VOOR VROUW EN KIND
r*As- en scheldebode
ZATERDAG 7 APRIL 1934
-1 r*X
ALS DE DEUREN GESLOTEN
WAREN
WAAROVER WIJ LAZEN
r
'US.
?.v
7VV - X
•f!V"
36,
9—1 uur
67 uur
67 uur
KG 3
<4
*i
I
VOORDE
ZONDAG
En na acht dagen waren zijne
discipelen wederom binnen, en
Thomas met hen en Jezus kwam,
als de deuren gesloten waren, en
stond in het midden, en zeide:
Vrede zij ulieden.
Johannes 2026.
Aan Jezus is alles wonderlijk, wat we
met een thans veel geliefd woord zouden
kunnen noemen: mysterie.
Zoo was het reeds in de dagen van zijn
leven op de aarde. En zij, die God vrees
den, bogen er eerbiedig het hoofd voor.
Daarentegen de goddeloozen verhardden
zich ertegen.
Voor de eersten schitterden achter het
vernederd menschelijke de heerlijkheid
als des Eeniggeborenen van den Vader.
De laatsten sloten er moedwillig de
oogen voor en vielen met hun felle en
vijandige critiek op dat zuiver mensche
lijke in Jezus aan. Zoolang totdat ze hem
in den dood van zich hadden weggedaan.
En nu, na zijn opstanding?
Nu ziet de wereld hem niet meer. En
toch doet hij zich in deze wereld gelden.
De wereld is niet van hem af. En veel
grooter moeilijkheden dan ze in zijn krui
siging meende overwonnen te hebben
deden zich daarna aan haar voor.
Het mysterie, dat ze geloochend had
den, deed zich in vernieuwde kracht aan
zijn vijanden voor. En de meer bedacht-
zamen onder hen werden bevangen door
de vrees, die hen deed zeggen: Laat ons
tegen God niet strijden' Denk aan Gama
liel en aan wat jaren daarna de Farizeën
zeiden, toen Paulus terechtstond voor het
Sanhedrin.
Toch bewoog het hen niet tot geloof.
Mysterie erkent ook het heidendom.
Geloof wordt door Gods openbaring te
weeggebracht. Dat geloof was in Jezus'
discipelen. En daarom paarde zich bij hen
aan den eerbied voor Jezus' Goddelijke
heerlijkheid het kinderlijk vertrouwen en
de liefde jegens hem. dien de Vader in de
wereld gezonden had.
Dit geloof van de discipelen, schoon
het bij zijn sterven inzonk, werd door zijn
opstanding gerechtvaardigd. Zij hebben
hem gezien. Hij heeft zich aan hen ver
toond met vele gewisse kenteekenen. En
nu leeft dat geloof, waarvoor Jezus ge
beden heeft, dat het niet zou ophouden,
weer op.
Maar ze hebben Jezus niet alleen weer
gezien in de waarachtigheid van zijn
menschelijke natuur. Neen, zijn heerlijk
heid als des Eeniggeborenen van den
Vader treedt nu klaarder te voorschijn
dan ooit te voren.
Het: van nu aan zult gij zien den Zoon
des menschen, zittende ter rechterhand
Gods, en komende met de wolken des
hemels, dat Jezus in den nacht des ver-
raads het Senhedrin had toegeroepen,
begint in vervulling te gaan. Het gaat in
de richting van het: Alsdan zullen zij den
Zoon des menschen zien, komende in de
wolken, met groote kracht en heerlijk
heid: dat Jezus zijn discipelen had voor
zegd.
Vandaar, dat ook het menschelijke in
Jezus nu verheerlijkt wordt. Het is niet
meer onderworpen aan de wetten, die
ons aardsche bestaan beheerschen, en
waarnaar ook onze Heere zelf zich schikte
in de dagen zijns vleesches.
Reeds op den dag zijner opstanding is
dit gebleken. Het is niet meer een komen
en gaan, zoodat ze hem zien naderen en
vertrekken. Maar een plotseling verschij
nen en verdwijnen.
Bijzonder sterk spreekt hier, wat Jo
hannes tot tweemaal toe uitdrukkelijk
vermeldt, dat Jezus tot zijn discipelen
kwam, als de deuren gesloten
waren. Eerst gesthiedde dit op den
avond van den dag der opstandig zelve.
