VOOR VROUW EN KIND MAAS EN SCHELDEE 2 _RDAG 19 MEI 1934 MAAR GIJ KENT HEM WAAROVER WIJ LAZEN PINKSTERBEDE VOOR DE ZON DAG Ifl (PINKSTEREN) den Geest der wa irhelri. wel en de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet, en kenc Hem niet; raaar gij kent Hem, want Hij blijft bij uiieden, en zal ut u zijn. Johannes 14 17. Pinksteren is het feest van rijken zegen. Onder Israël was het de feestdag, waarop de brooden der eerstelingen met dankbaarheid den Heere werden gewijd. Onder het Nieuwe Verbond is het de dag, waarop de kerk de uitstorting van beter zegen gedenkt: de komst van den Heiligen Geest zelf, die met zich mede bracht de volheid der genade die Christus had verworven. Vandaar, dat die volheid zich aan stonds afteekent in het vervuld worden van alle discipelen met den Heiligen Geest. Vandaar ook, dat de eerste predi king van den verrezen Christus zoo over vloedig wordt gezegend, dat hun klein getal van 120 personen op dien éénen dag 25 maal vergroot wordt. Ja, de Heilige Geest breekt zelf de perken door die Israël als het heilige volk tot dusver van de volken afzonder de: ,,u komt de belofte toe en uwen kin deren", maar nu ook „allen die verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal". O, het is heerlijk, die zegen, die verrij king, die uitbreiding. Het was zelfs veel te groot om in dien eenen dag te kunnen worden ingedacht. De ver strekkende gevolgen van deze hoogheerlijke gebeur tenis konden eerst van lieverlede aan het licht treden. Het heeft heel den tijd der apostelen geduurd eerdat niet zonder strijd voor goed was vastgelegd, van welke beteekenis deze gebeurtenis was voor al de toekomende eeuwen. Want het bleef niet beperkt tot een kleinen kring. Deze gebeurtenis werkte door over heel de toen bekende wereld. Ze deed zich gelden niet alleen binnen de kerk van Christus, maar ook daarbui ten. Ze 'werkte in op het leven der volken. En nog na zooveel eeuwen is haar werking niet gestuit. Ze zal ook niet ge stuit worden. Want de Trooster, de Geest der waarheid, dien de Vader in Jezus' naam zond, blijft in der eeuwig heid. En toch zegt Jezus zoo nadrukkelijk in één adem erbij, dat de wereld dien Geest der waarheid niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet. Dit bleek al aanstonds op den Pink sterdag. Zelfs de menigte dergenen, die uit alle oorden der wereld naar Jeruzalem gekomen waren om Israels God naar de Wet te eeren en te dienen, verstond er niets van. In plaats van zich te verblij den, werden ze ontroerd, en zeiden de een tot den ander: Wat mag toch dit zijn? Anderen gingen zelfs verder. Zij wisten het wel! En tot ieder, die het hooren of niet hooren wilde, zeiden ze spottende: Dezen zijn vol zoeten wijn! En alleen Petrus, en met hem de ande ren van de elf apostelen, betuigde: Dit is het wat gesproken is door den profeet Joël, dat Ik zal uitstorten, zegt God, van mijnen Geest op alle vleesch. Zoo maakte de Heilige Geest schei ding, terwijl Hij vereenigt. Zjpoals Chris tus zelf scheiding maakt, naar zijn eigen woord: Ik ben niet gekomen, om vrede te brengen, maar het zwaard. Die scheiding gaat niet langs de grens lijnen van het natuurlijk leven, maar kruist deze telkens weer. Hij maakt geen onderscheid tuss hen ouden en jongen, dienstknechten en vrijen, aanzienlijken en geringen, geleerden en ongeleerden: over die allen wordt hij uitgestort. Straks ook over de heidenen. Maar tegelijk trekt hij een scheur, dwars door Isi.