VOOR VROUW EN KIND
MAAS EN SCHELDEE
2 _RDAG 19 MEI 1934
MAAR GIJ KENT HEM
WAAROVER WIJ LAZEN
PINKSTERBEDE
VOOR DE
ZON DAG
Ifl
(PINKSTEREN)
den Geest der wa irhelri. wel
en de wereld niet kan ontvangen,
want zij ziet Hem niet, en kenc Hem
niet; raaar gij kent Hem, want Hij
blijft bij uiieden, en zal ut u zijn.
Johannes 14 17.
Pinksteren is het feest van rijken zegen.
Onder Israël was het de feestdag,
waarop de brooden der eerstelingen met
dankbaarheid den Heere werden gewijd.
Onder het Nieuwe Verbond is het de
dag, waarop de kerk de uitstorting van
beter zegen gedenkt: de komst van den
Heiligen Geest zelf, die met zich mede
bracht de volheid der genade die Christus
had verworven.
Vandaar, dat die volheid zich aan
stonds afteekent in het vervuld worden
van alle discipelen met den Heiligen
Geest. Vandaar ook, dat de eerste predi
king van den verrezen Christus zoo over
vloedig wordt gezegend, dat hun klein
getal van 120 personen op dien éénen
dag 25 maal vergroot wordt.
Ja, de Heilige Geest breekt zelf de
perken door die Israël als het heilige
volk tot dusver van de volken afzonder
de: ,,u komt de belofte toe en uwen kin
deren", maar nu ook „allen die verre
zijn, zoovelen als er de Heere onze God
toe roepen zal".
O, het is heerlijk, die zegen, die verrij
king, die uitbreiding. Het was zelfs veel
te groot om in dien eenen dag te kunnen
worden ingedacht. De ver strekkende
gevolgen van deze hoogheerlijke gebeur
tenis konden eerst van lieverlede aan het
licht treden. Het heeft heel den tijd der
apostelen geduurd eerdat niet zonder
strijd voor goed was vastgelegd, van
welke beteekenis deze gebeurtenis was
voor al de toekomende eeuwen.
Want het bleef niet beperkt tot een
kleinen kring. Deze gebeurtenis werkte
door over heel de toen bekende wereld.
Ze deed zich gelden niet alleen binnen
de kerk van Christus, maar ook daarbui
ten. Ze 'werkte in op het leven der
volken.
En nog na zooveel eeuwen is haar
werking niet gestuit. Ze zal ook niet ge
stuit worden. Want de Trooster, de
Geest der waarheid, dien de Vader in
Jezus' naam zond, blijft in der eeuwig
heid.
En toch zegt Jezus zoo nadrukkelijk in
één adem erbij, dat de wereld dien Geest
der waarheid niet kan ontvangen, want
zij ziet Hem niet, en kent Hem niet.
Dit bleek al aanstonds op den Pink
sterdag. Zelfs de menigte dergenen, die
uit alle oorden der wereld naar Jeruzalem
gekomen waren om Israels God naar de
Wet te eeren en te dienen, verstond er
niets van. In plaats van zich te verblij
den, werden ze ontroerd, en zeiden de
een tot den ander: Wat mag toch dit
zijn?
Anderen gingen zelfs verder. Zij wisten
het wel! En tot ieder, die het hooren of
niet hooren wilde, zeiden ze spottende:
Dezen zijn vol zoeten wijn!
En alleen Petrus, en met hem de ande
ren van de elf apostelen, betuigde: Dit is
het wat gesproken is door den profeet
Joël, dat Ik zal uitstorten, zegt God, van
mijnen Geest op alle vleesch.
Zoo maakte de Heilige Geest schei
ding, terwijl Hij vereenigt. Zjpoals Chris
tus zelf scheiding maakt, naar zijn eigen
woord: Ik ben niet gekomen, om vrede
te brengen, maar het zwaard.
Die scheiding gaat niet langs de grens
lijnen van het natuurlijk leven, maar
kruist deze telkens weer. Hij maakt geen
onderscheid tuss hen ouden en jongen,
dienstknechten en vrijen, aanzienlijken
en geringen, geleerden en ongeleerden:
over die allen wordt hij uitgestort. Straks
ook over de heidenen.
Maar tegelijk trekt hij een scheur,
dwars door Isi.ël heen, s'raks door de
volken Soms zcifs in de huisgezinnen.
