mir.M
MAAS EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1934
„DE TROOST DES GELOOFS"
WAAROVER WIJ LAZEN
EEN GEBROKEN HART
VOORDE
„Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg
mijne tranen in Uwe flesch; zijn zij niet
in Uw register?
Dan zullen mijne vijanden achter
waarts keeren, ten dage als ik roepen
zal; dit weet ik, dat God met mij is"
Geeft David met de woorden; „Gij hebt
mijn omzwerven geteld" de zalige rust
te kennen, die het geloof hem schenkt, in
wat hij verder zegt, maakt hij gewag van
den dierbaren troost des geloofs: ,,L e
mijne tranen in Uwe flesch;
zijn zij niet in Uw register?
Deze woorden bevatten een bede en ook
een vraag, die de beteekenis heeft van
een verzekering. Bij flesch hebben we hier
te denken aan een opgeblazen dierenhuid,
waarin in het Oosten drank en olie, of
ook wel kostbaarheden werden bewaard
Nu wordt ons de zin van deze uitdruk
king duidelijk; „Laten mijne tranen, o
God, door U kostelijk worden geacht.
Leg Gij ze in de flesch Uwer alwetend
heid. Gedenk mijn leed en zie, wie mij
dat aandoen. Treed Gij alzoo op als mijn
Vriend en Rechter". Zóó is de bede, die
David in prangenden nood en nijpenden
druik, in leed en kommer, tot Zijn God in
den hemel opzendt. En bij wijze van ver
zekering voegt hij er dan vragend aan
toe: „Zijn zij niet in Uw register?" waar
mee David in de verzekerde taal des
geloofs uitspreekt, dat de Heere al zijn
tranen in Zijn register, in Zijn gedenk
boek heeft opgeteekend en dat de Heere
alzoo geen ledig toeschouwer is van
Davids moeilijke levensomstandigheden en
van zijn diepe drukwegen, maar daarin
deelt met hartelijk medeleven. Hoe blijkt
daaruit, dat Davids geloof in Gods aan
biddelijke Leiding, ook al gaat 't door
diepe dalen van miskenning en ramp
spoed, geen onvruchtbaar geloof is. En
dat is het, wat David niet alleen maar
rust geeft op zijn zwerftochten, maar ook
t r o o s t in al zijn smarten.
Dierbare troost des geloofs!
Hier zien we, wat het geloof vermag,
welk nut en profijt het heeft in het leven
van den oprechten Christen, die belijdt,
dat geen haar van zijn hoofd gekrenkt zal
worden buiten den wil Zijns hemelschzn
Vaders.
O, het had al den schijn, alsof die
David van God en menschen verlaten
was. Het leek wel als had God hem aan
zijn vele en machtige vijanden prijsgege
ven en waarhenen David het oog ook
richtte, overal zag hij de aangezichten van
haters en verraders, die het op zijn onder
gang hadden toegelegd.
En dat was natuurlijk voor David een
oorzaak van groote smart.
Want David was wel een held, die
tienduizenden niet vreesde, maar toch een
mensch, met menschelijk gevoel. Zijn hart
was als zijn harp, die bij de minste aan
raking heerlijk kon jubelen, maar ook
zoo innig teeder, zoo diep gevoelig kon
klagen. David kon hartelijk liefhebben en
hij had zijn land en zijn volk zoo lief en
zijn God zoo lief! En in de ware liefde is
ook de diepte der smart. Maar in die diepe
smart der liefde was 't hem zulk een
krachtige vertroosting, dat er Eén was
die daarin medeleefde en medeleed en
voor wien hij zijn boordevolle hart onge
dwongen mocht uitstorten; die hem wel in
een kleinen oogenblik scheen te verlaten,
maar Die zich toch met eeuwige goede-
tierenheden over hem ontfemde.
En die zoete troost des geloofs was
hem de zachte balsem voor zijn gewonde
hart.
Mogen we eens vragen, wordt daar
mede niet eenigermate ook uw beeld ge-
teekend, mijn broeder of zuster, die door
het geloof Christus zijt ingeplant, dat het
U is, in sommige tijden, alsof Ge geheel
alleen staat en ook Uw God en Vader in
den hemel U schijnt te vergeten; dat het
U is, alsof het artikel van de gemeenschap
der heiligen uit uw geloofsbelijdenis is
geschrapt; dat Ge zijt als een eenzame
musch op het dak, als een roerdomp in de
woestijn en dat het is, alsof er een ijskorst
om Uw lijf zal vriezen?
