VOOR VROUW EN KIND r*As- en scheldebode ZATERDAG 7 APRIL 1934 -1 r*X ALS DE DEUREN GESLOTEN WAREN WAAROVER WIJ LAZEN r 'US. ?.v 7VV - X •f!V" 36, 9—1 uur 67 uur 67 uur KG 3 <4 *i I VOORDE ZONDAG En na acht dagen waren zijne discipelen wederom binnen, en Thomas met hen en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden. Johannes 2026. Aan Jezus is alles wonderlijk, wat we met een thans veel geliefd woord zouden kunnen noemen: mysterie. Zoo was het reeds in de dagen van zijn leven op de aarde. En zij, die God vrees den, bogen er eerbiedig het hoofd voor. Daarentegen de goddeloozen verhardden zich ertegen. Voor de eersten schitterden achter het vernederd menschelijke de heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader. De laatsten sloten er moedwillig de oogen voor en vielen met hun felle en vijandige critiek op dat zuiver mensche lijke in Jezus aan. Zoolang totdat ze hem in den dood van zich hadden weggedaan. En nu, na zijn opstanding? Nu ziet de wereld hem niet meer. En toch doet hij zich in deze wereld gelden. De wereld is niet van hem af. En veel grooter moeilijkheden dan ze in zijn krui siging meende overwonnen te hebben deden zich daarna aan haar voor. Het mysterie, dat ze geloochend had den, deed zich in vernieuwde kracht aan zijn vijanden voor. En de meer bedacht- zamen onder hen werden bevangen door de vrees, die hen deed zeggen: Laat ons tegen God niet strijden' Denk aan Gama liel en aan wat jaren daarna de Farizeën zeiden, toen Paulus terechtstond voor het Sanhedrin. Toch bewoog het hen niet tot geloof. Mysterie erkent ook het heidendom. Geloof wordt door Gods openbaring te weeggebracht. Dat geloof was in Jezus' discipelen. En daarom paarde zich bij hen aan den eerbied voor Jezus' Goddelijke heerlijkheid het kinderlijk vertrouwen en de liefde jegens hem. dien de Vader in de wereld gezonden had. Dit geloof van de discipelen, schoon het bij zijn sterven inzonk, werd door zijn opstanding gerechtvaardigd. Zij hebben hem gezien. Hij heeft zich aan hen ver toond met vele gewisse kenteekenen. En nu leeft dat geloof, waarvoor Jezus ge beden heeft, dat het niet zou ophouden, weer op. Maar ze hebben Jezus niet alleen weer gezien in de waarachtigheid van zijn menschelijke natuur. Neen, zijn heerlijk heid als des Eeniggeborenen van den Vader treedt nu klaarder te voorschijn dan ooit te voren. Het: van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter rechterhand Gods, en komende met de wolken des hemels, dat Jezus in den nacht des ver- raads het Senhedrin had toegeroepen, begint in vervulling te gaan. Het gaat in de richting van het: Alsdan zullen zij den Zoon des menschen zien, komende in de wolken, met groote kracht en heerlijk heid: dat Jezus zijn discipelen had voor zegd. Vandaar, dat ook het menschelijke in Jezus nu verheerlijkt wordt. Het is niet meer onderworpen aan de wetten, die ons aardsche bestaan beheerschen, en waarnaar ook onze Heere zelf zich schikte in de dagen zijns vleesches. Reeds op den dag zijner opstanding is dit gebleken. Het is niet meer een komen en gaan, zoodat ze hem zien naderen en vertrekken. Maar een plotseling verschij nen en verdwijnen. Bijzonder sterk spreekt hier, wat Jo hannes tot tweemaal toe uitdrukkelijk vermeldt, dat Jezus tot zijn discipelen kwam, als de deuren gesloten waren. Eerst gesthiedde dit op den avond van den dag der opstandig zelve. En de tweede maal, weder op den eersten dag der week, toen ze binnen waren en Thomas, die de eerste