VOOR
JW EN KIND
MAAS EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 16 JUNI 1934
UWE PADEN RECHT MAKEN
WAAROVER WIJ LAZEN
Schepper, die daarom ook de Beschikker
is over ons leven.
Dat vergeten r».ij zoo dikwijl». \Vij zijn
altijd zoo spoedig geneigd te deuken dat
0116 onrecht wordt aangedaan, ja durven
zoo dikwijls, neen, niet uitspreken maar
wel d'enkcn, diat God liefdeloos niet ons
handelt. Immers, waarom juist moet i k
liggen en lijden, waarom wordt mij dial
kruis opgelegd; waarom moet ik dien
weg gaan, i k, die toch niet minder hen
dan een ander; ik, diie ticicli zoo veel deed
voor de komst van Gods koninkrijk, die
overal in meovvei'kte?
Vragen, ja vragen, maar waarmee wij
niet vrijuit gaan. Wij zijn hier bezig even
als in al ons verdriet en ïri-oeite God voor
onzen rechterstoeil te dagjen en.... God is
Hechter, niet wij. De lleere geeft geen
rekenschap van Zijn daden, maar behoeft
het «eik niet te doen. Ini-mem, alles ie van
Ilem, ook de mornsch, ook ons leven; dat
sluit in, ckut Hij over liet Zijne beschikt
ten allen tijde.
Nu vernemen wij uit Joh. 9, diait God
liet lijden zendt, op diat Zijne werken
opcnibaar mogen wordJcn. Openbaar voor
de menschen, opdat zij hieruit zullen kun
ncn zien, wie en wat God is en wat Hij
doet. Ook die blindgebicrene zeilvc in de
allereeitóite plaats zal dit ondervinden.
Kerst wordt hij van zijn lichamelijke
blindheid genezen en dan wordt hij ook
geestelijk ziende, al ging dit laattóte door
moeilijke omstandighedlen zich openba
ren. Ja, als je dan ooik nog door je
eigen menschen uitgeworpen wicirdt, wat
kun je dan beter doen dan naiair Jezus
gaan! Is dat al reedis geen openbaring
van Gods werken, dat men zijn toevlucht
neemt bij Ilem, die het Licht der wereld
is?
De Joden, zij hadden alles willen geven
als deze werken niet openbaar geworden
waren, daaruit .spreekt reedis dat zij de
werken Gods opmerkten, maar dit zien
wordt voor hun tot een oordeel. Zij heb
ben Jezus er niet doer willen vinden.
Aan den blindgeborene is Gods werk ze
openbaard; lichamelijk en geestelijk gene
zen, was hij oen voorwerp, waarin Gods
eeire uitkwam. 11 ij mocht Gods bemoeie
nis met dien mensoh ervaren en de zegen
was de Zijne.
Zóó werkt de ITeerc nog. 't Is niet een
gebeurtenis, die in vroegere eeuwen voor
kwam, o neon, njcig is het lijden dien
inensch gegeven tot openbaring van Gods
©ere.
Hoe menigmaal blijkt niet, dat juist
ons ziekbed onszeiven ten zegen werd en
wij moeten getuigen, dat zonder dat
lijtVn wij onzen God niet hadden ge
vonden.
Maair ook juist door dat beleven wor
den de werken Gicids openbaar voor ande
ren.
Zeer vele malen liöb ik de opmerking
van omwonenden wel eens gehoord:
„Hoe is liet mogelijk zoo'n lijden en altijd
even geduldig; geen kiknoht komt over
haar lippen!"
Was dit ook geien openbaring van de
wenken Gods, doordat men begreep dat
GENADE
Ik zag mij arm en naakt en klein
en met een ziel vol zonden
voor U in hellen hemelschijn,
waar d'Engelen in stonden.
Ik zocht mij in mijn droeven staat
voor Uw oog te verbergen;
ik weet, hoe God de zonden haat,
die God en hemel tergen.
