VOOR VROUW EN KIND MAAS EN SCHELDEBODE ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1934 GEENSZINS VOLGEN WAAROVER WIJ LAZEN HERFSTLIED Schaakrubriek» Ht H 0 «|p §||§gj |B ffp ^Ljm 01 «P af: Jk VOORDE ZON DAG „Maar een-en vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem des vreemden niet kennen. Johannes 10:15. Groot en machtig is de verandering, die 'daar plaats grijpt, wanneer een mensch wederom geboren en van dood levend gemaakt wordt. Radicaal is de verande ring van de ware bekeering. Hij is een nieuw schepsel geworden; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. De genade, die hem bewezen wordt, is een onwederstandelijk werk en brengt een algeheele omzetting teweeg. Als het er op aankwam, zou hij dat ook bewijzen, zelfs ten koste van het dier baarste wat hij bezit, zijn eigen leven. O ja, we weten 't wel, ook de begenadigde mensch kan ver afdwalen en diep vallen; hij kan er zelfs toe komen, dat hij zijn Heiland verloochent. We zien het aan Petrus, den Rotsman. Maar, hoe 't ook ga, hij komt terug met boete en berouw. Daarbij b 1 ij v e n kan hij niet. Duidelijk wordt ons dat voorgesteld in de verhouding van de schapen eener kudde tot den herder. Vooral zooals dit het geval was in het Oosten. Wat ver trouwelijke omgang bestond daar tus- schen den herder en zijn schapen! Zij leefden één leven van lief en leed. De herder kende de schapen bij name en deze herkenden reeds van verre de stem van hun herder. Liet die welbekende stem zich hooren, dan wisten ze 't, dat ze er goed aan deden om aan die stem gevolg te geven, want dat was de stem van den herder en hoeder, die zelfs zijn leven wilde geven voor zijn schapen; maar, was 't een vreemde, die hen riep, ja, al was hij dan ook met hetzelfde her derskleed bedekt en al voerde hij den zelfden herdersstaf, dan kwamen ze niet, maar vloden veeleer beducht weg, over mits zij de stem des vreemden niet ken den, dat wil eigenlijk zeggen, niet ver trouwden. Eigenaardig van zulke schapen, dat ze zoo precies wisten, dat ze de eene stem van de andere konden onderscheiden! Nu weten we 't, dat er geen twee men- schelijke stemmen eender zijn. Hier is een rijkdom van verscheidenheid. Elke stem heeft iets eigens, iets bijzonders, wat een andere stem weer niet heeft. Zoo ook de stem van den herder. En de schapen zijn er in geoefend, dat ieder de stem van zijn eigen herder duidelijk herkent. Den vreemden zullen zij geenszins vol gen, maar van hem vlieden, overmits zij de stem des vreemden niet kennen. En ziet, dat is nu het juiste beeld van den oprecht geloovige in zijn verhouding tot den Heere Jezus Christus, Wiens stem hij ook herkent uit duizenden en tiendui zenden van stemmen en klanken, die tot hem doordringen. Het is hem de stem van den goeden Herder, die immers het beste met hem voorheeft, en dat getoond heeft door voor hem te lijden en te ster ven. En al is het, dat hij moet erkennen zelf dwaalziek te zijn, het schaap gelijk, en geneigd te wezen eigen paden te vol gen, toch, al is dit zoo, als 't er op aan komt te toonen, welken Heer men toebe hoort en met welk volk hij wenscht te leven en te sterven, dan doet hij met Petrus een beroep op Gods Alwetendheid en zegt; Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet de begeerte van mijn hart en de keuze van mijn leven. Gij weet, dat ik U liefheb. Dan is er geen aarzelen en geen wankelen, maar vaste beslistheid; eenen vreemde zullen zij geenszins vol gen, maar van hen vlieden, overmits zij de stem des vreemden niet kennen. Wat moet de geloovige vaak zijn schuld belijden voor zijn God, omdat hij geen rechte paden maakt voor zijn voeten en in ongehoorzaamheid doet, wat God mishaagt! Dagelijks struikelt hij in vele en, met gedachten, woorden en werken overtreedt hij des Heeren