ël heen, s'raks door de volken Soms zcifs in de huisgezinnen. Zelfs waar mensrhen door de teederste natuurlijke en atrdsche banden vereenigd zijn, daar m.n si Hij sc..riding. Sterker nog: de wereld lan lleni niet ontvangen. En die wereld wordt zelfs niet door kerkmuren afgesloten. Ook bin nen die muren kunnen zich bevinden die van de wereld zijn, van wie het woord des apostels geldt: zij waren uit ons niet (1 Joh. 2: 19). Het komt ten slotte neer op wat Jezus tot zijn discipelen zegt: gij kent Hem, den Geest der waarheid, want Hij blijft bij uiieden, en zal in u zijn. Dat maakt het onderscheid. De wereld ziet den Trooster, den Geest der waarheid, niet en kent Hem niet. Ze ziet wel zijn werkingen, maar ze ziet niet dat het van Hem komt. En ze kent Hem niet, ze wil Hem niet kennen, ze erkent Hem niet voor den Trooster, den Geest der waar heid. Daarom kan ze Hem ook niet ont vangen. Ze staat vijandig tegen Hem over. Bij Jezus' discipelen was dit anders. Bij hen is de vijandschap gebroken. Zij ver langen naar den Heiligen Geest. Ze heb ben behoefte aan Hem als den Trooster, die alleen machtig is hun ziel te ver kwikken. Zoo dit tot u gezegd kan worden: gij kent Hem, dan kunt gij Pinksterfeest vieren. Dan verblijdt gij u mede over zijn komst, nu ruim 19 eeuwen geleden. Gelijk gij op het Kerstfeest u verblijdt over de komst van Christus. Die kennis komt u alleen toe in den weg van het Woord Gods, de Heilige Schrift. Buiten de Schrift is er zoomin kennis van den Heiligen Geest als van den Vader en den Zoon. En die kennis is dan niet slechts een kennis van hooren zeggen. Dat zou u niet baten. Neen, het is een kennis, waar door gij weet, wat gij aan den Heiligen Geest hebt voor den nood van uw zon- daarshart. Het is een kennis, waarbij uw hart voor den Heiligen Geest open gaat. Een kennis, zooals de dorstige het water kent, dat zijn dorst kan lesschen. Dan is er een schreiende behoefte in uw ziel, niet alleen naar de werkingen van dien Geest, maar naar Hem zelf, dat Hij ook in u woning make. En die begeerte wordt vervuld. Want als het daartoe bij u gekomen is, dan is dat het gevolg hiervan, dat Hij reeds tot u kwam, ongevraagd, ongemerkt, dat Hij zijn werk aan u heeft begonnen. En dat laat Hij nimmer los. Zie het maar aan wat Jezus tot zijn discipelen zeide: Gij kent Hem, want Hij blijft bij uiieden, en zal in u zijn. Dat wisten zij toen nog niet. Maar Jezus wist het en zag het. En Hij wist, dat hij tot hen geen vreemde taal sprak, toen hij hun dien anderen Trooster beloofde, die bij hen zou blijven in der eeuwigheid, namelijk den Geest der waarheid. Daarom kon hij hen bij zijn hemelvaart bevelen dien Geest te verwachten naar de belofte des Vaders, die zij van hem hadden gehoord. Ze hebben Hem ver wacht. En als Hij komt, dan weten ze het, dat Hij het is, van wien de profeet gesproken had. En zoo gij den Heiligen Geest nu aldus kennen moogt, is het dan niet verblijdend, dat Hij woning kwam maken nu reeds zooveel eeuwen geleden, in de gemeente aes Heeren? In die gemeente, waarvan ook gij zijt, wier leven gij mede deelachtig zi't! Die gemeente, waarmede gij gemeen i dat dorsten naar de wateren des ns, die de Heilige Geest ontsluit! /erblijd u dan met haar, want dan kent gij Hem, dan is Hij reeds bij u, en blijft bij u, en zal zich als de Trooster ook aan u verheerlijken. Kom dan tot de wateren des levens, die Hij in het Woord ook voor u heeft ontslo ten. Verkwik uw dorstige ziel eraan. En gij zult leven. En eens zult gij in het eeuwige leven de volheid van zijn inwoning genieten, met heel de gemeente der verlosten. KINDERSPEL IN