maal ontbrak, bij hen was. De Luthersche Kerk, die leert, dat Jezus ook naar zijn menschelijke natuur alomtegenwoordig is, en de macht heeft om zijn lichaam onzichtbaar te maken en om met zijn onzichtbaar lichaam brood en wijn in het Avondmaal te doordringen, legt er bijzonderen nadruk op, dat Jezus door de gesloten deuren is heenge drongen. De Gereformeerde Kerk heeft, zonder dit te willen ontkennen, toch niet kunnen inzien, dat het Schriftverhaal dit metter daad alzoo leert. Wie onbevangen de woorden in het Evangelie van Johannes leest, zal hier het Gereformeerd gevoelen bijvallen. Treffend zegt hier de Kantteekening: „Hoe Christus daar binnen gekomen is. wordt niet uitgedrukt, en is niet noodig te onderzoeken, alzoo hij door zijn God delijke kracht zulks op verscheidene wij zen heeft kunnen doen, gelijk men zien kan Hand. 12:10, zoodat men hieruit niet kan besluiten, dat zijn lichaam door de gesloten deuren zou doorgegaan of doorgedrongen zijn". Hier spreekt de nuchtere zin van de Gereformeerde Schriftverklaring, die wat er staat ten volle tot zijn recht laat komen maar tegelijk ook niet meer lezen wil dan er staat. Zulk een doordringen van de eene materie door de andere leert noch de Schrift noch de ervaring. Daarom gaat het veiligst, wie zijn on wetendheid erkent, en het mysterie ook mysterie laat. Juist zooals onze kerk ten aanzien van het Avondmaal het laat bij de belijdenis, dat de wijze waarop de Heilige Geest werkt ons begrip te boven gaat. We staan met dat binnenkomen van Jezus in den kring zijner discipelen, ter wijl de deuren gesloten zijn, voor een wonder. En het eigenaardige van het wonder is altoos, dat het wel in zijn ver schijning is waar te nemen, maar in zijn totstandkoming niet is na te speuren. Zoo is aan Jezus alles wonderlijk, na zijn opstanding nog veel meer dan vóór zijn sterven. Hij behoort niet meer tot deze aarde, maar tot den hemel. En de hemel is des Heeren, maar de aarde heeft Hij den menschenkinderen gegeven. Daarom is het hemelsche voor ons onna speurlijk, gelijk alle inwerking die van den hemel naar deze aarde uitgaat. Het best is daarom, dat ge kinderlijk eenvoudig gelooft, wat God in zijn Woord u daarvan openbaart tot uw troost en leering, maar afziet van elke poging om achter die openbaring te wil len doordringen in wat toch boven uw aardsche bevatting gaat. Eens zal dat anders worden. Dan. als wij Jezus zullen zien gelijk hij is en als we hem zullen gelijk wezen. Als lit ster felijk lichaam gelijkvormig gemaakt zal zijn aan zijn verheerlijkt lichaam. Onze zinnen zijn er nu niet tegen be stand om die hemelsche heerlijkheid op te nemen. Die heerlijkheid verblindde eens de oogen van Saulus voor de poor ten van Damascus. En de discipel, dien Jezus liefhad, viel als dood aan zijn vee ten, toen hij hem op Patmos in zijn heer lijkheid zag. Wat willen wij dan? Waarom zouden we willen doordringen in wat we toch niet kunnen dragen? Niet in het begrijpen ligt dan ook de troost en de rijkdom van ons geloof. Dat moge zoo zijn voor wie als de Grieken wijsheid zoeken. En evenmin ligt de troost en de blijd schap in het wondere, het mysterieuse als zoodanig. Dat is het voor wie als de Joden een teeken begeeren. Maar hierin is onze zaligheid dat hij, die in zijn heerlijkheid is ingegaan, onze Zaligmaker is en blijft. Dat wat vcor ons verborgen is, voor hem geen geheimenis meer heeft. En dat hij in zijn heerlijkheid nochtans met ons is. Hij doorziet alles, daarboven en