mir.M MAAS EN SCHELDEBODE ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1934 „DE TROOST DES GELOOFS" WAAROVER WIJ LAZEN EEN GEBROKEN HART VOORDE „Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijne tranen in Uwe flesch; zijn zij niet in Uw register? Dan zullen mijne vijanden achter waarts keeren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is" Geeft David met de woorden; „Gij hebt mijn omzwerven geteld" de zalige rust te kennen, die het geloof hem schenkt, in wat hij verder zegt, maakt hij gewag van den dierbaren troost des geloofs: ,,L e mijne tranen in Uwe flesch; zijn zij niet in Uw register? Deze woorden bevatten een bede en ook een vraag, die de beteekenis heeft van een verzekering. Bij flesch hebben we hier te denken aan een opgeblazen dierenhuid, waarin in het Oosten drank en olie, of ook wel kostbaarheden werden bewaard Nu wordt ons de zin van deze uitdruk king duidelijk; „Laten mijne tranen, o God, door U kostelijk worden geacht. Leg Gij ze in de flesch Uwer alwetend heid. Gedenk mijn leed en zie, wie mij dat aandoen. Treed Gij alzoo op als mijn Vriend en Rechter". Zóó is de bede, die David in prangenden nood en nijpenden druik, in leed en kommer, tot Zijn God in den hemel opzendt. En bij wijze van ver zekering voegt hij er dan vragend aan toe: „Zijn zij niet in Uw register?" waar mee David in de verzekerde taal des geloofs uitspreekt, dat de Heere al zijn tranen in Zijn register, in Zijn gedenk boek heeft opgeteekend en dat de Heere alzoo geen ledig toeschouwer is van Davids moeilijke levensomstandigheden en van zijn diepe drukwegen, maar daarin deelt met hartelijk medeleven. Hoe blijkt daaruit, dat Davids geloof in Gods aan biddelijke Leiding, ook al gaat 't door diepe dalen van miskenning en ramp spoed, geen onvruchtbaar geloof is. En dat is het, wat David niet alleen maar rust geeft op zijn zwerftochten, maar ook t r o o s t in al zijn smarten. Dierbare troost des geloofs! Hier zien we, wat het geloof vermag, welk nut en profijt het heeft in het leven van den oprechten Christen, die belijdt, dat geen haar van zijn hoofd gekrenkt zal worden buiten den wil Zijns hemelschzn Vaders. O, het had al den schijn, alsof die David van God en menschen verlaten was. Het leek wel als had God hem aan zijn vele en machtige vijanden prijsgege ven en waarhenen David het oog ook richtte, overal zag hij de aangezichten van haters en verraders, die het op zijn onder gang hadden toegelegd. En dat was natuurlijk voor David een oorzaak van groote smart. Want David was wel een held, die tienduizenden niet vreesde, maar toch een mensch, met menschelijk gevoel. Zijn hart was als zijn harp, die bij de minste aan raking heerlijk kon jubelen, maar ook zoo innig teeder, zoo diep gevoelig kon klagen. David kon hartelijk liefhebben en hij had zijn land en zijn volk zoo lief en zijn God zoo lief! En in de ware liefde is ook de diepte der smart. Maar in die diepe smart der liefde was 't hem zulk een krachtige vertroosting, dat er Eén was die daarin medeleefde en medeleed en voor wien hij zijn boordevolle hart onge dwongen mocht uitstorten; die hem wel in een kleinen oogenblik scheen te verlaten, maar Die zich toch met eeuwige goede- tierenheden over hem ontfemde. En die zoete troost des geloofs was hem de zachte balsem voor zijn gewonde hart. Mogen we eens vragen, wordt daar mede niet eenigermate ook uw beeld ge- teekend, mijn broeder of zuster, die door het geloof Christus zijt ingeplant, dat het U is, in sommige tijden, alsof Ge geheel alleen staat en ook Uw God en Vader in den hemel U schijnt te vergeten; dat het U is, alsof het artikel van de gemeenschap der heiligen uit uw geloofsbelijdenis is geschrapt; dat Ge zijt als een