VOOR VROUW EN KIND
MAAS- EN SCHEL DEBODE
ZATERDAG 8 SEPTEMBER 1934
BEWAARD
WAAROVER WIJ LAZEN
VOORDE
ZONDAG
Tot eene onverderfelijke, en on be-
vlekkelijke en onverwelkelijke erfenis,
die in de hemelen bewaard is voor
u, die in de kracht Gods bewaard
wordt door het geloof tot de zalig
heid, die bereid is, om geopenbaard
te worden in den laatsten tijd.
1 Petrus 1 4 en 5.
De erfenis van Gods heiligen is in de
hemelen bewaard voor hen. En zij wor
den in de kracht Gods bewaard tot de
zaligheid.
Ligt niet in deze dubbele bewaring al
<le vastheid van hun heil en zaligheid? Is
niet door deze dubbele bewaring hun
heil beveiligd tegen elke aanranding?
En is het niet opmerkelijk, dat deze
Brief van den heiligen apostel des Hee-
ren, die vooral gericht is op de levens
praktijk der geloovigen, toch begint met
op deze vastheid en zekerheid te wijzen?
Waarlijk niet om hun zorgelos te maken,
maar integendeel juist om daaraan een
drangreden tot heiligen wandel te ont-
leenen. Een drang, die veel krachtiger
werkt dan alle vreesaanjaging.
Indien maar de zaken, die hier ge
noemd worden, niet tot woorden zonder
inhoud worden verstard.
Zie, hoe de schrijver zich uitput om in
menschelijke worden de gaafheid van het
hemelsche goed ons levendig voor de
oogen te stellen.
Het is een erfenis, en dus een onver
vreemdbaar goed. Die erfenis is onver
derfelijk, zoo geheel anders dan een
aardsch erfgoed, dat door allerlei oor
zaken slinken kan en zelfs te gronde
gaan eer de erfgenaam er het bezit van
krijgt.
Ze is onbevlekkelijk: er kan niet de
minste schade aan worden toegebracht.
Het is een onverwelkelijke erfenis, om
dat ze niet een dood goed is, maar leven
en heerlijkheid bezit.
En deze erfenis is in de hemelen be
waard. Ze is daar gedeponeerd, waar
geen mot of roest verderft, waar geen
dieven doorgraven en stelen.
Zoo is dus deze hemelsche erfenis ob
jectief, dat wil zeggen buiten ons en on
afhankelijk van ons, verzekerd.
Bn de apostel Petrus, die men wel eens
niet ten onrechte heeft genoemd den
apostel der hope, naast Paulns als den
apostel des geloofs en Johannes als dien
der liefde, deze apostel der hope heeft
ihet eerst op de zekerheid van dit gehoop
te goed den nadruk gelegd. De God en
Vader van onzen Heere Jezus Christus
heeft ons wedergeboren tot een levende
hope, door de opstanding van Jezus
Christus uit de dooden, zoo heeft hij
betuigd (vs. 3).
En deze hope is niet alleen levende i n
ons, maar ook het voorwerp onzer hope
is levende. Immers onze hope is geves
tigd op onzen Heere Jezus Christus zelf,
die den dood heeft te niet gedaan, den
dood, die alle hoop afsnijdt. En door zijn
opstanding is het rijkste perspectief ge
opend.
Onze Heere Jezus Christus zelf be
waart die erfenis van eeuwig leven en
eeuwige heerlijkheid. Ze is in hem vast
gehecht. Ze bloeit op uit de kracht zijner
opstanding. Ze is met hem een.
Hij heeft overwonnen. Hij is boven
alle vijandschap van duivel en hel, van
wereld en dood verheven. Hij is onaan
tastbaar. de erfgenaam van alles. En
erfgenaam niet voor zichzelf, maar ten
behoeve van zijn gemeente, die hij ge
kocht heeft met zijn bloed.
Zoo is de erfenis van Gods heiligen,
van Christus' gekochten, bewaard. Niet
achter muren met deuren en grendels,
maar in den levenden en onsterfelijken
Christus, die hun Hoofd is.
Bewaard in de hemelen waar hij is in
de majesteit en heerlijkheid des Vaders.
De hemel, dat ontoegankelijk en veilig
oord, waar de Almachtige zelf buiten
houdt alwat met zijn heiligheid niet in
volmaakte overeenstemming is.