VROEGER TIJD In „De Vrouw en Haar Huis" schrijft Jan Wiegman: Was het bikkelen een speciaal meisjes- spel, liet kootspel werd bij voorkeur door jongens beoefend. Het kwam er bij dit spel op aan de koot zóó te gooien, dat zij op de vlakke zijde neerviel en. zooals men dit noemde, „stoof" lag. Kwam zij op den ronden kant te liggen, dan heette dit „sehijt". Hij, wiens koot stoof lag, had het recht op de koot van ue tegenpartij te mikken. Gelukte het hem diens koot te raken, zóó dat hij erin slaagde hem stoof te doen liggen, dan had hij gewonnen. Verwant aan het kootspel was het noot jesrol. waarbij men een aantal noten on een rij legde en, staande op een bepaal den afstand, probeerde er een uit te mik ken, welke dan gewonnen was. Dit spel is, evenals de twee vorige, van Homeinschen oorsprong. Dok speelde men met tappen van bier vaten een spel. dat „tipje of tapje" heette, of men hinkelde, hetwelk hierin hestond, dai, men over de verschillende vakken van een met krijt getrokken baan, een blokje of platten steen, op één been hin kend, voor-uitschopte. In verband hieraiee noemen wij ook 't eiérdansen. waarbij de danser, geplaatst in een kring van eieren, moest trachten, hinkend op één heen, ze eruit te schop pen, zonder ze te breken. Een interessant schilderij van Pieter Aertsen, den eierdans verbeeldend vindt- men m het Rijksmuseum te Amsterdam. Het zou ondoenlijk zijn, alle spelen te noemen, waarmee de Hollandsche jeugd der zeventiende eeuw zich vermaakte. In 1682 verscheen een boekje, waarin 154 in ons land gebruikelijke spelen werden vermeld. Het was een navolging van een Fransche, door Rabelais samengestelde uit gave. De spelen, die wij hiervóór hebben ge noemd werden bijna alle uitsluitend bui tenshuis gespeeld, hetzij op straat, hetzij op de binnenplaats. Wanneer het echter donker werd of het minder gunstige weer het buiten spelen onmogelijk maakte, behoefde de jeugd zich binnen toch niet te vervelen, want er waren verschillende middelen om het jor.ge volkje ook thuis te houden. Voor de meisjes was hier in de eerste plaats de pop De vrouwelijke jeugd speel de met houten poppen papieren, wassen, zilveren en zilver vergulde poppen. Zells waren er toen al met beweegbare oogen. Ze waren op allerlei wijzen gekleed. At en toe in do volksdracht van een bepaal de s&eek Het spreekt vanzelf, dat er ook van alles aanwezig was, wat bij een pop behoorde, allerlei tafel- en keukengerei in porselein, aardewerk, blik koper of zil ver. Gemeubileerde poppenkamers en keu kens, kraamkamers, soms eelieele huizen met verscheidene vertrekken. Zelfs zwart behangen doodenkamers met linnen of zilveren doodkistjes, waarin poppenlijk- jes van was. Tuintjes met hoornen, heg gen, paadjes, banken en prieeltjes, alles Ik bid U om geen wereldsch goed. Maar om Uw Geest, o Heer! Ai, stort hem met een Pinkstergloed In 't koude hart ter neer! Hij dale niet bij stormgebruis. Maar zachtkens in mijn ziel, Daar ik, gevloden tot Uw Kruis, Geloovig nederkniel! Hij blaze een vlam van teerheid aan In 't hart, dat U behoort, En doe mij 't zalig feestuur slaan Der Hemelsche Geboort'! Hij schenke mij de zekerheid Dat ik U toebehoor, Dat Gij mij heiligt en geleidt Langs 't eenig-ware spoor! Hij zij mijn baken aan de kust, Mijn lichtwo'k der woestijn: En als mijn zonde mij ontrust. Laat Hem mijn Trooster zijn! O Jezus! zie ontfermend neer! Verhoor' vernieuw! verblijd! Is niet al 't Uwe 't mijne, Heet' Nu Gij de mijne zijt! TEN KATE, uit kralen gemaakt. Bij de voornamere families en ook bij