En de tweede maal, weder op den eersten
dag der week, toen ze binnen waren en
Thomas, die de eerste maal ontbrak, bij
hen was.
De Luthersche Kerk, die leert, dat
Jezus ook naar zijn menschelijke natuur
alomtegenwoordig is, en de macht heeft
om zijn lichaam onzichtbaar te maken en
om met zijn onzichtbaar lichaam brood en
wijn in het Avondmaal te doordringen,
legt er bijzonderen nadruk op, dat Jezus
door de gesloten deuren is heenge
drongen.
De Gereformeerde Kerk heeft, zonder
dit te willen ontkennen, toch niet kunnen
inzien, dat het Schriftverhaal dit metter
daad alzoo leert.
Wie onbevangen de woorden in het
Evangelie van Johannes leest, zal hier het
Gereformeerd gevoelen bijvallen.
Treffend zegt hier de Kantteekening:
„Hoe Christus daar binnen gekomen is.
wordt niet uitgedrukt, en is niet noodig
te onderzoeken, alzoo hij door zijn God
delijke kracht zulks op verscheidene wij
zen heeft kunnen doen, gelijk men zien
kan Hand. 12:10, zoodat men hieruit
niet kan besluiten, dat zijn lichaam door
de gesloten deuren zou doorgegaan of
doorgedrongen zijn".
Hier spreekt de nuchtere zin van de
Gereformeerde Schriftverklaring, die wat
er staat ten volle tot zijn recht laat komen
maar tegelijk ook niet meer lezen wil dan
er staat. Zulk een doordringen van de
eene materie door de andere leert noch de
Schrift noch de ervaring.
Daarom gaat het veiligst, wie zijn on
wetendheid erkent, en het mysterie ook
mysterie laat. Juist zooals onze kerk ten
aanzien van het Avondmaal het laat bij
de belijdenis, dat de wijze waarop de
Heilige Geest werkt ons begrip te boven
gaat.
We staan met dat binnenkomen van
Jezus in den kring zijner discipelen, ter
wijl de deuren gesloten zijn, voor een
wonder. En het eigenaardige van het
wonder is altoos, dat het wel in zijn ver
schijning is waar te nemen, maar in zijn
totstandkoming niet is na te speuren.
Zoo is aan Jezus alles wonderlijk, na
zijn opstanding nog veel meer dan vóór
zijn sterven. Hij behoort niet meer tot
deze aarde, maar tot den hemel. En de
hemel is des Heeren, maar de aarde heeft
Hij den menschenkinderen gegeven.
Daarom is het hemelsche voor ons onna
speurlijk, gelijk alle inwerking die van
den hemel naar deze aarde uitgaat.
Het best is daarom, dat ge kinderlijk
eenvoudig gelooft, wat God in zijn
Woord u daarvan openbaart tot uw
troost en leering, maar afziet van elke
poging om achter die openbaring te wil
len doordringen in wat toch boven uw
aardsche bevatting gaat.
Eens zal dat anders worden. Dan. als
wij Jezus zullen zien gelijk hij is en als
we hem zullen gelijk wezen. Als lit ster
felijk lichaam gelijkvormig gemaakt zal
zijn aan zijn verheerlijkt lichaam.
Onze zinnen zijn er nu niet tegen be
stand om die hemelsche heerlijkheid op
te nemen. Die heerlijkheid verblindde
eens de oogen van Saulus voor de poor
ten van Damascus. En de discipel, dien
Jezus liefhad, viel als dood aan zijn vee
ten, toen hij hem op Patmos in zijn heer
lijkheid zag.
Wat willen wij dan? Waarom zouden
we willen doordringen in wat we toch
niet kunnen dragen?
Niet in het begrijpen ligt dan ook de
troost en de rijkdom van ons geloof. Dat
moge zoo zijn voor wie als de Grieken
wijsheid zoeken.
En evenmin ligt de troost en de blijd
schap in het wondere, het mysterieuse als
zoodanig. Dat is het voor wie als de
Joden een teeken begeeren.
Maar hierin is onze zaligheid dat hij,
die in zijn heerlijkheid is ingegaan, onze
Zaligmaker is en blijft. Dat wat vcor ons
verborgen is, voor hem geen geheimenis
meer heeft. En dat hij in zijn heerlijkheid
nochtans met ons is. Hij doorziet alles,
daarboven en hierbeneden.