En aan deze objectieve veiligheid van
dit erfgoed sluit zich nu de subjectieve
veiligheid der erfgenamen aan. De zeker
heid van het gehoopte goed maakt ook
het hopen zelf vast en bestendig.
Immers de hemelsche erfenis wordt be
waard voor u. die in de kracht Gods
bewaard wordt tot de zaligheid. Dat de
erfenis zelve vast is, daaraan twijfelt wel
geen enkel kind Gods. Maar het komen
tot die erfenis leidt langs een weg, waar
van afdwalen mogelijk is.
Zooals nu bij een aardsche erfenis een
erfgenaam kan sterven eerdat hij van het
erfgoed bezit heeft kunnen nemen, zoo
dat is de vrees, die Gods kinderen wel
besluipt, zouden wij licht bezwijken
eer wij tot de eenige erve zijn gekomen.
En hiertegen dient de verzekering, dat
ook zij bewaard worden tot die erfenis,
die voor hen bewaard wordt.
Hoezeer hebben wij die bewaring
noodig.
Tegenover ons zelf, om de velerlei af
wijking, waartoe wij van nature nog
maar al te zeer geneigd zijn. Ook omdat
we zoo licht naar het tegenwoordige
grijpen en het toekomende prijsgeven.
We hebben die bewaring noodig, om
dat we leven in een wereld, die alleen
voor het tegenwoordige leeft, en wij zoo
licht door haar zuigkracht worden mee
getrokken.
We hebben die bewaring noodig, niet
het minst om de ongeziene wederpartij,
die machtiger is dan ons eigen vleesch en
de wereld saam. De wederpartij, waar
aan Petrus in dezen zelfden Brief herin
nert: de duivel, die omgaat als een brie-
schende leeuw, zoekende wien hij zou
mogen verslinden (hfdst. 5 8).
Maar de bewarende kracht is weer
veel sterker dan zonde, wereld en duivel
saam. Het is de kracht Gods, waarin
wij bewaard worden.
Ook deze bewaring bestaat niet in een
uitwendige afsluiting, zoodat de verlei
dende en verdervende machten ons niet
zouden kunnen genaken. Dat ook wel,
want Hij die alle dingen in zijn hand
heeft, zonder wiens wil zich geen schep
sel roeren of bewegen kan, heerscht ook
over de verzoekingen waaraan wij bloot
staan. En hoevele verzoekingen weert Hij
niet van ons, omdat Hij onze zwakheid
kent!
Maar toch die kracht Gods, waarin wij
bewaard worden, omringt ons niet slechts
als een muur, neen, ze werkt ook in ons
om ons te sterken in de verzoekingen, zoo
dat we er doorheen komen. Niet zonder
strijd, maar juist onder strijd, in het we-
derstaan van alle aanvallen des boozen.
Maar de kracht, waardoor we dit doen,
is niet de onze, maar Gods kracht, die in
ons werkt.
Het middel, waardoor we aldus be
waard worden, is het geloof. Dat geloof,
dat niet is een bronwel in ons, maar de
band der gemeenschap aan Christus. Die
wondere gave Gods, waardoor wij met
Christus op het innigst vereenigd worden,
en aan hem vasthouden. Dat geloof,
waardoor wij ons op hem verlaten.
Zoolang het geloof in Christus maar in
u standhoudt, staat gij sterk tegen alles
wat u van die eeuwige erfenis in de he
melen zou vervreemden.
Door dat geloof weet ge de waarde
van die erfenis, die voor u is weggelegd,
en weet ge ook de onwaarde van wat op
aarde daartegenover gesteld wordt.
Door dat geloof wijst ge af elke ver
zoeking, die u dit hoogste goed zou doen
verzaken. Door dat geloof klemt ge u
vast aan Gods beloften, aan Christus'
verdiensten, waardoor u dat goed ge
waarborgd is.
Totdat ge eens geraakt tot die vol
komen zaligheid, die bereid is om ge
openbaard te worden in den laatsten tijd.
In Patrimonium lezen wij:
Een misgreep
De minister van Binnenlandsche zaken
heeft een wijziging van de kieswet inge
diend; door hem wordt o.a. nu voorge
steld om van de verkiesbaarheid voor
de lagere organen uit te sluiten de ge
salarieerde bestuurders 'van de vak-
vereenigingen van overheidspersoneel.