Ik vond geen schuilplaats klein of groot;
Uw oog doorgrondt mijn leven,
Uw toorn bedreigt mij met den dood
en doet mij angstig beven.
Maar Jezus Uw verzoenend Bloed
en Uw vrijwillig sterven
en Uw Verrijzenis, die doet
mij 't eeuwig leven erven!
een mensoh, dat haast niet kan lijden?
Daan; im kunnen Gods wenken ook m
ons lijden geopenbaard w orden en is een
ziek beid een sprake tot de menschen.
Ook ons ziekbed en lijdensweg moeten
dienen tot openbaarmaking van Gods
werken. Werken wij daar zelf toe me-e?
Laten wij daarom ons kruis op ons ne
men, opdat dievs Hoeren wenk in ons moge
openbaar worden.
Neem mijn leven, laat het lieer,
Toegewijd zijn aan Uw eer.
Neem mijn handen, dat ze 't merk
Dragen van Uw liefdewerk.
IJss. J. II. B.
HET BLIJ VOORUITZICHT
O blij vooruitzicht, dat ces hart
Van vreugde zingen doet!
Een zaal'ge hoop, een heimweezang
Doortrilt nu ons gemoed.
Ons zielsoog 'mag nu staren,
In d'eeuwge heerlijkheid,
Waar Jezus, opgevaren.
Voor ons een plaats bereidt.
O blij vooruitzicht dat ons troost,
Zelfs in den lijdensnacht!
Geen oog heeft ooit dat heil aamschour
Wat ens bij Jezus wacht,
Hij zal ons straks bevrijden
Van alle zonde en pijn:
En nooit meer van cos scheiden1;
Wat zal! dat zalig zijn!
O trouwe Heiland, luister Gij;
Naar cnizen heimweezang.
Ach, kom Gij spoedig tot ons weer;
't Is zonder U zoo bang!
Ontsluit, o Hemelkoning,
Voor ons Uw Vaderhuis,
En breng ons in Uw woning,
Dan zijn wij eeuwig thuis.
Ken Hem in alle uwe wegen, en
Hij zal uw paden recht maken.
Spreuken, 3 6.
Het vertrouwen op God moet daarin
uitkomen, dat ge zijne geboden doet, en
niet uw eigen wil of begeerte volgt.
Wie de geboden des Heeren niet be
waart, doet dit omdat hij niet vertrouwt,
dat deze geboden een goed voor hem
zijn. Hij verwacht dan van het volgen
van zijn eigen neiging of wil meer genot,
meer nut en voordeel. Daarentegen, wie
heeft ingezien, dat de zonde niet alleen
een zedelijk kwaad is in de oogen des
Heeren, maar juist daarom ook hunzelf
schadelijk is, die gaat aan den Heere
vragen, wat Hij wil.
Alleen God weet wat goed voor ons is.
En daarom moeten wij ons geduldig on
derwerpen aan wat zijn hand over ons
beschikt, maar ook in kinderlijke gehoor
zaamheid doen, wat zijn mond ons be
veelt.
Dit is dan ook de reden, dat hier in
Spreuken 3 het: „Vertrouw op den Heere
met uw gansche hart, en steun op uw
verstand niet" onmiddellijk gevolgd
wordt door deze andere vermaning: „Ken
Hem in alle uwe wegen, en Hij zal uwe
paden recht maken". Het eerste ziet dan
op het geloofsvertrouwen, het laatste op
de gehoorzaamheid der liefde.
Eerst de vermaning om bij al wat gij
doet het welslagen niet te verwachten
van uw verstand, maar van Gods almacht
en van Zijn zegen, zonder twijfel en
zonder wantrouwen. Met uw geheele
hart, dus ook zonder aan uwen God
daarbij ook maar iets te onttrekken.
Maar dan ook: Ken Hem in alle uwe
wegen. Houd met Hem rekening. Vraag
in alles allereerst naar Hem, naar zijn
openbaring, naar zijn beloften en bevelen.
