VOOR VROUW EN KIND MAAS- EN SCHEL DEBODE ZATERDAG 8 SEPTEMBER 1934 BEWAARD WAAROVER WIJ LAZEN VOORDE ZONDAG Tot eene onverderfelijke, en on be- vlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zalig heid, die bereid is, om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. 1 Petrus 1 4 en 5. De erfenis van Gods heiligen is in de hemelen bewaard voor hen. En zij wor den in de kracht Gods bewaard tot de zaligheid. Ligt niet in deze dubbele bewaring al <le vastheid van hun heil en zaligheid? Is niet door deze dubbele bewaring hun heil beveiligd tegen elke aanranding? En is het niet opmerkelijk, dat deze Brief van den heiligen apostel des Hee- ren, die vooral gericht is op de levens praktijk der geloovigen, toch begint met op deze vastheid en zekerheid te wijzen? Waarlijk niet om hun zorgelos te maken, maar integendeel juist om daaraan een drangreden tot heiligen wandel te ont- leenen. Een drang, die veel krachtiger werkt dan alle vreesaanjaging. Indien maar de zaken, die hier ge noemd worden, niet tot woorden zonder inhoud worden verstard. Zie, hoe de schrijver zich uitput om in menschelijke worden de gaafheid van het hemelsche goed ons levendig voor de oogen te stellen. Het is een erfenis, en dus een onver vreemdbaar goed. Die erfenis is onver derfelijk, zoo geheel anders dan een aardsch erfgoed, dat door allerlei oor zaken slinken kan en zelfs te gronde gaan eer de erfgenaam er het bezit van krijgt. Ze is onbevlekkelijk: er kan niet de minste schade aan worden toegebracht. Het is een onverwelkelijke erfenis, om dat ze niet een dood goed is, maar leven en heerlijkheid bezit. En deze erfenis is in de hemelen be waard. Ze is daar gedeponeerd, waar geen mot of roest verderft, waar geen dieven doorgraven en stelen. Zoo is dus deze hemelsche erfenis ob jectief, dat wil zeggen buiten ons en on afhankelijk van ons, verzekerd. Bn de apostel Petrus, die men wel eens niet ten onrechte heeft genoemd den apostel der hope, naast Paulns als den apostel des geloofs en Johannes als dien der liefde, deze apostel der hope heeft ihet eerst op de zekerheid van dit gehoop te goed den nadruk gelegd. De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus heeft ons wedergeboren tot een levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, zoo heeft hij betuigd (vs. 3). En deze hope is niet alleen levende i n ons, maar ook het voorwerp onzer hope is levende. Immers onze hope is geves tigd op onzen Heere Jezus Christus zelf, die den dood heeft te niet gedaan, den dood, die alle hoop afsnijdt. En door zijn opstanding is het rijkste perspectief ge opend. Onze Heere Jezus Christus zelf be waart die erfenis van eeuwig leven en eeuwige heerlijkheid. Ze is in hem vast gehecht. Ze bloeit op uit de kracht zijner opstanding. Ze is met hem een. Hij heeft overwonnen. Hij is boven alle vijandschap van duivel en hel, van wereld en dood verheven. Hij is onaan tastbaar. de erfgenaam van alles. En erfgenaam niet voor zichzelf, maar ten behoeve van zijn gemeente, die hij ge kocht heeft met zijn bloed. Zoo is de erfenis van Gods heiligen, van Christus' gekochten, bewaard. Niet achter muren met deuren en grendels, maar in den levenden en onsterfelijken Christus, die hun Hoofd is. Bewaard in de hemelen waar hij is in de majesteit en heerlijkheid des Vaders. De hemel, dat ontoegankelijk en veilig oord, waar de Almachtige zelf buiten houdt alwat met zijn heiligheid niet in volmaakte overeenstemming is. En aan deze objectieve veiligheid van dit erfgoed sluit zich nu de subjectieve veiligheid der erfgenamen aan. De zeker