heilige ge boden. Maarals hij werkelijk een schaap van de kudde zijns Heeren is, een kind van God, veranderd en vernieuwd door den Heiligen Geest, dan komt ook weer telkens uit, dat hij zijn beeld vindt in dat schaap van de kudde, dat den vreemde geenszins zal volgen, maar var- hem vlieden, overmits het de stem des vreemden niet kent. De stem des vreemden! O, wat ver schillende vreemde stemmen: lokkend, lachend, vleiend, streelend, noodigend om het smalle pad te verlaten en den breeden weg te betreden; om den Heere Jezus Christus den scheldbrief te geven en de vreugde des levens te genieten. Men mag er een wijle naar luisteren, gelijk het schaap, dat een oogenblik zijn kop op steekt, maar dan weer verder gaat met grazen; ja zelfs luistert men er soms te lang naar en toont er teveel belangstelling voor met beschaamdheid moet het ge tuigd maar volgen, voor goed volgen, neen dat niet, dat n o o i t. Al zouden da .1 ook al de schatten der wereld ervoor ge geven worden! Dat kan niet, omdat God niet laat varen het werk Zijner handen. Welgelukzalig de mensch, die zich schaap weet van den goeden Herder. Die vindt zijn levens- en stervenslied in den 23en Psalm: „De God des heils wil mij ter herder wezen; 'ik Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vreezen. Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden. Aan d' oever van zeer stille waat'ren leiden. Hij sterkt mijn ziel, richt, om Zijn naam, mijn treden In 't effen spoor van Zijn gerechtigheden." Josia Henson. Er zijn van die boeken, die niet meer of bijna niet meer gelezen worden. Zoo een is „De Negerhut" van mevr. Beecher Stowe. De ouderen onder ons lazen bet in hun jeugd en de jongeren vinden in dit soort lectuur gewoonlijk gee.n behagen. Een enkele inag er kennis van genomen hebben, maar het meerendeel onzer jon gens en meisjes moet ontkennend ant woorden, wanneer hun gevraagd wordt, of zij „De Negerhut" hebben gelezen. En toch is het een boek, dat een we reldreputatie beeft gehad. Ik denk, dat de schrijfst er zeker den nobel prijs zou heb ben ontvangen, wanneer die in 1852, toen haar werk uitkwam, bestaan had. Want de verschijning van dit werk deed een schok door de wereld gaan. De voorstan ders van de afschaffing van de slavernij 111 Amerika ontvingen er een ongedacli- ten steun door. In korten tijd werd „De Negerhut" in alle Europeesche talen, ja zelfs in het Armenisch vertaald. En een achttal jaren na de eerste uit gave brak de burgeroorlog in Amerika uit die de afschaffing van de slavernij tot in zet had. Natuurlijk heb ik ,.De Negerhut" in mijn jeugd ook gelezen, maar na dien lijd beeft het boek meer dan dertig jaar in mijn kast gesluimerd. Alleen met. den iaarlijkschen grooten schoonmaak kreeg het met zijn lotgenooten een 'beurt, maar daarna werd het weer veilig opgeborgen. Enkele dagen geleden heb ik het uit zijn schuilplaats te voorschijn gebaald. Ik keek het hier en daar eens door en daar na beeft bet ryij -een heelen avond vast gehouden. Wat daartoe de aanleiding was? Een oud portret van een bijna 00-jarigen negerpredikant, dat ik vond in een jaar gang van de Zaaier uit de jaren zeven tig. Het was de beeltenis van Josia Hen son uit Canada Mevr. Beecher Stowe heeft dezen Hen son gekend en in hem gevonden het mo del, dat zij noodig had oen haar, „Oom Tom" te boetseeren. De lezers van „De Negerhut" kennen hem allen, den eenvoudigen, vromen, trouwen neger, die door zijn geloof zoo me mgen blanke beschaamd maakt. In ds moeilijkste Gcgemhlikken van zijn leven hield het vertrouwen op God hem staan de. Voor den neger, die in zijn slavenbe- staan weinig anders dan ellende en ar moede kende, was de hoop op het zalig leven hiernamaals de kracht, die het hem mogelijk maakte zijn hard lot te dragen. Wie kent niet de aandoenlijke passage, wanneer we Oom Tom hooren lezen: „Uw hart worde niet ontroerd. