VOOR VROUW EN KIND
MAAS EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1934
GEENSZINS VOLGEN
WAAROVER WIJ LAZEN
HERFSTLIED
Schaakrubriek»
Ht H
0
«|p
§||§gj
|B ffp
^Ljm
01
«P
af:
Jk
VOORDE
ZON DAG
„Maar een-en vreemde zullen zij
geenszins volgen, maar zullen van
hem vlieden, overmits zij de stem
des vreemden niet kennen.
Johannes 10:15.
Groot en machtig is de verandering, die
'daar plaats grijpt, wanneer een mensch
wederom geboren en van dood levend
gemaakt wordt. Radicaal is de verande
ring van de ware bekeering. Hij is een
nieuw schepsel geworden; het oude is
voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw
geworden. De genade, die hem bewezen
wordt, is een onwederstandelijk werk en
brengt een algeheele omzetting teweeg.
Als het er op aankwam, zou hij dat ook
bewijzen, zelfs ten koste van het dier
baarste wat hij bezit, zijn eigen leven. O
ja, we weten 't wel, ook de begenadigde
mensch kan ver afdwalen en diep vallen;
hij kan er zelfs toe komen, dat hij zijn
Heiland verloochent. We zien het aan
Petrus, den Rotsman. Maar, hoe 't ook
ga, hij komt terug met boete en berouw.
Daarbij b 1 ij v e n kan hij niet.
Duidelijk wordt ons dat voorgesteld in
de verhouding van de schapen eener
kudde tot den herder. Vooral zooals dit
het geval was in het Oosten. Wat ver
trouwelijke omgang bestond daar tus-
schen den herder en zijn schapen! Zij
leefden één leven van lief en leed. De
herder kende de schapen bij name en
deze herkenden reeds van verre de stem
van hun herder. Liet die welbekende
stem zich hooren, dan wisten ze 't, dat ze
er goed aan deden om aan die stem
gevolg te geven, want dat was de stem
van den herder en hoeder, die zelfs zijn
leven wilde geven voor zijn schapen;
maar, was 't een vreemde, die hen riep,
ja, al was hij dan ook met hetzelfde her
derskleed bedekt en al voerde hij den
zelfden herdersstaf, dan kwamen ze niet,
maar vloden veeleer beducht weg, over
mits zij de stem des vreemden niet ken
den, dat wil eigenlijk zeggen, niet ver
trouwden.
Eigenaardig van zulke schapen, dat ze
zoo precies wisten, dat ze de eene stem
van de andere konden onderscheiden!
Nu weten we 't, dat er geen twee men-
schelijke stemmen eender zijn. Hier is een
rijkdom van verscheidenheid. Elke stem
heeft iets eigens, iets bijzonders, wat een
andere stem weer niet heeft. Zoo ook de
stem van den herder. En de schapen zijn
er in geoefend, dat ieder de stem van zijn
eigen herder duidelijk herkent. Den
vreemden zullen zij geenszins vol
gen, maar van hem vlieden, overmits zij
de stem des vreemden niet kennen.
En ziet, dat is nu het juiste beeld van
den oprecht geloovige in zijn verhouding
tot den Heere Jezus Christus, Wiens stem
hij ook herkent uit duizenden en tiendui
zenden van stemmen en klanken, die tot
hem doordringen. Het is hem de stem
van den goeden Herder, die immers het
beste met hem voorheeft, en dat getoond
heeft door voor hem te lijden en te ster
ven. En al is het, dat hij moet erkennen
zelf dwaalziek te zijn, het schaap gelijk,
en geneigd te wezen eigen paden te vol
gen, toch, al is dit zoo, als 't er op aan
komt te toonen, welken Heer men toebe
hoort en met welk volk hij wenscht te
leven en te sterven, dan doet hij met
Petrus een beroep op Gods Alwetendheid
en zegt; Heere, Gij weet alle dingen, Gij
weet de begeerte van mijn hart en de
keuze van mijn leven. Gij weet, dat ik
U liefheb. Dan is er geen aarzelen en
geen wankelen, maar vaste beslistheid;
eenen vreemde zullen zij geenszins vol
gen, maar van hen vlieden, overmits zij
de stem des vreemden niet kennen.
