èi»
VOOR VROUW EN KIND
MAAS- EN SCHEL DEBODE
ZATERDAG 24 FEBRUARI 1934
DUiVELSCHE INGEVING
Schaakrubriek*
Ol
VOORDE
ZONDAG
En als het avondmaal gedaan was,
toen nu de duivel in het hart van
Judus Slmonszoon Iskariot gegeven
had, dat hij hem verraden zou
Johannes 13:2.
De figuur van Judas Simonszoon Iska
riot in het lijdensverhaal is en blijft een
bang mysterie. De meest uiteenloopende
pogingen zijn gedaan, om een verklaring
te geven hoe hij er toe gekomen is om
zijn Heere te verraden. Soms is hij voor
gesteld als een laaghartige schurk, maar
ook wel als een man van edele inborst,
die het slachtoffer geworden is van een
noodlottige misvatting.
De Schrift zelve noemt wel terdege
Judas' zonde, en pleit hem allerminst vrij
van schuld. Maar ze spreekt daarnaast
even duidelijk uit, dat hij is geweest een
werktuig van Satan. En dit juist geeft aan
zijn verraad dat bang geheimzinnige. Hier
is een complicatie, een samengestelde
werking van de boosheid van zijn eigen
hart en van hetgeen Satan deed in en
door hem.
Er blijft hier een diepte des Satans, die
voor ons menschelijk besef nooit geheel
te doorgronden is.
Hoe verdienstelijk de studie uit de ge
gevens der Schrift daarom op zichzelf
ook zij, en hoeveel ze moge bijdragen tot
verheldering van onze bevatting, toch
moet vóór alle dingen de nadruk gelegd
worden op de strekking van het Schrift-
verhaal. En dit beoogt niet ons een ziel
kundig raadsel voor te leggen, maar ons
te toonen wat onze Zaligmaker geleden
heeft mede door eenen uit den kring der
twaalven.
Als ge het u indenkt, dat een van de
twaalven, die al die drie jaren met Jezus
verkeerd had, die ook in zijn naam had
gepredikt en teekenen en wonderen ge
daan, op het einde ertoe komt om zijn
meester te verraden, dan zegt ge bij uzelf-
Jioe is het mogelijk?
En toch, dat het mogelijk was, is geble
ken. En wel verre van uzelven te ver
heffen boven dezen diepgezonkene, moogt
ge met huivering uzelve afvragen: waar
voor staat dan een menschenhart niet
openl
Het is met Judas ook niet in eens tot
dit uiterste gekomen. Jezus heeft het al
lang te voren gezegd: Heb ik niet u
twaalf uitverkoren? En een uit u is een
duivel! en hij zeide dit van Judas Simons
zoon Iskariot: want deze zou hem ver
raden, zijnde een van de twaalven (Job
6: 70, 71).
Jezus wist, dat Judas niet in hem ge
loofde. reeds toen Judas zelf zich daarvan
nog geen rekenschap gaf en nog aller
minst eraan dacht om zijn meester te
verraden.
En nu vordert het proces langzamer
hand. Tot het droevig conflict in Bethanië
zich voordoet naar aanleiding van de zal
ving door Maria. Maar bij dit conflict
heeft Judas zelfs de andere discipelen aan
zijn zijde. Zij zijn het met hem eens, dat
het beter was geweest deze zalf te ver-
koopen en het geld den armen te geven.
Maar eerst later is het uitgekomen, dat
hij een dief was, en dat allerminst be
zorgdheid voor de armen hem deze af
keuring ingaf.
Dit is het oogenblik, waarop Satan
heeft gewacht om in Judas' hart te g;ven
de gedachte om Jezus te verraden, en zich
over het gemis van de driehonderd pen
ningen te wreken, door zijn Heer voor
dertig zilverlingen ;e verkoopen aan de
overpriesters.