Zelfs waar mensrhen door de teederste
natuurlijke en atrdsche banden vereenigd
zijn, daar m.n si Hij sc..riding.
Sterker nog: de wereld lan lleni niet
ontvangen. En die wereld wordt zelfs
niet door kerkmuren afgesloten. Ook bin
nen die muren kunnen zich bevinden die
van de wereld zijn, van wie het woord
des apostels geldt: zij waren uit ons niet
(1 Joh. 2: 19).
Het komt ten slotte neer op wat Jezus
tot zijn discipelen zegt: gij kent Hem, den
Geest der waarheid, want Hij blijft bij
uiieden, en zal in u zijn.
Dat maakt het onderscheid. De wereld
ziet den Trooster, den Geest der waarheid,
niet en kent Hem niet. Ze ziet wel zijn
werkingen, maar ze ziet niet dat het van
Hem komt. En ze kent Hem niet, ze wil
Hem niet kennen, ze erkent Hem niet
voor den Trooster, den Geest der waar
heid. Daarom kan ze Hem ook niet ont
vangen. Ze staat vijandig tegen Hem
over.
Bij Jezus' discipelen was dit anders. Bij
hen is de vijandschap gebroken. Zij ver
langen naar den Heiligen Geest. Ze heb
ben behoefte aan Hem als den Trooster,
die alleen machtig is hun ziel te ver
kwikken.
Zoo dit tot u gezegd kan worden: gij
kent Hem, dan kunt gij Pinksterfeest
vieren. Dan verblijdt gij u mede over zijn
komst, nu ruim 19 eeuwen geleden. Gelijk
gij op het Kerstfeest u verblijdt over de
komst van Christus.
Die kennis komt u alleen toe in den
weg van het Woord Gods, de Heilige
Schrift. Buiten de Schrift is er zoomin
kennis van den Heiligen Geest als van
den Vader en den Zoon.
En die kennis is dan niet slechts een
kennis van hooren zeggen. Dat zou u
niet baten. Neen, het is een kennis, waar
door gij weet, wat gij aan den Heiligen
Geest hebt voor den nood van uw zon-
daarshart. Het is een kennis, waarbij uw
hart voor den Heiligen Geest open gaat.
Een kennis, zooals de dorstige het water
kent, dat zijn dorst kan lesschen.
Dan is er een schreiende behoefte in
uw ziel, niet alleen naar de werkingen
van dien Geest, maar naar Hem zelf, dat
Hij ook in u woning make.
En die begeerte wordt vervuld. Want
als het daartoe bij u gekomen is, dan is
dat het gevolg hiervan, dat Hij reeds tot
u kwam, ongevraagd, ongemerkt, dat Hij
zijn werk aan u heeft begonnen. En dat
laat Hij nimmer los.
Zie het maar aan wat Jezus tot zijn
discipelen zeide: Gij kent Hem, want
Hij blijft bij uiieden, en zal in u zijn. Dat
wisten zij toen nog niet. Maar Jezus wist
het en zag het. En Hij wist, dat hij tot
hen geen vreemde taal sprak, toen hij
hun dien anderen Trooster beloofde, die
bij hen zou blijven in der eeuwigheid,
namelijk den Geest der waarheid.
Daarom kon hij hen bij zijn hemelvaart
bevelen dien Geest te verwachten naar
de belofte des Vaders, die zij van hem
hadden gehoord. Ze hebben Hem ver
wacht. En als Hij komt, dan weten ze
het, dat Hij het is, van wien de profeet
gesproken had.
En zoo gij den Heiligen Geest nu aldus
kennen moogt, is het dan niet verblijdend,
dat Hij woning kwam maken nu reeds
zooveel eeuwen geleden, in de gemeente
aes Heeren? In die gemeente, waarvan
ook gij zijt, wier leven gij mede deelachtig
zi't! Die gemeente, waarmede gij gemeen
i dat dorsten naar de wateren des
ns, die de Heilige Geest ontsluit!
/erblijd u dan met haar, want dan kent
gij Hem, dan is Hij reeds bij u, en blijft
bij u, en zal zich als de Trooster ook aan
u verheerlijken.
Kom dan tot de wateren des levens, die
Hij in het Woord ook voor u heeft ontslo
ten. Verkwik uw dorstige ziel eraan. En
gij zult leven.
En eens zult gij in het eeuwige leven
de volheid van zijn inwoning genieten,
met heel de gemeente der verlosten.