hierbeneden. Daarom heeft hij de macht om ons tot de heerlijkheid te leiden. En niets, niets is er te bedenken wat hem daarin zou verhinderen. Niets wat ons van zijn liefde scheiden kan. RUIM HONDERD JAAR GELEDEN Wij lezen ln „Patrimonium": Een felle crisis teisterde een groot deel van Europa in de twintiger jaren van de vorige eeuw, na de Napoleontische oorlogen. Hevig woedde de crisis vooral in Engeland. Er waren fabrieksplaatsen, waarin meer dan de helft der inwoners l roodeloos was. Sommigen stier: en in Engeland letterlijk van den honger, zooals de Times in 1826 moest tnede- deelen. Ook de agrarische crisis greep al meer om zich heen. Ons eigen land ondervond het terdege. De gemiddelde tarweprijs op de Gro ninger markt bedroeg in 1817 f 20.90 (per H.L.) en in December 1823 f 2.92. Ook in Groningen zijn, volgens den schrijver eener „Proeve van een Ge schiedenis der Landhuishouding en Be schaving in de provincie Groningen" sterfgevallen als gevolg van honger voorgekomen. In andere provincies was de toestand eveneens verre van gunstig. Men moet niet meenen, dat wij in de huidige crisis, hoe diep ernstig ook, het veel slechter hebben dan vroegere gene raties. De crisis van thans moge nog omvangrijker zijn dan die van de 20er jaren der vorige eeuw, de gevolgen voor de groote massa zijn minder vreeselijk. Wij profiteeren van de rijkere economische hulpbronnen, van de kapi taalvorming in de voorafgaande periode. ook van hetgeen de sociale beweging, door Christelijke beginselen beïnvloed, voor de arbeiders heeft verworven. De Europea-iche wereld is de crisis van do 20or jaren der vorige eeuw weer te boven gekomen. Ook nu past vooral aan Christenen noch pessimisme, noch lijdelijkheid. Gods algerneene genade is er nog altijd. En liet Evangelie des Kruises heeft kennelijk nog niet zijn loop door de wereld volbracht. Wel is ook in de crisiis van onzen tijd een voorspel to beluisteren van do ko mende groote crisis. Wel zien wij, dat ook in de Oostersche landen het Evan gelie zicli met snelheid verbreidt, terwijl in de Westersche landen het Heiden dom herleeft. Maar al zijn er vele '.eeke non, die op het naderende einde wijzen, wij mogen toch nooit vergeten, dat Dij den Heere duizend jaren zijn als één dag. Bovendien geeft de Schrift hier en daar reden, om te veronderstellen, dat de stoffelijke nood vlak vóór de weder komst van onzen Heiland door zeer ve len als overwonnen beschouwd zal wor den. De vergoddelijking van don mensch de verheerlijking van zijn kunnen zal daarmede zelfs verband houden. EENVOUD (SOBERHEID) IN DE OPVOEDING Wij lezen in „Onze Kinderen". Er zijn heel wat verwende kinderen. Veel te veel is hun toegegeven. Dat is gedaan door slappe ouders, die niet konden optornen tegen het gedrens en ge drein van hun dwingerig kroo^. Dat is ook gedaan door vaders en moeders, die meenden, dat hun fatscen het eischte om hun kinderen ro aal uit te houden. Er wordt wat gewurmd om voor anderen hoog te schijnen. Het levensgeluk van z'n bloedeigen kroost wordt er lichtzinnigweg aan gewaagd. Ja, zeker, het levensgeluk. Want als verwende kinderen volwassen worden, zijn het Iast'pe wispelturige, betwe terige, onmogelijke menschen, niet in staat lijden te dragen en bezwaren te overwinnen. Het blijmoedig vervullen van dure plichten is hun vreemd. Tevreden zijn ze nooit, daar elk genotsver langen, dat vervuld is, weer plaats ruimt voor een nieuwe begeerte. „Nooit bevredigd", kunnen ze wel op hun gevel laten schilderen. En - wie zal ze tellen bij wie het altoos vervuld worden van de wenschen naar het geoorloofde ten slotte is verworden in begeer te naar dingen, die niet door de beugel kunnen. Hoeveel onkuischen, dieven, oplichters en karakterloozen hebben hun bederf te danken aan de ziekelijke toegevendheid hunner ouders, die ze misdadig hebben verwend, of in ieder geval hen te vroeg aan weelde hebben ge wend. Want het is ook een grove en dubbele fout. kinderen te vroeg en te vaak naar pleizier- avondjes, late pretjes en jolige feestjes te zenden, te jeng een fiets te geven of t veel keus van opsmuk en kleeren te laten. „Je hebt toch in ons land ook nog v mooie plekjes", hoorde ik in de trein een brani van 17 zeggen, toen we uit Duitschland ko mende, Arnhem passeerden. 't Jonge mensch was, als zoovele, reeds ver dronken voor hij water gezien had. Kinderen weten niet beter. Ze worden gedrongen en gedreven door hun driften. Ze dorsten naar genot. Maar het is aan ons, vaders, moeders en meesters om ze te oefenen in zelfbeperking. Ze willen al.oos wat wij hebben, maar het is onze plicht om ze op een klein-kinder- stoeltje te zetten in plaats van ze toe te laten, dat ze in vaders zetel gaan zitten. Ze willen ook hebben wat hun klasgenooten uit beter gesitueerde gezinnen bezitten, maar wij De kroniekschrijver. Zijn moeizamen arbeid werd tijdens zijn leven meestal maar zeer weinig of zelfs in yt geheel niet gewaardeerd. Dat kwam vaak eerst vele eeuwen later. AAN U, O KONING DER EEUWEN Aan U, o Koning der Eeuwen, Aan U blijft de zegekroon, Onsterflijk schittert Uw glorie, Der wijzen spot ten hoon! De volkeren verdwijnen, Maar luider klinkt het lied: De wereldzon blijft schijnen. Haar glanzen sterven niet! Des Kruises glorie omvonkelt, O Koning, Uw doornenhoed: In vlckToos stralen den luister. Gewonnen door het bloed! Gewonnen door een lijden. Als nimmer d'aarde zag: Waar volgd' op zwaarder stormen, Ooit glorievoller dag? Hoor! jubTend naderen d'eeuwen, Met Psalmen vol hooger gloed, In breedo kooien weerklinken. Den Koning hulde en groet, Doe schat'ren haar gezangen, Langs aarde en luchtgebied: Den Koning aller eere. Zij leven, liefde en lied! Dr. SCIIAEPMAN. hebben ze te doen beseffen, dat dit onmoge lijk is. Ze wenschen alles wat mooi en wat hoog is en wat uitblinkt boven hetgeen ze zelf be zitten, maar wij moeten hen leeren, dat ze niet moeten beginnen met naar het onmogelijke te grijpen. Dat is soms een harde en moeilijke strijd voor ouders. Want laten we 't maar eerlijk bekennen dat is au fond een strijd tegen ons eigen ik. We zoeken voor onze kinderen, ons eigen vleesch en bloed, wat hoogs, waarmee we kunnen geuren bij anderen. Ook hebben we vaak de moed niet om streng te zijn, daar we in hen tegen ons zelf hebben te vecihten> En toch zal 't moeten. Dagelijks ons zelf en onze kinderen oefenen in 't bestrijden van lusten, dat is de taak der gezonde opvoeding. Onze kinderen oefenen in onthouding en in soberheid van leefwijze, dat is onze dure plicht en hooge roeping. Van nature hebben kinderen weinig weer standsvermogen en laten ze zich lichtelijk voortstuwen door hun driften. Maar onder onze leiding kunnen ze al strij dende bij beetjes overwinnend door oefening in soberheid in eenvoud toenemen in zedelijke kracht en levensenergie. Ze komen daardoor los van de genotsdrift en die bevrijding zal ze levensblijheid schenken. Een slaaf kan zich wel schikken in zijn lot en aan de boeien wennen, maar het blije geluk vaart