Doe dat in alle uwe wegen, d.w.z. in alle
uwe handelingen.
wat Hij ons gebiedt, dat wij zeiven als
middelen zullen gebruiken om te komen
daar waar wij zijn moeten.
Onze wegen, onze daden om onze oog
merken te bereiken, moeten daarom ook
'met zijn wegen samenvallen. Des Heeren
wegen moeten ook onze wegen zijn. En
in dien zin heet het dan ook: Ken Hem
in alle uwe wegen. D.w.z. in alles wat gij
doet om uw oogmerk te bereiken. Immers,
al wat wij doen, doen wij met een doel.
En nu moet zoowel het doel goed zijn als
het middel, waardoor wij dat trachten te
bereiken.
Aan de nakoming van .dezen eisch
wordt nu een belofte verbonden. Indien
gij Hem in alle uwe wegen kent, dan zal
Hij uwe paden recht maken.
En nu moet ge eens even letten op de
fijne nuanceering, die erin gelegen is, als
in die toegevoegde belofte niet weer het
zelfde woord wegen wordt gebruikt, maar
dit wordt vervangen door paden.
Een weg en een pad is toch niet het
zelfde. Een weg is voor meerderen om op
te gaan. Een weg is publiek. Een weg is
iets algemeens. Maar een pad is iets par-
ticuliers, iets eigens, iets persoonlijks.
Zooals op het platteland een weg dient
om steden en dorpen met elkander te
verbinden. Terwijl een pad dient om een
enkel huis, dat landwaarts is gelegen is,
te verbinden met den weg, waarop allen
gaan.
Breng dit onderscheid nu over op de
handelingen der menschen. En wat vindt
ge dan?
Dit, dat er algemeene regelen zijn, die
voor alle gedragingen gelden. Er zijn toch
dingen, die alle menschen gemeen heb
ben, Er zijn doeleinden, die alle menschen
nastreven. Zoo moeten alle menschen
eten om te leven. Zoo is het een alge-
meene regel, dat elk heeft te werken voor
zijn levensonderhoud.
Maar in dat algemeene en bij dat a.1-
gemeene komt nu ook voor ieder persoon
lijk het bijzondere. En op dat bijzondere
ziet het beeld van paden, dat hier naast
dat van wegen wordt gebruikt.
Dat algemeene nu schijnt ons gemak
kelijk genoeg. Wij zien het ouderen doen.
We worden in wat wijzelf hebben te
doen, in de wegen die wij gaan, gesteund
door het oordeel van anderen. Wij zien
tot onze waarschuwing, wat kwaad hun
wedervaart, die van den rechten weg
afwijken.
Hier ligt dan ook juist het gevaar, om
in onze wegen niet den Heere te kennen,
maar alleen te letten op de menschen.
Of, om het zonder beeldspraak uit te
drukken: het gevaar, dat we in die alge
meene regelen, waarnaar wij ons hebben
te gedragen, niet vragen naar wat God
van ons wil, maar naar wat anderen ons
voordoen.
En wie zoo eenmaal in de hoofdlijnen,
die de richting voor het leven aangeven,
den Heere heeft vergeten, die kan ook
onmogelijk in bijzondere moeilijkheden,
waarvoor hij persoonlijk komt te staan,
des Heeren wil weten.
De openbare w e g is dan wel vlak,
maar het p a d is oneffen en hobbelig, en
biedt het gevaar, dat ge er u aan stoot,
en struikelt.
Maar als ge nu den Heere in al uwe
wegen kent, als ge ermee vertrouwd
raakt om in die algemeene beginselen, die
uw leven en uw daden beheerscher., naar
des Heeren wil te vragen, dan zal Hij
niet alleen uw wegen effen maken, maar
zelfs meer doen.