heid van het gehoopte goed maakt ook het hopen zelf vast en bestendig. Immers de hemelsche erfenis wordt be waard voor u. die in de kracht Gods bewaard wordt tot de zaligheid. Dat de erfenis zelve vast is, daaraan twijfelt wel geen enkel kind Gods. Maar het komen tot die erfenis leidt langs een weg, waar van afdwalen mogelijk is. Zooals nu bij een aardsche erfenis een erfgenaam kan sterven eerdat hij van het erfgoed bezit heeft kunnen nemen, zoo dat is de vrees, die Gods kinderen wel besluipt, zouden wij licht bezwijken eer wij tot de eenige erve zijn gekomen. En hiertegen dient de verzekering, dat ook zij bewaard worden tot die erfenis, die voor hen bewaard wordt. Hoezeer hebben wij die bewaring noodig. Tegenover ons zelf, om de velerlei af wijking, waartoe wij van nature nog maar al te zeer geneigd zijn. Ook omdat we zoo licht naar het tegenwoordige grijpen en het toekomende prijsgeven. We hebben die bewaring noodig, om dat we leven in een wereld, die alleen voor het tegenwoordige leeft, en wij zoo licht door haar zuigkracht worden mee getrokken. We hebben die bewaring noodig, niet het minst om de ongeziene wederpartij, die machtiger is dan ons eigen vleesch en de wereld saam. De wederpartij, waar aan Petrus in dezen zelfden Brief herin nert: de duivel, die omgaat als een brie- schende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden (hfdst. 5 8). Maar de bewarende kracht is weer veel sterker dan zonde, wereld en duivel saam. Het is de kracht Gods, waarin wij bewaard worden. Ook deze bewaring bestaat niet in een uitwendige afsluiting, zoodat de verlei dende en verdervende machten ons niet zouden kunnen genaken. Dat ook wel, want Hij die alle dingen in zijn hand heeft, zonder wiens wil zich geen schep sel roeren of bewegen kan, heerscht ook over de verzoekingen waaraan wij bloot staan. En hoevele verzoekingen weert Hij niet van ons, omdat Hij onze zwakheid kent! Maar toch die kracht Gods, waarin wij bewaard worden, omringt ons niet slechts als een muur, neen, ze werkt ook in ons om ons te sterken in de verzoekingen, zoo dat we er doorheen komen. Niet zonder strijd, maar juist onder strijd, in het we- derstaan van alle aanvallen des boozen. Maar de kracht, waardoor we dit doen, is niet de onze, maar Gods kracht, die in ons werkt. Het middel, waardoor we aldus be waard worden, is het geloof. Dat geloof, dat niet is een bronwel in ons, maar de band der gemeenschap aan Christus. Die wondere gave Gods, waardoor wij met Christus op het innigst vereenigd worden, en aan hem vasthouden. Dat geloof, waardoor wij ons op hem verlaten. Zoolang het geloof in Christus maar in u standhoudt, staat gij sterk tegen alles wat u van die eeuwige erfenis in de he melen zou vervreemden. Door dat geloof weet ge de waarde van die erfenis, die voor u is weggelegd, en weet ge ook de onwaarde van wat op aarde daartegenover gesteld wordt. Door dat geloof wijst ge af elke ver zoeking, die u dit hoogste goed zou doen verzaken. Door dat geloof klemt ge u vast aan Gods beloften, aan Christus' verdiensten, waardoor u dat goed ge waarborgd is. Totdat ge eens geraakt tot die vol komen zaligheid, die bereid is om ge openbaard te worden in den laatsten tijd. In Patrimonium lezen wij: Een misgreep De minister van Binnenlandsche zaken heeft een wijziging van de kieswet inge diend; door hem wordt o.a. nu voorge steld om van de verkiesbaarheid voor de lagere organen uit te sluiten de ge salarieerde bestuurders 'van de vak- vereenigingen van overheidspersoneel. Hot is ons onbegrijpelijk hoe de minis ter hiertoe is gekomen. Wij