Hot is ons onbegrijpelijk hoe de minis
ter hiertoe is gekomen. Wij hebben geen
enkele redelijken rechtsgrond voor dit
voorstel kunnen vinden. Men kan er in
komen dat men een ambtenaar, welke
in Gemeente-dienst is van de verkies
baarheid voor den Raad uitsluit; daar
is reden voor, maar voor de uitsluiting
van de z.g. vrijgestelden van vakvereeni-
gingen van overheidspersoneel is geen
enkel rechtsgeldig motief aan te voeren.
Natuurlijk is er wel eens één geweest
die misbruik van zijn positie heeft ge
maakt en niet zitting heeft genomen om
het geheele kiezerskorps te vertegen'
woordigon, maar zich eigenlijk in hoofd
zaak heeft geworpen op de verdediging
van de belangen van het overheidsperso
neel. Men kan dat betreuren, maar daar
om heeft men naar wij mecnen nog niet
het recht om dergelijke personen van de
verkiesbaarheid uit te sluiten.
Logisch geredeneerd zouden er dan
meer uitsluitingen moeten volgen; men
moet dan de partijen gaan beoordeelen
naar de wenschen welke zij voorstaan.
Een man als de heer Bruinsma b.v.,
groot bouwer en huizen exploitant in
Amsterdam,,is evenmin vrij in den Am-
stcrdamschen Raad. I7ij behartigt ook
niet de belangen van het geheel, maar
strijdt ook voor een klein deel; dat is ook
zuivere belangenpolitiek, zon zouden
meerdere gevallen zijn aan te wijzen,
maar waarom zouden wij dat doen? De
voorbeelden zijn bekend genoeg.
Het komt ons trouwens voor, dat uit
sluiting van de zoogenaamde gesala
rieerde bestuurders van de vakvereeni-
gingen van overheidspersoneel schade
lijk zal zijn voor onze publieke lichamen;
er mogen aan het optreden van meer dan
één vrijgestelde een schaduwkant te vin
den zijn, aan de andere zijde kan toch
meer dan eens op een mooien staat van
dienst worden gewezen in het belang
van het geheel.
En juist in deze tijden, nu de vragen
van Icon en arbeidsduur aan de orde. van
den dag zijn en zullen blijven, ook in
de publieke lichamen, is het in het be
lang van do zaak zelf noodig dat des
kundigen op dit terrein daar aanwezig
zijn. Door uitsluiting zon men de be
langen van de publieke lichamen zeker
schaden, en onrust scheppen.
Dit voorstel komt ons voor een mis
greep te zijn: wij hopen dat dit niet
wordt aanvaard.
Wij lezen in „Het Kompas":
Meisjes
De wereld heeft groote behoefte aan
meisjes, die moeders rechterhand zijn;
meisjes, die, na moeder, de kleintjes het
hartelijkst kunnen pakken, en die het
huiselijk kluwen kunnen ontwarren, als
de zaken verkeerd loopen; meisjes, in
wie vader zijn troost vindt, omdat zij
Duizenden iverden begin dezer week opgeschrikt door de tijding, dat de beroemde
Cunera-kerk te Hhenen in brand stond. Gelukkig bleek de ramp niet zoo groot als
aanvankelijk werd gevreesd. De toren, die in restauratie is, zie foto links) bleef be
houden. Het schip der kerk (zie foto hier onder) liep groote schade op, maar kan
hersteld worden.
Een man des gebeds
Ik vond een man, een man van staal
Een man van stalen moed.
Een man van onvermengd metaal
En toch van vleesch en bloed.
Ik vond een man met ijs omschorst.
Voor lof en naspraak koel:
Maar in het binnenst van zijn borst
Vond ik een warm gevoel.
Ik vond een man, ten strijd gereed
En vaardig toe te slaan.
Maar schoon hij van zijn wang niet gleed
Zag 'k in zijn oog een traan.
Ik vond een man met vrijen nek.
Van eed'len geest bezield.
Juist kwam hij uit zijn bidvertrek.
Hij had voor God geknield.