En nu laat die gedachte hem niet meer
los. Hij is het met hen eens g-worden. En
van toen af heeft hij gezonnen op de beste
gelegenheid om zijn snood voornemen ten
uitvoer te leggen en van zijn zijde de
schandelijke afspraak na te komen.
Zijn huichelachtige houding, de leugen
die in zijn hart is, maakt dat hart toegan
kelijk voor den vader der leugen. En wat
de duivel in zijn hart gegeven heeft, dat
heeft hij ook aangenomen. In plaats van
die opkomende gedachte met afschuw
van zich te werpen, is hij er op gaan
broeden.
En nu wordt zijn houding gedurende
die dagen blijvend valsch en gedwron-
gen. Hij blijft bij Jezus en de andere dis
cipelen. Maar in zijn hart is aldaar de
gedachte aan het verraad.
Voor Jezus was dit niet verborgen. Hij
wist alles van Judas. Hij wist ook, dien
Zaterdagavond te voren in Bethanië.
waarom hij van die driehonderd pennin
gen gesproken had. En toch heeft Jezus
hem toen niet ontmaskerd, hem zelfs ge
spaard. Maar wat Jezus toen tot verde
diging van Maria zeide mocht de anderen
tot inkeer brengen, bij Judas had het de
tegenovergestelde uitwerking.
Welk een lijden is dit voor Jezus ge
weest, voor hem. den waarachtige en
getrouwe, om aldoor tegenover zich te
hebben den valschen discipel! Welk een
lijden voor den Zone Gods. dat Satan uit
den kring van zijn eigen jongeren het
instrument zich heeft gekozen om doo
verraad Jezus ter dood te brengen!
Metterdaad, de strijd met Satan wordt
al banger en banger. Sedert de verzoe
king in de woestijn heeft Satan niet stil
gezeten. En als hij daarna ook door Petrus
Jezus niet van het rechte spoor heeft kun
nen afbrengen dan stelt hij zich tegen
Jezus: het zal nu gaan erop of eronder.
Maar dit is het benauwende, dat Satan
het doet niet in eerlijken strijd, maar door
leugen en bedrog.
En meen nu niet, dat Jezus zich dit niet
heeft aangetrokken. Neen. hij heeft dit
diep gevoeld. Wat hij aan het laatste
Paaschmaal tot zijn discipelen heeft ge
zegd toont, hoezeer zijn gemoed daarvan
vervuld was. Jezus zelf heeft dit innerlijk
zielelijden uitgesproken, als hij zeide, dat
het geschiedde, opdat het woord der
Schrift veruld wierd: Die met mij het
brood eet. heeft tegen mij zijne verzene-
opgeheven. En Johannes spreekt van de
ontroering van Jezus, toen hij zijn disci
pelen betuigde, dat een van hen hem zou
verraden. Ook in dit lijden bleef Jezus
waarachtig mensch, ons in alles gelijk,
uitgenomen de zonde.
En zooals reeds onder het oude ver
bond de rechtvaardigen iets van dit lijden
vooraf geproefd hebben, zoo moeten ook
wel onder het nieuwe verbond zijn geloo-
vigen in dezen soms de overblijfselen van
zijn lijden vervuilen. Hoeveel verraad is
niet aan de zaak van Christus en aan zijn
dienstknechten in den loop der eeuwen
qepleegd.
Maar dan wijst ook Jezus' houding
onder dit bange lijden den weg om staan
de te blijven en niet te versagen.
Waarmede toch heeft uw Heiland zich
gesterkt tegenover zooveel valschheid,
tegen die versmelting van menschelijke
laaghartigheid en duivelsche list? Niet
door een woord van scherpe veroordee
ling, niet door verachting uit te gieten
over het hoofd van den snooden ver
rader. Maar door vast te houden aan het
Woord zijns Vaders: dit geschiedt opdat
de Schrift vervuld worde'
En daartegenover heeft Jezus gezien op
de taak, hem van den Vader opgelegd
Alzoo hij de zijnen, die in de wereld
waren, liefehad had, zoo heeft hij hen
liefgehad tot het einde. Niets weerhoudt
hem, om zichzelf voor de zijnen te geven.