Hij zal ook uw paden recht maken, dat
wil zeggen: Hij zal de moeilijkheden voor
u wegruimen. Hij zal u geven zijnen wil
te weten ook in die persoonlijke en bij
zondere gevallen, waarin uw consciëntie
zou twijfelen. Hij zal u geven, dat ge
zonder aanstoot voor uw consciëntie in
zulke dingen kunt handelen.
En dan ook dit: Hij zal zijn zegen daar
bij geven, op zulk een wijs, dat ge dien
moogt ontvangen als een blijk van zijn
Goddelijke goedkeuring.
Zoo gij Hem kent in al uwe wegen, zal
Hij niet alleen uwe wegen, maar tot
zelfs uwe paden recht maken.
In liet Chr. tijdschrift „In en om eins Huis"
schrijft J. II. B. in:
BRIEVEN VOOR ZIEKEN
Zoo juist la>s ik de geschiedeni« van
den blindigebonone, ons in Jo.li. 9 beschre
ven. IIet trof me zoo dat dezs discip'ien
van Jezus, evenals wij zoo dikwijls doen,
direct over liet geval denkeu als iets
ergs. liet geval spreekt tot hen en zij
kunnen liet dan ook niet laten om naar
liet „waarom'' te zoeken.
Dc discipelen zoeken dit in persoon
lijke zonden en morden d< Z3 Mimdieiu a!s
een strafbaar feit aan. Blind van de ge
boorte af dial is toch meer dan tijdelijk
lijden. Zij weten, evenals wij, dat de zon
de gestraft wordt en dat God als Hechter
de zonde niet ongestraft laat maar
waarom werd hij dan blind geboren?
Zij kunnen zich niet voorstellen, dat
het lijden ook om een andere reden kan
worden gegeven. Ken sohicione geleglortfheid
om Jezus te vragen. Jezus' antwoord is
zoo echt de weergave van ons levensdoel
„Noch deze heeft gezondigd, noch zijne
ouders, maar dit ie> geschied opdat de
werken Gods m beu 1 zouden geopenbaard
warden.
Nu wordt dit lijden niet van dos men
schen kant, maar uit goddelijk oogpunt
gezien. Niet voor een strafbare daad, o
neen, maar opdat hij een voorwerp zal
worden van Gods eer, Gods doel, opdat
anderen hieruit zullen zien niet alleen
Gods almacht, maar ook Zijne bemoeie
nis met dm monsch. Niet wij hebben ons
leven in onze liand, maar God, onze
VOORDE
ZONDAG
Eigenaardig is in de Schrift telkens
dat beeld van een weg of een pad voor
hetgeen iemand doet.
Wat is een weg? Een weg dient om
erop te gaan. ]a, maar niet om eens voor
uw vermaak wat in de buitenlucht te
verkeeren of eens ter ontspanning een
wandeling te gaan doen.
Neen, een weg is het middel om een
doel te bereiken. Een weg is de verbin
ding tusschen twee plaatsen: die waar ge
u bevindt en die waar ge heen wilt. Zoo
is iemands levensweg beeldspraak voor
datgene, waardoor hij tot zijn eindbestem
ming komt. Het is waar. daar denken
slechts weinigen over. Ze spreken van
hun levensweg als de opeenvolging van
de gebeurtenissen, die achter hen lig
gen. Meestal zonder te beseffen, dat zij
zeiven op dien weg gewandeld hebben,
en dat zij voor dit wat zij zeiven gedaan
hebben, dan ook aansprakelijk zijn.
En zoo wordt in de Schrift gesproken
van iemands wegen (in het meervoud)
als de middelen waardoor hij zijn doel
in verschillende dingen zoekt te bereiken.
Zoo zijn des Heeren wegen de midde
len, waardoor Hij zijn raad uitvoert, de
wijze waarop Hij met de menschenkin-
deren zijn oogmerk bereikt. En ook wel,
Hei z.ij. tiemjen ran
liet hooihet bijeen
halen door middel
ran een ongeveer
vijftien meter lang
touw, aan de eev
zijde bevestigd aan
een of meer paarden,
aan dc andere zijde
aan een.plank, waai
de boer op gaal
staan terwijl he
knechtje liet paan
in de, goede richtini
stuurt. Zoo wordt a
hei hooi op een hoop
geschoven.