Maar, door wien Ge in die troostelooze
tijden van uw leven ook zijt verlaten,
door Uwen God en Vader in den hemel
toch niet. Integendeel. Hij wendt zich tot
U met Zijn genade en gunst in Christus
Jezus, Uwen Middelaar en Verlosser. Hij
keert tot U in. Hij spreekt door Zijn hei
ligen Geest tot Uw hart woorden van
zoete en zalige vertroosting. Hij doet de
ijskorst van uw hart smelten. Gij schaamt
U over Uw ongeloof, Gij gevoelt U be
schuldigd over Uw twijfelmoedigheid en
met David gunt de Heere U voor het
luisterend oor van Uwen God te klagen;
„Leg Mijne tranen in Uwe Flesch, zijn
zij niet in Uw register". En ook dan ont
vangt gij den troost des geloofs, die David
als zulk een zachten balsem mocht ge
nieten.
Slaan of niet slaan?
Dat. is een vraag waar heel wat ouders
telkens voor komen te staan.
Daarom zullen ze gaarne lezen, wat de
heer v. d Hoven van Genderen over dit on
derwerp schrijft in „Onze Kinderen".
Slaan of niet slaan?
Wat denken de kinderen er zélf van?
Wij, opvoeders van <Je nieuwere tijd, heb
ben uitgevonden, dat je een kind niet slaan
moet. Eigenlijk niet slaan mag.
En dat weten de kinderen maar al te best.
Ze worden thuis niet geslagen en op school
mag het heelemaal niet. De onderwij
zer mag ze niet aanraken! De menschen
denken, maar dat hebben ze heelemaal mis,
dat het een wettel ij k voorschrift is.
lin sommigen zeggen, dat ook aan hun
kroost. Wat ook nog dom is.
Salomo had er andere ideeën over. Hij
vond, dut de roede een gepast tuchtmiddel
was. Niet een draai om do ooren, daar heeft
hij nooit over gesproken. Maar de roede, een
stok van bepaalde afmetingen, die vader o:
moeder met. een bepaald doel, in een be
paalde. stemming en in zéér bepaalde geval
len ten behoeve van het welzijn van hun
kind niet ten behoeve van hun eigen
zucht tot vergelding en wraak mochten
gebruiken.
„Wijzere" menschen hebben dat afge
schaft! En dat valt niet te verwonderen,
want het is gebleken, dat er maai' weinig
menschen waren, die verstandig met de
roede konden omgaan. Vele opvoeders deden
er meer kwaad dan goed mee. Misschien
wel de meeste.
Maar is nu „slaan" heelemaal verkeerd,
in principe af te keuren? Is liet een
tuchtmiddel, dat altijd averechts werkt?
Gaat het tegen het rechtsbesef van het kind
in? Integendeel.
Een aardige opmedking daarover ontdekte
ik laatst in een stukje van Kleerekooper, de
Oproerige Krabbelaar uit Het Volk. Ja, die
kan af en toe ook eclite gezonde dingen
„Er is een tijd geweest, dat de kinderen
stevig slaag kregen op school. Die tijd is
voorbij. Er valt nog wel eens een tik. Egn
enkele keer een heuscli pak, maar het is
uitzondering geworden.
Van de wenk zat ik te eten voor 't raam
Op de stoep vlak vóór me waren kinde
ren, die schooltje speelden. En vanwege
de tol-mode had elk kind een zweepje in
de hand.
En wat zag ik? Elk kind, dat op zijn
beurt, de meester of de juffrouw was, nam
leerling na leerling over de knie, zwaai
de met de zweep en geen „ouë bullepees"
zou het verbeterd hebben
Ik ken de school waar die kinderen op
gaan. Daar is tuchtiging geheel onbekend
Wat moet daaruit worden afgeleid?
Dat naar de stellige begrippen in kleine
ZONDAG
hoofden bij echt schooltjespelen een pak
rammel hoort?
Ligt daar een aanwijzing in, dat wij
met onze eeuwige redeneeringen bij de
opvoeding tegen de natuurlijke voorstel
ling ingaan van 't kind, dat kort en
scherp recht de natuurlijkste zaak van
de wereld vindt?"
Dat is een spijker op de kop getikt. Wat
is er gepraat over de rechten van het kind!
Wat een lange redevoeringen zijn er ge
houden over vrijheid en tucht en „zelfregee-
ring" op school en niet minder in huis.