hebben geen enkele redelijken rechtsgrond voor dit voorstel kunnen vinden. Men kan er in komen dat men een ambtenaar, welke in Gemeente-dienst is van de verkies baarheid voor den Raad uitsluit; daar is reden voor, maar voor de uitsluiting van de z.g. vrijgestelden van vakvereeni- gingen van overheidspersoneel is geen enkel rechtsgeldig motief aan te voeren. Natuurlijk is er wel eens één geweest die misbruik van zijn positie heeft ge maakt en niet zitting heeft genomen om het geheele kiezerskorps te vertegen' woordigon, maar zich eigenlijk in hoofd zaak heeft geworpen op de verdediging van de belangen van het overheidsperso neel. Men kan dat betreuren, maar daar om heeft men naar wij mecnen nog niet het recht om dergelijke personen van de verkiesbaarheid uit te sluiten. Logisch geredeneerd zouden er dan meer uitsluitingen moeten volgen; men moet dan de partijen gaan beoordeelen naar de wenschen welke zij voorstaan. Een man als de heer Bruinsma b.v., groot bouwer en huizen exploitant in Amsterdam,,is evenmin vrij in den Am- stcrdamschen Raad. I7ij behartigt ook niet de belangen van het geheel, maar strijdt ook voor een klein deel; dat is ook zuivere belangenpolitiek, zon zouden meerdere gevallen zijn aan te wijzen, maar waarom zouden wij dat doen? De voorbeelden zijn bekend genoeg. Het komt ons trouwens voor, dat uit sluiting van de zoogenaamde gesala rieerde bestuurders van de vakvereeni- gingen van overheidspersoneel schade lijk zal zijn voor onze publieke lichamen; er mogen aan het optreden van meer dan één vrijgestelde een schaduwkant te vin den zijn, aan de andere zijde kan toch meer dan eens op een mooien staat van dienst worden gewezen in het belang van het geheel. En juist in deze tijden, nu de vragen van Icon en arbeidsduur aan de orde. van den dag zijn en zullen blijven, ook in de publieke lichamen, is het in het be lang van do zaak zelf noodig dat des kundigen op dit terrein daar aanwezig zijn. Door uitsluiting zon men de be langen van de publieke lichamen zeker schaden, en onrust scheppen. Dit voorstel komt ons voor een mis greep te zijn: wij hopen dat dit niet wordt aanvaard. Wij lezen in „Het Kompas": Meisjes De wereld heeft groote behoefte aan meisjes, die moeders rechterhand zijn; meisjes, die, na moeder, de kleintjes het hartelijkst kunnen pakken, en die het huiselijk kluwen kunnen ontwarren, als de zaken verkeerd loopen; meisjes, in wie vader zijn troost vindt, omdat zij Duizenden iverden begin dezer week opgeschrikt door de tijding, dat de beroemde Cunera-kerk te Hhenen in brand stond. Gelukkig bleek de ramp niet zoo groot als aanvankelijk werd gevreesd. De toren, die in restauratie is, zie foto links) bleef be houden. Het schip der kerk (zie foto hier onder) liep groote schade op, maar kan hersteld worden. Een man des gebeds Ik vond een man, een man van staal Een man van stalen moed. Een man van onvermengd metaal En toch van vleesch en bloed. Ik vond een man met ijs omschorst. Voor lof en naspraak koel: Maar in het binnenst van zijn borst Vond ik een warm gevoel. Ik vond een man, ten strijd gereed En vaardig toe te slaan. Maar schoon hij van zijn wang niet gleed Zag 'k in zijn oog een traan. Ik vond een man met vrijen nek. Van eed'len geest bezield. Juist kwam hij uit zijn bidvertrek. Hij had voor God geknield. NICOLAAS BEETS. iets méér bezitten dan schoonheid, en op wie de groote broers trotsch zijn, omdat zij iets in zich hebben, dat hooger waar de heeft dan de kunst om te dansen en te schitteren in gezelschap. Meisjes, die haar voeten geen geweld aandoen, en haar