eenzame musch op het dak, als een roerdomp in de woestijn en dat het is, alsof er een ijskorst om Uw lijf zal vriezen? Maar, door wien Ge in die troostelooze tijden van uw leven ook zijt verlaten, door Uwen God en Vader in den hemel toch niet. Integendeel. Hij wendt zich tot U met Zijn genade en gunst in Christus Jezus, Uwen Middelaar en Verlosser. Hij keert tot U in. Hij spreekt door Zijn hei ligen Geest tot Uw hart woorden van zoete en zalige vertroosting. Hij doet de ijskorst van uw hart smelten. Gij schaamt U over Uw ongeloof, Gij gevoelt U be schuldigd over Uw twijfelmoedigheid en met David gunt de Heere U voor het luisterend oor van Uwen God te klagen; „Leg Mijne tranen in Uwe Flesch, zijn zij niet in Uw register". En ook dan ont vangt gij den troost des geloofs, die David als zulk een zachten balsem mocht ge nieten. Slaan of niet slaan? Dat. is een vraag waar heel wat ouders telkens voor komen te staan. Daarom zullen ze gaarne lezen, wat de heer v. d Hoven van Genderen over dit on derwerp schrijft in „Onze Kinderen". Slaan of niet slaan? Wat denken de kinderen er zélf van? Wij, opvoeders van <Je nieuwere tijd, heb ben uitgevonden, dat je een kind niet slaan moet. Eigenlijk niet slaan mag. En dat weten de kinderen maar al te best. Ze worden thuis niet geslagen en op school mag het heelemaal niet. De onderwij zer mag ze niet aanraken! De menschen denken, maar dat hebben ze heelemaal mis, dat het een wettel ij k voorschrift is. lin sommigen zeggen, dat ook aan hun kroost. Wat ook nog dom is. Salomo had er andere ideeën over. Hij vond, dut de roede een gepast tuchtmiddel was. Niet een draai om do ooren, daar heeft hij nooit over gesproken. Maar de roede, een stok van bepaalde afmetingen, die vader o: moeder met. een bepaald doel, in een be paalde. stemming en in zéér bepaalde geval len ten behoeve van het welzijn van hun kind niet ten behoeve van hun eigen zucht tot vergelding en wraak mochten gebruiken. „Wijzere" menschen hebben dat afge schaft! En dat valt niet te verwonderen, want het is gebleken, dat er maai' weinig menschen waren, die verstandig met de roede konden omgaan. Vele opvoeders deden er meer kwaad dan goed mee. Misschien wel de meeste. Maar is nu „slaan" heelemaal verkeerd, in principe af te keuren? Is liet een tuchtmiddel, dat altijd averechts werkt? Gaat het tegen het rechtsbesef van het kind in? Integendeel. Een aardige opmedking daarover ontdekte ik laatst in een stukje van Kleerekooper, de Oproerige Krabbelaar uit Het Volk. Ja, die kan af en toe ook eclite gezonde dingen „Er is een tijd geweest, dat de kinderen stevig slaag kregen op school. Die tijd is voorbij. Er valt nog wel eens een tik. Egn enkele keer een heuscli pak, maar het is uitzondering geworden. Van de wenk zat ik te eten voor 't raam Op de stoep vlak vóór me waren kinde ren, die schooltje speelden. En vanwege de tol-mode had elk kind een zweepje in de hand. En wat zag ik? Elk kind, dat op zijn beurt, de meester of de juffrouw was, nam leerling na leerling over de knie, zwaai de met de zweep en geen „ouë bullepees" zou het verbeterd hebben Ik ken de school waar die kinderen op gaan. Daar is tuchtiging geheel onbekend Wat moet daaruit worden afgeleid? Dat naar de stellige begrippen in kleine ZONDAG hoofden bij echt schooltjespelen een pak rammel hoort? Ligt daar een aanwijzing in, dat wij met onze eeuwige redeneeringen bij de opvoeding tegen de natuurlijke voorstel ling ingaan van 't kind, dat kort en scherp recht de natuurlijkste zaak van de wereld vindt?" Dat is een spijker op de kop getikt. Wat is er gepraat over de rechten van het kind! Wat een lange redevoeringen zijn er ge houden over vrijheid en tucht en „zelfregee- ring" op school