden, dat ondervon
den wij toen wij via de „officieels route",
dus met de boot van Middelharnis naar
"HelleVoetsluis, terugkeerden. Uren zijn be
zoekers van Goeree en Overflakkee kwijt om
er te komen, uren om terug te keeren. Met
het puffende, hijgende stoomtrammet je van
de Rosestraat te Rotterdam naar Hellevoet-
sluis en dan nog drie kwartier op de hoot.
Het is werkelijk verschrikkelijk. En pro
beert u maar niet om er met uw wagen
naar toe te gaan, want dat zou u financieel
lang niet meevallen. Negen gulden kost het
vervoer van een personenwagen van Helle-
voetstuis naar Middelharnis of omgekeerd.
Negen gulden, dat is goedkoop, want nog
niet lang geleden was het tarief f 12.50. Be
zoekers van Overflakkee met automobielen
zijn dus gedwongen hun auto te Hellevoet-
sluis te laten staan en zich op het eiland
op een of andere wijze te behelpen, terwijl
de bewoners van het eiland zich uit den
aard der zaak tweemaal bedenken alvorens
zij zich met hun eigen wagen naar Rotter
dam begeven.
44.000 inwoners practisch opgesloten
Handel en Nijverheid bs^hmmerd jn hun ver
keer met 44.000 cliënten wij hebben dit
alles met een gevoel van oprechte spijt ge
constateerd, vja. spijt en van medelijden
met Nederlandsche eiland-beiwoners, die door
hun isolementvan veel, zeer veel verstoken
blijven. v. V.
Met toestemming overgenomen* uit „De
Auto".
Autorijden in de bergen —Charles
Floyd
Wij hebben in de Hollandsche bladen de
Alpenrit gevolgd. Het deed ons Hollandsche
hart goed, toen wij lazen, dat onze dappere
Hollanders ook hierin niet ten achter kwa
men. In de krantenverslagen troffen we een
paar maaf de uitdrukking „haarspeld-boch
ten" aan. Om die echt Hollandsche uitdruk
king hebben wij even moeten lachen. Hier
spreken wij van „U"-bochten, of „winding-
roade".
Wij konden in onze gedaohten die berg-
rijders heel goed volgen, en hun moeilijk
heden konden wij ons ook zoo goed voor
stellen omdat wij zelf midden tusschen de
hergen leven. Als wij een rit willen maken
naar een andere staat, dan moeten ook wij
over en langs bergtoppen. Nu is dat voor
de tegenwoordige auto's geen bezwaar, die
trekken ons met gemak over heuvels en
bergen heen, maar aan den bestuurder stelt
het rijden in de bergen toch bijzondere
eischen. Het rijden om scherpe bochten en
vaak langs steile kanten vraagt steeds een
sterk geconcentreerde aandacht en dar is
wel vermoeiend. Daarom is haast elke auto
mobilist blijde als hij de vlakte weer be
reikt. Dan zit hij vrij wat rustiger achter
zijn stuurrad.
Toch komen er in de bergen niet n-.eer
ongelukken voor dan op het vlakke land,
hoewel de kaneen er toe zeker wel grooler
zijn. Dat komt wellicht, dat schier ieder,
die in de bergen rijdt, zich van de gevaren
goed bewust is en daardoor met meer aan
dacht zijn werk verricht. Terwijl men op
het vlakke land veel zougeloozer rijdt. Daar
rijdt men gemiddeld 50 of 6 mijl (dat is
meer dan 85 K.M.) Dan hoeft er maar een
kleinigheid te gebeuren of men raakt zijn
stuur kwijt en men heeft de grootste onge
lukken. Als er bijv. een voorband springt,
dan gaat men met zoo'n gang van 60 mijl
zeker met de auto over de kop, en men is
voor anderen in het drukke autoverkeer
hier, ook een groot gevaar. Op die manier
vinden hier tennjinste zeer velen hun dood.
Toen ik in 1916 hier mijn eerste groote
autotocht maakte met een Foi'd, reden we
met een vaartje van circa 30 mijl. Nu, som
migen vonden dat op het kantje van roeke
loos van mij. En nu is voor velen 60 mijl
een te kalm gangetje, het moet voor hen
minstens 80 zijn.
In de bergen is er van zullk een vaart
eenvoudig geen sprake. Dan zou men bij
scherpe bochten al heel gauw een ongeluk
bekomen.
Maar tegenover de gevaren, die het rijden
in de bergen aankleven, staan weer zoo
veel mooie dingen.
Hoe hooger men komt hoe stiller het er
wordt. Daar is het dan heerlijk in de ijle
zuivere berglucht. De bergtoppen met hun
sneeuwbedekte kruin maken op mij altijd
een overweldigende indruk. De zonnestra
len spelen op het ongerepte wit vaak hun
betooverend kleurenspel. Daar hoog boven
in de bergen leert men zich zelf klein voe
len, en vaak denk ik: wat moet God groot
rige bekendheid. Dat komt doordat een dei-
zijn, Die het alles tot aanzijn riep.
Onze hergen hier hebben helaas een treu-
grootste bandieten, een vriend van Dillinger
en Barrow zich hier een schuilplaats gezocht
heeft. Charles Floyd heeft tientallen moor
dien op zijn geweten, en bankrooverijen ze
ker wel honderdtallen. Een leger van Staats-
en Federale ambtenaren is niet in sta,at
hem te krijgen. Men gelooft, dat hij in een
der bergspelonken zich een huisvesting ge
maakt heeft. Zoo nu en dan gaat hij op roof
jacht uit en dan schiet hij alles dood, wat
hem in de weg komt. En daarna gaat hij
weer naar zijn geheim verblijf terug.