NICOLAAS BEETS.
iets méér bezitten dan schoonheid, en op
wie de groote broers trotsch zijn, omdat
zij iets in zich hebben, dat hooger waar
de heeft dan de kunst om te dansen en
te schitteren in gezelschap. Meisjes, die
haar voeten geen geweld aandoen, en
haar gezondheid niet in gevaar brengen
door hooge hakken en corsetten; meisjes,
die dragen willen wat lief is en goed
staat en lachen om hetgeen de mode
voorschrijft, wanneer deze dwaas en be
lachelijk is. Ook hebben wij goede meis
jes noodig meisjes, die lief zijn en liet
hart op de tong dragen; onschuldige
meisjnc rein en eenvoudig, die minder
weten \an zonde en dubbelhartigheid en
kwaad op 20 jaar, dan het vrijpostig
schoolkind thans maar al te dikwijls als
het pas 10 is. Meisjes, die zich toeleggen
op sparen en niet op uitgeven; meisjes,
die onbaatzuchtig zijn en haar uiterste
best doen vreugde en troost te versprei
den in het gezin, in plaats van een druk
kende last te zijn. Wij hebben behoefte
aan meisjes met een hart meisjes vol
sympathie en teederheid, die tranen stor
ten over de nooden van anderen en wier
glimlach haar schoone gedachfen ver
raadt. Wij hebben genoeg knappe en
geestige meisjes, die in gezelschap schit
teren. Geef ons vroolijke gevoelige meis
jes, met een warm hart, vriendelijk cn
onderhoudend voor hare omgeving en
zonder verlangen In de wereld uit te
blinken. Met een klein getal van zulke
meisjes om ons heen zou het leven voor
allen opfrisschen, zooals het warme weer
onder invloed der zomerregens.
Dr HALL
Wij lezen in „Onze Kinderen":
Traditie
Och, 't is maar traditie! Slechts traditie!
En heeft nu traditie eigenlijk we] wezenlijke
waarde voor ons volksbestaan?
Weg met de traditie! Nieuw bouw, echte,
oorspronkelijke nieuwbouw moeten we hebben
i«n deze eeuwen van vernieuwing aan alle
zijden.
Vernieuwing op staatkundig gebied volgens
nieuwe lijnen! Wijziging in de maatschappe
lijke verhoudingen op de basis van het tegen
woordige culttureele leven.
Nieuwe banen bewandelen, ook ten aanzien
van de opvoeding onzer kinderen, in hun ver
houding tot de ouders, tot de overheid, tot
elkander, tot de school, tot de kerk.
Ziedaar het oordeel van het eene deel der
menschheid in onze dagen. Wat is traditie?
Een rem voor de ontwikkeling, niets meer.
Daartegenover wordt ook een andere stem
beluisterd!
Velen zweren als 't ware, bij de traditie,
Wat de grootouders en ouders deden en doen
en zooals ze het deden en doen, is de regel des
levens voor ccis geslacht
De wijze van bebouwing van den akker, de
inrichting van den staat, de oorspronkelijke
samenleving moeten, het koste wat het wil,
bewaard blijven.
Dat is wet en evangelie beide!
En zoo ook klinkt de leus naar behoud van
de traditie ten aanzien van de vorming der
jeugd. Zooals onze voortrekkers en hunne
voortrekkers in school onderwijs gaven, zoo
alleen was het goed. In elk geval veel beter
dan thans.
De opvoeding die de ouders en voorouders
gtaverr, bh'jve de regel des levens ook im onze
dagen.
Het oog dient gericht te zijn op behoud der
-traditie.
We hebben getracht de beide stroomingen iets
sdherp te laten spreken, omdat we van meening
zijn, dat vele ouders niet den juisten weg weten
te bewandelen. Eenerzijds een te scherp ver-
oordeelen, anderzijds een te krampachtig vast
houden aan de traditie.
Wat is eigenlijk traditie?
Traditie is datgene, wat ons door het vorige
gfeslacht, door de vorige geslachten, is overge
geven, is overgeleverd. Traditioneel is „vol
gens de overlevering".
De kinderen vernamen het van hun vader,
en deelden het mede aan hun kinderen. De
grootvaders hadden een wi]ze van opvoeding.
De herinneringdaaraan werd voortgeplant in
de ouders van een volgend geslacht.