VOOR DE VROUW
Op z'n beurt zingen we allemaal wel eens
oen couplet mee van liet lied „van den
goeden ouden tijd". Daarvan weet men zoo
veel moois te vertellen, cn dat vertelt men
dan ook graag omdat men tegenover elke
deugd van „dien go-edeii ouden tijd" een
ondeugd uit dien tijd van nn.ii kan zetten.
En volgenis sommigen kan daarvan geen
kwaad genoeg gezegd worden, op bijna elk
gebied.
Dat er ook in dien zoo geprezen voorbijen
tijd wel dingen wanen, die die]) treurig wa
ren, leerde mij een artikeltje dat ik dezer
dagen lezen moest bij de bestudeering van
een bepaald onderwerp
liet liet mij zien welk een eigenaardig
soort barmhartigheid men eertijds, do oor
st-e helft van de vorige eeuw, betrachtte
tegenover dc misdcelden in het loven.
De woorden konden zoo mooi klinken, zoo
innig, maar het leven was daaraan niet
confoitm. Men leze zelf hoe lief bij de ver
zorging van weezen toon toeging:
Op oen guren najaarsdag (nog niet zoo
heel veel tientallen jaren geleden) zag men
op een Zeeuwsch dorp, verscheidene perso
nen, diep in de kraag van bun honker ge
doken, zich naar de clorpsgaineeiiteheiberg
bcgoven.
Er moest dus zeker wel iets bijzonders
plaats vinden, -en dat was dan ook vaar,
want er zou op dien middag wat te ver
dienen zijn.
Was bet oen koopdag omdat er verschil
lenden op pad wanen'.' Of werden door liet
Kerkbestuur, dat veel goederen bezat (zoo
als talrijke Zeeuwsc.be kerken) verpachting
der K-erkigironden gehouden?
Niets van dit alles.
Het was op dien dag publieke uitbeste
ding van de d-orpsw-eeskin-deren voor bet
volgende jaar, 011 deze kinderen waren het
die voor een zekere klasse der dorpsbewo
nors een niet onaardige „bron van inkom
sten" beloofden.
De -uitbesteding gold dus alleen huisves
ting en inwoning, in één woord, „huise
lijk" verkeer en verzorging. Dat huiselijk
-"rkoer zou wel sober zijn en bot verblijf
wel armoedig. Van ontwikkeling, orde cn
tucht zou wel geen sprake zijn.
Menigeen zon die kinderen als goedkoo-
pc werkkrachten exploi,toeren.
Dit wisten de velen, die daair samengeko
men waren en dat wisten ook de a lui
meesters wel, die de „kind-erv-erpachting"
zouden leiden.
Das morgens 0111 10 uur kwam de dorps
veldwachter de diverse weezen uit de hui
zen ophalen en bracht hen dan alvast naar
do Gem-eeniteherberg. Als de laatste „bin
nengebracht" was, was er een heel groepje
bijeen, groeten en kleinen, jongens en
meisjes.
't Was voorzeker een weerzinwekkend
schouwspel. Dc bezoekers liepen dan langs
de kind-eren om „liet goedje eens even lo
keuren."
Nadat de tijd van „kijken" verstreken
was, zette de veldwachter op een wenk
van den armmeester dc. kinderen nogmaals
O]) de rij: in volgorde der grootte.
En dan ving de verpachting aan.
De veldwachter, die als afslager fun
geerde begon met No. 1.
„Mijn!" blonk een stem en voor f 27
ging No. 1 van do hand. De veldwachter
bracht liet kind naar den „pachter", die
blijkbaar schik had, dat hij zoo voordoclig
slaagde.