pas in hem ,als zijn ketenen van hem worden weggenomen. Wie zich oefent in soberheid, krijgt vastheid en lijn in zijn leven. Hij houdt op speelbal te wezen van zijn lusten. Laten we dan onze kinderen opvoeden tot eenvoud dit waarachtige liefde jegens hen, we tende, dat alle onmatigheid, ijdelheid en be- geerigheid der oogen ondeugden zijn, die we naar Gods gebod hebben te bestrijden. Ouders, die dat in practijk brengen, zullen 't niet gemakkelijk hebben. Zelfs die krom liggen om hun kroost alles toe te geven, of hun een weelde boven hun kracht te veroorloven, hebben 't nog niet zoo zwaar, als zij, die stand pogen te houden als hun kinderen dringen en dwingen om bevre diging van hun lusten. 'k Zal ze niet noemen, al ken ik ze die kleine en groote dingen, welke het ons zoo lastig kun nen maken. Ik weet, hoe de grootste misère gewoonlijk door anderen ontstaat; vandaag is het dit en morgen weer wat anders. Maar houdt stand, of leidt af. Keurt ge niet goed wat ze wenschen, pro beert ook eens ze er iets voor in de plaats te geven, dat ge meer geschikt acht. Dat kan niet altijd, maar als ge het eens doet, sullen uwe kinderen voelen, dat ge wel streng, maar niet hard zijt. En als ze beseffen, dat uw liefde de grond is van uw weigeren en het motief van uw drin gen tot soberheid, dan komt alles hopelijk on der Gods zegen terecht. Soberheid en eenvoud stalen het karakter, en schenken bij tevredenheid ook levensvreugd. EVEN UIT DE ZORGEN SNUGGER „Welke datum hebben we vandaag?" „Och man, je hebt toch een krant in ja zak, kijk daar op!" „Ja maar....dat is er een van gis- teren". VOOR DE VROUW Misschien aJs je zoo voor de allereerste ke.ren de leidende (en natuurlijk ook de lij dende) partij bent in de schoonmaak, dat je dan nog de onvoorzichtigheid begaat, om zou eens bij gelegenheid, 't kan zijn zoo net onder 't eten, te gaan vertellen, nog zooveel weken, ot dagen, dan gaaa we aan de schoon maak. Je beseft dan nog niet dat zoo'n nie- deüceling het niet mede-schoonmakend dee, van liet huisgezin, dat is natuurlijk meestai de lieer des huizes, zoo de schrik om 't hart slaat, dat de etenslust als bij tooverslag ver dwijnt. En de tijd van rust, die je jezelf voor de schoonmaak nog gegund had, wordt steeds verontrust door angstige vragen van het be dreigde deel van het gezin. Later zeg je niets nner van te voren, doet alsol er in t eigen" gezin geen vuiltje aan de lucht is. Schoonmakende buren, vriendin nen ol wie dan ook schijnen de verzekerde ru-u niet te kunnen verstoren, het blijft zóo stil. Maar dat is de buitenkant. De ingewij den die Dij di groote schoonmaak betrokken zullen zijn weten wel, dat die uiterlijke rust maar scnijn is. Er wordt drink gearbeid, al besi-iat dat dan alleen maar in het maken van plannen, uitrekenen wat er zoo noodig vernieuwd moet worden, wat toch nog wel wachten kan. Er wordt voorraad opgedaan. Borstels, zeep, was, wrijf doeken, ja een chte slagorde staat er gereed om ons straks bij tt staan, als de aanval gedaan wordt op stol, vuil wat zich in hoekjes en kiertjes wist te verstoppen. Maar al die vo nereiding n ge beuren in dieim stilte. Het lijkit alles nog zoo goed en vertrouwd. Zelfs een onvoorzieti tige opmerking van de gedienstige aan tafel ais onze maaitijd word! begiieid door een orkest van beddenkloppende buren, die al hun schoonmaakenergie wat eerder in da den omzetten, zelfs een onvoorzichtige op merking daarover lokt ons niet uit do tem,. We bewaren de grootste kalmte, alsof