„Grootmoeder verzorgde haar kinderen zóó
enuit piëteit doe ik het evenzoo". Immers
die opvoeding, lichamelijk en geestelijk, is
gelukt. Onbewust, mogelijk ook wel bewust,
dient eigen vorming als voorbeeld ter navol
ging.
De traditioneele vuurmand voor de jongge
borene iis nog in eere. De school met lange
banken voor 8 personen heeft nog bijzondere
attractie en wekt de meest aangename herin
nering. De kleedij, de bescherming van het
lichaam., de verzorging van hart en verstand uit
vorige jaren was en bleef norm.
Zelfs wanneer de hygiëne van den tegen-
woordigen tijd het tegendeel bewijst met de
feiten, heeft menig vader, heeft menig moeder
zeer ernstig bezwaar om maar een duim breed
van het oude pad af te wijken.
Volgens de overlevering haden onze voor
ouders een regel in hun gezin, die thans nog
absoluut handhaving eischt. De toestanden
mogen zich wijzigen, van die traditie afwijken
zou een misdaad zijn.
En juist dat star vasthouden aan de traditie
geeft in menig gezin een conflict. Ouders
dienen zich wel bewust af te vragen of er in
derdaad geen wijziging mogelijk is tot verbete
ring doe hun kinderen tot heil kan strekken.
Ze mogen, teneinde voor verstarring bewaard
te blijven bedenken, diat er ook nog een ander
woord is dat leiding kan geven bij de opvoe-
ding der kinderen n.l. het woord reformatie.
Het Calvinisme heeft een reformeerend ka
rakter.
Wie zich weet aan te passen aan het cul-
tureele heden, voorkomt conflicten en is een
zegen voor zijn kinderen.
Wie ia de vacanbiedagen niet onwrikbaar
staat op het standpunt, dat de jongen van
14—16 jaar zijn vrijen tijd moet doorbrengen
zooals de ouders dat vroeger deden, die doet
goed werk.
Zij wisten toen niet van sport, van zwem
men, van trekken.
Wij zouden zeggen: geeft uw kinderen gele
genheid te genieten in de blijde jeugddagen, ze
zullen een aangename herinnering achterlaten;
wanneer ze zelf tot opvoeden geroepen worden,
zal dit grooten invloed hebben.
Wijziging van toestanden, brengt mee wijzi
ging im de opvoeding.
Maaren nu de tegenstelling. Er zijn
vian die dingen, die nooit wijziging moeten on
dergaan. Dan geldt, dat de traditie niet onge
straft geschonden wordt. Daar zijn onverander
lijke waarden, daar zijn eeuwige beginselen die
toegepast moeten blijven. Gods Woord houdt
stand in eeuwigheid.
Dan geldt de eisch: bewandelt met uw kin
deren de oude paden.
Men spreekt van nieuwe menschen, met
nieuwe vormen in den nieuwen tijd en worstelt
zich los van de traditie.
Maar met even veel recht durven we beweren
van oude menschen. met oude vormen in den
niet veranderden tijd.
TWEE HONDERDJARIGEN
Begin April van dit jaar, zoo luidt een bericht in
L'Eglise Nationale, heeft op zijn lOOsten verjaardag,
de Rev. T. Edwards, van Washington, gepreekt.
Een dagblad-redacteur, daarbij tegenwoordig, merkt
naar aanleiding hiervan het volgende op: „Wanneer
ik. op 60-jarigen leeftijd een preek kon houden zóó
goed als van dezen 100-jarige, zou 't mij wat waard
zijn! Ds. Edwards is Engelschman van geboorte, uit
Cornwallis. Zijn vrienden hadden hem aangeraden
zittend te spreken, maar hij hield 't staande vol
een half uur lang. Daarna ging hij zitten, maar om
zich weer op te richten, toen de gemeente het ge-
Voor Anker.
Voor anker lag het schip. De rustige rivier
lag schemer-schoon in schuilend manelicht.
Ik was alleen en zette mij aan d'oever neer,
en tuurde naar het schip.
'k Zag in de roef een vroolijk lampje branden.