En als hij de zijnen de voeten wasebt,
dan slaat hij zelfs Judas niet over.
Zoo schittert hier Jezus' liefde en
trouw. Jegens den Vader, en jegens de
zijnen. Én zijn liefde en trouw heeft over
wonnen. Overwonnen, toen hij ermede
scheen onder te gaan in den dood.
En dan blijft ge ook in het lijdensver
haal niet stilstaan bij menschelijke valsch
heid en duivelsche boosheid. Want dat
zou u verhinderen tot Jezus als uw Zalig
maker te komen. Neen, ge gaat lan ten
slotte voorbij, om met de aanbidding
uwer ziel. het geloof uws harten te rusten
in hem, die u van Satans heerschappij be
vrijdde.
Dan leert ge ook bidden: Laat oprecht
heid en vroomheid mij behouden, want
ik betrouw op U. Oprechtheid, niet in den
zin. die dit woord ook onder de kinderen
der wereld heeft. Maar in den dieperen
zin van oprechtheid voor den Heere.
Dan zal het geloof in Christus u ook
beveiligen tegen de listige omleidingen
des duivels.
ALLES, HEERE, ZIJT GIJ!
Ster, waarop ik schouwe.
Rots, waarop ik sta,
Gids, wien ik vertrouwe.
Staf, waarmee ik ga,
Brood, waarvan ik leve,
Bron, tot rust voor mij.
Doel. waarnaar ik streve,
Alles, Heer, zijt Gij!
Zonder U, hoe sloegen
Zorg en druk mij neer;
Zonder U, wie droegen
Mijnen last, o Heer?
Zonder U. hoe kliefden
Ras de stormen mij:
Hoop, Geloof en Liefde,
Alles, Heer, zijt Gij!
Zoo wil 'k U verbeiden
In dit aardsch gedruisch,
Tot de klokken luiden
En ik ben te huis.
Dan met nieuwe klanken
Juich en zing ik blij:
U kan ik slechts danken
Alles, Heer, zijt Gij!
KONING ALBERT EN DE
SOCIALISTEN
Wij lazen van den journalist August Monet
over den verongelukten Belgischen Koning, Albert
I toen koning Leopold gestorven was en het „De
koning is dood;Leve <1i koning!" ook als nu
over het land klonk.
Van in den vroegen ochtend reeds glansde een
echte zomerzon aan 'n vlekkeloos blauwen hemel;
en uit alle hoeken van het land waren ontzaglijke
massa's menschen naar Brussel getrokken, dat
verging in een ware orgie van vaderlandsche
kleuren. Als we daar nu nog terug aan denken!
De koning zou, in den letterlijken zin zijn „blijde
intrede" doen. Te paard en vergezeld alleen door
zijn ordonnance-officieren, kwam hij van Laeken
en liet zich op de Plaats, waar eens de stadspost
stond, verwelkomen door den burgemeester van
Brussel, den heer Max. En dan ging het vooruit,
naar het Paleis der Natie!
De socialistische partij had deze éénige gelegen
heid te baat willen nemen voor een manifestatie
ten voordeele van het algemeen kiesrecht. Bij hon
derd duizenden hadden ze zich langs den weg des
konings geschaard en schreeuwden; „Vive le
suffrage universe!!!" „Leve het algemeen kies
recht!!". terwijl ze met volle handen papiertjes
uitstrooiden, waarop diezelfde kreet gedrukt stond.
Dikwijls schrok 's konings paard voor die flad
derende briefjes en ging hij aan 't steigeren, maar
steeds even kalm hield hij het dier in bedwang,
terwijl hij glimlachend het volk bleef groeten.