sommige rijke boeren vond men houten pronkkasten met ivoor en schildpad in gelegd, waarin het poppenspeelgoed werd bewaard en uitgestald. WAARVAN LEVEN DE BACILLEN? In het tijdschrift „Eigen Haard" schrijft Prof. E. Kramer; Wanneer wij achter het groote geheim willen komen, dat wij leven noemen, dan moeten wij beginnen met de bestudeering van de eenvou digste levensverschijnselen bij de primitiefste levende wezens. Vanuit dit oogpunt beschouwd kunnen de proefnemingen van professor Braun over de voeding der bacillen een bijzondere beteekenis worden toegeschreven. Ondanks hun primitieven eenvoud zijn ba cillen dierlijke wezens. Zij kunnen zich dus niet evenals planten uitsluitend met anorgani sche stoffen voeden, al wil dit nog geenszins zeggen, dat ze aan anorganische voeding in geringe mate en in eenvoudigen vorm geen be hoefte hebben. Typhusbacillen gedijen b.v. heel goed in een oplossing, die behalve melkzuren, natrium, zout zuren, zwavelzuren en phosphorzure zouten bevat. Tuberkelbacillen gedijen hierin, b.v. weer niet, zij geven de voorkeur aan een azijnzuren natrium, terwijl de diphteriebacillen nog hoo- gere eischen stellen en bovendien ook aan zwaveiverbindingen behoefte hebben. Heel merkwaardig is dat een got voeding en gunstige temperatuursomstandig- heden een tegengestelden invloed ten opzichte van elkaar uitoefenen. Bij een zeer goede voe ding kunnen de bacillen ook bij een lage tem peratuur gedijen, terwijl zij bij een hoogere temperatuur ook eenvoudiger voeding voor lie nemen. Bij een lage temperatuur en een een voudige voeding kunnen zij onder bepaalde omstandigheden eveneens verder leven, doch vertoonen geen teekenen van groei. Parallel met de temperatuur werkt ook de chemische toestand, waarin het voedingsmiddel geboden wordt, n.l. of de oplossing, zooals d- chemiker zegt, zuur of alkalisch is. Heel rijke voeding nemen de bacillen zoowel in een zure als in een alkalische oplossing tot zich. Bij een voudiger voeding verlangen zij echter die che mische bestanddeelen, die ze voor hun groe van noode hebben, b.v. diphteriébacilen, alkali- schemen, diarrheebacillen, zure oplossing. Op dezelfde wijze werkt ook de zuurstof Zij kan ontbeerd worden, maar bij haar afwe zigheid stellen de b.acillen hooger eischen aan de voeding. Te veel zuurstof kan echter wee schadelijk werken en den groei belemmeren. E'r inoet dus een zekere overeenkomst tusschen voeding en zuurstof bestaan, oftewel in men- schelijke beteekenis; nie't alleen temperatuur en voeding, doch ook ademhaling en voeding. In de Meimaand qaat ieder zoo'n beetje aan vacantie denken ien worden er al plannen beraamd voor uitstapjesEr zijn heel wat mooie plekjes in ons kleine land hier boven neven wij er een. Heel merkwaardig is dat zich reeds bij deze eenvoudige wezens een zekere individualisee- ring kenbaar maakt, dezelfde soort kan men reeds in ondergroepen verdeelen. De sterke groepen blijven voortbestaan en gedijen onder voorwaarden, die voor de zwakkeren noodlcl tig zijn. Bijzonder opmerkelijk is ook het aanpassings vermogen der levende wezentjes. Men kan hen aan bepaalde voorwaarden doen gewennen. Met voeding, die zij eerst slechts met moeite tot zich konden nemen, werd bereikt, dat zij na eenigen tijd deze zender eenige moeite konden verwerken en daarbij gedijen. Niet minder belangrijk dan dit onderzoek zijn de onderzoekingen van professor Hess te Ber lijn, die den groei in het planten- en in het dierenrijk heeft bestudeerd. Sterke groei, zoo zegt hij, kan slechts dan