Boeken zijn er over vol geschreven. En niet
temin: het kind speelt schooltje met slaan,
met de stok! Je zou denken als je 't aan
ziet: Ze zijn het zeker op school ge-wend,
maar dat komt heelemaal niet uit. Integen
deel. De onderwijzer van thans slaat niet.
Maar 't kind is niet veranderd,
In zijn hart deukt het kind onbewust nog
nèt als Salomo.
„Laat uw licht schijnen"
In het mooie ouderblad „Onze Kinderen",
lazen wij het volgende behartigenswaardig
artikel; n
Dezer dagen las ik in een Raadsverslag
iets, dat me vreemd aandeed, 't Ging over
het aanstellen van een veldwachter om op
het dorp de jeugd beter in toom te houden.
Dat was zoo vreemd niet, maar wel vond ik
't heel erg, dat in liet debat iemand beweer
de: de kinderen van de Christelijke school
waren op straat zoo ondeugend, en daarom
die veldwachter. Die 't zei was geen vriend
van de Christelijke School. Dat begrijpt men
wel.
Er zat daar nog van allerlei aan vast:
vijandschap tusschen partijen enz. Doch dat
laten we maar rusten.
Ik herinnerde mij, dat ik, lang geleden,
sprekend over een goede verstandhouding
tusschen ouders en onderwijzers, had ge
zegd, dat daardoor ook 't goede gedrag van
onze kinderen op straat kon worden be
vorderd. De politie riep onze medewerking
wel eens in, maar dan moesten huisgezin
en school één lijn trekken. Een oude schooi
meester, reeds lang terziele, was 't er lang
niet mee eens: met wat op straat gebeurt,
hebben we niets te maken, zei hij.
Een ander ging nog verdei'. Juist onze
kinderen zoekt de duivel in zijn macht te
krijgen en daardoor zijn ze ondeugend, werd
er beweerd.
Dat alles kwam mij nu weer te binnen.
En de vraag drong zich op: hoe zit dat
eigenlijk?
Met de kinderen uit Christelijke gezinnen,
met de leerlingen van Christelijke scholen?
't Kon wel zijn, dat de woorden, die ik
als opschrift uit de H. Schrift aanhaalde,
hier niet dadelijk passen. Ik ben geen tekst
uitlegger. Maar 't voelt me aan, alsof ze to.li
niet heelemaal misbruikt zijn.
Ook meen ik me een woord te herinneren
als: aan hunne werken zult ge ze kennen.
„Als een goede reuke", staat ergens. Maar
die moet zich toch niet opsluiten in een
reukfleschje. Daar is ze niet voor. Wat heb
ik aan het fijnste reukwerk, dat in een
prachtig kruikje met patentsluiting toege-
lakt zit?
Onze kinderen zijn geen „heilige boontjes"
vang ik op, en: meent ge dat de kinderen
der Christelijke school ik mag hier zeker
toch ook de Christelijke gezinnen wel noe
men beter zijn dandan, ja, nu wordt
de tegenstelling wat lastig, en daarom laat
ik de invulling over aan de lezer en lezeres.
Hoe zit dat toch eigenlijk?
De vraag is de moeite waard om er eens
over te denken, en wordt het dat nog meer,
als de discussie in een Gemeenteraad er over
handelt, en als er in een onderwijsblad een
wapen tegen de Christelijke school, en tegen
hot Christelijk gezin natuurlijk ook, uit
wordt gesmeed.
Ik wil volstrekt niet, dat onze leerlingen
in plechtige rijen, met uitgestreken gezich
ten, de handen samen op de borst, van schooi
naar huis wandelen, processie houden.
't Mogen en moeten zeer natuurlijke kin
deren blijven, die hun dank nog precies zoo
uitspreken als de vogeltjes dat doen, en nog
zoo onbezorgd door 't leven huppelen als de
lammeren in de wei.
En tochhet leven in een Christelijk
gezin, het bezoeken van een Christelijke
school, veie jaren lang, kan niet zonder in
vloed zijn, ook op het zich openbaren naar
buiten. En anders
Ik noem 'n paar dingen. Het nuchter aan
voelen van wat onzuiver' is in daad en
woord. De eerbied voor de Overheid. Het
eenVbudig niet-gebruiken van vuile en god-
deiooze taal, omdat men die nooit hoort in
eigen kring, en 't dus intuïtief aanvoelt, als,
nu als de aanraking met een vieze slak, men
vergeve mij de vergelijking; 'k zou geen be
tere kunnen noemen. Het terugschrikken
voor alles wat ook maar van verre lijkt op
kwetsen van het heilige.