en niet minder in huis. Boeken zijn er over vol geschreven. En niet temin: het kind speelt schooltje met slaan, met de stok! Je zou denken als je 't aan ziet: Ze zijn het zeker op school ge-wend, maar dat komt heelemaal niet uit. Integen deel. De onderwijzer van thans slaat niet. Maar 't kind is niet veranderd, In zijn hart deukt het kind onbewust nog nèt als Salomo. „Laat uw licht schijnen" In het mooie ouderblad „Onze Kinderen", lazen wij het volgende behartigenswaardig artikel; n Dezer dagen las ik in een Raadsverslag iets, dat me vreemd aandeed, 't Ging over het aanstellen van een veldwachter om op het dorp de jeugd beter in toom te houden. Dat was zoo vreemd niet, maar wel vond ik 't heel erg, dat in liet debat iemand beweer de: de kinderen van de Christelijke school waren op straat zoo ondeugend, en daarom die veldwachter. Die 't zei was geen vriend van de Christelijke School. Dat begrijpt men wel. Er zat daar nog van allerlei aan vast: vijandschap tusschen partijen enz. Doch dat laten we maar rusten. Ik herinnerde mij, dat ik, lang geleden, sprekend over een goede verstandhouding tusschen ouders en onderwijzers, had ge zegd, dat daardoor ook 't goede gedrag van onze kinderen op straat kon worden be vorderd. De politie riep onze medewerking wel eens in, maar dan moesten huisgezin en school één lijn trekken. Een oude schooi meester, reeds lang terziele, was 't er lang niet mee eens: met wat op straat gebeurt, hebben we niets te maken, zei hij. Een ander ging nog verdei'. Juist onze kinderen zoekt de duivel in zijn macht te krijgen en daardoor zijn ze ondeugend, werd er beweerd. Dat alles kwam mij nu weer te binnen. En de vraag drong zich op: hoe zit dat eigenlijk? Met de kinderen uit Christelijke gezinnen, met de leerlingen van Christelijke scholen? 't Kon wel zijn, dat de woorden, die ik als opschrift uit de H. Schrift aanhaalde, hier niet dadelijk passen. Ik ben geen tekst uitlegger. Maar 't voelt me aan, alsof ze to.li niet heelemaal misbruikt zijn. Ook meen ik me een woord te herinneren als: aan hunne werken zult ge ze kennen. „Als een goede reuke", staat ergens. Maar die moet zich toch niet opsluiten in een reukfleschje. Daar is ze niet voor. Wat heb ik aan het fijnste reukwerk, dat in een prachtig kruikje met patentsluiting toege- lakt zit? Onze kinderen zijn geen „heilige boontjes" vang ik op, en: meent ge dat de kinderen der Christelijke school ik mag hier zeker toch ook de Christelijke gezinnen wel noe men beter zijn dandan, ja, nu wordt de tegenstelling wat lastig, en daarom laat ik de invulling over aan de lezer en lezeres. Hoe zit dat toch eigenlijk? De vraag is de moeite waard om er eens over te denken, en wordt het dat nog meer, als de discussie in een Gemeenteraad er over handelt, en als er in een onderwijsblad een wapen tegen de Christelijke school, en tegen hot Christelijk gezin natuurlijk ook, uit wordt gesmeed. Ik wil volstrekt niet, dat onze leerlingen in plechtige rijen, met uitgestreken gezich ten, de handen samen op de borst, van schooi naar huis wandelen, processie houden. 't Mogen en moeten zeer natuurlijke kin deren blijven, die hun dank nog precies zoo uitspreken als de vogeltjes dat doen, en nog zoo onbezorgd door 't leven huppelen als de lammeren in de wei. En tochhet leven in een Christelijk gezin, het bezoeken van een Christelijke school, veie jaren lang, kan niet zonder in vloed zijn, ook op het zich openbaren naar buiten. En anders Ik noem 'n paar dingen. Het nuchter aan voelen van wat onzuiver' is in daad en woord. De eerbied voor de Overheid. Het eenVbudig niet-gebruiken van vuile en god- deiooze taal, omdat men die nooit hoort in eigen kring, en 't dus intuïtief aanvoelt, als, nu als de