Daarom heeft hij de macht om ons tot
de heerlijkheid te leiden. En niets, niets
is er te bedenken wat hem daarin zou
verhinderen. Niets wat ons van zijn
liefde scheiden kan.
RUIM HONDERD JAAR GELEDEN
Wij lezen ln „Patrimonium":
Een felle crisis teisterde een groot deel
van Europa in de twintiger jaren van
de vorige eeuw, na de Napoleontische
oorlogen. Hevig woedde de crisis vooral
in Engeland. Er waren fabrieksplaatsen,
waarin meer dan de helft der inwoners
l roodeloos was. Sommigen stier: en in
Engeland letterlijk van den honger,
zooals de Times in 1826 moest tnede-
deelen.
Ook de agrarische crisis greep al meer
om zich heen.
Ons eigen land ondervond het terdege.
De gemiddelde tarweprijs op de Gro
ninger markt bedroeg in 1817 f 20.90
(per H.L.) en in December 1823 f 2.92.
Ook in Groningen zijn, volgens den
schrijver eener „Proeve van een Ge
schiedenis der Landhuishouding en Be
schaving in de provincie Groningen"
sterfgevallen als gevolg van honger
voorgekomen.
In andere provincies was de toestand
eveneens verre van gunstig.
Men moet niet meenen, dat wij in de
huidige crisis, hoe diep ernstig ook, het
veel slechter hebben dan vroegere gene
raties. De crisis van thans moge nog
omvangrijker zijn dan die van de 20er
jaren der vorige eeuw, de gevolgen
voor de groote massa zijn minder
vreeselijk. Wij profiteeren van de rijkere
economische hulpbronnen, van de kapi
taalvorming in de voorafgaande periode.
ook van hetgeen de sociale beweging,
door Christelijke beginselen beïnvloed,
voor de arbeiders heeft verworven.
De Europea-iche wereld is de crisis
van do 20or jaren der vorige eeuw weer
te boven gekomen.
Ook nu past vooral aan Christenen
noch pessimisme, noch lijdelijkheid.
Gods algerneene genade is er nog
altijd. En liet Evangelie des Kruises
heeft kennelijk nog niet zijn loop door
de wereld volbracht.
Wel is ook in de crisiis van onzen tijd
een voorspel to beluisteren van do ko
mende groote crisis. Wel zien wij, dat
ook in de Oostersche landen het Evan
gelie zicli met snelheid verbreidt, terwijl
in de Westersche landen het Heiden
dom herleeft. Maar al zijn er vele '.eeke
non, die op het naderende einde wijzen,
wij mogen toch nooit vergeten, dat Dij
den Heere duizend jaren zijn als één
dag.
Bovendien geeft de Schrift hier en
daar reden, om te veronderstellen, dat
de stoffelijke nood vlak vóór de weder
komst van onzen Heiland door zeer ve
len als overwonnen beschouwd zal wor
den. De vergoddelijking van don mensch
de verheerlijking van zijn kunnen zal
daarmede zelfs verband houden.
EENVOUD (SOBERHEID) IN DE
OPVOEDING
Wij lezen in „Onze Kinderen".
Er zijn heel wat verwende kinderen.
Veel te veel is hun toegegeven.
Dat is gedaan door slappe ouders, die niet
konden optornen tegen het gedrens en ge
drein van hun dwingerig kroo^.
Dat is ook gedaan door vaders en moeders,
die meenden, dat hun fatscen het eischte
om hun kinderen ro aal uit te houden.
Er wordt wat gewurmd om voor anderen
hoog te schijnen.
Het levensgeluk van z'n bloedeigen kroost
wordt er lichtzinnigweg aan gewaagd.
Ja, zeker, het levensgeluk.
Want als verwende kinderen volwassen
worden, zijn het Iast'pe wispelturige, betwe
terige, onmogelijke menschen, niet in staat
lijden te dragen en bezwaren te overwinnen.
Het blijmoedig vervullen van dure plichten
is hun vreemd.
Tevreden zijn ze nooit, daar elk genotsver
langen, dat vervuld is, weer plaats ruimt
voor een nieuwe begeerte.