Het lag ter vaart gereed, en, kwam de
[nieuwe dag,
Dan zou het weer de groote stroomen kiezen,
Totdat de reis ten einde was gebracht,
't Lag hier voor anker slechts en wachtte
[op den wind,
en op een schoon getij
En toen het maanlicht onder ging, als door
[een poort van goud,
Toen werd het mij mysterie-vreemd,
En leek het mij een droom
Ik dacht aan eigen strijd; aan 't ziele-
[seheepka klein,
dat door de strooming moet van rustelooza
[tijden,
waar 't haast geen vasten grond voor 't
[zoekend anker vindt,
En 'k bad: o Heiland, wees mijn Loods,
neem 't roer mij uit de handen,
stuur Gij mijn schip wanneer de branding
[slaat.
Wijs mij een ankerplaats waar 'k op Uw
[wenk kan wachten,
tot eenmaal ook voor mij Uw haven open-
[gaat
C REDERT.
zang: „Mijn Jezus, U heb ik lief!" aanhief, om zclE
mee te zingen met alle macht".
Een ander 100-jarige is bisschop Isaac Lane, stich
ter van het Lane College, een instelling voor de Ne
gers, in de stad Jackdon. Tenessee. Hij is zeker de
oudste bisschop in de wereld, schrijft de Gcref. Kerk,
Lane is 'n neger-methodist. Op zijn lOOsten jaardag
verdrongen zich zwarten en blanken om hem geluk
te wenschen. Zijn eerste preeken hield hij in den t'j4
waarin hij nog slaaf was. Men stond hem niet toe da
school te bezoeken. Maar door eigen oefening leerde
hij alles wat hem later deed worden de grootste pae-
dagoog van de methodistische Negerkerk.
MOEDER
Als ik me inspan, om mijne Moeder mij weer
voor den geest te halen, zooals ze vroeger was,
dan zie ik hare wonder mooie grijze oogen, die
steeds dezelfde liefde en goedheid uitstraalden, de
moedervlek in haar hals, een beetje lager dan
waar een paar kleine haartjes begonnen te krullen;
een wit geborduurd kraagje, en die droge, zachte,
witte hand. die ik zoo dikwijls kuste en die mij
zoo vaak geliefkoosd heeft. Leo Tolstoi,
Voor de Vrouw
„MEN èPOELE HET LIJF VAN
'T ONDEUGENDE WIJF"
Dezer dagen lazen wij hoe een Spaansche sol
daat ued de 80-jarige oorlog over de Hollandsche
vrouwen van zijn tijd dacht. Zoo was de drank
zucht onder de Hollanders algemeen. De moeders
gaven den kleintjes, als zij hen neerlegden, met wijn
of bier gevulde houten kalebassen in den vorm
van een vrouwenborst, en de kinderen zogen
daaraan en drenken den wijn als melk. Dit ging
zoo door tot zij gespeend werden. Door dezetn fop
en hun ingeboren aaid werden de Hollanders aldus
behept met de ergerlijke zonde der dronkenschap.
De vrouwen behielden er haar verstand bij, al
dronken zij eveneens. Zij waren gematigder, en op
haar kwam het bestuur van het huis en het gezin
neer, en zij leidden de zaken en sloten de overeen
komsten af. Hierin waren zij zeer handig en be
dreven; weinig mannen waren er die de vrouwen
evenaarden in het schrijven, lezen en rekenen, en
ook niet in haar kennis der vier talen, die men toen
geregeld sprak.
De soldaat, een roomsch-katholiek, vertelde
o.m De Nederlandsche vrouwen zijn weetgierig,
en wel in die mate, dat allen of vrijwel allen uit
deze streken, in het bijzonder de vrouwen en de
begijntjes, kettersche denkbeelden hebben. Zij le
zen gaarne, en daar er nu niemand is die dit belet
of eenig toezicht op haar lectuur uitoefent, krijgen
zij allerlei kettersche en verboden boeken in han
den en lezen die. Deze boeken zijn te geef. en
daarom gaan zij naar de boekwinkels, waaT zij ze
kosteloos krijgen, want die boeken worden uit Ge
neve, Engeland en andere streken naar de Neder
landen gezonden, en ketters verspreiden ze oveT
het gansche land om hun dwaalleer te verbreiden
en te bevestigen. Deze boeken zijn niet van den
naam van den schrijver voorzien, en men weet ook
niet wie ze heeft uitgegeven. De vrouwen zijn nu
echter zoo verblind en tevens zoo weetgierig, dat
zij zonder zich van haar dwaalleer bewust te zijn,
zich in die boeken verdiepen.