gezondheid niet in gevaar brengen door hooge hakken en corsetten; meisjes, die dragen willen wat lief is en goed staat en lachen om hetgeen de mode voorschrijft, wanneer deze dwaas en be lachelijk is. Ook hebben wij goede meis jes noodig meisjes, die lief zijn en liet hart op de tong dragen; onschuldige meisjnc rein en eenvoudig, die minder weten \an zonde en dubbelhartigheid en kwaad op 20 jaar, dan het vrijpostig schoolkind thans maar al te dikwijls als het pas 10 is. Meisjes, die zich toeleggen op sparen en niet op uitgeven; meisjes, die onbaatzuchtig zijn en haar uiterste best doen vreugde en troost te versprei den in het gezin, in plaats van een druk kende last te zijn. Wij hebben behoefte aan meisjes met een hart meisjes vol sympathie en teederheid, die tranen stor ten over de nooden van anderen en wier glimlach haar schoone gedachfen ver raadt. Wij hebben genoeg knappe en geestige meisjes, die in gezelschap schit teren. Geef ons vroolijke gevoelige meis jes, met een warm hart, vriendelijk cn onderhoudend voor hare omgeving en zonder verlangen In de wereld uit te blinken. Met een klein getal van zulke meisjes om ons heen zou het leven voor allen opfrisschen, zooals het warme weer onder invloed der zomerregens. Dr HALL Wij lezen in „Onze Kinderen": Traditie Och, 't is maar traditie! Slechts traditie! En heeft nu traditie eigenlijk we] wezenlijke waarde voor ons volksbestaan? Weg met de traditie! Nieuw bouw, echte, oorspronkelijke nieuwbouw moeten we hebben i«n deze eeuwen van vernieuwing aan alle zijden. Vernieuwing op staatkundig gebied volgens nieuwe lijnen! Wijziging in de maatschappe lijke verhoudingen op de basis van het tegen woordige culttureele leven. Nieuwe banen bewandelen, ook ten aanzien van de opvoeding onzer kinderen, in hun ver houding tot de ouders, tot de overheid, tot elkander, tot de school, tot de kerk. Ziedaar het oordeel van het eene deel der menschheid in onze dagen. Wat is traditie? Een rem voor de ontwikkeling, niets meer. Daartegenover wordt ook een andere stem beluisterd! Velen zweren als 't ware, bij de traditie, Wat de grootouders en ouders deden en doen en zooals ze het deden en doen, is de regel des levens voor ccis geslacht De wijze van bebouwing van den akker, de inrichting van den staat, de oorspronkelijke samenleving moeten, het koste wat het wil, bewaard blijven. Dat is wet en evangelie beide! En zoo ook klinkt de leus naar behoud van de traditie ten aanzien van de vorming der jeugd. Zooals onze voortrekkers en hunne voortrekkers in school onderwijs gaven, zoo alleen was het goed. In elk geval veel beter dan thans. De opvoeding die de ouders en voorouders gtaverr, bh'jve de regel des levens ook im onze dagen. Het oog dient gericht te zijn op behoud der -traditie. We hebben getracht de beide stroomingen iets sdherp te laten spreken, omdat we van meening zijn, dat vele ouders niet den juisten weg weten te bewandelen. Eenerzijds een te scherp ver- oordeelen, anderzijds een te krampachtig vast houden aan de traditie. Wat is eigenlijk traditie? Traditie is datgene, wat ons door het vorige gfeslacht, door de vorige geslachten, is overge geven, is overgeleverd. Traditioneel is „vol gens de overlevering". De kinderen vernamen het van hun vader, en deelden het mede aan hun kinderen. De grootvaders hadden een wi]ze van opvoeding. De herinneringdaaraan werd voortgeplant in de ouders van een volgend geslacht. „Grootmoeder verzorgde haar kinderen zóó enuit piëteit doe ik het evenzoo". Immers die opvoeding, lichamelijk en geestelijk, is gelukt. Onbewust, mogelijk