KINDERSPEL IN VROEGER TIJD
In „De Vrouw en Haar Huis" schrijft Jan
Wiegman:
Was het bikkelen een speciaal meisjes-
spel, liet kootspel werd bij voorkeur door
jongens beoefend. Het kwam er bij dit
spel op aan de koot zóó te gooien, dat zij
op de vlakke zijde neerviel en. zooals
men dit noemde, „stoof" lag. Kwam zij
op den ronden kant te liggen, dan heette
dit „sehijt".
Hij, wiens koot stoof lag, had het recht
op de koot van ue tegenpartij te mikken.
Gelukte het hem diens koot te raken, zóó
dat hij erin slaagde hem stoof te doen
liggen, dan had hij gewonnen.
Verwant aan het kootspel was het noot
jesrol. waarbij men een aantal noten on
een rij legde en, staande op een bepaal
den afstand, probeerde er een uit te mik
ken, welke dan gewonnen was.
Dit spel is, evenals de twee vorige, van
Homeinschen oorsprong.
Dok speelde men met tappen van bier
vaten een spel. dat „tipje of tapje" heette,
of men hinkelde, hetwelk hierin hestond,
dai, men over de verschillende vakken
van een met krijt getrokken baan, een
blokje of platten steen, op één been hin
kend, voor-uitschopte.
In verband hieraiee noemen wij ook 't
eiérdansen. waarbij de danser, geplaatst
in een kring van eieren, moest trachten,
hinkend op één heen, ze eruit te schop
pen, zonder ze te breken.
Een interessant schilderij van Pieter
Aertsen, den eierdans verbeeldend vindt-
men m het Rijksmuseum te Amsterdam.
Het zou ondoenlijk zijn, alle spelen te
noemen, waarmee de Hollandsche jeugd
der zeventiende eeuw zich vermaakte. In
1682 verscheen een boekje, waarin 154 in
ons land gebruikelijke spelen werden
vermeld. Het was een navolging van een
Fransche, door Rabelais samengestelde uit
gave.
De spelen, die wij hiervóór hebben ge
noemd werden bijna alle uitsluitend bui
tenshuis gespeeld, hetzij op straat, hetzij
op de binnenplaats.
Wanneer het echter donker werd of het
minder gunstige weer het buiten spelen
onmogelijk maakte, behoefde de jeugd
zich binnen toch niet te vervelen, want er
waren verschillende middelen om het
jor.ge volkje ook thuis te houden.
Voor de meisjes was hier in de eerste
plaats de pop De vrouwelijke jeugd speel
de met houten poppen papieren, wassen,
zilveren en zilver vergulde poppen. Zells
waren er toen al met beweegbare oogen.
Ze waren op allerlei wijzen gekleed. At
en toe in do volksdracht van een bepaal
de s&eek Het spreekt vanzelf, dat er ook
van alles aanwezig was, wat bij een pop
behoorde, allerlei tafel- en keukengerei in
porselein, aardewerk, blik koper of zil
ver. Gemeubileerde poppenkamers en keu
kens, kraamkamers, soms eelieele huizen
met verscheidene vertrekken. Zelfs zwart
behangen doodenkamers met linnen of
zilveren doodkistjes, waarin poppenlijk-
jes van was. Tuintjes met hoornen, heg
gen, paadjes, banken en prieeltjes, alles
Ik bid U om geen wereldsch goed.
Maar om Uw Geest, o Heer!
Ai, stort hem met een Pinkstergloed
In 't koude hart ter neer!
Hij dale niet bij stormgebruis.
Maar zachtkens in mijn ziel,
Daar ik, gevloden tot Uw Kruis,
Geloovig nederkniel!
Hij blaze een vlam van teerheid aan
In 't hart, dat U behoort,
En doe mij 't zalig feestuur slaan
Der Hemelsche Geboort'!
Hij schenke mij de zekerheid
Dat ik U toebehoor,
Dat Gij mij heiligt en geleidt
Langs 't eenig-ware spoor!
Hij zij mijn baken aan de kust,
Mijn lichtwo'k der woestijn:
En als mijn zonde mij ontrust.
Laat Hem mijn Trooster zijn!
O Jezus! zie ontfermend neer!
Verhoor' vernieuw! verblijd!
Is niet al 't Uwe 't mijne, Heet'
Nu Gij de mijne zijt!