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. Ik ga heen om u plaats te bereiden.'' Wat moeten juist die woorden voor een negerslaaf veel beteeke.nd hebben! De vrome Josia Henson bezat het geloof dat we in Oom Tom allen hebben bewon derd. Veertig jaren had hij zelf het sla venjuk getorst. En wanneer men zijn le vensgeschiedenis leest, komt men telkens voorvallen tegen, die mevr. Beecher Sto we ons in haar boek vertelt, of van den hoofdpersoon of van een van de bijfigu ren. Uit zijn jeugd had Josia weinig herin neringen. Alleen enkele gebeurtenissen hadden een onuitwischbaren indruk op hem gemaakt. Hij zag voor zich zijn va rier, terwijl deze zich in zijn bloed wen telde, overdekt, met wonden. Een opzich ter had hem ge.gecseld, omdat bij liet voor Josia's anoeder had opgenomen. Als we dit lezen, denken we onwillekeu rig aan de vreeae'lijke geeseling, die de bloeddorstige Le-gree Oom Tom liet toe dienen, omdat hij weigerde een gevluchte slavin te verraden. Een andere herinnering betrof een sla ven verknoping. Zijn moeder zat daar met haar kinderen. De een na den ander van Josia's broers en zusters werd verkocht, allen aan verschillende meesters. Alleen Josia was de moeder nog gebleven. Nu werd ook zij op het verkoopiblolk ge plaatst en ze werd liet eigendom van Izaiic Riley, Ze had zóó gehoopt, dat ze tenminste haar jongste kind zou mogen behouden. Ze wierp zich voor haar nieu wen meester neer en smeekte beau ook Josia te willen koopen. Ken schop van den wreedaard was het gevolg. Het -ge- heele gezin was uit elkaar gescheurd. Niets bleef de arme moeder meer over en meedoogenloos werd zij weggevoerd. Is het niet, of we George Harris zijn verhaal hooren vertellen? Gelukkig voor Josia en zijn moeder werd nok hij na verloop van eenigen tijd door Riley getocht. Langzamerhand kreeg hij 't vertrouwen van zijn meester en werd hij tot opzichter aangesteld. Eens gebeurde het, dat in den omtrek een bekende prediker, Mc. Keney optrad. Josia's moeder, die een Christin was, wil de er graag heen gaan. Zij wist haar zoon te bewegen, aan zijn meester voor haar verlof te v ragen. Tegen a'lle verwachting in werd dit toegestaan en sainen begaven zij zich naar de bijeenkomst. Hier hoorde de jonge slaaf van den Heere Jezus, Die voor allen, ook voor den neger in zijn ban den, gestorven is Daarmee begon het nieuwe lpven voor Henson. God had zijn hart aangeraakt en Josia had de parel van groote waarde ge vonden. Nu werd zijn leven verlicht, door zijn geloof in zijn Heiland. En daar kon hij natuurlijk niet oveit zwijgen. Ook aan zijn medeslaven moest 'hij het vertellen, dat er een rijke toekomst was weggelegd voor hen, wanneer zij geloofden in den Verlosser, Die ook voor slaven op aarde gekomen was. Zoo kwam hij er ongezocht toe t" prediken. Hij deed dat op zeer een voudige wijze, en bemerkte al heel gauw, dat het hem aan kennis ontbrak. Vandaar dat hij zich toelegde op het lezen van den Bijbel. Hij deed dat met zooveel vrucht, dat hij op bijna veertigjarigen leeftijd in een opzienensbijeenkomst van de Mctho- dist-EpiscopaaIsche kerk tot evangeliepre diker werd toegelaten. Hij kreeg hierdoor vele vrienden, die hom aan geld hiplpen. om zich los te koopen. Meermalen was hij in de gelegenheid geweest om te vluchten, maar dat wilde hij niet. VPiblijd ging bij naar zijn meester met, de .150 dollars, die hij had verzameld. Maar deze wilde niet liPneden 450 dollar gaan. Er werd dus een rontrart opgemaakt, bet geld, dat Henson hezat gestort en nu 7.011 hij de laatste 100 dollar nog moet/n verdienen. Hoor hoe de herfstwind liuivrend klaagt Langs bosch en boom en veld; Natuur verschrikt en luistert bang Naar dezen droeven doodenzang; De