het onmogelijke, dat een vrouw rich een jaar niet aan de schoonmaak te buiten zou gaan, bij ons nu toch werkelijkheid wordt. We vee zwijgen de schoonmaak tot de laatste dag en als al onze plannen gereed zijn, als zeep, borstel, was, wrijfdoeken, vim, en wat niet al, in slagorde geschaard zijn, nu geheel ge reed tot den strijd, dan zeggen we net alsof we zouden zeggen, het is mooi weer van daag, nu, vanmorgen beginnen wij ook eens aan de schoonmaak! We merken dan wel, dat onze tactiek, om er maar zoo lang mogelijk over te zwijgen, niet heelemaal heeft geholpen, want we heb ben groote kans te hooren te krijgen: „Daai was ik al bang voor". Nu, en dan ga je aan den slag. Er zit nu eenmaal niet andi rs op, want schoonmaken móét je als 't voorjaar wordt, of je 't graag doet of niet. Dit laatste zeg ik maar omdan het in ons hoekje voor ons vrouwen komt. Tegen onze echtgenooten zullen we we. nooit meer beweren, dat we zelf de schoon maak ook zoo verschrikkelijk vinden, want over 't algemeen wordt van die zijde de schoonmaak beschouwd als een vrij kostbari luxe, die de vrouwtjes zich eens per jaar per- mitteeren. Maar laten we 't zoo onder ons ook maai eens stilletjes eerlijk bekennen, er is een tijd geweest, en er waren vrouwtjes, die ooi- zaak waren, dat de schoonmaak een geduch te slechte naatn kreeg hij het mannelijk dee, van het huisgezin. Het wordt gelukkig bete> en wie weet komt de tijd niet dat er bij het niet mede-schoonmakend deel meer waardes ring komt voor onze voorjaarsche huisrevo lutie. Er zijn symptomen, die wijzen op een kentering. Zie maar hoe onze medewerkei Hakaté in de „Maas"-nymphe van vorige week, nadat hij even klaagt (niet moppert) over 't ongerief door de schoonmaak veroor zaakt, toch eindig! met waardeering voor hei glanzend glimmend blije als vernieuwde huis. Misschien wordt die goede gedachte nog wel meer algemeen alswij vrouwtjes het ook maar verstandiger aanpakken. Hei wordt gelukkig al veel beter. Vroeger meen de men een bepaalde tijd aan de schoon maak te moeten spandeeren, anders kon hei niet schoon zijn. En om maar goed te laten zien dat men schoonmaakte hield men dr gansche revolutieperiode het geheele huls overhoop. Dan is het toch ook geen wondei dat dit voorjaarsche gebeuren zulk een slechte reputatie kreeg en met schrik wero legeuioet gezien. Schoonmaak is érg voor wie er niet aan nueueipt, omdat men bij het 'thuiskomen telkens weer in een ongezellige omgeving aannomt, en de schoonmaak is ook erg voui wie er wel aan meehelpt, omdat die op duo- bete taak wordt gcsteiu met de arbeid. Er zijn nog wei meet oorzaken, die de schoonmaak zulk een slechte naam hebben gegeven, en wel dat onze huisliuudportemon naie wei extra aanvallen te verduren krijgt, wan! wie maakt er nu sclioon zonder dat er niet eens wat nieuws aan te pas moet ko men. Eu dan is ook een der gevolgen van de schoonmaak, dat de kachel z n zomervacan- tie krijgt. Het was een oude wet, na de scnooimiaak mag er niet meer gestookt wor den. Dat was een booze wet. Wan! wie vlug wilde wezen begon vroeg schoon te maken, was vroeg klaar enkon dan koude lij- dtn, want al zegt onze kalender 21 M. t begint de lente, en we zien dan buiten in de natuur ook wel een heei bescheiden begi.i tiet zonnetje kan ook al zoo stralend eens schijnen, maar och arme, de Genesteis klacht over onze Mei blijkt nog elk ]aar weer geheel terecht te zijn, want we kunnen in Mei nog koukleumend en rillend in elkaar gedoken zitten vanwege de gure