Ik heb eens verteld van don leerling, die
in de klasse van een H.B.S. opstond en den
leeraar beleefd verzocht geen grappen te
maken over het Boek, waaruit in den huise-
lijken kring dagelijks gelezen werd. Van dien
zelfden leerling getuigden zijn medeleerlin
gen, dat hij nooit loog. Daar zit toch wel
iets in, dunkt me. Er ging toch iets van uit
van dat gezin ook naar buiten.
Ik zou zoo graag nog iets verder gaan. Ons
spreken over: „de meeste van deze is de
liefde", in het beeld van den Heiland als
levend voorgesteld, moet toch reeds het
jonge hart beïnvloeden. Maar 'k ben wat
bang. O, geen schijnheiligheid in woord en
daad! Dat is wel liet ergste kwaad, dat men
zich in een kind kan denken.
Wat is het moeilijk, wat is het moeilijk 1
En toch, men ziet op ons en men heeft
daartoe het recht.
Heeft de Doop, en heeft het Doopsformu-
lier beteekenis of niet? Wie zich zoekt te
dekken met de bewering, dat de duivel dub
bel z'n valstrikken zet voor de kinderen uit
Christelijke omgeving, moet ook gelooven,
EEN TELEGRAAFFLIJN INGEWIJD
Er is een anecdote omtrent de eerste woorden,
die van Amerika naar Engeland werden getelegra-
ferd. Prof. Morris had er reeds lang te vergeefs op
aangedrongen dat het Congres het leggen van een
onderzeesche telegraaflijn zou bevorderen en ten
minste de noodige vergunning er toe geven zou en
hij was opnieuw ter behartiging van deze zaak te
Washington. Het was de laatste zittingsdag van
het Congres en het was avond geworden, voordat
de telegraaflijn ter sprake was gekomen In wan
hoop zocht hij zijn logement op, meenende, dat
alles verloren was. Doch zie, den volgenden mor
gen laat zich een jonge dame bij hem aanmelden,
't Was de dochter van een staatsambtenaar. Zij
had van haar vader vernomen dat te middernacht
de concessie gegeven was, en bekend zijnde met
het belang, dat Prof. Morris in de zaak stelde had
zij zich naar hem heen gespoed, om hem het heu
gelijk nieuws mede te deelen. Hij betuigde haar
zijn hartelijken dank voor haar belangstelling en
beloofde haar dat het eerste telegram door haar
zou verzonden worden, zoo zij 't begeerde. In een
jaar was de lijn gereed. De dame werd gewaar
schuwd. Zij maakte, gaarne van de gelegenheid
gebruik en gaf schriftelijk haar wensch te kennen,
dat de volgende woorden zouden worden overge
seind: „Welk een werk heeft God gewrocht!"
Prof. Morris voldeed aan haar verzoek en met deze
woorden van echte vroomheid werd de lijn op
Engeland ingewijd.
WAT IS EEN KLAVIER
Toen de Japanners voor het eerst in Europa
verschenen, vonden zij onze klavieren de merk
waardigste voorwerpen, die het westen opleverden.
In een vertrouwelijk schrijven naar zijn vaderland,
liet een Japanner zich aldus over dit muziekinstru
ment uit. De Europeanen weten aan een groot
viervoetig dier de aangenaamste geluiden te ont
lokken door het op den staart te trappen en het
met de handen op de schoone witte tanden te slaan.
Het houdt den bek wijd geopend terwijl dit gebeurt,
en moet er dan ook zelf veel schik in hebben, want
het begint er onmiddellijk allerliefelijkst bij te
zingen.
Men leest wel Cans van de groote gevaren, waarmede wetenschappelijke expedities te kampen heb
ben. Bovenstaande foto geeft daarvan wel een duidelijk beeld. Eigengemaakte ladders moeten de
bemanning over afgronden en rivieren voeren.
(5
Toen na den maaltijd Agnes zich voor eetiige mi
nuten verwijderde, opende de Baron nieuwsgierig
de bewuste brieventasch. Den inhoud doorsnuffe
lende, fronste zich zijn voorhoofd.