Zijn weg liep ook langs het „Maison du Peuple'
het lokaal der socialisten, waar een roode vlag
halfstok hing.
-—Wat beteekent dat? vroeg de koning aan een
officier der gendarmerie, die naast hem reed.
Dat is voor een bestuurslid van 't Maison
du Peuple, die gisteren gestorven is, antwoordde
de officier. Toen wendde de koning zich naar de
roode vlag en bracht met ernstigen eerbied de
hand aan zijn steek.
Intusschen weodde er een ware orkaan in de
vergaderzaal der Kamer, waar de leden der beide
huizen, voor de plechtigheid der eedsaflegging
bijeen gekomen waren.
's Konings troon stond midden op 't podium,
op de plaats van de voorzitterstafel. Rechts was
een loge gemaakt, waar de koningin, de koningin
moeder en de prinsjes zouden zitten, alsmede de
drie dochters van Leopold II. prinses Louise, prin
ses Stephanie en prinses Clémentine, die dezen
dag, na vele jaren, eindelijk elkaar weer eens
terug zagen, maar die géén van drie door hun
vader bij z'n sterfbed waren toegelaten.
Met de koningin en de koning: n<noeder ver
schenen echter elleen maar de twee jongste nich
ten van den nieuwen koning in het Parlements
gebouw. Denzelfden morgen reeds was prinses
Louise in stilte afgereisd.
De liberale en katholieke leden, alsook het
publiek in de tribunes, had de vorstinnen onthaald
op een formidabel „leve de koningin!",dat de
sociaal-democraten wel een kwartuurs lang door
een duizendmaal opnieuw uitgebulderd „leve het
algemeen kiesrecht' poogden te overstemmen,
't Was een helsch spectakcl en iedereen zag klaar,
hoe de prinsjes angstig werden. Beiden stonden ze
van hun zetel op en vleidden zich bangelijk tegen
de koningin aan, die hen glimlachend en liefko
zend geruststelde.
De heer Braun. burgemeester van Gent. hoorde
later uit den mond der koningin zélf, dat de oudste
gevraagd had:
Waar zijn die menschen toch allemaal zoo
kwaad?
En dat de koningin had geantwoord:
Die heeren vragen iets wat ze gaarne zouden
hebben, en omdat ze 't nu niet gauw krijgen, zijn
ze boosniet als gij en uw broertje, als ik uv
zin niet doe.
Natuurlijk verdubbelde het lawaai nog, toen de
koning binnentrad. Het duurde wel tien minuten
aleer hij aan het woord kon geraken. AI dien t
bleef hij doodkalm staan, zijn geschreven troon
rede in de hand.
Toen vond de leider der sociaal-democraten.
Bmilc Vandervelde. dat het mooi genoeg geweest
was, en schreeuwde met z'n geweldige stentor
stem boven de orkaan uit:
Nous n'en voulons pas au Roi'
Nous voulons au gouvernement!
(Wij heiben niets tegen den koning; maar wij
hebben het tegen de regeering!)
Dat woord deed als bij tooverslag den storm
bedaren, en met vaste stem kon de koning zijn
troonrede lezen, die een meesterstuk was, zóó
naar *den inhoud als naar den vorm, en die hij
in zuiver Nederlandsch eindigde.
Op 2 Augustus 1914 wéér was het Parlcmept
rond den koning geschaard. De vijand had zoo-
even, te Gemmenich, den Belgischen bodem betra
den. Het vaderland was in doodsgevaar!!
Toen vroeg de kabinets-voorzitter, de Broque-
ville uit naam des konings, of de leider der so
ciaal-democraten als staatsminister plaats wilde
nemen in den Raad der Kroon; en Vandervelde
had maar één woord, zonder bedenken, zonder
aarzeling:
J'accepte! (ik neem het aan).
Correspondentie deze rubriek betreffende
te zenden aan F. W. Nanning, St. Gcrardus-
laan 15, Eindhoven.
No. 330.