Wat moet de geloovige vaak zijn
schuld belijden voor zijn God, omdat hij
geen rechte paden maakt voor zijn voeten
en in ongehoorzaamheid doet, wat God
mishaagt! Dagelijks struikelt hij in vele
en, met gedachten, woorden en werken
overtreedt hij des Heeren heilige ge
boden. Maarals hij werkelijk een
schaap van de kudde zijns Heeren is, een
kind van God, veranderd en vernieuwd
door den Heiligen Geest, dan komt ook
weer telkens uit, dat hij zijn beeld vindt
in dat schaap van de kudde, dat den
vreemde geenszins zal volgen, maar var-
hem vlieden, overmits het de stem des
vreemden niet kent.
De stem des vreemden! O, wat ver
schillende vreemde stemmen: lokkend,
lachend, vleiend, streelend, noodigend om
het smalle pad te verlaten en den breeden
weg te betreden; om den Heere Jezus
Christus den scheldbrief te geven en de
vreugde des levens te genieten. Men mag
er een wijle naar luisteren, gelijk het
schaap, dat een oogenblik zijn kop op
steekt, maar dan weer verder gaat met
grazen; ja zelfs luistert men er soms te
lang naar en toont er teveel belangstelling
voor met beschaamdheid moet het ge
tuigd maar volgen, voor goed volgen,
neen dat niet, dat n o o i t. Al zouden da .1
ook al de schatten der wereld ervoor ge
geven worden! Dat kan niet, omdat God
niet laat varen het werk Zijner handen.
Welgelukzalig de mensch, die zich
schaap weet van den goeden Herder. Die
vindt zijn levens- en stervenslied in den
23en Psalm:
„De God des heils wil mij ter
herder wezen;
'ik Heb geen gebrek, 'k heb geen
gevaar te vreezen.
Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden.
Aan d' oever van zeer stille
waat'ren leiden.
Hij sterkt mijn ziel, richt, om Zijn
naam, mijn treden
In 't effen spoor van Zijn
gerechtigheden."
Josia Henson.
Er zijn van die boeken, die niet meer
of bijna niet meer gelezen worden. Zoo
een is „De Negerhut" van mevr. Beecher
Stowe. De ouderen onder ons lazen bet
in hun jeugd en de jongeren vinden in dit
soort lectuur gewoonlijk gee.n behagen.
Een enkele inag er kennis van genomen
hebben, maar het meerendeel onzer jon
gens en meisjes moet ontkennend ant
woorden, wanneer hun gevraagd wordt,
of zij „De Negerhut" hebben gelezen.
En toch is het een boek, dat een we
reldreputatie beeft gehad. Ik denk, dat de
schrijfst er zeker den nobel prijs zou heb
ben ontvangen, wanneer die in 1852, toen
haar werk uitkwam, bestaan had. Want
de verschijning van dit werk deed een
schok door de wereld gaan. De voorstan
ders van de afschaffing van de slavernij
111 Amerika ontvingen er een ongedacli-
ten steun door. In korten tijd werd „De
Negerhut" in alle Europeesche talen, ja
zelfs in het Armenisch vertaald.
En een achttal jaren na de eerste uit
gave brak de burgeroorlog in Amerika uit
die de afschaffing van de slavernij tot in
zet had.
Natuurlijk heb ik ,.De Negerhut" in
mijn jeugd ook gelezen, maar na dien
lijd beeft het boek meer dan dertig jaar
in mijn kast gesluimerd. Alleen met. den
iaarlijkschen grooten schoonmaak kreeg
het met zijn lotgenooten een 'beurt, maar
daarna werd het weer veilig opgeborgen.
Enkele dagen geleden heb ik het uit
zijn schuilplaats te voorschijn gebaald. Ik
keek het hier en daar eens door en daar
na beeft bet ryij -een heelen avond vast
gehouden.
Wat daartoe de aanleiding was?