ook wel bewust, dient eigen vorming als voorbeeld ter navol ging. De traditioneele vuurmand voor de jongge borene iis nog in eere. De school met lange banken voor 8 personen heeft nog bijzondere attractie en wekt de meest aangename herin nering. De kleedij, de bescherming van het lichaam., de verzorging van hart en verstand uit vorige jaren was en bleef norm. Zelfs wanneer de hygiëne van den tegen- woordigen tijd het tegendeel bewijst met de feiten, heeft menig vader, heeft menig moeder zeer ernstig bezwaar om maar een duim breed van het oude pad af te wijken. Volgens de overlevering haden onze voor ouders een regel in hun gezin, die thans nog absoluut handhaving eischt. De toestanden mogen zich wijzigen, van die traditie afwijken zou een misdaad zijn. En juist dat star vasthouden aan de traditie geeft in menig gezin een conflict. Ouders dienen zich wel bewust af te vragen of er in derdaad geen wijziging mogelijk is tot verbete ring doe hun kinderen tot heil kan strekken. Ze mogen, teneinde voor verstarring bewaard te blijven bedenken, diat er ook nog een ander woord is dat leiding kan geven bij de opvoe- ding der kinderen n.l. het woord reformatie. Het Calvinisme heeft een reformeerend ka rakter. Wie zich weet aan te passen aan het cul- tureele heden, voorkomt conflicten en is een zegen voor zijn kinderen. Wie ia de vacanbiedagen niet onwrikbaar staat op het standpunt, dat de jongen van 14—16 jaar zijn vrijen tijd moet doorbrengen zooals de ouders dat vroeger deden, die doet goed werk. Zij wisten toen niet van sport, van zwem men, van trekken. Wij zouden zeggen: geeft uw kinderen gele genheid te genieten in de blijde jeugddagen, ze zullen een aangename herinnering achterlaten; wanneer ze zelf tot opvoeden geroepen worden, zal dit grooten invloed hebben. Wijziging van toestanden, brengt mee wijzi ging im de opvoeding. Maaren nu de tegenstelling. Er zijn vian die dingen, die nooit wijziging moeten on dergaan. Dan geldt, dat de traditie niet onge straft geschonden wordt. Daar zijn onverander lijke waarden, daar zijn eeuwige beginselen die toegepast moeten blijven. Gods Woord houdt stand in eeuwigheid. Dan geldt de eisch: bewandelt met uw kin deren de oude paden. Men spreekt van nieuwe menschen, met nieuwe vormen in den nieuwen tijd en worstelt zich los van de traditie. Maar met even veel recht durven we beweren van oude menschen. met oude vormen in den niet veranderden tijd. TWEE HONDERDJARIGEN Begin April van dit jaar, zoo luidt een bericht in L'Eglise Nationale, heeft op zijn lOOsten verjaardag, de Rev. T. Edwards, van Washington, gepreekt. Een dagblad-redacteur, daarbij tegenwoordig, merkt naar aanleiding hiervan het volgende op: „Wanneer ik. op 60-jarigen leeftijd een preek kon houden zóó goed als van dezen 100-jarige, zou 't mij wat waard zijn! Ds. Edwards is Engelschman van geboorte, uit Cornwallis. Zijn vrienden hadden hem aangeraden zittend te spreken, maar hij hield 't staande vol een half uur lang. Daarna ging hij zitten, maar om zich weer op te richten, toen de gemeente het ge- Voor Anker. Voor anker lag het schip. De rustige rivier lag schemer-schoon in schuilend manelicht. Ik was alleen en zette mij aan d'oever neer, en tuurde naar het schip. 