„Nooit bevredigd", kunnen ze wel op hun
gevel laten schilderen.
En - wie zal ze tellen bij wie het altoos
vervuld worden van de wenschen naar het
geoorloofde ten slotte is verworden in begeer
te naar dingen, die niet door de beugel kunnen.
Hoeveel onkuischen, dieven, oplichters en
karakterloozen hebben hun bederf te danken
aan de ziekelijke toegevendheid hunner ouders,
die ze misdadig hebben verwend, of in ieder
geval hen te vroeg aan weelde hebben ge
wend.
Want het is ook een grove en dubbele fout.
kinderen te vroeg en te vaak naar pleizier-
avondjes, late pretjes en jolige feestjes te
zenden, te jeng een fiets te geven of t veel
keus van opsmuk en kleeren te laten.
„Je hebt toch in ons land ook nog v
mooie plekjes", hoorde ik in de trein een brani
van 17 zeggen, toen we uit Duitschland ko
mende, Arnhem passeerden.
't Jonge mensch was, als zoovele, reeds ver
dronken voor hij water gezien had.
Kinderen weten niet beter.
Ze worden gedrongen en gedreven door hun
driften.
Ze dorsten naar genot.
Maar het is aan ons, vaders, moeders en
meesters om ze te oefenen in zelfbeperking.
Ze willen al.oos wat wij hebben, maar
het is onze plicht om ze op een klein-kinder-
stoeltje te zetten in plaats van ze toe te laten,
dat ze in vaders zetel gaan zitten.
Ze willen ook hebben wat hun klasgenooten
uit beter gesitueerde gezinnen bezitten, maar wij
De kroniekschrijver. Zijn moeizamen arbeid werd tijdens zijn leven meestal maar zeer
weinig of zelfs in yt geheel niet gewaardeerd. Dat kwam vaak eerst vele eeuwen later.
AAN U, O KONING DER EEUWEN
Aan U, o Koning der Eeuwen,
Aan U blijft de zegekroon,
Onsterflijk schittert Uw glorie,
Der wijzen spot ten hoon!
De volkeren verdwijnen,
Maar luider klinkt het lied:
De wereldzon blijft schijnen.
Haar glanzen sterven niet!
Des Kruises glorie omvonkelt,
O Koning, Uw doornenhoed:
In vlckToos stralen den luister.
Gewonnen door het bloed!
Gewonnen door een lijden.
Als nimmer d'aarde zag:
Waar volgd' op zwaarder stormen,
Ooit glorievoller dag?
Hoor! jubTend naderen d'eeuwen,
Met Psalmen vol hooger gloed,
In breedo kooien weerklinken.
Den Koning hulde en groet,
Doe schat'ren haar gezangen,
Langs aarde en luchtgebied:
Den Koning aller eere.
Zij leven, liefde en lied!
Dr. SCIIAEPMAN.
hebben ze te doen beseffen, dat dit onmoge
lijk is.
Ze wenschen alles wat mooi en wat hoog
is en wat uitblinkt boven hetgeen ze zelf be
zitten, maar wij moeten hen leeren, dat ze niet
moeten beginnen met naar het onmogelijke te
grijpen.
Dat is soms een harde en moeilijke strijd
voor ouders.
Want laten we 't maar eerlijk bekennen
dat is au fond een strijd tegen ons eigen ik.
We zoeken voor onze kinderen, ons eigen
vleesch en bloed, wat hoogs, waarmee we
kunnen geuren bij anderen.
Ook hebben we vaak de moed niet om
streng te zijn, daar we in hen tegen ons zelf
hebben te vecihten>
En toch zal 't moeten.
Dagelijks ons zelf en onze kinderen oefenen
in 't bestrijden van lusten, dat is de taak der
gezonde opvoeding.
Onze kinderen oefenen in onthouding en in
soberheid van leefwijze, dat is onze dure
plicht en hooge roeping.
Van nature hebben kinderen weinig weer
standsvermogen en laten ze zich lichtelijk
voortstuwen door hun driften.
Maar onder onze leiding kunnen ze al strij
dende bij beetjes overwinnend door oefening
in soberheid in eenvoud toenemen in zedelijke
kracht en levensenergie.
Ze komen daardoor los van de genotsdrift
en die bevrijding zal ze levensblijheid schenken.