Een oud portret van een bijna 00-jarigen
negerpredikant, dat ik vond in een jaar
gang van de Zaaier uit de jaren zeven
tig. Het was de beeltenis van Josia Hen
son uit Canada
Mevr. Beecher Stowe heeft dezen Hen
son gekend en in hem gevonden het mo
del, dat zij noodig had oen haar, „Oom
Tom" te boetseeren.
De lezers van „De Negerhut" kennen
hem allen, den eenvoudigen, vromen,
trouwen neger, die door zijn geloof zoo me
mgen blanke beschaamd maakt. In ds
moeilijkste Gcgemhlikken van zijn leven
hield het vertrouwen op God hem staan
de. Voor den neger, die in zijn slavenbe-
staan weinig anders dan ellende en ar
moede kende, was de hoop op het zalig
leven hiernamaals de kracht, die het hem
mogelijk maakte zijn hard lot te dragen.
Wie kent niet de aandoenlijke passage,
wanneer we Oom Tom hooren lezen: „Uw
hart worde niet ontroerd. In het huis
mijns Vaders zijn vele woningen. Ik ga
heen om u plaats te bereiden.''
Wat moeten juist die woorden voor een
negerslaaf veel beteeke.nd hebben!
De vrome Josia Henson bezat het geloof
dat we in Oom Tom allen hebben bewon
derd. Veertig jaren had hij zelf het sla
venjuk getorst. En wanneer men zijn le
vensgeschiedenis leest, komt men telkens
voorvallen tegen, die mevr. Beecher Sto
we ons in haar boek vertelt, of van den
hoofdpersoon of van een van de bijfigu
ren.
Uit zijn jeugd had Josia weinig herin
neringen. Alleen enkele gebeurtenissen
hadden een onuitwischbaren indruk op
hem gemaakt. Hij zag voor zich zijn va
rier, terwijl deze zich in zijn bloed wen
telde, overdekt, met wonden. Een opzich
ter had hem ge.gecseld, omdat bij liet voor
Josia's anoeder had opgenomen.
Als we dit lezen, denken we onwillekeu
rig aan de vreeae'lijke geeseling, die de
bloeddorstige Le-gree Oom Tom liet toe
dienen, omdat hij weigerde een gevluchte
slavin te verraden.
Een andere herinnering betrof een sla
ven verknoping. Zijn moeder zat daar met
haar kinderen. De een na den ander van
Josia's broers en zusters werd verkocht,
allen aan verschillende meesters. Alleen
Josia was de moeder nog gebleven. Nu
werd ook zij op het verkoopiblolk ge
plaatst en ze werd liet eigendom van
Izaiic Riley, Ze had zóó gehoopt, dat ze
tenminste haar jongste kind zou mogen
behouden. Ze wierp zich voor haar nieu
wen meester neer en smeekte beau ook
Josia te willen koopen. Ken schop van
den wreedaard was het gevolg. Het -ge-
heele gezin was uit elkaar gescheurd.
Niets bleef de arme moeder meer over en
meedoogenloos werd zij weggevoerd.
Is het niet, of we George Harris zijn
verhaal hooren vertellen?
Gelukkig voor Josia en zijn moeder
werd nok hij na verloop van eenigen tijd
door Riley getocht. Langzamerhand
kreeg hij 't vertrouwen van zijn meester
en werd hij tot opzichter aangesteld.
Eens gebeurde het, dat in den omtrek
een bekende prediker, Mc. Keney optrad.