'k Zag in de roef een vroolijk lampje branden. Het lag ter vaart gereed, en, kwam de [nieuwe dag, Dan zou het weer de groote stroomen kiezen, Totdat de reis ten einde was gebracht, 't Lag hier voor anker slechts en wachtte [op den wind, en op een schoon getij En toen het maanlicht onder ging, als door [een poort van goud, Toen werd het mij mysterie-vreemd, En leek het mij een droom Ik dacht aan eigen strijd; aan 't ziele- [seheepka klein, dat door de strooming moet van rustelooza [tijden, waar 't haast geen vasten grond voor 't [zoekend anker vindt, En 'k bad: o Heiland, wees mijn Loods, neem 't roer mij uit de handen, stuur Gij mijn schip wanneer de branding [slaat. Wijs mij een ankerplaats waar 'k op Uw [wenk kan wachten, tot eenmaal ook voor mij Uw haven open- [gaat C REDERT. zang: „Mijn Jezus, U heb ik lief!" aanhief, om zclE mee te zingen met alle macht". Een ander 100-jarige is bisschop Isaac Lane, stich ter van het Lane College, een instelling voor de Ne gers, in de stad Jackdon. Tenessee. Hij is zeker de oudste bisschop in de wereld, schrijft de Gcref. Kerk, Lane is 'n neger-methodist. Op zijn lOOsten jaardag verdrongen zich zwarten en blanken om hem geluk te wenschen. Zijn eerste preeken hield hij in den t'j4 waarin hij nog slaaf was. Men stond hem niet toe da school te bezoeken. Maar door eigen oefening leerde hij alles wat hem later deed worden de grootste pae- dagoog van de methodistische Negerkerk. MOEDER Als ik me inspan, om mijne Moeder mij weer voor den geest te halen, zooals ze vroeger was, dan zie ik hare wonder mooie grijze oogen, die steeds dezelfde liefde en goedheid uitstraalden, de moedervlek in haar hals, een beetje lager dan waar een paar kleine haartjes begonnen te krullen; een wit geborduurd kraagje, en die droge, zachte, witte hand. die ik zoo dikwijls kuste en die mij zoo vaak geliefkoosd heeft. Leo Tolstoi, Voor de Vrouw „MEN èPOELE HET LIJF VAN 'T ONDEUGENDE WIJF" Dezer dagen lazen wij hoe een Spaansche sol daat ued de 80-jarige oorlog over de Hollandsche vrouwen van zijn tijd dacht. Zoo was de drank zucht onder de Hollanders algemeen. De moeders gaven den kleintjes, als zij hen neerlegden, met wijn of bier gevulde houten kalebassen in den vorm van een vrouwenborst, en de kinderen zogen daaraan en drenken den wijn als melk. Dit ging zoo door tot zij gespeend werden. Door dezetn fop en hun ingeboren aaid werden de Hollanders aldus behept met de ergerlijke zonde der dronkenschap. De vrouwen behielden er haar verstand bij, al dronken zij eveneens. Zij waren gematigder, en op haar kwam het bestuur van het huis en het gezin neer, en zij leidden de zaken en sloten de overeen komsten af. Hierin waren zij zeer handig en be dreven; weinig mannen waren er die de vrouwen evenaarden in het schrijven, lezen en rekenen, en ook niet in haar kennis der vier talen, die men toen geregeld sprak. De soldaat, een roomsch-katholiek, vertelde o.m De Nederlandsche vrouwen zijn weetgierig, en wel in die mate, dat allen of vrijwel allen uit deze streken, in het bijzonder de vrouwen en de begijntjes, kettersche denkbeelden hebben. Zij le zen gaarne, en daar er nu niemand is die dit belet of eenig toezicht op haar lectuur uitoefent, krijgen zij allerlei kettersche en verboden boeken in han den en lezen die. Deze boeken zijn te geef. en daarom gaan zij naar de boekwinkels, waaT zij ze kosteloos krijgen, want die boeken worden uit Ge neve, Engeland en andere streken naar de Neder landen gezonden, en ketters verspreiden ze oveT het gansche land om hun dwaalleer te verbreiden en te bevestigen. Deze boeken zijn niet van den naam van den schrijver voorzien, en men weet ook niet wie ze heeft uitgegeven. De vrouwen zijn nu echter zoo verblind en tevens zoo weetgierig, dat zij zonder zich van haar dwaalleer bewust te zijn, zich in die boeken verdiepen. De Spanjool vertelt verder dat er in Westpha- len een klooster voor monniken