TEN KATE,
uit kralen gemaakt.
Bij de voornamere families en ook bij
sommige rijke boeren vond men houten
pronkkasten met ivoor en schildpad in
gelegd, waarin het poppenspeelgoed werd
bewaard en uitgestald.
WAARVAN LEVEN DE BACILLEN?
In het tijdschrift „Eigen Haard" schrijft Prof.
E. Kramer;
Wanneer wij achter het groote geheim willen
komen, dat wij leven noemen, dan moeten wij
beginnen met de bestudeering van de eenvou
digste levensverschijnselen bij de primitiefste
levende wezens. Vanuit dit oogpunt beschouwd
kunnen de proefnemingen van professor Braun
over de voeding der bacillen een bijzondere
beteekenis worden toegeschreven.
Ondanks hun primitieven eenvoud zijn ba
cillen dierlijke wezens. Zij kunnen zich dus
niet evenals planten uitsluitend met anorgani
sche stoffen voeden, al wil dit nog geenszins
zeggen, dat ze aan anorganische voeding in
geringe mate en in eenvoudigen vorm geen be
hoefte hebben.
Typhusbacillen gedijen b.v. heel goed in een
oplossing, die behalve melkzuren, natrium, zout
zuren, zwavelzuren en phosphorzure zouten
bevat. Tuberkelbacillen gedijen hierin, b.v. weer
niet, zij geven de voorkeur aan een azijnzuren
natrium, terwijl de diphteriebacillen nog hoo-
gere eischen stellen en bovendien ook aan
zwaveiverbindingen behoefte hebben.
Heel merkwaardig is dat een got
voeding en gunstige temperatuursomstandig-
heden een tegengestelden invloed ten opzichte
van elkaar uitoefenen. Bij een zeer goede voe
ding kunnen de bacillen ook bij een lage tem
peratuur gedijen, terwijl zij bij een hoogere
temperatuur ook eenvoudiger voeding voor lie
nemen. Bij een lage temperatuur en een een
voudige voeding kunnen zij onder bepaalde
omstandigheden eveneens verder leven, doch
vertoonen geen teekenen van groei.
Parallel met de temperatuur werkt ook de
chemische toestand, waarin het voedingsmiddel
geboden wordt, n.l. of de oplossing, zooals d-
chemiker zegt, zuur of alkalisch is. Heel rijke
voeding nemen de bacillen zoowel in een zure
als in een alkalische oplossing tot zich. Bij een
voudiger voeding verlangen zij echter die che
mische bestanddeelen, die ze voor hun groe
van noode hebben, b.v. diphteriébacilen, alkali-
schemen, diarrheebacillen, zure oplossing.
Op dezelfde wijze werkt ook de zuurstof
Zij kan ontbeerd worden, maar bij haar afwe
zigheid stellen de b.acillen hooger eischen aan
de voeding. Te veel zuurstof kan echter wee
schadelijk werken en den groei belemmeren. E'r
inoet dus een zekere overeenkomst tusschen
voeding en zuurstof bestaan, oftewel in men-
schelijke beteekenis; nie't alleen temperatuur en
voeding, doch ook ademhaling en voeding.
In de Meimaand qaat ieder zoo'n beetje aan vacantie denken ien worden er al plannen
beraamd voor uitstapjesEr zijn heel wat mooie plekjes in ons kleine land hier
boven neven wij er een.
Heel merkwaardig is dat zich reeds bij deze
eenvoudige wezens een zekere individualisee-
ring kenbaar maakt, dezelfde soort kan men
reeds in ondergroepen verdeelen. De sterke
groepen blijven voortbestaan en gedijen onder
voorwaarden, die voor de zwakkeren noodlcl
tig zijn.
Bijzonder opmerkelijk is ook het aanpassings
vermogen der levende wezentjes. Men kan hen
aan bepaalde voorwaarden doen gewennen.
Met voeding, die zij eerst slechts met moeite
tot zich konden nemen, werd bereikt, dat zij na
eenigen tijd deze zender eenige moeite konden
verwerken en daarbij gedijen.
Niet minder belangrijk dan dit onderzoek zijn
de onderzoekingen van professor Hess te Ber
lijn, die den groei in het planten- en in het
dierenrijk heeft bestudeerd. Sterke groei, zoo
zegt hij, kan slechts dan intreden, wanneer de
bedrijfsstofwisseling naar verhouding gering is.