Josia's moeder, die een Christin was, wil
de er graag heen gaan. Zij wist haar zoon
te bewegen, aan zijn meester voor haar
verlof te v ragen. Tegen a'lle verwachting
in werd dit toegestaan en sainen begaven
zij zich naar de bijeenkomst. Hier hoorde
de jonge slaaf van den Heere Jezus, Die
voor allen, ook voor den neger in zijn ban
den, gestorven is
Daarmee begon het nieuwe lpven voor
Henson. God had zijn hart aangeraakt en
Josia had de parel van groote waarde ge
vonden. Nu werd zijn leven verlicht, door
zijn geloof in zijn Heiland. En daar kon
hij natuurlijk niet oveit zwijgen. Ook aan
zijn medeslaven moest 'hij het vertellen,
dat er een rijke toekomst was weggelegd
voor hen, wanneer zij geloofden in den
Verlosser, Die ook voor slaven op aarde
gekomen was. Zoo kwam hij er ongezocht
toe t" prediken. Hij deed dat op zeer een
voudige wijze, en bemerkte al heel gauw,
dat het hem aan kennis ontbrak. Vandaar
dat hij zich toelegde op het lezen van den
Bijbel. Hij deed dat met zooveel vrucht,
dat hij op bijna veertigjarigen leeftijd in
een opzienensbijeenkomst van de Mctho-
dist-EpiscopaaIsche kerk tot evangeliepre
diker werd toegelaten. Hij kreeg hierdoor
vele vrienden, die hom aan geld hiplpen.
om zich los te koopen. Meermalen was hij
in de gelegenheid geweest om te vluchten,
maar dat wilde hij niet. VPiblijd ging bij
naar zijn meester met, de .150 dollars, die
hij had verzameld. Maar deze wilde niet
liPneden 450 dollar gaan. Er werd dus een
rontrart opgemaakt, bet geld, dat Henson
hezat gestort en nu 7.011 hij de laatste 100
dollar nog moet/n verdienen.
Hoor hoe de herfstwind liuivrend klaagt
Langs bosch en boom en veld;
Natuur verschrikt en luistert bang
Naar dezen droeven doodenzang;
De boomen schudden op 't geluid
Bevreesd haar zware takken uit;
De blad'ren vallen dorrend af,
De aarde wacht liet wintergrat
De zon verbergt haar vollen glans
En blikt met bleeken schijn,
Door donk're wolk en zwarte lucht,
Op 't aardrijk, dat met stervenszucht
Den last draagt van den zondenood,
En nu een prooi wordt van den dood.
Zelfs 't vogeltje staakt schuw en bang,
Zijn hoogen, sclioonen jubelzang.
O aarde, wij verstaan uw zucht,
Uw vreeze voor den dood;
Doch hoort ge boven 't, klagen niet
Het machtig, Godd'lijk levenslied?
De dood wordt straks teniet gedaan,
Dan breekt de eeuw'ge Lente aan,
En bloeit gij voor des Scheppers troon,
In heerlijk, onverderflijk schoon.
GERRY.
Maar hij had buiten de gewetenloosheid
van zijn meester gerekend. Deze, die zag,
dat hij zijn slaaf kwijt raken zou, besloot
hem naar de Zjirielijke staten te verkno
pen. Toen Josia dit bemerkte, vond bij
vrijmoedigheid om te vluchten. Met zijn
gezin toog hij op weg naar het Noorden.
Meermalen was hij in gevaar gegrepen te
worden, maar eindelijk wisten de vluch
telingen Canada te bereiken, waar Hen
son nog lange jaren als prediker onder
de gevluchte slaven tot rijiken zegen ge
weest is.
Herinnering aan Prins Hendrik
In hot tijdschritf „Horecaf" lezen wij de
volgende aardige herinnering aan wijlen
Prins Hendrik,
De schrijver was in 1913 in dienstbetrek
king in het Kurhaus Axelmaimsteki te
Reichenhall. De Groothertogin Marie van
Mecklenburg kwam daar ook logeeren en
toen zij vernomen had, dat er een Holland-
scho bediende in het hotel was, ontbood ze
dien tot onmetelijke verbazing van het
personeel in haar appartementen. Het
toen gevoerd gesprek volgt hieronder.
De Groothertogin begon.
„Ich lia.be gehort dass Sie Hollander
sind", begon TI. K. TI. en 11a mijn bevesti-
gend antwoj"! viel zij met de deur in huis
en vroeg op tien man af. „Sagen Sie einmal,
I wie 'denkt man in Holland über memen
Heinrich"? Ik stond paf ik was wel voor
bereid op een onvormelijk gesjirelt na ai
wat ik over de Grossherzogin gehoed had
naar zooiets! ,.Miin I'iinrich" daar zat
ik niet meer tegenover een lid van een re-
geerend vorstenhuis van het feudale Duitscli
land van die dagen met, zijn strenge nor
men voor den adel, met zijn eerbetoon en
uiterlijke praal, neen, daar zat ik doodge
woon tegenover een Moeder, die naar haar
jongen daar ergens ver weg in Holland in
formeert. „KönigliclTe Hoheit", begon ik aar
zelend. maar zij wilde van geen weifelen
weten; „Sagen Sie ganz einfacli wie das
Volk in Holland fiber meinen Heinricli
denkt", was haar wensch.