boomen schudden op 't geluid Bevreesd haar zware takken uit; De blad'ren vallen dorrend af, De aarde wacht liet wintergrat De zon verbergt haar vollen glans En blikt met bleeken schijn, Door donk're wolk en zwarte lucht, Op 't aardrijk, dat met stervenszucht Den last draagt van den zondenood, En nu een prooi wordt van den dood. Zelfs 't vogeltje staakt schuw en bang, Zijn hoogen, sclioonen jubelzang. O aarde, wij verstaan uw zucht, Uw vreeze voor den dood; Doch hoort ge boven 't, klagen niet Het machtig, Godd'lijk levenslied? De dood wordt straks teniet gedaan, Dan breekt de eeuw'ge Lente aan, En bloeit gij voor des Scheppers troon, In heerlijk, onverderflijk schoon. GERRY. Maar hij had buiten de gewetenloosheid van zijn meester gerekend. Deze, die zag, dat hij zijn slaaf kwijt raken zou, besloot hem naar de Zjirielijke staten te verkno pen. Toen Josia dit bemerkte, vond bij vrijmoedigheid om te vluchten. Met zijn gezin toog hij op weg naar het Noorden. Meermalen was hij in gevaar gegrepen te worden, maar eindelijk wisten de vluch telingen Canada te bereiken, waar Hen son nog lange jaren als prediker onder de gevluchte slaven tot rijiken zegen ge weest is. Herinnering aan Prins Hendrik In hot tijdschritf „Horecaf" lezen wij de volgende aardige herinnering aan wijlen Prins Hendrik, De schrijver was in 1913 in dienstbetrek king in het Kurhaus Axelmaimsteki te Reichenhall. De Groothertogin Marie van Mecklenburg kwam daar ook logeeren en toen zij vernomen had, dat er een Holland- scho bediende in het hotel was, ontbood ze dien tot onmetelijke verbazing van het personeel in haar appartementen. Het toen gevoerd gesprek volgt hieronder. De Groothertogin begon. „Ich lia.be gehort dass Sie Hollander sind", begon TI. K. TI. en 11a mijn bevesti- gend antwoj"! viel zij met de deur in huis en vroeg op tien man af. „Sagen Sie einmal, I wie 'denkt man in Holland über memen Heinrich"? Ik stond paf ik was wel voor bereid op een onvormelijk gesjirelt na ai wat ik over de Grossherzogin gehoed had naar zooiets! ,.Miin I'iinrich" daar zat ik niet meer tegenover een lid van een re- geerend vorstenhuis van het feudale Duitscli land van die dagen met, zijn strenge nor men voor den adel, met zijn eerbetoon en uiterlijke praal, neen, daar zat ik doodge woon tegenover een Moeder, die naar haar jongen daar ergens ver weg in Holland in formeert. „KönigliclTe Hoheit", begon ik aar zelend. maar zij wilde van geen weifelen weten; „Sagen Sie ganz einfacli wie das Volk in Holland fiber meinen Heinricli denkt", was haar wensch. Aan dien wensch heb ik toen, ruim twin tig jaar geleden voldaan. Eerlijk heb ik H. K. H. Groothertogin Marie von Mecklen- burg-Schwerin toen verteld, dat de Prins in liet begin lieelemaal niet populair was ,das habe ich doch gewusst" riep zij hier- tusschen dat hij zich langzamerhand be gon in te leven in ons land en dat na de ramp met de „Berlin" de Prins liet pleit ge wonnen had en zijn plaats in onze harten had veroverd. „Das freut rnich, acli. dat freut mich sehr" riep H. K. II. Er volgde een stilte die ik niet waagde te verbreken het gevoerde gesprek grifde zich in dien tijd in mijn geheugen en woord voor woord kan ik'mij 1111 nog 't. gesprokene herinne ren. Nadat wij nog eenigen tijd doorgebab beld hadden, meende ik te moeten gaan. De Groothertogin stak mij vriendelijk de hand toe: „wei.i Sie in Deutschland bleiben und Sie branenen irgendwa meine Hilfe und Re- komendation, schreiben Sie jan das Hofmar- sch&llamt", waren hare afscheidswoorden. Een jaar later begon de wereldoorlog en liep het voor ons allemaal anders af dan wij ge dacht hadden. Den winter van 19131914 was ik voor de tweede maal naar Italië getrokken voor liet winterseizoen. I11 Hotel Majestic ont moette ik toen een inticmen vriend