„Tien duizend guldens voor uitzet", mompelde
Ihij. „Zoo blijft mijn Agnes nog tien mille. Dat is
niet veel! Mama wist altoos de vragen daaromtrent
zeer behendig te ontwijken. Ik hoor het nog, hoe
zij eens met sirenenstem tot mij sei: „Cela va sans
dire!" Agnes ontvangt bij haar huwelijk een som,
overeenkomende met haar stand en later alles, wat
ik bezit". Ik kon toch daarna niet lomp vragen:
„Maar hoeveel geeft u dan aan uw dochter mee ten
huwelijk?". Dat was te onbescheiden, te onheusch
geweest. Maar zou mijn vriend mij misleid hebben
of verkeerd zijn ingelicht, toen hij mij verzekerde,
dat de schoone Agnes 40 of 50 mille als bruidschat
meebrengen zou?"
Zoo redeneerde hij.
„Nu, als Aignes slechts een goede huishoudster
Is zal de zaak wel schikken. Mijn inkomen wordt
toch weldra ook beter en als mijn rijke en vrek
kige oom opstapt, die toch niet altijd mee kan,
danja! dan't Is vreemd, dat hij mij geen
brief met gelukwensch zendt! Mijn ondertroiiw-
bericht zal hij toch zeker wel ontvangen hebben?"...
Zulke gedachten vlogen den Baron door het hoofd.
„Maar weg met al die vodderij! Agnes komt en
zij moet niet nu reeds rimpels op mijn voorhoofd
lezen, al is 't ook geen geringe misrekening, tien in
stede van veertig of vijftig duizend te ontvangen.
Agnes moet van mijn teleurstelling niets bemerken".
Zoo denkende trad hij naar zijn kamer binnen
tredende Agnes toe en kuste haar.
Op den avond van dienzelfden dag schreide
Agnes de eerste tranen in haar huwelijk helaas!
het zouden de laatste niet zijn!De Baron was
reeds slapende. Hij had haar een harer vurigste
wenschen afgeslagen.
„Laat ons", zoo had zij in oprechte godsvrucht
gesproken, „nu morgenochtend dadelijk met het
lezen van den Bijbel en de voorlezing eener stich
telijke overdenking en met gebed aanvangen en
onze dienstboden, ook Johan, daarbij roepen. Dunkt
U ook niet, lieve Otto?".
„Lieve schat!" had hij geantwoord, „dat is nu
weer een van die overdrijvingen, die ge op de kost
school hebt opgedaan en moet afleggen. Een vol
wassen mensch kan zichzelf stichten, als hij be
hoefte daaraan gevoelt. Dergelijke morgenbijeen
komsten met mijn dienstboden te houden valt vol
strekt niet in mijn'smaak. Ik bedank daarvoor en
hoop ook, dat gij zocdanige ziekelijke overdrijving
zult laten varen, Agnes!"
Toen hij bemerkte, dat zijn vrouwtje de tranen
in de oogen drongen, deed hij zijn best om haar
opgeruimd te maken, maar zonder één syllabe van
zijn hard antwoord terug te nemen. Agnes poogde
door haar tranen heen te lachen, maar gevoelde
zich nochtans diep gekrenkt en miskend en had
den moed niet, om nog één woord over diezelfde
zaak in het midden te brengen. Het was haar, alsof
er reeds een groote kloof tusschen haar hart en het
zijne was ontstaan, die alle de bewijzen zijner
teedere genegenheid niet konden aanvullen. En
terwijl de Baron reeds sliep vloeiden de tranen ujt
haar oogen op haar hoofdkussen.
HOOFDSTUK IV
Meer ervaring
Het eerste huwelijksja_ar is in vele opzichten een
zeer gewichtig deel van het huwelijksleven. In dat
eerste jaar toch blijkt doorgaans reeds, in elk geval
beter dan gedurende den tijd der verloving, in
hoeverre de karakters van man en vrouw overeen
stemmen of verschillen en wie van beiden het
overwicht zal hebben in duizend zaken. Naar Gods
bestel moet het overwicht bij den man zijn en een
Christelijk gezinde vrouw zal daartegen ook geen
bezwaren maken; maar in vele huwelijken is zoo
wel de natuurlijke als Christelijke orde verbioken
Dikwijls zijn de mannen als het sterker geslacht, de
luimige overheerschers van de zwakkere kunne,
maar ook wel de vrouwen de eigenzinnige heer-
scheressen harer mannen in stede van hun in alle
dingen zachtmoedige helpsters te zijn. Doch ook
zelfs een verstandelijk boven haar man ontwikkel
de vrouw moet, naar Gods bestel, haar man in alle
goed zaken onderdanig zijn en ieder man moet zijn
wederhelft hartelijk genegen zijn, zoo goed moge
lijk verzorgen en beschermen.