Aan dien wensch heb ik toen, ruim twin
tig jaar geleden voldaan. Eerlijk heb ik
H. K. H. Groothertogin Marie von Mecklen-
burg-Schwerin toen verteld, dat de Prins in
liet begin lieelemaal niet populair was
,das habe ich doch gewusst" riep zij hier-
tusschen dat hij zich langzamerhand be
gon in te leven in ons land en dat na de
ramp met de „Berlin" de Prins liet pleit ge
wonnen had en zijn plaats in onze harten
had veroverd. „Das freut rnich, acli. dat
freut mich sehr" riep H. K. II. Er volgde
een stilte die ik niet waagde te verbreken
het gevoerde gesprek grifde zich in dien
tijd in mijn geheugen en woord voor woord
kan ik'mij 1111 nog 't. gesprokene herinne
ren. Nadat wij nog eenigen tijd doorgebab
beld hadden, meende ik te moeten gaan. De
Groothertogin stak mij vriendelijk de hand
toe: „wei.i Sie in Deutschland bleiben und
Sie branenen irgendwa meine Hilfe und Re-
komendation, schreiben Sie jan das Hofmar-
sch&llamt", waren hare afscheidswoorden.
Een jaar later begon de wereldoorlog en liep
het voor ons allemaal anders af dan wij ge
dacht hadden.
Den winter van 19131914 was ik voor
de tweede maal naar Italië getrokken voor
liet winterseizoen. I11 Hotel Majestic ont
moette ik toen een inticmen vriend van wij
len onzen Prins, Baron van I,., wien ik liet
voorgevallene met de Groothertogin vertelde.
„Eine entziickende, seelensgute Frau",
meende de Baron, die TI. K. H. ook goed ken
de. „Und genau so wie sie ist Ener Prins,
mein Freund Heinrich", liet hij er op vol
gen.
En nu is onze Prins dood, zijn goede Moe
der is reeds lang overleden en ons blijft
alleen de herinnering aan twee sympathie
ke, eenvoudige verschijningen, die niet ver
bluft waren door de jiraal en pracht, dia
hen omgaf „wie denkt men in Holland
über meinen Heinrich?" Grootherzogitt
Marie die woorden vergeet ik niet, zoen
lang ik leef!
Voor de Vrouw
DE LAATSTE LEVENSDAGEN
Eigenaardig is altijd liet vragen naar de
laatste levensdagen 011 -woorden eener ge
storvene. 't Is net of dan een drang in den
mensch komt naar het. eeuwige en niettegen
staande alle loochening van ecu eeuwig'hiet
namaals, toch liet onbewuste het sterkste
spreekt en men voelt dat er toch nog wel
eens iets anders kan zijn. ,'t Is de drang
uaar liet eeuwige dat 111 ieders menschen-
hart is ingeschapen. Altijd is mij dat opge
vallen, ook in onze eigen kringen en wat
een rust, een vrede dan niettegenstaande al
le gemis te kunnen zeggen: „bij of zij is ir
Jezus ontslapen".
VVat een voorrecht dan als wij met hen
over hun eeuwige belangen hebben mogen
spreken en ons geen verwijt in dezen ka»
treffen en wij ook anderen verzochten het
zelfde te doen.