aanraking met een vieze slak, men vergeve mij de vergelijking; 'k zou geen be tere kunnen noemen. Het terugschrikken voor alles wat ook maar van verre lijkt op kwetsen van het heilige. Ik heb eens verteld van don leerling, die in de klasse van een H.B.S. opstond en den leeraar beleefd verzocht geen grappen te maken over het Boek, waaruit in den huise- lijken kring dagelijks gelezen werd. Van dien zelfden leerling getuigden zijn medeleerlin gen, dat hij nooit loog. Daar zit toch wel iets in, dunkt me. Er ging toch iets van uit van dat gezin ook naar buiten. Ik zou zoo graag nog iets verder gaan. Ons spreken over: „de meeste van deze is de liefde", in het beeld van den Heiland als levend voorgesteld, moet toch reeds het jonge hart beïnvloeden. Maar 'k ben wat bang. O, geen schijnheiligheid in woord en daad! Dat is wel liet ergste kwaad, dat men zich in een kind kan denken. Wat is het moeilijk, wat is het moeilijk 1 En toch, men ziet op ons en men heeft daartoe het recht. Heeft de Doop, en heeft het Doopsformu- lier beteekenis of niet? Wie zich zoekt te dekken met de bewering, dat de duivel dub bel z'n valstrikken zet voor de kinderen uit Christelijke omgeving, moet ook gelooven, EEN TELEGRAAFFLIJN INGEWIJD Er is een anecdote omtrent de eerste woorden, die van Amerika naar Engeland werden getelegra- ferd. Prof. Morris had er reeds lang te vergeefs op aangedrongen dat het Congres het leggen van een onderzeesche telegraaflijn zou bevorderen en ten minste de noodige vergunning er toe geven zou en hij was opnieuw ter behartiging van deze zaak te Washington. Het was de laatste zittingsdag van het Congres en het was avond geworden, voordat de telegraaflijn ter sprake was gekomen In wan hoop zocht hij zijn logement op, meenende, dat alles verloren was. Doch zie, den volgenden mor gen laat zich een jonge dame bij hem aanmelden, 't Was de dochter van een staatsambtenaar. Zij had van haar vader vernomen dat te middernacht de concessie gegeven was, en bekend zijnde met het belang, dat Prof. Morris in de zaak stelde had zij zich naar hem heen gespoed, om hem het heu gelijk nieuws mede te deelen. Hij betuigde haar zijn hartelijken dank voor haar belangstelling en beloofde haar dat het eerste telegram door haar zou verzonden worden, zoo zij 't begeerde. In een jaar was de lijn gereed. De dame werd gewaar schuwd. Zij maakte, gaarne van de gelegenheid gebruik en gaf schriftelijk haar wensch te kennen, dat de volgende woorden zouden worden overge seind: „Welk een werk heeft God gewrocht!" Prof. Morris voldeed aan haar verzoek en met deze woorden van echte vroomheid werd de lijn op Engeland ingewijd. WAT IS EEN KLAVIER Toen de Japanners voor het eerst in Europa verschenen, vonden zij onze klavieren de merk waardigste voorwerpen, die het westen opleverden. In een vertrouwelijk schrijven naar zijn vaderland, liet een Japanner zich aldus over dit muziekinstru ment uit. De Europeanen weten aan een groot viervoetig dier de aangenaamste geluiden te ont lokken door het op den staart te trappen en het met de handen op de schoone witte tanden te slaan. Het houdt den bek wijd geopend terwijl dit gebeurt, en moet er dan ook zelf veel schik in hebben, want het begint er onmiddellijk allerliefelijkst bij te zingen. Men leest wel Cans van de groote gevaren, waarmede wetenschappelijke expedities te kampen heb ben. Bovenstaande foto geeft daarvan wel een duidelijk beeld. Eigengemaakte ladders moeten de bemanning over afgronden en rivieren voeren. (5 Toen na den maaltijd Agnes zich voor eetiige mi nuten verwijderde, opende de Baron nieuwsgierig de bewuste brieventasch. Den inhoud doorsnuffe lende, fronste zich zijn voorhoofd. „Tien duizend guldens voor uitzet", mompelde