dagen en verraderlijk lijne kou. Gelukaig wordt dal anders. Wie niet meer stoken wil na de schoonmaak, wei die begint wat Jater, zooda! mei. in de brandschoone kamer niet meer zit te rillen met een intens verlangt, n naar een beetje brandende brandstof in de kachel, die er nu wellicht als een glanzend stofvrij pronkstuk bij staat. Wie toch vroeg klaar wil wezen en geen kou lijden, wel die begint vroeg en maakt daarna weer lekker de kachel aan. Een heel belangrijke oorzaak van de al meer genoemde slechte reputatie is ook da!de maaltijd wel eens niet precies op tijd is enmisschien ook wat minder goed verzorgd. En het etenhet is van alge mecne bekendheid, is bij zeker deel van het menschdom een zoo teer punt. Er is zoo een spreekwoord van de weg naar 't hart, enz. We weten de rest wel. 't Is natuurlijk geheel en al te begrijpen, dat bij zoo n lijst bezwa ren de .eputatie van de schoonmaak geheel wèg was. Maar we hebben er ons nooit aan gestoord We maken schoon, elk voorjaar weer aan, omdat we 't noodig vonden. Het beste is nu maar, als we 't schoonma ken toch niet laten, de bezwaren dan maar zoo gering mogelijk te maken. Niet alles ge lijk overhoop haic'i, vooral zorgen, dat de maaltijd niet in gedrang komt en vooral in dezen tijd de nieuwe inkoopen gezamelijk te voren eerst even bespreken. En dan later geen kou lijden in een schoone kamer. Er wordt wel eens gezegd, en dan in ernst gemiend, niet om ons eens goedmoedig wat te plagen, als je nu elke week eens iets een extra beurtje geeft, dan hoof je niet schoon te maken. Van tijd tot tjjd krijgt dan toch alles z'n Beurt. Nu, er zijn er die het gepro beerd hebben, om op die manier de schoon maak te ontloopen. Maar ik weet ook, die er op terug zijn gekomen. Want zoodoi Ie krijgt men eigenlijk dit, dat men nooit eens echt rustig klaar is. Heeft men eens wat voorspoedige dagen en is men met het ge wone werk wat vlug gereed, dan meent men die vrije uurtjes toch weer steeds aan extra beurtjes te moeten besteden, aan kasten of hoekjes, waar men anders zoo eens niet komt. Da,t bevredigt ook niet heelemaal. Zoo ge beurt het dat men toch maar weer terug komt op de. zoo veel gesmade schoonmaak. Zoo, nu hebben we er genoeg kwaads van gezegd. Straks als alles weer glanst en glimt, als zelfs het meest geoefende huisvrouwen oog geen stofje meer kan ontdekken, dan vinden we het weer zoo kostelijk in ons eigen huiske. Dan vinden we 't weer nergens zoo goed en dan zijn we ai de lasten weer vergeten. We vergenoegen ons weer in onze propere kamer en denken: dat is weer rust voor een jaar! VOOR DE JEUGD M'n beste nichtjes en neefjes. Hoe hebben jullie het gehad in de va- cantie? Ik kan nu natuurlijk alleen praten over de eerste dagen, en die hebben ons kostelijk weer gegeven. Dat is vooral voor de vacantie wel wat waard, hé? Hebber- de nichtjes Moe nog geholpen met de schoonmaak? Er was nu een fijne gelegen heid. Je hoeft toch ook niet den heelen dag te spelen? Nu hoor, volgende keer hoop ik op lange brieven over de vacantie. Allemaal heel veel groeten van jullie TANTE TRUUS. KEES III. „En jullie vechten wel vaker, hé?", zei meester toen tegen Leen, „hoe komt dat toch eigenlijk?" Leen keek eens naar Kees, en Kees keek één tel maar naar Leen. Daar had je het weer, meester wist er natuurlijk weer alles van. Maar Leen kon toch niet zeggen, dat Kees geklikt had. Ze waren samen tegelijk de school ingegaan. Meesters oogen gingen weer donker kij ken. „Ja, kijken helpt nu niet, praten