was; de vrouwen hadden hun verblijf op de bovenste verdieping en de monniken woonden gelijkvloers. De monniken nu waren verstokte ketters, maar de vrouwen wa ren stipt in de katholieke leer en zeer standvastig in haar geloof. De monniken wilden duidelijk too- nen, dat zij geen Calvinisten waren, want dit zijn lieden die kerken en heiligenbeelden verbranden, maar Lutheranen, en daartoe bewaarden zij in het klooster een groot aantal relikwieën en lichamen van heiligen. In een andere plaats, die aan den graaf van Bentheim toebehoorde, hoorde hij dat de graaf Calvinist en de abdis van het klooster Luthersch was, terwijl de inwoners van het dorp vrijzinnig waren, en een ieder deed zijn best om de anderen tot zijn denkwijze over te halen. Voornamelijk in Brabant genoten de vrouwen groote voorrechten. De Spaansche schrijver vertelt ervan; Zoo is bijvoorbeeld aan de justitie de toegang ontzegd tot het huis waarin zich een kraamvrouw bevindt die een zoon ter wereld heeft gebracht; is de pasgeborene een meisje, dan heeft de moeder nog grooter voorrechten. Haar huis is dan onaan tastbaar en degene, die gezondigd heeft tegen de wet en in haar huis een toevlucht zoekt, is daar veilig voor de justitie- Dit recht van asyl duurt totdat de vrouw haar eersten kerkgang doet. Om te kennen te geven dat er in een huis een kraam vrouw is, wikkelt mein, als er een jongen is gebo ren, een versierd en gesteven linnen doekje om den deurklopper en als er een meisje is geboren versiert men den deurklopper met een heeïe fijne kanten garneering. Vele vrouwen uit Mechelen en andere steden gaan, als zij den tijd van haar verlossing nabij weten, naar Brabant, opdat haar kinderen aldaar ter wereld komen en de groote vrijheden van dat land deelachtig worden. In sommige provincies der Nederlanden en in enkele streken die er aan grenzen, kastijdt men de verhandelbare vrouwen als de mannen haar niet den baas kunnen blijven. Als straf sluit men haar dan op in een kooi op den uitersten punt van een grooten paal, die men vlak bij den rivier of een diepe plas heeft opgericht. Dit toestel is zoo gemaakt, dat men de kooi in het water kan laten vallen en de vrouw wordt dan doornat. Ver volgens haalt men .haar met kooi en al weer naar boven en laat haar tot viermaal toe in het water plonsen. Vandaar komt de zegswijze die men vaak hoort: men spoele het lijf van het ondeugende wijf. De man zit er bij, en als teekenen van zijn schande, omdat hij zoon doetje is, heeft men hem een vrouwentooisel op het hoofd gezet en spin rokken in de handen gegeven, en men geeft hem nog andere vrouwelijke kenteekenen als een af- schrikwekkend voorbeeld voor mannen die zich l door hun vrouwen laten ringelooren. U ziet lezeressen, dat de Spaansche soldaten indertijd niet enkel gevochten hebben, maar dat ze zich wel degelijk den tijd namen om de Hol* landsche vrouwen te bekijken. Hoe ging alles ruw toe in die jaren! Het drankmisbruik is in den loop der eeuwen sterk afgenomen en de godsdienstige versihillen zijn steeds meer een kwestie geworden die in den geest uitgevochten wordt. En wie kan zich voor stellen dat er op het havenhoofd in Middelharnis een toestel zou staan, dat gebruikt wordt om lastige vrouwen een afstraffing te bezorgen. Neen, wij kunnen ons zeifs zulke ondeugende vrouwen niet meer voorstellen en nog minder mannen, die zich door hun vrouwen laten ringelooren. Voor de Jeugd DE GOUDVISCHJES VAN PRINSES LIA-LEE In het Hemelsche Rijk woonde eens een jonge houthakker, Chin-Cho geheeten. Hij had het heel arm en hoewel hij ijverig werkte, kon hij