De Spanjool vertelt verder dat er in Westpha-
len een klooster voor monniken was; de vrouwen
hadden hun verblijf op de bovenste verdieping en
de monniken woonden gelijkvloers. De monniken
nu waren verstokte ketters, maar de vrouwen wa
ren stipt in de katholieke leer en zeer standvastig
in haar geloof. De monniken wilden duidelijk too-
nen, dat zij geen Calvinisten waren, want dit zijn
lieden die kerken en heiligenbeelden verbranden,
maar Lutheranen, en daartoe bewaarden zij in het
klooster een groot aantal relikwieën en lichamen
van heiligen. In een andere plaats, die aan den
graaf van Bentheim toebehoorde, hoorde hij dat
de graaf Calvinist en de abdis van het klooster
Luthersch was, terwijl de inwoners van het dorp
vrijzinnig waren, en een ieder deed zijn best om
de anderen tot zijn denkwijze over te halen.
Voornamelijk in Brabant genoten de vrouwen
groote voorrechten. De Spaansche schrijver vertelt
ervan;
Zoo is bijvoorbeeld aan de justitie de toegang
ontzegd tot het huis waarin zich een kraamvrouw
bevindt die een zoon ter wereld heeft gebracht; is
de pasgeborene een meisje, dan heeft de moeder
nog grooter voorrechten. Haar huis is dan onaan
tastbaar en degene, die gezondigd heeft tegen de
wet en in haar huis een toevlucht zoekt, is daar
veilig voor de justitie- Dit recht van asyl duurt
totdat de vrouw haar eersten kerkgang doet. Om
te kennen te geven dat er in een huis een kraam
vrouw is, wikkelt mein, als er een jongen is gebo
ren, een versierd en gesteven linnen doekje om
den deurklopper en als er een meisje is geboren
versiert men den deurklopper met een heeïe fijne
kanten garneering.
Vele vrouwen uit Mechelen en andere steden
gaan, als zij den tijd van haar verlossing nabij
weten, naar Brabant, opdat haar kinderen aldaar
ter wereld komen en de groote vrijheden van dat
land deelachtig worden.
In sommige provincies der Nederlanden en in
enkele streken die er aan grenzen, kastijdt men
de verhandelbare vrouwen als de mannen haar
niet den baas kunnen blijven. Als straf sluit men
haar dan op in een kooi op den uitersten punt
van een grooten paal, die men vlak bij den rivier
of een diepe plas heeft opgericht. Dit toestel is
zoo gemaakt, dat men de kooi in het water kan
laten vallen en de vrouw wordt dan doornat. Ver
volgens haalt men .haar met kooi en al weer naar
boven en laat haar tot viermaal toe in het water
plonsen. Vandaar komt de zegswijze die men vaak
hoort: men spoele het lijf van het ondeugende wijf.
De man zit er bij, en als teekenen van zijn
schande, omdat hij zoon doetje is, heeft men hem
een vrouwentooisel op het hoofd gezet en spin
rokken in de handen gegeven, en men geeft hem
nog andere vrouwelijke kenteekenen als een af-
schrikwekkend voorbeeld voor mannen die zich
l door hun vrouwen laten ringelooren.
U ziet lezeressen, dat de Spaansche soldaten
indertijd niet enkel gevochten hebben, maar dat
ze zich wel degelijk den tijd namen om de Hol*
landsche vrouwen te bekijken.
Hoe ging alles ruw toe in die jaren!
Het drankmisbruik is in den loop der eeuwen
sterk afgenomen en de godsdienstige versihillen
zijn steeds meer een kwestie geworden die in den
geest uitgevochten wordt. En wie kan zich voor
stellen dat er op het havenhoofd in Middelharnis
een toestel zou staan, dat gebruikt wordt om
lastige vrouwen een afstraffing te bezorgen. Neen,
wij kunnen ons zeifs zulke ondeugende vrouwen
niet meer voorstellen en nog minder mannen, die
zich door hun vrouwen laten ringelooren.
Voor de Jeugd
DE GOUDVISCHJES VAN PRINSES LIA-LEE
In het Hemelsche Rijk woonde eens een jonge
houthakker, Chin-Cho geheeten. Hij had het heel
arm en hoewel hij ijverig werkte, kon hij voor zijn
vrouw en kindje toch maar weinig verdienen.