Ihij. „Zoo blijft mijn Agnes nog tien mille. Dat is niet veel! Mama wist altoos de vragen daaromtrent zeer behendig te ontwijken. Ik hoor het nog, hoe zij eens met sirenenstem tot mij sei: „Cela va sans dire!" Agnes ontvangt bij haar huwelijk een som, overeenkomende met haar stand en later alles, wat ik bezit". Ik kon toch daarna niet lomp vragen: „Maar hoeveel geeft u dan aan uw dochter mee ten huwelijk?". Dat was te onbescheiden, te onheusch geweest. Maar zou mijn vriend mij misleid hebben of verkeerd zijn ingelicht, toen hij mij verzekerde, dat de schoone Agnes 40 of 50 mille als bruidschat meebrengen zou?" Zoo redeneerde hij. „Nu, als Aignes slechts een goede huishoudster Is zal de zaak wel schikken. Mijn inkomen wordt toch weldra ook beter en als mijn rijke en vrek kige oom opstapt, die toch niet altijd mee kan, danja! dan't Is vreemd, dat hij mij geen brief met gelukwensch zendt! Mijn ondertroiiw- bericht zal hij toch zeker wel ontvangen hebben?"... Zulke gedachten vlogen den Baron door het hoofd. „Maar weg met al die vodderij! Agnes komt en zij moet niet nu reeds rimpels op mijn voorhoofd lezen, al is 't ook geen geringe misrekening, tien in stede van veertig of vijftig duizend te ontvangen. Agnes moet van mijn teleurstelling niets bemerken". Zoo denkende trad hij naar zijn kamer binnen tredende Agnes toe en kuste haar. Op den avond van dienzelfden dag schreide Agnes de eerste tranen in haar huwelijk helaas! het zouden de laatste niet zijn!De Baron was reeds slapende. Hij had haar een harer vurigste wenschen afgeslagen. „Laat ons", zoo had zij in oprechte godsvrucht gesproken, „nu morgenochtend dadelijk met het lezen van den Bijbel en de voorlezing eener stich telijke overdenking en met gebed aanvangen en onze dienstboden, ook Johan, daarbij roepen. Dunkt U ook niet, lieve Otto?". „Lieve schat!" had hij geantwoord, „dat is nu weer een van die overdrijvingen, die ge op de kost school hebt opgedaan en moet afleggen. Een vol wassen mensch kan zichzelf stichten, als hij be hoefte daaraan gevoelt. Dergelijke morgenbijeen komsten met mijn dienstboden te houden valt vol strekt niet in mijn'smaak. Ik bedank daarvoor en hoop ook, dat gij zocdanige ziekelijke overdrijving zult laten varen, Agnes!" Toen hij bemerkte, dat zijn vrouwtje de tranen in de oogen drongen, deed hij zijn best om haar opgeruimd te maken, maar zonder één syllabe van zijn hard antwoord terug te nemen. Agnes poogde door haar tranen heen te lachen, maar gevoelde zich nochtans diep gekrenkt en miskend en had den moed niet, om nog één woord over diezelfde zaak in het midden te brengen. Het was haar, alsof er reeds een groote kloof tusschen haar hart en het zijne was ontstaan, die alle de bewijzen zijner teedere genegenheid niet konden aanvullen. En terwijl de Baron reeds sliep vloeiden de tranen ujt haar oogen op haar hoofdkussen. HOOFDSTUK IV Meer ervaring Het eerste huwelijksja_ar is in vele opzichten een zeer gewichtig deel van het huwelijksleven. In dat eerste jaar toch blijkt doorgaans reeds, in elk geval beter dan gedurende den tijd der verloving, in hoeverre de karakters van man en vrouw overeen stemmen of verschillen en wie van beiden het overwicht zal hebben in duizend zaken. Naar Gods bestel moet het overwicht bij den man zijn en een Christelijk gezinde vrouw zal daartegen ook geen bezwaren maken; maar in vele huwelijken is zoo wel de natuurlijke als Christelijke orde verbioken Dikwijls zijn de mannen als het sterker geslacht, de luimige overheerschers van de zwakkere kunne, maar ook wel de vrouwen de eigenzinnige heer- scheressen harer mannen in stede van hun in alle dingen zachtmoedige helpsters te zijn. Doch ook zelfs een verstandelijk boven