Agnes had daarover nog weinig nagedacht.
Slechts was zij zich bewust dat zij haar echtvriend
oprecht liefhad en het haar betaamde, voor hem
haar geheele hart open te leggen. Zij had zich
geheel aan hem overgegeven en vertrouwde, dat
de door haar aangebeden man geen onedele nei
gingen koesterde; want zij in haar eenvoud en
beminnelijke onschuld kende de vreeselijke macht
der zonde over het menschelijk hart nog niet. Had
ze een helderen blik in zijn gemoed kunnen werpen,
zij zou hebben gehuiverd of zijn teruggedeinsd voor
den man, dien zij als een toonbeeld van volmaakt
heid beschouwde. Bij zulk een bedroevende be
goocheling moet in den dagelijkschen en vertrou
wlijken omgang, zooals „de echte staaT' die alleen
medebrengt, alras de stralenkrans om het hoofd
van den aangebedene verbleeken, ja! verdwijnen.
Men is vaak gewoon te zeggen: „de liefde komt
alle bezwaren te boven", doch dij is zeker niet
waar, wanneer men door liefde alleen natuurlijke
genegenheid verstaat. Slechts de door den zin en
geest van Christus gelouterde liefde kan den band
des huwelijks heiligen en aan den huwelijksmin
alleen haar waren adel verleenen.
Het onbegrensd vertrouwen, dat Agnes in haar
echtvriend had gesteld, had den eersten knak ge
kregen op dien avond, waarop hij haar goeden
wensch. om eiken dag met stichtelijke morgenover
denkingen te beginnen, had afgeslagen, 't Was de
eerste wensch, welks vervulling hij haar had ge
weigerd en het zou de laatste niet zijn1
Toen zij zich den volgenden Zondagmorgen
kleedde, om ter kerk te gaan, had zij den moed
niet, hem te vragen met haar mee te gaan, maar
haar smeekende blik zei hem genoeg. Zijn hart
hing nog met het vuur der eerste liefde aan het
jeugdig vrouwtje.
Hij opende de deur der kamer en riep: „Johan,
breng mijn zwarte pak eens binnen!" en zich tot
Agnes wendende, sprak hij: „Ik gia met u naar de
kerk, mijn duifje!"
Uit blijdschap stak zij de beide handen toe en:
„Ik dank u daarvoor" was alles, wat zij kon uit
brengen.
Was zij in de laatste dagen wat neerslachtig
geweest, de kinderlijke bijmoedigheid, die zij den
ganschen dag betoonde, vergoedde den Baron rij
kelijk het offer, dat hij haar gebracht had.
De preek echter maakte op hem volstrekt geen
indruk; want hij begluurde door zijn lorgnet de
aanwezige dames en maakte vergelijkingen tusschen
deze en zijn Agnes, die zeer in het voordeel der
laatste uitvielen.
Toen zij bij den terugkeer naar huis hem vroeg:
„Nu Otto! hoe is u de leeraar bevallen?" ant
woordde hij droog: „Wat eentonig, maar", voegde
hij opgewekt er bij, „weet ge, w i e mij het best is
bevallen?"
Zijn oogen verriedden Agnes de bedoeling zijner
woorden. Zij bloosde. „Maar Otto!" sprak zij:
„Hoe kunt ge in het Godshuis aan zulke dingen
denken?"
„Wilt ge dan niet overal mijn engel zijn en
blijven?" vroeg hij galant.
dat de opname in het Verbond der Genade,
niet zonder kracht is.
Geen schijnheiligheid bij de kinderen, nog
eens, verre van dien!
Maar onze Christelijke gezinnen zóó, en
onze Christelijke scholen zóó, dat ook 't stil
le en kleine licht vanzelf naar buiten straalt
eenvoudig omdat het niet anders kan en
niet anders weet, dan dat licht straalt.
Een goede reuke, versch en frisch, omdat
het de reuke is van de need'rige bloem, die
bloeit op den akker Gods, dat is zeer bijzon
der het Christelijk gezin, en, als zijne hulpe,
de Christelijke school!
Als gij komt
Als Gij soms in den morgen
Zult komen, en mij wenkt,
Om van dit aardsche leven,
U rekenschap te geven,
Laat in dien vroegen dageraad,
Bij 't breken van den levensdraad,
Mijn ziel, zoo schuldig en onrein,
Heer', toch in U geborgen zijn.
O Morgenster, dat bij Uw schijn,
De vrees voor Uw gericht verdwijn.