Daarom kunnen planten grooter worden dan
dieren. In het dierenrijk is het opmerkelijk, dat
de waterdieren, wier lichaam, daar het water
hen draagt, een lichteren arbeid heeft te ver
richten, over het algemeen grooter zijn dan
landdieren.
Zoo worden b.v. mammoethboomen 120 M.,
eucalyptusboomen 152 M. hoog, terwijl de
grootste dieren, de walvisschen, op zijn hoogst
dertig meter lang worden. Doch de Groeniand-
sche walvisch kan een gewicht van 100.000
K.G. bereiken tegen een olifanteen gewicht
van 6000 K.G,
Van de vogels zijn zij, die niet vliegen, het
zwaarst. De struisvogel weegt 90 K.G., dz
condoR daarentegen slechts 11 KG. Bij de pa
rasieten doet zich de eigenaardigheid voor, dat
zij, die in voedselovervloed leven, een gewel
dige lengte aan kunnen nemen, b.v, cc lint
worm, die wel 30 c.M. lang kan worden, ter
wijl dc maden niet grooter dan 1 m.M. worden.
Het is bijna een algemeene wet, dat de groei
met de ontwikkeling der geslachtsrijpheid op
houdt, daar deze dan alle krachten vr.or zich
opeischt. Hoogere temperaturen bespoedigen
de intrede der geslachtsrijpheid en belemmeren
dus den groei. Zoo ontwikkelt zich de pop van
de kleerenmot bij 30 graden Celsius '.n 51
dagen. De uitgekropen vlinder weegt 41.8 gr.,
terwijl daarentegen bij een groei van 120 ont-
wikkelingsdagen dc vlinder meer dan het dub
bele gaat wegen. Hier ligt dus de oorsprong
van het feit, dat dezelfde dieren in koudere
streken grooter zijn dan in warmere regionen.
Dwergstammen treft men dan ook slechts in
CentraaJ-Afrika aan. Natuurlijk zijn er, als op
iederen regel, ook hier uitzonderingen, terwijl
men door experimenten excessen kan kweeken
en wel vooral bij de z.g. Parthenogenese, d.i.
de kunstmatig versnelde geboorte.
Ten slotte wil ik nog gewag maken van de
vele geheimen der stofwisseling. Professor
Merker heeft bewezen, dat vele levende wezens
het water, waarin zij leven, fosforiseerend
maken. Dit geldt b.v. voor watervlooien, vele
aquariumplanten enz. De fluorescentie uitte zich
door een oplichten van een blauwachtig-witte
kleur bij bestraling met ultraviolette stralen, dus
onzichtbaar licht. De fluorescentie bleef be
staan ook toen het water door bacteriedichte
filters gefiltreerd werd, hetgeen bewijst, dat zij
niet onmiddellijk door de levende wezentjes,
doch door de stofwisseling wordt tevoorschijn
geroepen.
EVEN UIT DE ZORGEN
„Kind, dein Mund ist Musik
Karei had een meisje, dat aan muziek
deed. Toen hij zich eenige dagen na do
kennismaking verstoutte haar een zoen op
den neus te geven, zei het. meisje oolijk:
„Och, liever een octaaf lager..."
Het lag niet aan de tante
Zij (verontwaardigd1): „Je hebt me alleen
maar getrouwd, omdat m'n tante me wat
gekl had nagelaten.
Hij (Iakoniek): „Kletspraat! Ik had jo
evengoed getrouwd, als iemand anders liet
je nagelaten had."
Primal
Dokter: „Hop. functioneert het tort van
den patiënt dezen morgen?"
Verpleegster: „O, prima, dokter! 1-Iij heeft
me al tweemaal een aanzoek gedaan."
De slechte tijden
Vader (streng)- „Hoor es, Frits, je onder
wijzer klaagt over jou."
Frits: „Och, vader trek het je niet aan,
In deze malaise-tijden klaagt iedereen.
Daar woonde eens...
Toen de hospita voor de zooveelste maal
om de achterstallige huur vroeg, werd liet
den schilder toch te hér! Nijdig raasde hij:
„U mag blij zijn mij onderdak te verschaf
fen. Over eenigen tijd. als ik beroemd bon,
zullen de voorbijgangers op liet raam van
deze miserabele kamer wijzen en (luisteren:
„Daar heeft de bekende schilder Kwast ge
woond!"
„Dat zal heusch niet lang duren," zei do
hospita.