haar man ontwikkel de vrouw moet, naar Gods bestel, haar man in alle goed zaken onderdanig zijn en ieder man moet zijn wederhelft hartelijk genegen zijn, zoo goed moge lijk verzorgen en beschermen. Agnes had daarover nog weinig nagedacht. Slechts was zij zich bewust dat zij haar echtvriend oprecht liefhad en het haar betaamde, voor hem haar geheele hart open te leggen. Zij had zich geheel aan hem overgegeven en vertrouwde, dat de door haar aangebeden man geen onedele nei gingen koesterde; want zij in haar eenvoud en beminnelijke onschuld kende de vreeselijke macht der zonde over het menschelijk hart nog niet. Had ze een helderen blik in zijn gemoed kunnen werpen, zij zou hebben gehuiverd of zijn teruggedeinsd voor den man, dien zij als een toonbeeld van volmaakt heid beschouwde. Bij zulk een bedroevende be goocheling moet in den dagelijkschen en vertrou wlijken omgang, zooals „de echte staaT' die alleen medebrengt, alras de stralenkrans om het hoofd van den aangebedene verbleeken, ja! verdwijnen. Men is vaak gewoon te zeggen: „de liefde komt alle bezwaren te boven", doch dij is zeker niet waar, wanneer men door liefde alleen natuurlijke genegenheid verstaat. Slechts de door den zin en geest van Christus gelouterde liefde kan den band des huwelijks heiligen en aan den huwelijksmin alleen haar waren adel verleenen. Het onbegrensd vertrouwen, dat Agnes in haar echtvriend had gesteld, had den eersten knak ge kregen op dien avond, waarop hij haar goeden wensch. om eiken dag met stichtelijke morgenover denkingen te beginnen, had afgeslagen, 't Was de eerste wensch, welks vervulling hij haar had ge weigerd en het zou de laatste niet zijn1 Toen zij zich den volgenden Zondagmorgen kleedde, om ter kerk te gaan, had zij den moed niet, hem te vragen met haar mee te gaan, maar haar smeekende blik zei hem genoeg. Zijn hart hing nog met het vuur der eerste liefde aan het jeugdig vrouwtje. Hij opende de deur der kamer en riep: „Johan, breng mijn zwarte pak eens binnen!" en zich tot Agnes wendende, sprak hij: „Ik gia met u naar de kerk, mijn duifje!" Uit blijdschap stak zij de beide handen toe en: „Ik dank u daarvoor" was alles, wat zij kon uit brengen. Was zij in de laatste dagen wat neerslachtig geweest, de kinderlijke bijmoedigheid, die zij den ganschen dag betoonde, vergoedde den Baron rij kelijk het offer, dat hij haar gebracht had. De preek echter maakte op hem volstrekt geen indruk; want hij begluurde door zijn lorgnet de aanwezige dames en maakte vergelijkingen tusschen deze en zijn Agnes, die zeer in het voordeel der laatste uitvielen. Toen zij bij den terugkeer naar huis hem vroeg: „Nu Otto! hoe is u de leeraar bevallen?" ant woordde hij droog: „Wat eentonig, maar", voegde hij opgewekt er bij, „weet ge, w i e mij het best is bevallen?" Zijn oogen verriedden Agnes de bedoeling zijner woorden. Zij bloosde. „Maar Otto!" sprak zij: „Hoe kunt ge in het Godshuis aan zulke dingen denken?" „Wilt ge dan niet overal mijn engel zijn en blijven?" vroeg hij galant. dat de opname in het Verbond der Genade, niet zonder kracht is. Geen schijnheiligheid bij de kinderen, nog eens, verre van dien! Maar onze Christelijke gezinnen zóó, en onze Christelijke scholen zóó, dat ook 't stil le en kleine licht vanzelf naar buiten straalt eenvoudig omdat het niet anders kan en niet anders weet, dan dat licht straalt. Een goede reuke, versch en frisch, omdat het de reuke is van de need'rige bloem, die bloeit op den akker Gods, dat is zeer bijzon der het Christelijk gezin, en, als zijne hulpe, de Christelijke school! Als gij komt Als Gij soms in den morgen Zult komen, en mij wenkt, Om van dit aardsche leven, U rekenschap te geven, Laat in dien vroegen dageraad, Bij 