intreden, wanneer de bedrijfsstofwisseling naar verhouding gering is. Daarom kunnen planten grooter worden dan dieren. In het dierenrijk is het opmerkelijk, dat de waterdieren, wier lichaam, daar het water hen draagt, een lichteren arbeid heeft te ver richten, over het algemeen grooter zijn dan landdieren. Zoo worden b.v. mammoethboomen 120 M., eucalyptusboomen 152 M. hoog, terwijl de grootste dieren, de walvisschen, op zijn hoogst dertig meter lang worden. Doch de Groeniand- sche walvisch kan een gewicht van 100.000 K.G. bereiken tegen een olifanteen gewicht van 6000 K.G, Van de vogels zijn zij, die niet vliegen, het zwaarst. De struisvogel weegt 90 K.G., dz condoR daarentegen slechts 11 KG. Bij de pa rasieten doet zich de eigenaardigheid voor, dat zij, die in voedselovervloed leven, een gewel dige lengte aan kunnen nemen, b.v, cc lint worm, die wel 30 c.M. lang kan worden, ter wijl dc maden niet grooter dan 1 m.M. worden. Het is bijna een algemeene wet, dat de groei met de ontwikkeling der geslachtsrijpheid op houdt, daar deze dan alle krachten vr.or zich opeischt. Hoogere temperaturen bespoedigen de intrede der geslachtsrijpheid en belemmeren dus den groei. Zoo ontwikkelt zich de pop van de kleerenmot bij 30 graden Celsius '.n 51 dagen. De uitgekropen vlinder weegt 41.8 gr., terwijl daarentegen bij een groei van 120 ont- wikkelingsdagen dc vlinder meer dan het dub bele gaat wegen. Hier ligt dus de oorsprong van het feit, dat dezelfde dieren in koudere streken grooter zijn dan in warmere regionen. Dwergstammen treft men dan ook slechts in CentraaJ-Afrika aan. Natuurlijk zijn er, als op iederen regel, ook hier uitzonderingen, terwijl men door experimenten excessen kan kweeken en wel vooral bij de z.g. Parthenogenese, d.i. de kunstmatig versnelde geboorte. Ten slotte wil ik nog gewag maken van de vele geheimen der stofwisseling. Professor Merker heeft bewezen, dat vele levende wezens het water, waarin zij leven, fosforiseerend maken. Dit geldt b.v. voor watervlooien, vele aquariumplanten enz. De fluorescentie uitte zich door een oplichten van een blauwachtig-witte kleur bij bestraling met ultraviolette stralen, dus onzichtbaar licht. De fluorescentie bleef be staan ook toen het water door bacteriedichte filters gefiltreerd werd, hetgeen bewijst, dat zij niet onmiddellijk door de levende wezentjes, doch door de stofwisseling wordt tevoorschijn geroepen. EVEN UIT DE ZORGEN „Kind, dein Mund ist Musik Karei had een meisje, dat aan muziek deed. Toen hij zich eenige dagen na do kennismaking verstoutte haar een zoen op den neus te geven, zei het. meisje oolijk: „Och, liever een octaaf lager..." Het lag niet aan de tante Zij (verontwaardigd1): „Je hebt me alleen maar getrouwd, omdat m'n tante me wat gekl had nagelaten. Hij (Iakoniek): „Kletspraat! Ik had jo evengoed getrouwd, als iemand anders liet je nagelaten had." Primal Dokter: „Hop. functioneert het tort van den patiënt dezen morgen?" Verpleegster: „O, prima, dokter! 1-Iij heeft me al tweemaal een aanzoek gedaan." De slechte tijden Vader (streng)- „Hoor es, Frits, je onder wijzer klaagt over jou." Frits: „Och, vader trek het je niet aan, In deze malaise-tijden klaagt iedereen. Daar woonde eens... Toen de hospita voor de zooveelste maal om de achterstallige huur vroeg, werd liet den schilder toch te hér! Nijdig raasde hij: „U mag blij zijn mij onderdak te verschaf fen. Over eenigen tijd. als ik beroemd bon, zullen de voorbijgangers op liet raam van deze miserabele kamer wijzen en (luisteren: „Daar heeft