moei je als ik wat vraag. Jullie vechten nog ai ejns meer, hé?" O, wat keken die oogen zwart- „Ja, meesterja", stotterde Leen in zijn angst, „maar dié", met een sehuinscher. hoofdknik wees hij naar Kees, „kan ook nooit wat hebben, iiij is altijd dalijk nijdig, as je es wat plaagt". Daar had je het gaande. Nou moest Leen zelf vertellen, waarmee hij Kees altijd zoo gauw kwaad kreeg. Zelfs zat je nou te ver tellen, dat ie Kees al eens zoo nijdig had gemaakt, omdat hij aldoor gespot had met Kees z'n klomp, daar was toen een gat in. maar omdat het toen droog weer was, en Vader net geen werk had, had Moeder een stuk papier in de klomp gelegd, en daar mee had Kees naar school gemoeten. Toen Kees stiekum het papier in z'n zak weg moffelde, en de klompen ongewoon netjes in een hoek zette, had Leen dat eens ge zien, en die had er een trap tegen gegeven, en 't toen net gezien, van dat gat. O, wat had hij toen geplaagd, en wat hadden ze toon buiten het schoolplein 's avonds ge vochten. Leen had toen van Kees met die kapotte klomp een paar stevige klappen gehad. Daarna was de erge boosheid tus- schcn die jongens gekomen, znodat ze haas! niets van elkander hebben konden En Leen, die zat het al]ps maar te ver tellen Hij wilde het heelemaal niet, en toch moest hij, dnt kwam do. die oogen van Meester, die bleven vragen, tot je al je kwaad verteld had. Nou maar toen Leen uitgepraat was en Kees ook z'n beurt had gehad, ging mees ter praten. Ik verzeker je dat die jongens dat voorloopig niet vergeten zouden. Maar daarmee was het niet afgeioopen, dat kan je begrijpen, om vier uur was dat goed ge noeg te merken, want de twee vechtersba zen bleven op hun plaatsje zitten. En het duurde een aardig poosje, eer Kees naar huis mocht en toen moest Leen er nog blij ven zitten. Moeder had al gedacht: wat blijft die Kees lang weg vanmiddag. Hij kwam an ders toch eerst even de deur binnen draven om te laten zien, dat het school uit was, en daarna trok hij er met z'n kameraden weer op uit om te spelen. Eindelijk kwam hij er aan en toen was het al zoo laat, dat het de moeite niet meer was, om een fijn spel te beginnen. Moeder moest direct weten, hoe dat kwam, en voor Kees was er geen ontkomen aan. daar zat hij weer te vertellen. Moeders oogen kon den ook zoo vragen. Ze konden niet zoo hoos kijken als *meesters oogen. maar ze konden zoo verdrietig kijken, en dat was iets, waar Kees nog minder tegen kon dan tegen de booze oogen van meester. Die middag was wel heel anders geloopen dan hij gedacht had. Echt vervelend gewor den. Dat was de schuld van Leen. Meester had het al gezegd, dat Kees niet dadelijk mocht klaar staan met de klomp. Moeder had al weer net zoo gesproken, en in z'n' hart had hij hij meester eigenlijk nog wat tegengeprutteld. maar toen Moeder sprak, moest hij haar wél gelijk geven. Kees nam zich, na Moeders woorden voor, vast met meer te vechten met Leen. Hij zou immers nog maar twee weken hier op school gaan, en in de stad zou alles veel fijner zijn In ieder geval was .laar geen vervelende Leen. Hé bij Moeder vond Kees 't weer fijn, ze konden saampjes weer even praten over hoe het in de stad zou zijn. Maar Moeder vond het zoo nu en dan eens noodig om te zeggen: „Kees, jongen, denk er om in de stad zullen er ook nog wel eens nare din gen zijn". Kees wilde daar niet aan, hij dacht, dat het in de stad alleen maar alias hee) pret tig zou zijn. (Wordt vervolgd),

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 5