Een slaaf kan zich wel schikken in zijn
lot en aan de boeien wennen, maar het blije
geluk vaart pas in hem ,als zijn ketenen van
hem worden weggenomen. Wie zich oefent
in soberheid, krijgt vastheid en lijn in zijn
leven.
Hij houdt op speelbal te wezen van zijn
lusten.
Laten we dan onze kinderen opvoeden tot
eenvoud dit waarachtige liefde jegens hen, we
tende, dat alle onmatigheid, ijdelheid en be-
geerigheid der oogen ondeugden zijn, die we
naar Gods gebod hebben te bestrijden.
Ouders, die dat in practijk brengen, zullen
't niet gemakkelijk hebben.
Zelfs die krom liggen om hun kroost alles
toe te geven, of hun een weelde boven hun
kracht te veroorloven, hebben 't nog niet zoo
zwaar, als zij, die stand pogen te houden als
hun kinderen dringen en dwingen om bevre
diging van hun lusten.
'k Zal ze niet noemen, al ken ik ze die kleine
en groote dingen, welke het ons zoo lastig kun
nen maken.
Ik weet, hoe de grootste misère gewoonlijk
door anderen ontstaat; vandaag is het dit en
morgen weer wat anders.
Maar houdt stand, of leidt af.
Keurt ge niet goed wat ze wenschen, pro
beert ook eens ze er iets voor in de plaats
te geven, dat ge meer geschikt acht.
Dat kan niet altijd, maar als ge het eens doet,
sullen uwe kinderen voelen, dat ge wel streng,
maar niet hard zijt.
En als ze beseffen, dat uw liefde de grond
is van uw weigeren en het motief van uw drin
gen tot soberheid, dan komt alles hopelijk on
der Gods zegen terecht.
Soberheid en eenvoud stalen het karakter,
en schenken bij tevredenheid ook levensvreugd.
EVEN UIT DE ZORGEN
SNUGGER
„Welke datum hebben we vandaag?"
„Och man, je hebt toch een krant in ja
zak, kijk daar op!"
„Ja maar....dat is er een van gis-
teren".
VOOR DE VROUW
Misschien aJs je zoo voor de allereerste
ke.ren de leidende (en natuurlijk ook de lij
dende) partij bent in de schoonmaak, dat je
dan nog de onvoorzichtigheid begaat, om
zou eens bij gelegenheid, 't kan zijn zoo net
onder 't eten, te gaan vertellen, nog zooveel
weken, ot dagen, dan gaaa we aan de schoon
maak. Je beseft dan nog niet dat zoo'n nie-
deüceling het niet mede-schoonmakend dee,
van liet huisgezin, dat is natuurlijk meestai
de lieer des huizes, zoo de schrik om 't hart
slaat, dat de etenslust als bij tooverslag ver
dwijnt. En de tijd van rust, die je jezelf voor
de schoonmaak nog gegund had, wordt steeds
verontrust door angstige vragen van het be
dreigde deel van het gezin.
Later zeg je niets nner van te voren, doet
alsol er in t eigen" gezin geen vuiltje aan de
lucht is. Schoonmakende buren, vriendin
nen ol wie dan ook schijnen de verzekerde
ru-u niet te kunnen verstoren, het blijft zóo
stil. Maar dat is de buitenkant. De ingewij
den die Dij di groote schoonmaak betrokken
zullen zijn weten wel, dat die uiterlijke rust
maar scnijn is. Er wordt drink gearbeid, al
besi-iat dat dan alleen maar in het maken
van plannen, uitrekenen wat er zoo noodig
vernieuwd moet worden, wat toch nog wel
wachten kan. Er wordt voorraad opgedaan.
Borstels, zeep, was, wrijf doeken, ja een chte
slagorde staat er gereed om ons straks bij tt
staan, als de aanval gedaan wordt op stol,
vuil wat zich in hoekjes en kiertjes wist te
verstoppen. Maar al die vo nereiding n ge
beuren in dieim stilte. Het lijkit alles nog
zoo goed en vertrouwd. Zelfs een onvoorzieti
tige opmerking van de gedienstige aan tafel
ais onze maaitijd word! begiieid door een
orkest van beddenkloppende buren, die al
hun schoonmaakenergie wat eerder in da
den omzetten, zelfs een onvoorzichtige op
merking daarover lokt ons niet uit do tem,.