Even-zoo gin-g het No. 2, 3 enz. tot do
laatste geveild was.
Toen nam do Voorzitter het woord en zei
ornstig:
„Vrienden! Neemt nu uw kin-deren mee!
Weet welke verplichtingen op u rustenl
Verzorg Hot als uw eigen kinderen! Zorg
dat zc braaf cn godsdienstig vv-ordien opge
voed IBed-cn-kt, dat gij er allen, over 't al
gemeen genomen vcci geld voor hebt! Ik
sluit de v ergadering, tot volgend jaar om
dezen tijd
Hij bad beter kunnen zeggen: „Ik sluit
de „kindeimarbt!"
Wie dit eens lee-st, ziet dat we van dezen
tijd toch ook wel weer heel wa-t kunnen
noemen, dat te wa-ardeeren valt. Al was 't
alleen maar op 't ge-bied van de verzorging
van al wat in 't laven misdeeld en onver
zorgd is.'
VOOR DE JEUGD
M'n bes'to nichtjes -en neefjes.
Ook dezen keer moet ik jullie buiten
mijn schuld, teleurstellen, want de briefjes
die ik beantwoorden moet, zijn n-o-g met
in -m'n bezit.
'k IIoop, als ik cse licib, jullie -door eon
extra lange beantwoording dian schadeloos
te stellen
Jullie vindon liet nu zeker wel een fijne
■tijd, 's avonds echt lang 'buiten spelen, cn
leuke spel leitjes met. elkaar doen. Ni» ge
nieten jul-lie er maar van. In den winter
moot je zoo veel en zoo lang vaak binnen
zitten, dat je nu dc scha maar moet inha
len -en wat frissche lucht happen.
Eén ding valt dan zeker wel togen. Als
e binnen bent 's avonds is 't meestal ook
u-eensna-ar bed. Hè, dan zou je ook in
-de kamer nog wel graag oen fijn poosje
willen zitten. Maar dan kijkt Moeder naar
de klok, die altijd maar secuur doorloopt,
al zou je willen, dat die nu maar eiens ecu
poosje stilstond.
Gelukkig maar -dat Moeders zoo kordaat
zijn -en de klok gelijk geven, want anders
's morgensdan zou je wa-t beleven. Wat
zouden er dan een slaperige gezichten op
school verschijnen, cn clan kwam er van
bot loeren natuurlijk ook geen zier terecht
wamt met een slaperige bol kun je op de
kaart Amsterdam van Rotterdam niet on
derscheiden, cn dan zou je geen verschil
meer weten -tuisödhen een deciliter en een
dekaliter.
Nee, als je 's avond's altijd eens fijn je
zin kon doen cn echt lang opblijven, dan
kwam or overdag niet veel van terecht. De
rapporten zouden dan heel wat nare dingen
te vertellen geven. Maai' goed dat. Moe-div
heit. wel heter weet. hè?
Nu hoor, allemaal heel v-eol groeten
van jullie TANTE TRUUS
KEES
VII
Moeder zag wel aan Kees toen hij thuis
kwam, dat z'n bui niet ?oo heel best stonn
Kleine broer kreeg eo 'ijd-i-ge snauw en
Moe zei hij haast nie is genda-g. Maar
Moo had niet zoo hr veel tijd om op
Kees te letten, want ei -vus nog genoeg té
doen zoo kort na de verhuizing, d-aanioor
zag ize ooik niet die lecl-ijke scheur, die
Kees 'bij dc vechtpartij had opgeloopcn.
Eigenlijk vond Kees dat jammer, hij vond
liet altijd makkelijker als Moe het zag, dan
wanneer hij bet zelf vertellen moest. Toch
maar ineens doen, dacht liij, want dadelijk
kwam Vader thuis, cn dan werd hot nog
vervelender, -en Moeder zag het onder liet
eten tocli vast en ze-kor wel van -die leelijke
scheur.