van wij len onzen Prins, Baron van I,., wien ik liet voorgevallene met de Groothertogin vertelde. „Eine entziickende, seelensgute Frau", meende de Baron, die TI. K. H. ook goed ken de. „Und genau so wie sie ist Ener Prins, mein Freund Heinrich", liet hij er op vol gen. En nu is onze Prins dood, zijn goede Moe der is reeds lang overleden en ons blijft alleen de herinnering aan twee sympathie ke, eenvoudige verschijningen, die niet ver bluft waren door de jiraal en pracht, dia hen omgaf „wie denkt men in Holland über meinen Heinrich?" Grootherzogitt Marie die woorden vergeet ik niet, zoen lang ik leef! Voor de Vrouw DE LAATSTE LEVENSDAGEN Eigenaardig is altijd liet vragen naar de laatste levensdagen 011 -woorden eener ge storvene. 't Is net of dan een drang in den mensch komt naar het. eeuwige en niettegen staande alle loochening van ecu eeuwig'hiet namaals, toch liet onbewuste het sterkste spreekt en men voelt dat er toch nog wel eens iets anders kan zijn. ,'t Is de drang uaar liet eeuwige dat 111 ieders menschen- hart is ingeschapen. Altijd is mij dat opge vallen, ook in onze eigen kringen en wat een rust, een vrede dan niettegenstaande al le gemis te kunnen zeggen: „bij of zij is ir Jezus ontslapen". VVat een voorrecht dan als wij met hen over hun eeuwige belangen hebben mogen spreken en ons geen verwijt in dezen ka» treffen en wij ook anderen verzochten het zelfde te doen. Velen worden door een verkeerde schaam te weerhouden om met de hunnen hierover te spreken en mocht liun geweten ihen aan klagen, dan komt men steeds aandragen met de algemeene uitvlucht „dat de lichame lijke toestand zulks niet toeliet" of, wat |ik ook eens vernam: „ja, maar als ik „met mijn dochter er over begin, dan kan zij welcen-s denken, dat het heel erg met haar is en daar minder van worden". Deze redeneering vond tnen vroeger en ook nu nog wel, bij moderne artsen, die er tegen zijn dat de zieken met hun toestand bekend «orden gemaakt 0111 veronderstelden achteruitgang. Gelukkig wordt tegenwoordig steeds meer ingezien, liet verband tusschen ziels- en lichaamslij den en komt men hier ni§t meer zooveel meer in conflict met den dokter als voorheen en wij kunnen dit toejuichen. Wij voor 011s geloov-en, dat een tobbende ziel een patiënt achteruit zal brengen en waardeeren onze geloovige artsen, die als een priester met hun zieken omgaan en de eeuwigheid zal eenmaal openbaren wat zij voor hun patiën ten waren. Maar dit ontheft ons niet van onze eigen geestelijke verantwoordelijkheid. Er is wel eens een drang, maar om bijkomstige dingen worden die maar al te graag eens weer uit gesteld. De cene keer was het geen geschikte gelegenheid, een andere maal kwam er juist bezoek, en derde keer hoofdpijn of wat dan ook. Dit kunnen zeker alle gerechtvaardigde dingen zijn, maar vader, moeder, zijn wii er daarmede af? Zijn deze redenen meestal geen gezochte vonden? Onze schuld voor God blijft altijd dat er veel te weinig in onze dagelijksche samen woning met ons gezin, over geestelijke din gen gesproken wordt, ook al zijn wij een huisgezin des geloofs of van eenzelfde ker kelijke gezindte. Juist deze verwaarioozin-g maakt het zoo moeilijk, om zulks dan in tijden van ziekte te doen. dan voelen wij 011& onvrij om et' over te beginnen'en dit brengt zoo'n sclieeve verhouding tegenover onze zieken. Dacht men niet, dat zij wel eenigszins vam ons vei wachten, dat wij met hun praten? Heusch, velen onzer zieken hebben het voor zichzelf moeilijk en kunnen den steun die hun, gege ven moet worden niet missen. Wat zal gees telijk me o! even de onderlinge verhouding ten goede komen en ook blijvend zijn, als de zieke weer opgericht mag worden. De vrees, de onvrijmoedigheid moet over wonnen, zij kan ons tot een aanklacht worden. Es was eens