We bewaren de grootste kalmte, alsof het
onmogelijke, dat een vrouw rich een jaar
niet aan de schoonmaak te buiten zou gaan,
bij ons nu toch werkelijkheid wordt. We vee
zwijgen de schoonmaak tot de laatste dag
en als al onze plannen gereed zijn, als zeep,
borstel, was, wrijfdoeken, vim, en wat niet
al, in slagorde geschaard zijn, nu geheel ge
reed tot den strijd, dan zeggen we net alsof
we zouden zeggen, het is mooi weer van
daag, nu, vanmorgen beginnen wij ook eens
aan de schoonmaak!
We merken dan wel, dat onze tactiek, om
er maar zoo lang mogelijk over te zwijgen,
niet heelemaal heeft geholpen, want we heb
ben groote kans te hooren te krijgen: „Daai
was ik al bang voor".
Nu, en dan ga je aan den slag. Er zit nu
eenmaal niet andi rs op, want schoonmaken
móét je als 't voorjaar wordt, of je 't graag
doet of niet. Dit laatste zeg ik maar omdan
het in ons hoekje voor ons vrouwen komt.
Tegen onze echtgenooten zullen we we.
nooit meer beweren, dat we zelf de schoon
maak ook zoo verschrikkelijk vinden, want
over 't algemeen wordt van die zijde de
schoonmaak beschouwd als een vrij kostbari
luxe, die de vrouwtjes zich eens per jaar per-
mitteeren.
Maar laten we 't zoo onder ons ook maai
eens stilletjes eerlijk bekennen, er is een
tijd geweest, en er waren vrouwtjes, die ooi-
zaak waren, dat de schoonmaak een geduch
te slechte naatn kreeg hij het mannelijk dee,
van het huisgezin. Het wordt gelukkig bete>
en wie weet komt de tijd niet dat er bij het
niet mede-schoonmakend deel meer waardes
ring komt voor onze voorjaarsche huisrevo
lutie. Er zijn symptomen, die wijzen op een
kentering. Zie maar hoe onze medewerkei
Hakaté in de „Maas"-nymphe van vorige
week, nadat hij even klaagt (niet moppert)
over 't ongerief door de schoonmaak veroor
zaakt, toch eindig! met waardeering voor hei
glanzend glimmend blije als vernieuwde
huis.
Misschien wordt die goede gedachte nog
wel meer algemeen alswij vrouwtjes het
ook maar verstandiger aanpakken. Hei
wordt gelukkig al veel beter. Vroeger meen
de men een bepaalde tijd aan de schoon
maak te moeten spandeeren, anders kon hei
niet schoon zijn. En om maar goed te laten
zien dat men schoonmaakte hield men dr
gansche revolutieperiode het geheele huls
overhoop. Dan is het toch ook geen wondei
dat dit voorjaarsche gebeuren zulk een
slechte reputatie kreeg en met schrik wero
legeuioet gezien.
Schoonmaak is érg voor wie er niet aan
nueueipt, omdat men bij het 'thuiskomen
telkens weer in een ongezellige omgeving
aannomt, en de schoonmaak is ook erg voui
wie er wel aan meehelpt, omdat die op duo-
bete taak wordt gcsteiu met de arbeid.
Er zijn nog wei meet oorzaken, die de
schoonmaak zulk een slechte naam hebben
gegeven, en wel dat onze huisliuudportemon
naie wei extra aanvallen te verduren krijgt,
wan! wie maakt er nu sclioon zonder dat er
niet eens wat nieuws aan te pas moet ko
men.
Eu dan is ook een der gevolgen van de
schoonmaak, dat de kachel z n zomervacan-
tie krijgt. Het was een oude wet, na de
scnooimiaak mag er niet meer gestookt wor
den. Dat was een booze wet. Wan! wie vlug
wilde wezen begon vroeg schoon te maken,
was vroeg klaar enkon dan koude lij-
dtn, want al zegt onze kalender 21 M. t
begint de lente, en we zien dan buiten in de
natuur ook wel een heei bescheiden begi.i
tiet zonnetje kan ook al zoo stralend eens
schijnen, maar och arme, de Genesteis
klacht over onze Mei blijkt nog elk ]aar
weer geheel terecht te zijn, want we kunnen
in Mei nog koukleumend en rillend in elkaar
gedoken zitten vanwege de gure dagen en
verraderlijk lijne kou. Gelukaig wordt dal
anders. Wie niet meer stoken wil na de
schoonmaak, wei die begint wat Jater, zooda!
mei. in de brandschoone kamer niet meer zit
te rillen met een intens verlangt, n naar een
beetje brandende brandstof in de kachel, die
er nu wellicht als een glanzend stofvrij
pronkstuk bij staat.