de bekende schilder Kwast ge woond!" „Dat zal heusch niet lang duren," zei do hospita. „Hoezoo?" vroeg do kunstenaar. „Nou," antwoordde ze, ,als u om vijf uur de huur.nog niet. hebt betaald kunnen zo dat morgen ai fluisteren." KINDERMOND „Is het waar, papa, dat u in Brus.e1 --boren bent?" „Ja, kindje." „En moeder in Nice?" „Ook dat is waar." „En ik in Antwerpen?" „Zeker, meiske." „Vreemd toch, hè, dat wij driecn elkaar tóch gevonden hébben." OP LANGEN TERMIJN Weggejaagde krullenjongen: „Baas, ik moet m'n geld hebben en m'n moeder zegt, zoolang ik 't niet heb, mag ik ciiet weer thuis komme!" Baas: „Nou, ik ben nieuwsgierig of ze je zal terugkennen met een baard HIJ MEENDE HAAR DOOR TE HEBBEN Oude dame (tot natneuzig jongetje): „Heb jij geen zakdoek bij je, ventje?" Het jongetje: „Jawel, juffrouw - maar die leen ik niet uit, hoor VOOR DE VROUW Vorige week hebben wij het in ons hoek je met elkaar wat over kleeding gehad. Nu dat is een onderwerp waarover vrouwen als ze zoo samen zijn niet zoo gauw uitgepraat raken. Er wordt ten minste wel eens be weerd door de heeren, dat wij daar altijd over kunnen babbelen. Wij zijn natuurlijk hartgrondig ervan overtuigd, dat dit niet zoo is. We zijn daar wel zoo zeer van over tuigd, dat we maar niet eens aan tegen spreken beginnen, 't Helpt niet en we weten zelf zooveel beter. We praten er wel ^ens over, nu ja, maar niet meer dan noodig is. Onze bakvischjes, dat geven we wel toe, die kunnen zieli er heel druk over maken. Die storen zich ook danig aan de modewis selingen. Ben modenieuwtje is nog geen dag cud of zij weten het al, en nog geen twee dagen oud of zij willen het ook in hun be zit hebben. Maar daar zijn het ook bakvischjes voor, en wij verheffen daartegen wel waarschu wend onze stem. Is wel zeer noodig ook vinden we, want tegenwoordig Nee, dan vroeger, toen was liet anders. In Chr. Vrouwenleven vond ik een interes sant artikel, van G. J. Peelen, waarin met citaten uit proza en poëzie duidelijk wordt aangetoond, dat we werkelijk niet zoo moe ten denken, dat het alleen maar tegenwoor dig zoo gesteld is enalleen met do bakvischjes. De sclir. van dat artikel geeft een citaat van Jan Mandeville uit1378. Dat is al een aardig poosje geleden. Daar in wordt gezegd: „Nu sijn si lanc ghecleet, nu cort; nu wijt, nu breet, nu dun, nu smal, nu bont, nu grau; soo met silver glie- gort, alsoe dat si niet en weten van groter hoveerdicheyt ende overmoedicheit wat si doen willen". Dat het ook met onze bakvischjes geen kwaal alleen van den laatsten tijd is, zien we wel uit een citaat van P. Bernagie uit het jaar 1684. Daar leest een moeder, precies zooals zij 't nu nok nog graag doen, haar dochter de les met een zucht dien goeden ouden tijd ge denkend: .,'t Is, of in 't huishouden niet anders te doen is, als voor de kleeren te zorgen, De gansche dag ben jij bezig, met krullen- maakster, naaisters en volk van dier gelijk slag, te overleggen wat 't best zwierd en de mode wezen mag. Al wat ze spreken is van pronken en praaien, ze maken zooveel, dat 't voor de ouwers niet is te betalen* En wat nood is 't noch, maakte ge iets; en liet het dan zoo blijven! Zoo jij 't zoo afdroegt, ik zouder niet 0111 kijven. Maar niet één mode komt er op, of 't moet weer terstond vermaakt. Ik ben ook jong geweest, maar- zuinig en zoo niet toegedoscht geraakt". Men ziet het, deze les zou heden ten dage precies zoo gezegd kunnen worden door een moeder tegen een behaagziek bakvischje. We hoeven niet te zuchten en te zeggen tegenwoordig...... nee dan vroeger. 