Daarom ging hij af en toe visschen. Nu eens
wierp hij zijn net uit in de boschbeek, die van de
hooge bergen naar omlaag stroomde, en dan weer
in den vijver, bij de plaats waar hij hout hakte.
Soms verschalkte hij een paar mooie forellen of
andere visschen.
Eens op een dag echter ving hij in zijn net een
vischje, dat hij tevoren nog nooit had gezien. Het
had goudkleurige schubbetjes, die in de zon schit
terden. Hij besloot het mee naar huis te nemen
en omdat het zoo prachtig was, noemde hij het
„Goudvisohje".
Maar toen hij het wilde opnemen sprak het
goudvischje: „Ach, laat me gaan, ik ben de vijver
nimf en als je me vrij laat, zal je zeker groot geluk
wachten."
Toen Chin-Cho hoorde dat het goudvischje de
vijvernimf was, liet hij haar vlug weer in het
water glijden. Hij dacht veel na over de belofte,
die de nimf hem had gedaan en was zeer nieuws
gierig, welk groot geluk zij had bedoeld
Vele weken later zat Chin-Cho weer eens aan
den rand van den vijver, toen hij plotseling een
wonderlijk mooie nimf zag. „Chin-Cho," zoo sprak
zij, „ik ben de vrijgelaten goudvisch cn ik zal je
zeggen, wat je doen moet. Neem twee vischkom^
men, doe er wat zand, rose schelpen en wier in
en vul ze dan met helder water. Ik zal je voor
iedere kom vijf mooie goudvischjes geven."
„Maar waarom?" wilde Chin-Cho welen.
„Luister goed," zei de nimf. „In het land aan
de rivier woont prinses Lia-Lee. Zij heeft haar
heele land gezien en vindt nu, dat er eigenlijk niets
nieuiws meer in d€ wereld kan zijn. Dag in dag
uit laat zij zich in haar riksja rondrijden, in de
hoop, iets moois te ontdekken, iets wat ze nog
niet zag. Breng haar de goudvischjes. Ze zal er
verrukt over zijn en er al haar vijvers mee willen,
bevolken. Je kunt bij mij zooveel vischjes komen
halen als je maar wilt en de prinses zal je er
zeker rijkelijk voor beloonen."
Zooals de nimf had gezegd, gebeurde het ook.
Chin-Cho nam zijn bamboestok met de manden,
plaatste in iedere mand een vischkom en bracht
zoo de vischjes naar het porceleinen paleis vao
prinses Lia-Lee.
Wat was de prinses verheugd! „Gouden visch-
s!" riep ze uit, „neen, die heb ik nog nooit
gezien. Ze gaf ze de vrijheid weer in een van
haar vijvers en vermaakte zich in het wonderlijk
mooie kleurenspel vao zon, water en goudvischjes.
Ze droeg Chin-Cho op, al haar vijvers met die
vischjes te bevolken en als belooning ontving hij
een prachtige, verlakte doos, gevuld met het zui
verste goud. Hij bezat nu zooveel, dat hij een
keurig bamboe-huisje kon bouwen en bovendien
nog heel veel rijst kon planten.-Zoo leefde hij nog
vele jaren gelukkig en tevreden.
En prinses Lia-Lee? Zij was al even gelukkig.
Ze liet sierlijke, glazen lantarentjes bij den vijver
plaatsen, zoodat ze ook bij avond stil kor zitten
droomen van de wonderen der natuur. Z? was
goed en lief voor de vischjes, voederde ze zcif en
zorgde, dat het water in de vijvers frisch en h^'der
bleef. Ze had nu haar eigen dagtaak. En als ze
's avonds aan den smaragd-groenen viiver zat en
keek naar die vlugge en levendige gouden vïsrhjès,
beschenen door het teere maanlicht, dan was het,
alsof de visschen haar vertelden. dat het geheim
van het geluk lag in het scheppen van een c-:qe,i
taak en de liefde voor de natuur, die ons altijd
weer nieuwe schoonheden openbaart
Eeuwen zijn voorbij gegaaa. sedert prinses Lia-
Lee leefde, maar ook nu nog vi ,cn wij bij veie
Chi neezen een kom met een of meer goud visschen
als symbool van schoonheid en geluk.