Wie toch vroeg klaar wil wezen en geen
kou lijden, wel die begint vroeg en
maakt daarna weer lekker de kachel aan.
Een heel belangrijke oorzaak van de al
meer genoemde slechte reputatie is ook
da!de maaltijd wel eens niet precies op
tijd is enmisschien ook wat minder goed
verzorgd. En het etenhet is van alge
mecne bekendheid, is bij zeker deel van het
menschdom een zoo teer punt. Er is zoo een
spreekwoord van de weg naar 't hart, enz.
We weten de rest wel. 't Is natuurlijk geheel
en al te begrijpen, dat bij zoo n lijst bezwa
ren de .eputatie van de schoonmaak geheel
wèg was.
Maar we hebben er ons nooit aan gestoord
We maken schoon, elk voorjaar weer aan,
omdat we 't noodig vonden.
Het beste is nu maar, als we 't schoonma
ken toch niet laten, de bezwaren dan maar
zoo gering mogelijk te maken. Niet alles ge
lijk overhoop haic'i, vooral zorgen, dat de
maaltijd niet in gedrang komt en vooral in
dezen tijd de nieuwe inkoopen gezamelijk te
voren eerst even bespreken. En dan later
geen kou lijden in een schoone kamer.
Er wordt wel eens gezegd, en dan in ernst
gemiend, niet om ons eens goedmoedig wat
te plagen, als je nu elke week eens iets een
extra beurtje geeft, dan hoof je niet schoon
te maken. Van tijd tot tjjd krijgt dan toch
alles z'n Beurt. Nu, er zijn er die het gepro
beerd hebben, om op die manier de schoon
maak te ontloopen. Maar ik weet ook, die er
op terug zijn gekomen. Want zoodoi Ie
krijgt men eigenlijk dit, dat men nooit eens
echt rustig klaar is. Heeft men eens wat
voorspoedige dagen en is men met het ge
wone werk wat vlug gereed, dan meent men
die vrije uurtjes toch weer steeds aan extra
beurtjes te moeten besteden, aan kasten of
hoekjes, waar men anders zoo eens niet
komt.
Da,t bevredigt ook niet heelemaal. Zoo ge
beurt het dat men toch maar weer terug
komt op de. zoo veel gesmade schoonmaak.
Zoo, nu hebben we er genoeg kwaads van
gezegd. Straks als alles weer glanst en glimt,
als zelfs het meest geoefende huisvrouwen
oog geen stofje meer kan ontdekken, dan
vinden we het weer zoo kostelijk in ons
eigen huiske. Dan vinden we 't weer nergens
zoo goed en dan zijn we ai de lasten weer
vergeten. We vergenoegen ons weer in onze
propere kamer en denken: dat is weer rust
voor een jaar!
VOOR DE JEUGD
M'n beste nichtjes en neefjes.
Hoe hebben jullie het gehad in de va-
cantie? Ik kan nu natuurlijk alleen praten
over de eerste dagen, en die hebben ons
kostelijk weer gegeven. Dat is vooral voor
de vacantie wel wat waard, hé? Hebber-
de nichtjes Moe nog geholpen met de
schoonmaak? Er was nu een fijne gelegen
heid. Je hoeft toch ook niet den heelen dag
te spelen?
Nu hoor, volgende keer hoop ik op lange
brieven over de vacantie.
Allemaal heel veel groeten van jullie
TANTE TRUUS.
KEES
III.
„En jullie vechten wel vaker, hé?", zei
meester toen tegen Leen, „hoe komt dat
toch eigenlijk?"
Leen keek eens naar Kees, en Kees keek
één tel maar naar Leen. Daar had je het
weer, meester wist er natuurlijk weer alles
van. Maar Leen kon toch niet zeggen, dat
Kees geklikt had. Ze waren samen tegelijk
de school ingegaan.