„Hoezoo?" vroeg do kunstenaar.
„Nou," antwoordde ze, ,als u om vijf uur
de huur.nog niet. hebt betaald kunnen zo
dat morgen ai fluisteren."
KINDERMOND
„Is het waar, papa, dat u in Brus.e1 --boren
bent?"
„Ja, kindje."
„En moeder in Nice?"
„Ook dat is waar."
„En ik in Antwerpen?"
„Zeker, meiske."
„Vreemd toch, hè, dat wij driecn elkaar tóch
gevonden hébben."
OP LANGEN TERMIJN
Weggejaagde krullenjongen: „Baas, ik moet m'n
geld hebben en m'n moeder zegt, zoolang ik 't
niet heb, mag ik ciiet weer thuis komme!"
Baas: „Nou, ik ben nieuwsgierig of ze je zal
terugkennen met een baard
HIJ MEENDE HAAR DOOR TE HEBBEN
Oude dame (tot natneuzig jongetje): „Heb jij
geen zakdoek bij je, ventje?"
Het jongetje: „Jawel, juffrouw - maar die leen
ik niet uit, hoor
VOOR DE VROUW
Vorige week hebben wij het in ons hoek
je met elkaar wat over kleeding gehad. Nu
dat is een onderwerp waarover vrouwen als
ze zoo samen zijn niet zoo gauw uitgepraat
raken. Er wordt ten minste wel eens be
weerd door de heeren, dat wij daar altijd
over kunnen babbelen. Wij zijn natuurlijk
hartgrondig ervan overtuigd, dat dit niet
zoo is. We zijn daar wel zoo zeer van over
tuigd, dat we maar niet eens aan tegen
spreken beginnen, 't Helpt niet en we weten
zelf zooveel beter. We praten er wel ^ens
over, nu ja, maar niet meer dan noodig is.
Onze bakvischjes, dat geven we wel toe,
die kunnen zieli er heel druk over maken.
Die storen zich ook danig aan de modewis
selingen. Ben modenieuwtje is nog geen dag
cud of zij weten het al, en nog geen twee
dagen oud of zij willen het ook in hun be
zit hebben.
Maar daar zijn het ook bakvischjes voor,
en wij verheffen daartegen wel waarschu
wend onze stem. Is wel zeer noodig ook
vinden we, want tegenwoordig
Nee, dan vroeger, toen was liet anders.
In Chr. Vrouwenleven vond ik een interes
sant artikel, van G. J. Peelen, waarin met
citaten uit proza en poëzie duidelijk wordt
aangetoond, dat we werkelijk niet zoo moe
ten denken, dat het alleen maar tegenwoor
dig zoo gesteld is enalleen met do
bakvischjes.
De sclir. van dat artikel geeft een citaat
van Jan Mandeville uit1378.
Dat is al een aardig poosje geleden. Daar
in wordt gezegd: „Nu sijn si lanc ghecleet,
nu cort; nu wijt, nu breet, nu dun, nu
smal, nu bont, nu grau; soo met silver glie-
gort, alsoe dat si niet en weten van groter
hoveerdicheyt ende overmoedicheit wat si
doen willen".
Dat het ook met onze bakvischjes geen
kwaal alleen van den laatsten tijd is, zien
we wel uit een citaat van P. Bernagie uit
het jaar 1684.
Daar leest een moeder, precies zooals zij 't
nu nok nog graag doen, haar dochter de les
met een zucht dien goeden ouden tijd ge
denkend:
.,'t Is, of in 't huishouden niet anders te
doen is, als voor de kleeren te zorgen,
De gansche dag ben jij bezig, met krullen-
maakster, naaisters en volk van dier
gelijk slag,
te overleggen wat 't best zwierd en de mode
wezen mag.
Al wat ze spreken is van pronken en praaien,
ze maken zooveel, dat 't voor de ouwers
niet is te betalen*
En wat nood is 't noch, maakte ge iets; en
liet het dan zoo blijven!
Zoo jij 't zoo afdroegt, ik zouder niet 0111
kijven.
Maar niet één mode komt er op, of 't moet
weer terstond vermaakt.
Ik ben ook jong geweest, maar- zuinig en
zoo niet toegedoscht geraakt".
Men ziet het, deze les zou heden ten dage
precies zoo gezegd kunnen worden door een
moeder tegen een behaagziek bakvischje.