Velen worden door een verkeerde schaam
te weerhouden om met de hunnen hierover
te spreken en mocht liun geweten ihen aan
klagen, dan komt men steeds aandragen
met de algemeene uitvlucht „dat de lichame
lijke toestand zulks niet toeliet" of, wat |ik
ook eens vernam: „ja, maar als ik „met mijn
dochter er over begin, dan kan zij welcen-s
denken, dat het heel erg met haar is en daar
minder van worden". Deze redeneering vond
tnen vroeger en ook nu nog wel, bij moderne
artsen, die er tegen zijn dat de zieken met
hun toestand bekend «orden gemaakt 0111
veronderstelden achteruitgang. Gelukkig
wordt tegenwoordig steeds meer ingezien,
liet verband tusschen ziels- en lichaamslij
den en komt men hier ni§t meer zooveel
meer in conflict met den dokter als voorheen
en wij kunnen dit toejuichen. Wij voor 011s
geloov-en, dat een tobbende ziel een patiënt
achteruit zal brengen en waardeeren onze
geloovige artsen, die als een priester met
hun zieken omgaan en de eeuwigheid zal
eenmaal openbaren wat zij voor hun patiën
ten waren.
Maar dit ontheft ons niet van onze eigen
geestelijke verantwoordelijkheid. Er is wel
eens een drang, maar om bijkomstige dingen
worden die maar al te graag eens weer uit
gesteld. De cene keer was het geen geschikte
gelegenheid, een andere maal kwam er juist
bezoek, en derde keer hoofdpijn of wat dan
ook. Dit kunnen zeker alle gerechtvaardigde
dingen zijn, maar vader, moeder, zijn wii
er daarmede af? Zijn deze redenen meestal
geen gezochte vonden?
Onze schuld voor God blijft altijd dat er
veel te weinig in onze dagelijksche samen
woning met ons gezin, over geestelijke din
gen gesproken wordt, ook al zijn wij een
huisgezin des geloofs of van eenzelfde ker
kelijke gezindte.
Juist deze verwaarioozin-g maakt het zoo
moeilijk, om zulks dan in tijden van ziekte
te doen. dan voelen wij 011& onvrij om et'
over te beginnen'en dit brengt zoo'n sclieeve
verhouding tegenover onze zieken. Dacht
men niet, dat zij wel eenigszins vam ons vei
wachten, dat wij met hun praten? Heusch,
velen onzer zieken hebben het voor zichzelf
moeilijk en kunnen den steun die hun, gege
ven moet worden niet missen. Wat zal gees
telijk me o! even de onderlinge verhouding
ten goede komen en ook blijvend zijn, als de
zieke weer opgericht mag worden.
De vrees, de onvrijmoedigheid moet over
wonnen, zij kan ons tot een aanklacht
worden.
Es was eens een predikant, die bij een plot
seling onverwacht overleden meisje de be
grafenis moest leiden. Hij was uit geweest
en wist van dit verergeren van den toestand
niets af. De dominee vroeg, diep ontroerd,
aa.n de moeder: „Zij was toch bekeerd?".
Heete tranen stroomden uit moeders oogen
en snikkend riep ze uit: „O, dominee, ik
weet het niet; een week geleden deed zich
in mijn binnenste een waarschuwende stem
hooren: spreek met Anna! Ik dacht er voort
durend aan, maar ik verzuimde het ter juis
ter tijd en u weet plotseling, zeer onver
wachts, is zij au gestorven en nu weet ik
het niet"
Aangrijpend dit verzuim om met een
meisje, dat voorde poorten der eeuwigheid
stond, niet over haar zieleheil te spreken.
Moge deze ontroerende klacht ons echt ten
voorbeeld zijn. De Heere geve het.
Vrijdag 28 September werd in het. kerkgebouw op de Stichtng Veldwijkie Ermelo
het 50-jarig bestaan herdacht van de Vereen, tot Clir. verzorging van Krankzinnigen
Ter gelegenheid hiervan werd een borstbeeld, onthuld van Prof. L. Lindeboom, 'den
energieken Stichter en bijna een halve eeuw Voorzitter der Vcreeniging.
Correspondentie deze rubriek betreffende
te zenden aan F. W. NANNING, St. Gerar-
duslaan 15, Eindhoven.
No. 357
De sleutelzet van probleem nummer 432
is 1. Dal -dreigt 2 Tg5t. Zeer mooie varian-
ten na: 1... Pb7 '2Pc3: en 1... Pc6 2P4d6:
Ontspanning van wit door zwart gevftlgd
door cross-Checks.