De sleutelzet van probleem nummer 393 is
1 Pd3.
Hierdoor kan zwart tweemaal schaak ge
ven, waarna wit in beide gevallen mat
geeft met 2 Td3:
Men kan altijd tot den oplossingswedstrijd
toetreden. Een goede oplossing van een
tweezet telt voor twee punten enz. Voor een
foutieve oplossing wordt een punt in min
dering gebracht. (Minimum aantal punten
is nul.) Voor den maandelijkschen prijs
van 2.50 moet men de meeste punten heb
ben. Ook niet-abonnés zijn welkom. Heeft
men tien keer achtereen geen oplossing in
gestuurd, dun verliest men zijn aantal pun
ten. Een onoplosbaar probleem vervalt
voor den wedstrijd.
Ter besparing van porti is de oplossings-
termijn op circa 4 weken gesteld, zoodat
oplossers meerdere oplossingen eventueel
tezamen tegelijk kunnen inzenden.
Probleem over den wedstrijd No. 399.
(Prijs.)
H. GOMOLUCH. T. N. S. B. 1933,
Zwart (9).
-1.J.
g
Wit (10).
Wit: Kb8 Tcö Lc8 en g~ Pb2 en f8 pi.bi
b7 c4 en f3.
Zwart: KdG Tc3 en el Lel en dl pi.aT
dl <*6 en e7.
Wit geeft mat in drie (3) zetten.
Oplossing inzenden lot en met 2e zet vaiï
wit vóór Zaterdag 24 Maart.
Oplossing Eindspel No. 506.
1. Tdl cd4 2. Pf6+ Kg? 3. Db7 IvfO 1. Dh
rémise door eeuwig schaak.
Eindspel No. 507.
T. N. S. B.
Wit: Kill De7 Tal en el Lel Pb5 pi.a'3
b2 c2 d3 1'3 en ff.
Zwart: Kb8 Dlii Td8 en b8 Ldl en !i3
pi.a7 b7 co fö en b7.
Zwart geeft mat in 4 zetten.
Oplossing.
1. Lg2 2. Kg2 Di'2f 3. Kb3 Df3 4. Kb5
Dg4.
Eindspel No. 50S.
Wit: Kg3 DeS Pd7 pi.a2 b2 13 en g4.
Zwart: Kli7 Dc2 Lb7 pi.a7 c7 fö en g7. 1
Wit geeft mat in 4 zetten.
De stand na No. 399 geeft den winnaaï
over Februari aan.
Dc bestorming van Alkmaar in Augustas 15 73. De dappere burgerij sloeg den Spaansclien
aanval moedig af. „Van Alkmaar begint de victorie!
VOOR DE VROUW
In het bondsorgaan van den Bond van Meisjes-
vereen. op Geref. grondslag, Bouwen en Bewaren,
vond ik ditmaal een artikel lezenswaard niet alleen
voor de jongeren, maar ook voor ons ouderen.
Onder het opschrift: „Dient den Heere" wordt
over dienen veel gezegd, wat wij zoo nu en dan
voor ons zeiven telkens weer eens, moesten be
denken.
'k Laat 't nu u eerst maar eens lezen.
Ze kwam om een attest bij den dominéé,
want ze had gesolliciteerd naar „Ermelo". Of
het nu ,,'s Heerenloo", „Veldwijk", „Groot-
Emaus" of „Lozenoord" was - het doet er
niet toe. Maar ze moest een bewijs hebben
van den predikant „of domineée dat even
wou geven", kwam ze vragen.
„Zoo-zoo", zei de dominéé, „ga je naar
Ermelo?"
„Ja, dominéé, 't lijkt me wel mooi, want
altijd dienen nou dat is óók niets. Daar
heb ik mijn buik meer dan vol van".