Moeder moest natuurlijk weten -lioe dat
gekomen was, ien toen Kees eenmaal ibegon
kreeg Moe liet hoele verhaal van de teleur
stelling van dezen morgen, dat er nou hier
toch ook weer zoo'n naar jog was. Ze zeiden
het allemaal dat J-oih-an zoo'n echte plaag
Was.
Moe liet Kees ma-ar stilletjes uitvertellen,
ze luisterde lieel goed, al werkte ze nog
wat door.
En toen Koos nog eens, cn nog eens ge
zegd bad, dat Jolian zoo vervelend was en
dat ze dat allemaal zeiden, en daarna zweeg
om-dat bij niet meer te vertollen wist.
vroeg Moo zoo heel rustig: „En hebben ze
ook allemaal nou met Jolian gevochtent"
„Nee Moe", zei Kees verbaasd, „geen een
van de jongens."
„Maar dan lnoef jij het toch ook niet te
doen. Die andere jongens vinden Jolian niet
aardig, maar ze luisteren niet naar dat ge
plaag. Zoo moet jij ook doen, laait hem
maar wat praten, dan zal je eens zi-cn, dan
-heeft hij er ook geen aardigheid meer in,
om jou te plagen.
Dat is veel gemakkelijker, als dat je
telkens weer gaat vechten -enhot is
beter ook want je mag liet niet doen ook,
hè? Dat weten w-e toeli wel!"
Kees hoefde niet te antwoorden, want net
kwam Vader naar boven, maar al ant
woordde hij niet, in z'n hart mopperde hij
toch erg tegen, bij dacht, Moeder kon mak
kelijk praten, die lioort dat geplaag niet
Moeder wist or niets van hoe jongens kon
den zijn als ze plaagden. Maar Kees vond
Moeder toch erg lief, want ze zei niets van
die scheur, toen Vader er bij was. Die was
dan niet zoo gemakkelijk in zulke geval
len.
's Middags in school kwam dc nieuwe
narigheid. Johan w-as na de vechtpartij
dadelijk naar den meester geloop-en en had
als aen echte klikspaan allc-s verteld. Nou
wist meester wel wat hij aan Jolian had,
cn aan klikken had bij een hek-el, maar hij
vond hot toch maar het 'beste om dc nieu
weling maar ineens flink van z'n vechtlust,
af te helpen-, anders kreeg hij weer dezelf
de narigheid als bij het begin van 1) t leer
jaar, toen de pas verhoogde klas Johan
von-cl als oen achtergelaten cadeau van de
v-origo -klas.
Dat zou hij dus maar Ineen® uit maken.
Zoo kwam hielt dat Kees bij z'n eerste
vechtpartij in de stad, direct wel een aar
dig portie straf kreeg. Veel te veel, vond
hij, want liet wa® alleen de schuld van
Jolian volgens hem. Nou, Johan kreeg ook
een flink deel, want meester had wel uit
gezocht, dat Jolian weer op z'n ouide ma
nier bezig was geweest.
Toen alle jongens al een uur naar huis
waren, moolit Kees pas weg, cn Jolian ging
even later. Het l-eek voor Kees wel of alle
aardigheid er nu opeens af was, om in een
vreemde stad op een niéuwe school te zijn.
Er waren wel aardige jongens, maar net
die ééne, die bedierf aJJes. Dc volgende da
gen leek alles weer aardig gewoon te gaan,
dc meester bad de schrik voor een poosje
er weer aardig in gebracht, maar J-ohan
wist Kees op oen andere manier v-e-el erger
te plagen. Hij vond liet wel fijn, dat Kees
zoo geschrokken was van die straf, want
plagen dec-d hij liever dan vechten.
Het kostte Kees -heel wat moeite om niet
te v-echten, hij had z'n knuisten altijd rap
tot vechten klaar, miaar die mieester, jon
gen, die was nog strenger dan oip 't dorp.