En als ik op den middag
Uw voetstap naad'ren hooi-,
Dat ik dan niet verschrikke,
Maar op Uw kruisdood blikke.
Laat in die ure toch mijn hart
Niet in de zonde zijn verward;
Maar dat Gij mij dan trouw bevindt,
Als een gehoorzaam, wachtend kind,
O Middagzon, dat bij Uw schijn.
De vreeze voor den dood verdwijn.
En als soms op den avond,
Of in den stillen nacht,
Uw hand mij aan zal raken
Om voor Uw troon t' ontwaken
O, dat Uw stem mij dan begroet
Mijn oog U vreugdevol ontmoet.
En ik, voor Uwe komst bereid,
Mag ingaan tot Uw heerlijkheid.
O Eeuwig Licht, dat bij Uw schijn,
Het donk're van den dood verdwijn.
INDISCHE FABEL
Een boer zag op een morgen de voetstappen van
het een of ander viervoetig dier in zijn veld staan,
en zei tot een vos: „Reintje, is er gisteren een
beest met vier pooten op mijn akker geweest, kunt
gij ook zeggen, welk dier dat is geweest?" ,,'t
Spijt mij zeer, maar ik kan het u niet zeggen"»
antwoordde de vos; „doch ik weet wel iemand, die
het u zeggen kan!" „Wie dan?" zei de boer.
„Er is een visch in de zee, die twee vinnen heeft,
als gij het dien vraagt, dan zal hij het u wel
kunnen zeggen". „Wat een mal antwoord",
hernam de boer. „Waarom", was het weder
woord, „is het maller dan uw vraag?" en hij ging
het bosch in.
Bedenk u tweemalen voordoet gij een slimiqen
vos ondervraagt.
EEN DUBBEL BUITENKANSJE
Keizer Paul van Rusland was op een warmed
zomerdag, terwijl zijn venster openstond, ingeslui
merd. In de kamer daarnaast stonden een paar
hofdames voor 't open raam te spreken met een
jongen garde-officier en waarschuwden hem niet te
luid te spreken. Maar hij zei; Ik zal hem eens
wakker maken, maar gij moet mij niet verraden!"*
Hij sloop naar 't open venster van 't keizerlijk ver
trek, riep zoo luid hij kon het signaal van de Rus
sische wacht en ijlde weg. De keizer schrok hevig,
trad woedend aan het venster en deed onmiddellijk
onderzoek, maar niemand wist, wie het gedaan
had. Toen gaf de keizer aan den commandant der
troepen bevel hem binnen een uur den misdadiger
te brengen. De commandant was natuurlijk zeer
verlegen met de zaak. Ten laatste riep hij een jon*
gen, krachtigen soldaat en zei: „Gij kunt 200 roe
bels verdienen, als gij u zelf aangeeft als den
schreeuwer". De soldaat krabde zich achter de
ooren en zeide; „Dat za] me een pak ranse! bezor
gen, commandant!". „Wat doet er dat toe", her
nam deze: „de pijn gaat voorbij en dan hebt gij
gelJ over". De soldaat liet zich overhalen, en,
meldde zich bij den vorst aan. De keizer was on
middellijk bedaard geworden, voegde den generaal
toe: „Die man toont, door zichzelf aan te geven,
moed en karakter, en hij heeft bovendien een be
nijdenswaardige stem: men geve hem 300 roebels
ten geschenke, en make hem onderofficier; hij zal
een goed commando voeren",
Lutine-nieuws
(Eigen correspondentie.)
De laatste keeren, dat de bergingsbooten
Texel en Volharding uitvoeren tot voortzet
ting der werkzaamheden, bleek, dat er zich
rondom het wrak veel drijfzand ging vor
men, wat zijn oorzaak hoogstwaarschijnlijk,
vindt in de aanhoudende stormen uit Wes
telijke richting. Na twee etmalen gezogen
te hebben, kon Sperling afdalen om een
onderzoek in te stellen. Hij vond twee
scheepsankers, maar het was hem onmoge
lijk ze te bergen, daar het zand vlugger tos
ging loopen dan de zuigers konden verwer
ken en het dus zaak was, zich in veiligheid
te brengen.
Er is nu besloten, van 't „patent Beckers-'
gebruik te maken. Zaterdagmorgen heeft
Sperling de luchtcompressor geprobeerd,
welke in de toren is geplaatst en eiectrisrh
gedreven wordt door een vliegtuigmotor.