't breken van den levensdraad, Mijn ziel, zoo schuldig en onrein, Heer', toch in U geborgen zijn. O Morgenster, dat bij Uw schijn, De vrees voor Uw gericht verdwijn. En als ik op den middag Uw voetstap naad'ren hooi-, Dat ik dan niet verschrikke, Maar op Uw kruisdood blikke. Laat in die ure toch mijn hart Niet in de zonde zijn verward; Maar dat Gij mij dan trouw bevindt, Als een gehoorzaam, wachtend kind, O Middagzon, dat bij Uw schijn. De vreeze voor den dood verdwijn. En als soms op den avond, Of in den stillen nacht, Uw hand mij aan zal raken Om voor Uw troon t' ontwaken O, dat Uw stem mij dan begroet Mijn oog U vreugdevol ontmoet. En ik, voor Uwe komst bereid, Mag ingaan tot Uw heerlijkheid. O Eeuwig Licht, dat bij Uw schijn, Het donk're van den dood verdwijn. INDISCHE FABEL Een boer zag op een morgen de voetstappen van het een of ander viervoetig dier in zijn veld staan, en zei tot een vos: „Reintje, is er gisteren een beest met vier pooten op mijn akker geweest, kunt gij ook zeggen, welk dier dat is geweest?" ,,'t Spijt mij zeer, maar ik kan het u niet zeggen"» antwoordde de vos; „doch ik weet wel iemand, die het u zeggen kan!" „Wie dan?" zei de boer. „Er is een visch in de zee, die twee vinnen heeft, als gij het dien vraagt, dan zal hij het u wel kunnen zeggen". „Wat een mal antwoord", hernam de boer. „Waarom", was het weder woord, „is het maller dan uw vraag?" en hij ging het bosch in. Bedenk u tweemalen voordoet gij een slimiqen vos ondervraagt. EEN DUBBEL BUITENKANSJE Keizer Paul van Rusland was op een warmed zomerdag, terwijl zijn venster openstond, ingeslui merd. In de kamer daarnaast stonden een paar hofdames voor 't open raam te spreken met een jongen garde-officier en waarschuwden hem niet te luid te spreken. Maar hij zei; Ik zal hem eens wakker maken, maar gij moet mij niet verraden!"* Hij sloop naar 't open venster van 't keizerlijk ver trek, riep zoo luid hij kon het signaal van de Rus sische wacht en ijlde weg. De keizer schrok hevig, trad woedend aan het venster en deed onmiddellijk onderzoek, maar niemand wist, wie het gedaan had. Toen gaf de keizer aan den commandant der troepen bevel hem binnen een uur den misdadiger te brengen. De commandant was natuurlijk zeer verlegen met de zaak. Ten laatste riep hij een jon* gen, krachtigen soldaat en zei: „Gij kunt 200 roe bels verdienen, als gij u zelf aangeeft als den schreeuwer". De soldaat krabde zich achter de ooren en zeide; „Dat za] me een pak ranse! bezor gen, commandant!". „Wat doet er dat toe", her nam deze: „de pijn gaat voorbij en dan hebt gij gelJ over". De soldaat liet zich overhalen, en, meldde zich bij den vorst aan. De keizer was on middellijk bedaard geworden, voegde den generaal toe: „Die man toont, door zichzelf aan te geven, moed en karakter, en hij heeft bovendien een be nijdenswaardige stem: men geve hem 300 roebels ten geschenke, en make hem onderofficier; hij zal een goed commando voeren", Lutine-nieuws (Eigen correspondentie.) De laatste keeren, dat de bergingsbooten Texel en Volharding uitvoeren tot voortzet ting der werkzaamheden, bleek, dat er zich rondom het wrak veel drijfzand ging vor men, wat zijn oorzaak hoogstwaarschijnlijk, vindt in de aanhoudende stormen uit Wes telijke richting. Na twee etmalen gezogen te hebben, kon Sperling afdalen om een onderzoek in te stellen. Hij vond twee scheepsankers, maar het was hem onmoge lijk ze te bergen, daar het zand vlugger tos ging loopen dan de zuigers konden verwer ken en het dus zaak was, zich in veiligheid te brengen. Er is nu besloten, van 't „patent Beckers-' gebruik te maken. Zaterdagmorgen heeft Sperling de luchtcompressor geprobeerd, welke in de toren is geplaatst en eiectrisrh