een predikant, die bij een plot seling onverwacht overleden meisje de be grafenis moest leiden. Hij was uit geweest en wist van dit verergeren van den toestand niets af. De dominee vroeg, diep ontroerd, aa.n de moeder: „Zij was toch bekeerd?". Heete tranen stroomden uit moeders oogen en snikkend riep ze uit: „O, dominee, ik weet het niet; een week geleden deed zich in mijn binnenste een waarschuwende stem hooren: spreek met Anna! Ik dacht er voort durend aan, maar ik verzuimde het ter juis ter tijd en u weet plotseling, zeer onver wachts, is zij au gestorven en nu weet ik het niet" Aangrijpend dit verzuim om met een meisje, dat voorde poorten der eeuwigheid stond, niet over haar zieleheil te spreken. Moge deze ontroerende klacht ons echt ten voorbeeld zijn. De Heere geve het. Vrijdag 28 September werd in het. kerkgebouw op de Stichtng Veldwijkie Ermelo het 50-jarig bestaan herdacht van de Vereen, tot Clir. verzorging van Krankzinnigen Ter gelegenheid hiervan werd een borstbeeld, onthuld van Prof. L. Lindeboom, 'den energieken Stichter en bijna een halve eeuw Voorzitter der Vcreeniging. Correspondentie deze rubriek betreffende te zenden aan F. W. NANNING, St. Gerar- duslaan 15, Eindhoven. No. 357 De sleutelzet van probleem nummer 432 is 1. Dal -dreigt 2 Tg5t. Zeer mooie varian- ten na: 1... Pb7 '2Pc3: en 1... Pc6 2P4d6: Ontspanning van wit door zwart gevftlgd door cross-Checks. Probleemnummer 433 heeft tot sleutelzet 1 dc4:, met 2 aardige en passant slagen. Het motto is niet onaardig gekozen. Echter gaat ook 1 Kd4. Men kan altijd tot de oplossNgswedstrijd toetreden. Een goede oplossing van een twee- zet telt voor twee punten enz. Voor eert foutieve oplossing wordt een punt in min dering gebracht. (Minimum aantal punten is nul). Voor de maandelijksche prijs van f 2.50 moet men de meeste punten hebben. Ook niet-abonné's zijn welkom. Heeft men tien keer achtereen geen oplossing inge stuurd, dan verliest men zijn aantal pun ten. Een onoplosbaar probleem vervalt voos de wedstrijd. Ter besparing van porti is de oplossings tor mijn op circa 4 weken gesteld, zoodat do oplossers meerdere oplossingen eventueel te zanten tegelijk kunnen inzenden. Problemen voor de wedstrijd No. 441 J. B. V e r d 0 n k, Huls£ Eerste plaatsing 4 o c e t g h Wit: Kei. Dl>3. Thl. Lc3 en d3. Pa5. pïbl, f5 en g3. (9) Zwart: Kcl. La3 en f3. Pal. pib2. b5. e3. IS. gi h2 (10). Wit geeft mat in twee (2) zetten. No. 442 (Prijs) J. P. C o p p e 11 s, Amsterdam Eerste plaatsing abcdet g Wit: Kc2. Tf5. La3. Pc7 en f3. pi c3 en h5 (7). Zwart: Kc4. Lf4. Pb7. pig5 en h6 (5). Wit geeft mat in twee (2) zetten. Oplossingen inzenden vóór Zaterdag 27 October. De stand na No. 442 geeft den winnaar over September aan. Oplossing Eindspel No. 537 1 Kc5 (dreigt winst van een stuk) Pc7. 3 Kd6 PeSf. 3 Ke7 Pg7! 4 Lg6 KgS. 5 Lf7 Kh7. 0 Kffi KhS. 7 Ke5 Kh7. S Kei KI18. 9 Kf4 Kh7. 10 Kg4 KI18, enz. Eindspel No. 538 N. A n d r e j e n Wit: K08. Lb3 en c3. Zwart: KaS. Lal. Pb2. Wit begint en wint. De prijzen over Augustus zijn gewonnen door: D, K a r e 1 s en F. C. L a a s. Voor de Jeugd WAAROM GLIMMERGLANS GEEN HUISJE KREEG Wat ik nu ga vertellen is al heel, heel lang geleden gebeurd, 111 den tijd dat de bos- sclien nog bevolkt waren met ijverige kabou ters, die alle dieren, die in hun ïiabijTïeTd woonden, beschermden en behulpzaam wa ren, van de mier tot het kwikstaartje. Op ze keren dag was Glimimerglans, de zwarte slak, naar den Kabouterkoning gegaan om diens hulp in te roepen. „Goede koning", zei Glimmerglans, „u weet dat wij ons slecht! heel langzaam kunnen voortbewegen en zót gebeurt het wel, dat als wij een verre reis moeten maken, de duisternis ons overvalt en we niet weten, waar we zullen overnach ten. Terwijl andere dieren dan ir. hun he 