Elke keer dat vervelend gesar, Als Kees
eens wat fout gezegd liad, dan wist hij bet
na schooltijd zoo bespottelijk na te zeggen
dat Kees z'n rappe knuisten al weer jeuk
ten om zo fikscli te gebruiken. En het erg
ste was nog wel, dat Jolian baast nooit wat
goed zei, want hij was zoo d-om als c-cn olie
bol, maar om hem daarmee te plagen kreeg
je geen kans, want in 't. plagen was Jolian
écht kna-p.
Op dien duur wende het tocli wel. Kees
kon Joh,an af en toe al aardig laten piraten
Ze hadden nog wel eens een keer stevig
gevochten, maarin de straat buiten
het plein. Veel had het niet gebaat, dat
Kees z'n plaaggeest eerst buit-en liet plein
hiafl laten kamen, en een eindje de straat
had laten ingaan, buiten het gezicht van
den meester. Jolian had den volgenden dag
alles verteld, en de rest kun je dan wei
begrijpen.
O.p een keer hadden zo repetitie van Va-
deiiaiidsche geschiedenis. Kees had echt
z'n best gedaan op 't werk thuis. Hij wou
nou -es een echt fijn rapport hebben-. Hij
wou Moeder eens Mij maken.
Moeder -had zoo dikwijls met hem gepraat
over school cn z'n werk, dat hij echt zin,
'had gekregen om flink te gaan aanpakken..
Nou dan niet eens met z'n h-an-den, maar
met z'n bol. Kees had wel gemerkt dat het
goed ging. Met -de taai-repetitie, die toch
echt moeilijk was, had meester zoo echt
vriendelijk naar hean gekeken en gezegd:
Zoo Kees, kerel ik zie, dat jij toch meer
kan, dan wiat vechten. Nou is -dat ook niet
moeilijk, want. als j-e twee honden kwaad
-maakt tegen elkaar, dan kunnen ze ooik
vechten, diat de haren er af vliegen. Dit
vind ik tenminste kranig werk. Je licht die
moeilijke taallessen goed gemaakt."
Jongen, was was die Kees blij, hij glun
derde tegen Joop van Straat-en, die zoo
langzamerhand oen vriend van hem ging
worden. Ze moesten eiken dag ook 'samen
denizolfdon kamt naar liuis.
Johan ha,cl dien keer zóóv-eel fouten, dat
zelfs hij er beduusd van was. Nou, dat zei
nog al wat, want Jolian was fouten gewend
Dat meester toen roet de taalrepetit-ie zoo
aardig was -geweest, had Kees ook nog
meer zin gegeven om op Vaderlan-dsche ge
schiedenis extra z'n best te doen.
Jongen, wat moesten ze een hoop leeren,
vond hij. Wel vijftig jaartallen moesten ze
bennen uit 't hoofd, daar moolit geen woord
je aan ontbreken. En om do beu-rt zou mees
ter ook nog vragen cim een stukje geschie
denis te vertollen. Dat was fijn cn moeilijk
tegelijk. V-oor Kees was liet eigenlijk erg
moeilijk, want hij had toch altijd zooin
m-oeite óm geschiedenissen na te vertellen.
Maar als je begint met ergens je best
voor te doen, zie je, dan hen je al Half op
den goeden weg. J-oop en Kees hadden het
er onderweg naar hui® d-ruik over. Joop
wist eerst geen raad met de geschiedenis
van die Stadhouder, die ook nog Koning
van Engeland wias geweest, en dat wist
Kees juist zoo goed omdat hij toen zoo ge
luisterd had toen meester het vertelde, en
hij had er ook thuis een boek van. Hè, dat
v-ond hij toch zoo'n prachtige geschiedenis,
Joop vond Kees echt een knappe jongen, die
luisterde, en eigenlijk was het mal, maar
Kees leek wel een meester, zoo kon Jiij het
vertollen.
(Wordt vervolgd)