Meesters oogen gingen weer donker kij
ken. „Ja, kijken helpt nu niet, praten moei
je als ik wat vraag. Jullie vechten nog ai
ejns meer, hé?" O, wat keken die oogen
zwart-
„Ja, meesterja", stotterde Leen in
zijn angst, „maar dié", met een sehuinscher.
hoofdknik wees hij naar Kees, „kan ook
nooit wat hebben, iiij is altijd dalijk nijdig,
as je es wat plaagt".
Daar had je het gaande. Nou moest Leen
zelf vertellen, waarmee hij Kees altijd zoo
gauw kwaad kreeg. Zelfs zat je nou te ver
tellen, dat ie Kees al eens zoo nijdig had
gemaakt, omdat hij aldoor gespot had met
Kees z'n klomp, daar was toen een gat in.
maar omdat het toen droog weer was, en
Vader net geen werk had, had Moeder een
stuk papier in de klomp gelegd, en daar
mee had Kees naar school gemoeten. Toen
Kees stiekum het papier in z'n zak weg
moffelde, en de klompen ongewoon netjes
in een hoek zette, had Leen dat eens ge
zien, en die had er een trap tegen gegeven,
en 't toen net gezien, van dat gat. O, wat
had hij toen geplaagd, en wat hadden ze
toon buiten het schoolplein 's avonds ge
vochten. Leen had toen van Kees met die
kapotte klomp een paar stevige klappen
gehad. Daarna was de erge boosheid tus-
schcn die jongens gekomen, znodat ze haas!
niets van elkander hebben konden
En Leen, die zat het al]ps maar te ver
tellen Hij wilde het heelemaal niet, en toch
moest hij, dnt kwam do. die oogen van
Meester, die bleven vragen, tot je al je
kwaad verteld had.
Nou maar toen Leen uitgepraat was en
Kees ook z'n beurt had gehad, ging mees
ter praten. Ik verzeker je dat die jongens
dat voorloopig niet vergeten zouden. Maar
daarmee was het niet afgeioopen, dat kan
je begrijpen, om vier uur was dat goed ge
noeg te merken, want de twee vechtersba
zen bleven op hun plaatsje zitten. En het
duurde een aardig poosje, eer Kees naar
huis mocht en toen moest Leen er nog blij
ven zitten.
Moeder had al gedacht: wat blijft die
Kees lang weg vanmiddag. Hij kwam an
ders toch eerst even de deur binnen draven
om te laten zien, dat het school uit was, en
daarna trok hij er met z'n kameraden weer
op uit om te spelen.
Eindelijk kwam hij er aan en toen was
het al zoo laat, dat het de moeite niet meer
was, om een fijn spel te beginnen. Moeder
moest direct weten, hoe dat kwam, en voor
Kees was er geen ontkomen aan. daar zat
hij weer te vertellen. Moeders oogen kon
den ook zoo vragen. Ze konden niet zoo
hoos kijken als *meesters oogen. maar ze
konden zoo verdrietig kijken, en dat was
iets, waar Kees nog minder tegen kon dan
tegen de booze oogen van meester.
Die middag was wel heel anders geloopen
dan hij gedacht had. Echt vervelend gewor
den. Dat was de schuld van Leen. Meester
had het al gezegd, dat Kees niet dadelijk
mocht klaar staan met de klomp. Moeder
had al weer net zoo gesproken, en in z'n'
hart had hij hij meester eigenlijk nog wat
tegengeprutteld. maar toen Moeder sprak,
moest hij haar wél gelijk geven. Kees nam
zich, na Moeders woorden voor, vast met
meer te vechten met Leen. Hij zou immers
nog maar twee weken hier op school gaan,
en in de stad zou alles veel fijner zijn In
ieder geval was .laar geen vervelende Leen.
Hé bij Moeder vond Kees 't weer fijn, ze
konden saampjes weer even praten over
hoe het in de stad zou zijn. Maar Moeder
vond het zoo nu en dan eens noodig om te
zeggen: „Kees, jongen, denk er om in de
stad zullen er ook nog wel eens nare din
gen zijn".
Kees wilde daar niet aan, hij dacht, dat
het in de stad alleen maar alias hee) pret
tig zou zijn.
(Wordt vervolgd),