Probleemnummer 433 heeft tot sleutelzet
1 dc4:, met 2 aardige en passant slagen. Het
motto is niet onaardig gekozen. Echter gaat
ook 1 Kd4.
Men kan altijd tot de oplossNgswedstrijd
toetreden. Een goede oplossing van een twee-
zet telt voor twee punten enz. Voor eert
foutieve oplossing wordt een punt in min
dering gebracht. (Minimum aantal punten
is nul). Voor de maandelijksche prijs van
f 2.50 moet men de meeste punten hebben.
Ook niet-abonné's zijn welkom. Heeft men
tien keer achtereen geen oplossing inge
stuurd, dan verliest men zijn aantal pun
ten. Een onoplosbaar probleem vervalt voos
de wedstrijd.
Ter besparing van porti is de oplossings
tor mijn op circa 4 weken gesteld, zoodat do
oplossers meerdere oplossingen eventueel
te zanten tegelijk kunnen inzenden.
Problemen voor de wedstrijd
No. 441
J. B. V e r d 0 n k, Huls£
Eerste plaatsing
4
o c e t g h
Wit: Kei. Dl>3. Thl. Lc3 en d3. Pa5. pïbl,
f5 en g3. (9)
Zwart: Kcl. La3 en f3. Pal. pib2. b5. e3. IS.
gi h2 (10).
Wit geeft mat in twee (2) zetten.
No. 442 (Prijs)
J. P. C o p p e 11 s, Amsterdam
Eerste plaatsing
abcdet g
Wit: Kc2. Tf5. La3. Pc7 en f3. pi c3 en h5 (7).
Zwart: Kc4. Lf4. Pb7. pig5 en h6 (5).
Wit geeft mat in twee (2) zetten.
Oplossingen inzenden vóór Zaterdag 27
October.
De stand na No. 442 geeft den winnaar
over September aan.
Oplossing Eindspel No. 537
1 Kc5 (dreigt winst van een stuk) Pc7. 3
Kd6 PeSf. 3 Ke7 Pg7! 4 Lg6 KgS. 5 Lf7 Kh7.
0 Kffi KhS. 7 Ke5 Kh7. S Kei KI18. 9 Kf4 Kh7.
10 Kg4 KI18, enz.
Eindspel No. 538
N. A n d r e j e n
Wit: K08. Lb3 en c3.
Zwart: KaS. Lal. Pb2.
Wit begint en wint.
De prijzen over Augustus zijn gewonnen
door: D, K a r e 1 s en F. C. L a a s.
Voor de Jeugd
WAAROM GLIMMERGLANS GEEN
HUISJE KREEG
Wat ik nu ga vertellen is al heel, heel
lang geleden gebeurd, 111 den tijd dat de bos-
sclien nog bevolkt waren met ijverige kabou
ters, die alle dieren, die in hun ïiabijTïeTd
woonden, beschermden en behulpzaam wa
ren, van de mier tot het kwikstaartje. Op ze
keren dag was Glimimerglans, de zwarte
slak, naar den Kabouterkoning gegaan om
diens hulp in te roepen. „Goede koning", zei
Glimmerglans, „u weet dat wij ons slecht!
heel langzaam kunnen voortbewegen en zót
gebeurt het wel, dat als wij een verre reis
moeten maken, de duisternis ons overvalt
en we niet weten, waar we zullen overnach
ten. Terwijl andere dieren dan ir. hun he 1-
letje of nestje kunnen kruipen, moeten v ij
buiten blijven en koude lijden. Daarom w I-
len we u vragen, 0111 ons aan een huisje e
helpen".
De Kabouterkoning, die van alle dienn
evenveel hield, en dus ook de slakken graag
wilde helpen, sprak: „B.estc Glioimorglatis,
ik weet hoe moeilijk jullie het soms hebbfen,
vaak heb ik medelijden met jullie gehad pis
ik je zoo over den weg zag schuiven. M^ar
komt er ook niet een weinig eigen schuld
bij? Die andere dieren maken toch ook hun
huisje zelf! De konijntjes graven een r"ia
holletje en de vogeltjes houwen hoog in' de
boomen hun kunstige nestjes. Zonder moeite
en inspanning gaat het in het leven nu een-
mr 1 niet".