't Antwoord van de dochter wordt ook ge geven, en 't is weer precies zooals we 't nu hooren van de meisjes: „Mama, vóór dezen was de waereld heel anders; nu gaat elk gepaereld, gediamant, gesteent, gestrikt; Toen ging men zedig opgeschikt. Wilt gij, dat. ik me alleen zal kleeden gelijk een klopje (non)'? Hoe kan een juffrouw van fatsoen In 't kleeden iets minder doen?" Men ziet het, ook op dit gebied is er niets nieuws onder de zon. De vrouwkens hebben het altijd heel wat druk gehad over de kleeding, de heeren heb ben zich ook wel eens druk gemaakt met ei' op te wijzen. De vrouwen richten zich weer tegen de dochters, die ook hun weerwoord wel heb ben laten hooren. Zoo zal het wel blijven. We zullen nog wel eens zuchten over die mode van tegen woordig en de meisjes van nunee dan vroeger". VOOR DE JEUGD M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES Dezen keer geef ik nog één van de inge zonden teekeningen te bewonderen in ons hoekje. Maar dan zeg ik ook meteen: „stop'. Het is wel leuk hè? als ie zoo de teekenin gen van de andere nichtjes en neefjes eens kunt bekijken. De jongere nichtjes en neef jes moeten nu niet schrikken en denken, die van mij was lang zoo mooi niet, dat kan ik niet, dus krijg ik vast nooit een prijs met een teelten wedstrijd. Dan heb je bet mis hoor, heelemaal mis, want ik kijk terdege naar den leeftijd van wie ingezonden heeft, en is eenvoudig werk van een jongere goed, dan krijgt die ook een prijs. Deze teekening is van Marie Boekhoven uit Sommelsdijk. En dan heb ik ditmaal nog iets van één uit onze krantenfamilie. Eén van onze nicht jes gaat afscheid van ons nemen. Ze heeft heel lang en erg trouw met ons meegedaan, 'k Heb van haar wel over de honderd brie ven gehad. Dat is heel wat hè? En nu heeft Riek mij een afscheidsgedicht gestuurd. Dat krijgt vandaag n« ook een plaatsje in ons hoekje. Het is van onze Riek Pulieman uit Numansdorp. Eén ding vind ik prettig, en dat is, dat dit nichtje beloofd heeft toch zoo nu en dan nog eens te zullen schrijven. AI is zij dan geen raadselniehtje meer, dat met allen meewerkt om de prijs, daarom is het toch wel leuk later telkens nog iets te hooren, want om 11a zooveel jaren elkaar brieven geschreven te hebben, dan maar opeens ie zeggen: nu is het ineens uit voor goed. Nee hoor, dat is niet aardig. Nu daar komt dan het geaicht van Rick: AFSCHEID Ik had beloofd afscheid te nemen Van U, en ook van allemaal Van Tante Truus en haar familie Maar zonder drukte of kabaal Afscheid nemen van den Meester Van de school en van het plein Van de lessen, van de boeken Nu 't zoover is vind ik 't, niet. fijn Afscheid nemen zoo van alles Wat toch 'bij de jeugd behoort Viel me zwaar, het viel niet mede Er was veel, wat mij bekoort Afscheid weer een stuk van het lew Is voorbij, komt nooit weerom. Ik kan het nog niet goed begrijpen Maar veel .ging in mijn hartje om Afscheid nemen, weer beginnen Met nieuwen moed bet leven in. Moeder helpen, stoffen, vegen Al gaat 't altijd niet naar mijn zi> Afscheid nemen van het spelen Neen, daar hen 'k niet voor bevrei Dat zal ook niet noodig wezen Moeder is ook jong geweest Afscheid zal ik nu maar nemen Van Tante, ook van nichten, nevei Gezonde dagen en niet ziek Dat is de wensch van uw nichtje RIEK Zoo nu mag ik verder niet vee] meer met jullie praten vandaag, anders wordt ons hoekje veel te groot en dat mag niet. Eerlijk de el cp hoor. Allemaal heel veel groeten van J ullie TANTE TRUUS

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 6