De dominéé, met zijn rijpe levenservaring
en rijke menschenkennis keek eens naar het
ontevreden meisjesgezicht tegenover hem,
„Zoooo?"haalde hij langzaam uit, „en
nu dacht je dat dit beter was? Gemakkelij-
„Och, gemakkelijker, dominéé, dat weet ik
niet. Maar wat is er nu aan dienen?" met
een minachtenden klemtoon op 't laatste
woord
„Dacht je dan heusdh, kind, dat je daar
niet hoefde te dienen? Alleen wie bereid is
tot dienen past in de verpleging van zulke
arme ongelukkige stakkers als daar zijn. Ja, je
moet niet alleen kunnen di e n e n, je moet
jezelf geheel weten te verloochenen. En als
je dat niet kunt moet je er niet heen gaan.
want dan verzwaar je niet alleen het lijden
van die armen je gaat er zelf onder en zult
er veel verdriet hebben".
„Als 't me niet bevalt, kan ik er altijd
weer mee ophouden", bitste ze terug.
„En dan?Dan moet je weer wat anders
zoeken en je zult nooit iets vinden, dat je
bevredigt .omdat je heele leven een dienen
moet zijn. Denk je, dat ik niet moet dienen?
Weet je wel, wat mijn eerenaam is? Dienaar
des Woords en jij vond misschien m'n
positie nogal benijdenswaardig, hè, als ik zoo
jullie je werk opgaf op catechisatie of als ik
daar zoo héél alleen het woord heb 's Zon
dags in de kerk!"
„Maar dat is heel wat anders dan dienen
als meid".
„Ja, daar heb je gelijk aan 't is anders
en véél moeilijker. Jij had maar met één
mensch te maken en ik moet het Woord van
God bedienen voor honderden menschen.
Jouw mevrouw heeft maar één vervelend ka
rakter of lastig humeur, dat jij verdragen
moet, maar dacht je dat honderden karakters
niet veel erger zijn? En nu wil je naar Er
melo ik beklaag de stakkers, die aan jou
worden overgeleverd. Of je moet je voor
nemen te willen dienen. Ga je ook op de
meisjesvereeniging?Ja?Dan heb je
zeker ook wel eens dat onderwerp van de
maatschappelijke onderwerpen hooren behan
delen over: „De vrouw in dienst der barmhar
tigheid"? Ken je de Diaconessen-gelofte?:
„Dienen wil ik". Zie je, kind, dat is bijna
soortgelijk werk als waar jij nu mee wilt be
ginnen. En ook voor jou is het noodig, te
kunnen zeggen: „Dienen wil ik, den Heere, in
Zijn armen en ongelukkigen"
Een jaar later kwam een bescheiden meisje
bij den dominéé belet vragen.
Ze zocht eerst om haar woorden, toen ze
tegenover den grijizen predikant zat. maar
allengs ging het vlotterZe vertelde hem
onder tranen hoe ze dienen had geleerd en
vroeg vergeving voor haar bittere woorden
van het vorige jaar.
„De menschen dienen is niet moeilijk, do
minéé", zei ze, „maar dan, je moet eerst
geleerd hebben wat het zeggen wil: „Dient
den Heere"."
De schrijfster van dit artikel gaat dit dan verder
toepassen op het vereenigingsleven.
Maar we behoeven de gedachte, dienen, ni^t
alleen tot dat gebied te beperken.
Eigenlijk als we het woord dienen hooren, dan
denken we alleen aan de verhouding mevrouw—
dienstmeisje, en we vergeten, dat iedereen heeft
te dienen. Ja dat men meer dient, naarmate men
hooger staat, 'k Herinner me een woord van onze
Koningin: „Oranje kan nooit genoeg voor Neder
land doen".
Hier zien we hoe Zij, die in ons land de hoogste
plaats inneemt, Haar levenswerk ziet in het licht
van dienen. Doen voor ons land, ons allen.
En in deze dagen nu wij weer in 't bijzonder
gedenken het lijden van den Heere Jezus, denken
we er dan ook wel eens over hoe Hij, Zoon van
God, Zijn jongeren gediend heeft toen Hij hen de
voeten waschte.