Het onderzoek is naar wensch geslaagd,
zoodat, wanneer het weer eenigszins gun
stig wordt, de toren naar het terrein van
de werkzaamheden kan worden vervoerd.
Voor vrouw en kind
Wegens vacantie van de redactrice
verschijnt deze rubriek van de week
niet.
Volgende week volgt weer plaatsing
als gewoonlijk.
REDACTIE.
„Geve God! dat ik maar uw goede engel moge
blijven", antwoordde zij.
„Natuurlijk niet mijn booze engel; dat vertrouw
ik ook wel beter van mijn lief vrouwtje!" hervatte
hij schertsend en drukte haar hand vaster aan zijn
arm.
Kort daarna in huis teruggekeerd, sprak hij:
„Wij zijn zoo lang ernstig geweest; kom, laat
ons nu weer vroolijk zijn, mijn kind!"
In de eerste maanden van het huwelijk wijdde
hij uit, dan geschiedde dit met haar. In de kerk
verscheen hij zoo om de vier weken eens met haar.
Zijn avonden bracht hij thuis bij haar door of met
haar in gezellige kringen.
„Die Baren van Weldam is toch een toonbeeld
van een man!" zeiden de dames.
Maar de ongehuwde heeren spraken: „Zie nu
eens. hoe vriend Van Weldam reeds onder het
huwelijksjuk zucht. Hij zit reeds onder den pan
toffel. Wie zou dat van dien vroolijken man ooit
hebben gedacht. Men ziet hem nergens meer zon
der zijn vrouw! Wat volslagen omkeer toch het
huwelijk in zulk een levenslustig man kan teweeg
brengen!"
Door een verkeerden raadsman, een goeden be
kende van vroeger dagen werd dat oordeel van zijn
vrienden den Baron overgebracht. Hij voegde er
den boozen raad nog bij: „Kunt gij u dat alles on
verschillig laten aanleunen? Het komt mij voor. dat
gij t aan uw goeden naam en hoogachting ver
schuldigd zijt. die hatelijke aanmerkingen als laster
in het openbaar te weerleggen. Toon openlijk dat
het een leugen is, die die wereld van u spreekt.
Leg aan uw voormalige vrienden het zwijgen op,
door u thans nu en dan eens weer in hun gezellige
bijeenkomsten te laten vinden. Dan zal dat sprookje
over de pantoffelheerschappij van uw vrouw
spoedig verstommen. Mij dunkt aan uw eigen
achting en ook aan die uwer schoone jeugdige gade
Hjt gij dit verschuldigd!"
Zoo ongeveer sprak de booze raadsman, een
waar Satanskind, juist geschikt, om den huwe-
iï'r en 'vreu8cle te verstoren.
Des Barons hoogmoedig hart fluisterde hem toe:
„Hg zou door zijn vrouw overheerscht worden?...
Neen, dat nimmer!"
Hij dankte zijn boozen vriend en zei: „Wees
verzekerd, dat ik nog dezen avond zal komen".
Wel Viel het den Baron niet gemakkelijk, voor
□e eerste maal zijn gade des avends alleen thuis te
laten zitten. Hij scheidde van haar met een soort
van weemoedig gevoel en toen hij de kruk van de
deur reeds in de hand had. sprak hij nog: ,,'t Doet
roe wel Jeed, mijn schat, u hedenavond alleen thuis
te moeten achterlaten; maar gij begrijpt, dat het
eindelijk eens tijd wordt, mijn oude vrienden en
bekenden te gaan z'en, die anders allen boos zullen
worden jegens mij. Maar wilt ge niet een paar uren
naar Mama gaan? Of zal ik de een of andere uwer
houden""5" verzoe'cen' om u £enig gezelschap te
„Ach, neen. Otto! ga slechts. Ik blijf liever
alleen antwoordde Agnes. „Ik kan immers wat
lezen, totdat gij terugkomt".
Hij kuste haar vóór hij vertrok en zij bedwong
de tranen, die haar in de oogen wilden dringen.
Maar toen hij vertrokken was, lang uitbleef en
het kamermeisje het avondbrood op de tafel ge
plaatst en zich met een „Wel te rusten. Mevrouw!"
verwijderd had, overviel Agnes een huiverig gevoel
van verlatenheid en kwam haar de vraag op de
lippen: „En als er nu dikwijls zulke eenzame
avonden komen? Als een steen drukte haar deze
niet voleindigde vraag op het hart en fluisterend
sprak ze: „Otto! o mijn Otto!"
(Wordt vervolgd)