Zijn vrouw, een Indiaansche, reist met
haar zoontje van negen jaar stad en land
af om ieder te waarschuwen voor het roo-
versleven van haar man, die ze eens zoo
innig heeft liefgehad, maar die ze nu vreest,
nu hij, onder invloed weer van een andere
mover dit vreeselijk leven leidt. Haar heeft
hij verlaten, en zijn oude moeder, een vrome
Baptiste, is vergrijsd van verdriet om het
leven dat haar zoon nu leidt.
Zij weet, dat zij nu op hem geen invloed
meer heeft, en zij weet ook, als er geen ver
andering komt, wat hot einde van hem zal
zijn. Hij zal straks, doorboord van kogels,
zijn einde vinden. In ontroerende moeder
liefde heeft zij gezorgd, dat voor haar zron
in het oude familiegraf een laatste rust
plaats gereed is. In zijn leven was gr dior
zijn zonde de afstand gekomen, zij wil, dal
hij toch als haar kind in zijn dood, zijn
graf bij het hare zal vinden.
Ach, en dat einde van hem zal wellicht
niet zoover zijn. Het Gouvernement heeft
een bedrag van 25000 dollar uitgeloofd aan
ieder, die zulke aanwijzingen kan doen
waardoor Charles Floyd kan worden ge»
arresteerd.
Ook voor Dillinger en Barrow had hei
Gouvernement zulk een som uitgeloofd, en
dank zij deze „premie" is het da politie
gelukt deze twee bandieten in handen ta
krijgen. Ook nu voor Charles Floyd zal dit
uitgeloofde bedrag zijn werk wel doien en
binnenkort zal er weer veiligh<»d in onze.
bergen zijn als dit gevaarlijk tnonster on
schadelijk is gemaakt. Men verwacht, dat
een of andere schaapherder wel aanwijzing
zal komen geven, waardoor de politie op h<<t
goede spoor komt.
Dillinger had er duizenden dollars vob'r
uitgegeven oih zijn gezicht onkenbaar te ma
ken door een opratie. Dat heeft hem niet
geholpen, want een vriendinnetje van hom,
zeker daartoe gelokt door het uitgedoo de
bedrag, verried hem aan de politie, toen hij
in een theater was.
Ik denk, dat onze hergen Charles Fioyd
niet heel lang meer zullen herbergen. Zijn
moeder weet dat ook, daarom wacht zij haar
kind bij zich, in het oude familiegraf.
JE AMERIKAANSCHE VRIEND
Frederik Wilhelm III van Pruisen was
gewoon eiken morgen met de koningin te
ontbijten. Op zekeren morgen zag hij op
haar werktafeltje een nieuwe muts liggen,
die hem bijzonder fraai toescheen.
„Wat kost die muts, mevrouw?" vroeg de
koning glimlachend.
,,'t Is niet goed, dat de mannen alles we
ten", antwoordde de Koningin schertsend.
„Zij vinden het doorgaans te duur, omdat
zij van die dingen geen verstand hebben",
„Nu ja, maar zog eens, wat kost die
muts?"
„Vier thaler 7.20) als gij het dan weten
will", sprak de Koningin.
„Ontzettend, wat een geld voor zoon
ding", schertste de koning. Tegelijkertijd
ziet hij een oudgediende voorbijgaan, dien
hij binnen roept.
„Brandes", zegt de koning „de dame, die
daar op de sofa zit, heeft veel geld. Wat
denk je wel, oude kameraad, dat zij voor
die muts heeft betaald? Maar laat je niet
foppen door het mooie roode lint".
„Och, Sire, ik heb van zulke dingen geen
verstand", geeft de soldaat schouderopha
lend ten antwoord „maar ik geloof wel dat
hij een Mark (60 cents) zal kosten".
„Een mark!" riep de koning lachend uit
„neen vriend, dat ding kost 4 thaler".
„Zoo ziet gij, dat deze dame niet zoo heel
bang is, om geld uit te geven. Laat u daar
om door haar deze som maar eens cadeau
geven".
De koningin opent glimlachend haar
beurs en geeft den soldaat 4 blanke Tha-
lers. „Maar" voegt zij er schalks bij, „ziet
gij wel dien grooten heer, die daar voor
het raam staat? Hij heeft veel meer geld
dan ik. Al wat ik heb, heb ik van hem en
hij geeft gaarne. Laat u van hem het dub
bele geven".
De koning gaf nu den oudgediende acht
Thalers, die den veteraan bijzonder goed te
pas kwamen.
De koning vergat dit voorval nooit. Als
hij later na den dood der Koningin, dezen
bejaarden krijgsman in het oog kreeg, was
hij altijd gewoon hem iets te geven, terwijl
hij op weemoedigen toon vroeg:
„Brandes, weet gij het nog?"
OP 81-JARIGEN LEEFTIJD TERUG IN DE
COLLEGE-BANKEN.
Een Sl-jarige medicus te Saragossa, dr.
Pedro Abuelo, die na 56 jaar lang de medi
sche praktijk te hebben uitgeoefend, zijn
levensavond aan eigen liefhebberijen kan
besteden, heeft zich aan de universiteit van
Sarogossa laten inschrijven voor de facul
teit der ietteren en wijsbegeerte en heeft
met goed gevolg zijn eerste examens gedaan.
Wanneer hij deze studie beëindigd heeft,
wil hij, naar hij mededeelt, rechten studee-
ren,