gedreven wordt door een vliegtuigmotor. Het onderzoek is naar wensch geslaagd, zoodat, wanneer het weer eenigszins gun stig wordt, de toren naar het terrein van de werkzaamheden kan worden vervoerd. Voor vrouw en kind Wegens vacantie van de redactrice verschijnt deze rubriek van de week niet. Volgende week volgt weer plaatsing als gewoonlijk. REDACTIE. „Geve God! dat ik maar uw goede engel moge blijven", antwoordde zij. „Natuurlijk niet mijn booze engel; dat vertrouw ik ook wel beter van mijn lief vrouwtje!" hervatte hij schertsend en drukte haar hand vaster aan zijn arm. Kort daarna in huis teruggekeerd, sprak hij: „Wij zijn zoo lang ernstig geweest; kom, laat ons nu weer vroolijk zijn, mijn kind!" In de eerste maanden van het huwelijk wijdde hij uit, dan geschiedde dit met haar. In de kerk verscheen hij zoo om de vier weken eens met haar. Zijn avonden bracht hij thuis bij haar door of met haar in gezellige kringen. „Die Baren van Weldam is toch een toonbeeld van een man!" zeiden de dames. Maar de ongehuwde heeren spraken: „Zie nu eens. hoe vriend Van Weldam reeds onder het huwelijksjuk zucht. Hij zit reeds onder den pan toffel. Wie zou dat van dien vroolijken man ooit hebben gedacht. Men ziet hem nergens meer zon der zijn vrouw! Wat volslagen omkeer toch het huwelijk in zulk een levenslustig man kan teweeg brengen!" Door een verkeerden raadsman, een goeden be kende van vroeger dagen werd dat oordeel van zijn vrienden den Baron overgebracht. Hij voegde er den boozen raad nog bij: „Kunt gij u dat alles on verschillig laten aanleunen? Het komt mij voor. dat gij t aan uw goeden naam en hoogachting ver schuldigd zijt. die hatelijke aanmerkingen als laster in het openbaar te weerleggen. Toon openlijk dat het een leugen is, die die wereld van u spreekt. Leg aan uw voormalige vrienden het zwijgen op, door u thans nu en dan eens weer in hun gezellige bijeenkomsten te laten vinden. Dan zal dat sprookje over de pantoffelheerschappij van uw vrouw spoedig verstommen. Mij dunkt aan uw eigen achting en ook aan die uwer schoone jeugdige gade Hjt gij dit verschuldigd!" Zoo ongeveer sprak de booze raadsman, een waar Satanskind, juist geschikt, om den huwe- iï'r en 'vreu8cle te verstoren. Des Barons hoogmoedig hart fluisterde hem toe: „Hg zou door zijn vrouw overheerscht worden?... Neen, dat nimmer!" Hij dankte zijn boozen vriend en zei: „Wees verzekerd, dat ik nog dezen avond zal komen". Wel Viel het den Baron niet gemakkelijk, voor □e eerste maal zijn gade des avends alleen thuis te laten zitten. Hij scheidde van haar met een soort van weemoedig gevoel en toen hij de kruk van de deur reeds in de hand had. sprak hij nog: ,,'t Doet roe wel Jeed, mijn schat, u hedenavond alleen thuis te moeten achterlaten; maar gij begrijpt, dat het eindelijk eens tijd wordt, mijn oude vrienden en bekenden te gaan z'en, die anders allen boos zullen worden jegens mij. Maar wilt ge niet een paar uren naar Mama gaan? Of zal ik de een of andere uwer houden""5" verzoe'cen' om u £enig gezelschap te „Ach, neen. Otto! ga slechts. Ik blijf liever alleen antwoordde Agnes. „Ik kan immers wat lezen, totdat gij terugkomt". Hij kuste haar vóór hij vertrok en zij bedwong de tranen, die haar in de oogen wilden dringen. Maar toen hij vertrokken was, lang uitbleef en het kamermeisje het avondbrood op de tafel ge plaatst en zich met een „Wel te rusten. Mevrouw!" verwijderd had, overviel Agnes een huiverig gevoel van verlatenheid en kwam haar de vraag op de lippen: „En als er nu dikwijls zulke eenzame avonden komen? Als een steen drukte haar deze niet voleindigde vraag op het hart en fluisterend sprak ze: „Otto! o mijn Otto!" (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 6