,,-at is het juist", zuchtte Glimmerglans
diep. „Als wij ook maar zulke vlugge pootjes
hadden als de konijntjes of ons in de luolit
konden verheffen zooals de vogels, dan zou
den we ons wel weten te redden. Maar alle
dieron weten, dat wij slecht ter been zijn, als
je tenminste bij 011s nog van beunen kunt
spreken".
„Daar heb je wel gelijk aan", stemde Ka
bouterkoning toe, „maar 't zou tegenover de
andere dieren toch onbillijk zijn als wij nu
alleen voor jullie mooie huisjes gingen hou
wen. Het cenige wat we voor je zouden kun
nen doen zonder dat de andere dieren daar
over gaan mopperen, is, dat we heel een
voudige huisjes maken, zoo klein en hescltci
den, dat je ze op je rug kunt meenemen en
dus eigenlijk meer op kampeert entjes zullen
gelijken. Daarin kan jc dan, als je op reis
moe wordt, even een dutje doen of schuilen,
als liet weer te slecht is om je weg te vervol
gen. Vannacht zullen wc de huisjes maken,
zeg dus aan het slakkenvolk, dat de huisjes
morgen kunnen worden afgehaaJd". Toen
Glimmerglans met deze boodschap thuis
kwam, was er groote opwinding en vreugde
onder de slakken, want, zoo'n draagbaar
huisje, hoe klein ook, leek hun een prachtig
geschenk. Ze wilden maar liever dadelijk op
w.eg gaan, dan behoefden ze zich niet zoo te
haasten otm op tijd hij don Kabouterkoning
te komen. Glimmerglans moest om al die
haast lachen en omdat hij altijd a.l een
beetje ijdel was geweest, vond hij, dat hij
zóó -niet door de maneschijn kon gaan en
eerst toilet moest -mak-en. Hij poetste en
wreef -net zoo lang tot hij glom als een spie
gel en nog vond hij het niet mooi genoeg.
Eindelijk, toen de anderen allang hun
huisje bij de Kabouterk^iing in ontvangst
hadden genomen, gleed Glimmergians
trotsch liet bosch in en spiegelde zich in elk
nat 'blaadje dat hij op zijn weg tegenkwam.
Hij kwam daardoor zóó laat bij de.n Kabou
terkoning aan, dat deze helaas alle huisjes
al had'weggegeven. Het was een harde straf
voor Glimmergians, want zonder huisje op
zijn rug, moest hij nu den terugtocht aan
vaarden.
Zoo is dc ijdelheid van Glimmergians de
oorzaak, dat hij voor altijd zonder huisje
door liet leven moet gaan! Als je buiten bent
moet je maar eens opletten. Andere slakken
dragen hun huisje gezellig op hun rug mee,
maar Glimmerglans, de zwarte slak, zullen
we onbeschut door weer en wind zien gaan.
Dat komt er vanl
DE NIEUWE KOETS
In Droomenland «ris eens een fee,
Die wilde naar het feest graag mee.
Ze had geen koets, geen rijtuig, njets.
l' ii dacht: „Waar vind ik nu toch iets?".
Want hoe kom ik nv bier vandaan.
Te voet kan 'k immers óók niet gaan?"
Toen zei kabouter Hiimpsiman:
„Je zult -eens zien wat ik wel ka,n.
Een grooten eikel", dacht de guit,
Daar maak ik fluks een koetsje uit".
Kabouterhandjes, klein maar sterk,
Ze hielpen alle mee aan 't werk.
Een koetsje met eetn deur zoowaar,
Dat stond toen 's avonds tijdig klaar
En twee kabouters hadden pret,
Ze droegen 't f-eetje keurig net.
Nooit, was ze nog zóó blij geweest,
Ze kon nu tóch nog mee naar '.t leest.
k-
De z
abl
vooi
„-IS-T-f-"