voor zijn vrouw en kindje toch maar weinig verdienen. Daarom ging hij af en toe visschen. Nu eens wierp hij zijn net uit in de boschbeek, die van de hooge bergen naar omlaag stroomde, en dan weer in den vijver, bij de plaats waar hij hout hakte. Soms verschalkte hij een paar mooie forellen of andere visschen. Eens op een dag echter ving hij in zijn net een vischje, dat hij tevoren nog nooit had gezien. Het had goudkleurige schubbetjes, die in de zon schit terden. Hij besloot het mee naar huis te nemen en omdat het zoo prachtig was, noemde hij het „Goudvisohje". Maar toen hij het wilde opnemen sprak het goudvischje: „Ach, laat me gaan, ik ben de vijver nimf en als je me vrij laat, zal je zeker groot geluk wachten." Toen Chin-Cho hoorde dat het goudvischje de vijvernimf was, liet hij haar vlug weer in het water glijden. Hij dacht veel na over de belofte, die de nimf hem had gedaan en was zeer nieuws gierig, welk groot geluk zij had bedoeld Vele weken later zat Chin-Cho weer eens aan den rand van den vijver, toen hij plotseling een wonderlijk mooie nimf zag. „Chin-Cho," zoo sprak zij, „ik ben de vrijgelaten goudvisch cn ik zal je zeggen, wat je doen moet. Neem twee vischkom^ men, doe er wat zand, rose schelpen en wier in en vul ze dan met helder water. Ik zal je voor iedere kom vijf mooie goudvischjes geven." „Maar waarom?" wilde Chin-Cho welen. „Luister goed," zei de nimf. „In het land aan de rivier woont prinses Lia-Lee. Zij heeft haar heele land gezien en vindt nu, dat er eigenlijk niets nieuiws meer in d€ wereld kan zijn. Dag in dag uit laat zij zich in haar riksja rondrijden, in de hoop, iets moois te ontdekken, iets wat ze nog niet zag. Breng haar de goudvischjes. Ze zal er verrukt over zijn en er al haar vijvers mee willen, bevolken. Je kunt bij mij zooveel vischjes komen halen als je maar wilt en de prinses zal je er zeker rijkelijk voor beloonen." Zooals de nimf had gezegd, gebeurde het ook. Chin-Cho nam zijn bamboestok met de manden, plaatste in iedere mand een vischkom en bracht zoo de vischjes naar het porceleinen paleis vao prinses Lia-Lee. Wat was de prinses verheugd! „Gouden visch- s!" riep ze uit, „neen, die heb ik nog nooit gezien. Ze gaf ze de vrijheid weer in een van haar vijvers en vermaakte zich in het wonderlijk mooie kleurenspel vao zon, water en goudvischjes. Ze droeg Chin-Cho op, al haar vijvers met die vischjes te bevolken en als belooning ontving hij een prachtige, verlakte doos, gevuld met het zui verste goud. Hij bezat nu zooveel, dat hij een keurig bamboe-huisje kon bouwen en bovendien nog heel veel rijst kon planten.-Zoo leefde hij nog vele jaren gelukkig en tevreden. En prinses Lia-Lee? Zij was al even gelukkig. Ze liet sierlijke, glazen lantarentjes bij den vijver plaatsen, zoodat ze ook bij avond stil kor zitten droomen van de wonderen der natuur. Z? was goed en lief voor de vischjes, voederde ze zcif en zorgde, dat het water in de vijvers frisch en h^'der bleef. Ze had nu haar eigen dagtaak. En als ze 's avonds aan den smaragd-groenen viiver zat en keek naar die vlugge en levendige gouden vïsrhjès, beschenen door het teere maanlicht, dan was het, alsof de visschen haar vertelden. dat het geheim van het geluk lag in het scheppen van een c-:qe,i taak en de liefde voor de natuur, die ons altijd weer nieuwe schoonheden openbaart Eeuwen zijn voorbij gegaaa. sedert prinses Lia- Lee leefde, maar ook nu nog vi ,cn wij bij veie Chi neezen een kom met een of meer goud visschen als symbool van schoonheid en geluk.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 5