Wie het dienen ook in het leven van anderen
wil zien, die zal gevrijwaard worden voor on
redelijk zelfbeklag, als of wij het alleen maar zijn,
die dienen moeten, en dan groeit vanzelf in ons de
waardeering voor anderer werk en persoon.
Zijn er niet die de gedachte aan dienen en hun
eigen werk wijd van elkander afdenken?
Zeker zijn er die! Maar die zijn ongeschikt tot
den dienst, zooals God het vraagt van ons en zijn
dus onnut.
Het is goed dat onze jonge meisjes dit eens be
denken, maar evenzeer ook elk ander, opdat we
zoo ons eigen werk bezien, en ook opdat we onze
jonge menschen door eigen voorbeeld en met ons
woord deze juiste levensopvatting bijbrengen.
VOOR DE JEUGD
M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES.
Dezen keer laat ik jullie een brief meelezen, dien
ik zelf van één van onze nichtjes ontving. Dat
nichtje woont in Den Haag en nu vertelt ze, wat
ze daar op ee avond meegemaakt heeft. Kijk, daar
komt het.
„Ik moet u nog iets erg leuks vertellen.
Dinsdagavond was het een volkszang-
avond Onder leiding van mijnheer Spoel.
Erg gezellig. En wij hadden zoon fijne
plaats. De Koningin en de Prinses waren
er ook. En daar zaten wij precies tegen
over. Het kinderkoor van Jacob Hamel
was er ook. Dat koor zingt iedere Dins
dag om half 5 voor de radio. Toen
moesten ze een versje zingen, waarvan ze
het laatste moeten fluiten. Toen mochten
alle menschen ook meefluiten en de
Prinses deed ook mee. De Koningin wist
zeker niet, dat de Prinses kon fluiten, want
Zij moest zoo lachen. Ik wou dat u en
alle raadselneefjes en -nichtjes dat eens
hadden kunnen zien. Kunt u het de
neefjes en nichtjes niet eens vertellen?
DAG TANTE."
Zóó, ik heb het ons nichtje zelf laten vertellen,
dat is nog wel zoo aardig hè?
Wat had ik daar graag bij willen zijn!
Jullie zeker ook wel?
Verder veel groeten van jullie
TANTE TRUUS.
DE FOTO, DIE NIET GEMAAKT WERD
III
Berta voelde zich zenuwachtig worden.
„Hc", dacht ze, „als 't nou eerst maar gebeurd
is. Daar gaan we Loeki.
Eerst die voordeur nog dicht. Knip, hoor je
wel, Loeki?"
„Knip", zei het kleine ding na.
„Zoo, dan gaan we de achterdeur uit, en neem
ik de sleutel mee.
O wacht, nog even, een flinke zakdoek en een
kammetje halen!"
Berta dacht werkelijk overal aan. Nou kon ze
bij den fotograaf Loeki's krullen nog eens uit
kammen, en haar knuistjes met Vaders groote
zakdoek schoonmaken.
He nou was die zakdoek nog boven.
„Wacht hoor Loeki, niet vuil maken, pas op
hoor."
Loeki gaf geen antwoord, dat hoorde ze ook
zoo dikwijls zeggen, niet vuil maken. Ze zag net
haar mooie nieuwe balletje liggen, dat ze pas van
Berta gekregen had. Dat gooide ze heel hoog. O,
die bal rolde weg, de keuken uit, de bijkeuken in.
Daar gooide ze de bal weer hoog, o zoo hoog, en
toen viel die nieuwe bal, net in de groote teil met
water, die daar nog stond van de wasch.