We hoeven niet te zuchten en te zeggen
tegenwoordig...... nee dan vroeger.
't Antwoord van de dochter wordt ook ge
geven, en 't is weer precies zooals we 't nu
hooren van de meisjes:
„Mama, vóór dezen was de waereld
heel anders; nu gaat elk gepaereld,
gediamant, gesteent, gestrikt;
Toen ging men zedig opgeschikt.
Wilt gij, dat. ik me alleen zal kleeden
gelijk een klopje (non)'?
Hoe kan een juffrouw van fatsoen
In 't kleeden iets minder doen?"
Men ziet het, ook op dit gebied is er niets
nieuws onder de zon.
De vrouwkens hebben het altijd heel wat
druk gehad over de kleeding, de heeren heb
ben zich ook wel eens druk gemaakt met ei'
op te wijzen.
De vrouwen richten zich weer tegen de
dochters, die ook hun weerwoord wel heb
ben laten hooren.
Zoo zal het wel blijven. We zullen nog
wel eens zuchten over die mode van tegen
woordig en de meisjes van nunee dan
vroeger".
VOOR DE JEUGD
M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES
Dezen keer geef ik nog één van de inge
zonden teekeningen te bewonderen in ons
hoekje. Maar dan zeg ik ook meteen: „stop'.
Het is wel leuk hè? als ie zoo de teekenin
gen van de andere nichtjes en neefjes eens
kunt bekijken. De jongere nichtjes en neef
jes moeten nu niet schrikken en denken, die
van mij was lang zoo mooi niet, dat kan ik
niet, dus krijg ik vast nooit een prijs met
een teelten wedstrijd. Dan heb je bet mis
hoor, heelemaal mis, want ik kijk terdege
naar den leeftijd van wie ingezonden heeft,
en is eenvoudig werk van een jongere goed,
dan krijgt die ook een prijs. Deze teekening
is van Marie Boekhoven uit Sommelsdijk.
En dan heb ik ditmaal nog iets van één
uit onze krantenfamilie. Eén van onze nicht
jes gaat afscheid van ons nemen. Ze heeft
heel lang en erg trouw met ons meegedaan,
'k Heb van haar wel over de honderd brie
ven gehad. Dat is heel wat hè? En nu heeft
Riek mij een afscheidsgedicht gestuurd.
Dat krijgt vandaag n« ook een plaatsje in
ons hoekje. Het is van onze Riek Pulieman
uit Numansdorp.
Eén ding vind ik prettig, en dat is, dat
dit nichtje beloofd heeft toch zoo nu en dan
nog eens te zullen schrijven. AI is zij dan
geen raadselniehtje meer, dat met allen
meewerkt om de prijs, daarom is het toch
wel leuk later telkens nog iets te hooren,
want om 11a zooveel jaren elkaar brieven
geschreven te hebben, dan maar opeens ie
zeggen: nu is het ineens uit voor goed. Nee
hoor, dat is niet aardig.
Nu daar komt dan het geaicht van Rick:
AFSCHEID
Ik had beloofd afscheid te nemen
Van U, en ook van allemaal
Van Tante Truus en haar familie
Maar zonder drukte of kabaal
Afscheid nemen van den Meester
Van de school en van het plein
Van de lessen, van de boeken
Nu 't zoover is vind ik 't, niet. fijn
Afscheid nemen zoo van alles
Wat toch 'bij de jeugd behoort
Viel me zwaar, het viel niet mede
Er was veel, wat mij bekoort
Afscheid weer een stuk van het lew
Is voorbij, komt nooit weerom.
Ik kan het nog niet goed begrijpen
Maar veel .ging in mijn hartje om
Afscheid nemen, weer beginnen
Met nieuwen moed bet leven in.
Moeder helpen, stoffen, vegen
Al gaat 't altijd niet naar mijn zi>
Afscheid nemen van het spelen
Neen, daar hen 'k niet voor bevrei
Dat zal ook niet noodig wezen
Moeder is ook jong geweest
Afscheid zal ik nu maar nemen
Van Tante, ook van nichten, nevei
Gezonde dagen en niet ziek
Dat is de wensch van uw nichtje
RIEK
Zoo nu mag ik verder niet vee] meer met
jullie praten vandaag, anders wordt ons
hoekje veel te groot en dat mag niet. Eerlijk
de el cp hoor. Allemaal heel veel groeten van
J ullie
TANTE TRUUS