1- letje of nestje kunnen kruipen, moeten v ij buiten blijven en koude lijden. Daarom w I- len we u vragen, 0111 ons aan een huisje e helpen". De Kabouterkoning, die van alle dienn evenveel hield, en dus ook de slakken graag wilde helpen, sprak: „B.estc Glioimorglatis, ik weet hoe moeilijk jullie het soms hebbfen, vaak heb ik medelijden met jullie gehad pis ik je zoo over den weg zag schuiven. M^ar komt er ook niet een weinig eigen schuld bij? Die andere dieren maken toch ook hun huisje zelf! De konijntjes graven een r"ia holletje en de vogeltjes houwen hoog in' de boomen hun kunstige nestjes. Zonder moeite en inspanning gaat het in het leven nu een- mr 1 niet". ,,-at is het juist", zuchtte Glimmerglans diep. „Als wij ook maar zulke vlugge pootjes hadden als de konijntjes of ons in de luolit konden verheffen zooals de vogels, dan zou den we ons wel weten te redden. Maar alle dieron weten, dat wij slecht ter been zijn, als je tenminste bij 011s nog van beunen kunt spreken". „Daar heb je wel gelijk aan", stemde Ka bouterkoning toe, „maar 't zou tegenover de andere dieren toch onbillijk zijn als wij nu alleen voor jullie mooie huisjes gingen hou wen. Het cenige wat we voor je zouden kun nen doen zonder dat de andere dieren daar over gaan mopperen, is, dat we heel een voudige huisjes maken, zoo klein en hescltci den, dat je ze op je rug kunt meenemen en dus eigenlijk meer op kampeert entjes zullen gelijken. Daarin kan jc dan, als je op reis moe wordt, even een dutje doen of schuilen, als liet weer te slecht is om je weg te vervol gen. Vannacht zullen wc de huisjes maken, zeg dus aan het slakkenvolk, dat de huisjes morgen kunnen worden afgehaaJd". Toen Glimmerglans met deze boodschap thuis kwam, was er groote opwinding en vreugde onder de slakken, want, zoo'n draagbaar huisje, hoe klein ook, leek hun een prachtig geschenk. Ze wilden maar liever dadelijk op w.eg gaan, dan behoefden ze zich niet zoo te haasten otm op tijd hij don Kabouterkoning te komen. Glimmerglans moest om al die haast lachen en omdat hij altijd a.l een beetje ijdel was geweest, vond hij, dat hij zóó -niet door de maneschijn kon gaan en eerst toilet moest -mak-en. Hij poetste en wreef -net zoo lang tot hij glom als een spie gel en nog vond hij het niet mooi genoeg. Eindelijk, toen de anderen allang hun huisje bij de Kabouterk^iing in ontvangst hadden genomen, gleed Glimmergians trotsch liet bosch in en spiegelde zich in elk nat 'blaadje dat hij op zijn weg tegenkwam. Hij kwam daardoor zóó laat bij de.n Kabou terkoning aan, dat deze helaas alle huisjes al had'weggegeven. Het was een harde straf voor Glimmergians, want zonder huisje op zijn rug, moest hij nu den terugtocht aan vaarden. Zoo is dc ijdelheid van Glimmergians de oorzaak, dat hij voor altijd zonder huisje door liet leven moet gaan! Als je buiten bent moet je maar eens opletten. Andere slakken dragen hun huisje gezellig op hun rug mee, maar Glimmerglans, de zwarte slak, zullen we onbeschut door weer en wind zien gaan. Dat komt er vanl DE NIEUWE KOETS In Droomenland «ris eens een fee, Die wilde naar het feest graag mee. Ze had geen koets, geen rijtuig, njets. l' ii dacht: „Waar vind ik nu toch iets?". Want hoe kom ik nv bier vandaan. Te voet kan 'k immers óók niet gaan?" Toen zei kabouter Hiimpsiman: „Je zult -eens zien wat ik wel ka,n. Een grooten eikel", dacht de guit, Daar maak ik fluks een koetsje uit". Kabouterhandjes, klein maar sterk, Ze hielpen alle mee aan 't werk. Een koetsje met eetn deur zoowaar, Dat stond toen 's avonds tijdig klaar En twee kabouters hadden pret, Ze droegen 't f-eetje keurig net. Nooit, was ze nog zóó blij geweest, Ze kon nu tóch nog mee naar '.t leest. k- De z abl vooi „-IS-T-f-"

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 6