O wat was dat fijn, daar dreef die bal zóó
mooi, op het water. Loeki wilde 't balletje pakken
en 't dan weer heel hard in het water gooien,
want dan spatterde dat zoo leuk omhoog, maar
nou dreef die bal net zoo ver weg, in die groote
teil dat Loeki hem niet pakken kan. Ze wilde hem
tóch hebben. Ze wilde hem pakkennog eens
rekkenen toen viel die mooie Loeki pardoes
in die groote teil met water, eerst kopje onder,
maar al gauw kwam ze er weer boven uit.
O, wat schrok ze eerst! Maar toen vond ze 't
fijn, zóó fijn. Plons, plons, deed ze met haar
handjes, en toen spetterde de druppels boven haar
bolletje uit.
Toen kwam Berta terug met een groote schoone
zakdoek van vader.
„Bettie toute bal in de water val. Oeki pak,
pak."
O wat schrok Berta toen ze die druipnatte
Loeki in de groote teil zag plonsen.
En ineens begon die groote Berta te schreien.
Al haar werk, waaraan ze wekenlang al haar vrije
uurtjes besteed had, was bedorven. Loeki wist niet
wat ze zag. die groote Berta schreien.
Ze spartelde zelf de teil uit en kwam naar
Berta toe, terwijl het water met straaltjes uit haar
goed liep; ze had haar bal bij zich.
„Da Bettie, lieve Bettie, Oeki's bal".
Maar Berta was nu echt boos op Loeki. Dat
was eigenlijk nog nooit gebeurd, dat ze echt boos
was op die kleine rakker. Nou was het meenens
hoor, want op heel booze toon zei ze: „Ga weg
stoute meid. Bettie is boos op jou".
Loeki wist werkelijk niet hoe ze het had.
Bettieboos.
Met oogen groot van schrik keek ze eerst Berta
aan en toen ze zag dat het meenens was, begon ze
ook te huilen.
Groote Berta, die huilde, een druipnatte Loeki,
die huilde, dat was een mooi gezicht.
Er werd gebeld!
Weer schrok Berta. Wat moest ze doen. Met
roode oogen naar de voordeur gaan?
Wat kan mij 't ook schelen, mopperde ze en
met een nog een haastige veeg met die schoone
groote zakdoek langs haar betraand gezicht,
draafde ze de lange gang door naar de voordeur.
„Kind ik kom eens kijken waar. je blijft, zei
Tante Loek, die mee naar den fotograaf zou gaan.
„O Tante"en weer begon toch die groote
Berta te schreien.
„Kind wat is er gaande", zei Tante, die schrok
van Berta's ontdaan gezicht.
„Dat nest"ja dat zei Berta, die anders
nooit één kwaad woordje van haar Loeki wilde
hooren„dat nest is zoo in een teil met wa
ter gestapt."
Kleine Loeki, die de stem van haar liefste Tante
al gehoord had Wam aandribbelen, natuurlijk
nog nat en wel, en hoewel de traantjes nog in
haar oogjes waren van 't huilen, van daarnet, riep
ze nou weer blij Tante tegemoet: „Tatte Oeld
heppe mooie bal, kijk
Eerst keek Tante toch ook verslagen, maar
toen begon ze smakelijk te lachen. Bertha wist
niet hoe ze 't had. Hoe kon Tante nou toch nog
lachen?
„Nee maar Berta, zoo moesten jullie saampjes
op de foto. Is me dat een gaziaht zetten. Kom
hoor, dat maken we saampjes best in orde. Dan
wordt de foto maar een paar dagen later ge
maakt. 't Kan toch nog klaar zijn voor Moeders
verjaardag?"
„Nee, ik wil met die portret geschiedenis niks
meer te maken hébben, de aardigheid is er voor
me af", zei Berta koppig.
„Kom Berta, trek eerst zus maar eens een droog
pakje aan, en dan neem ik 't heele stel mee, 'Ic
zal zorgen, dat je alles weer droog en als nieuw
gestreken terug krijgt, t Kan immers tegen was-
schen. Kom meid. er is nog niks verloren hoor.
Bertha ging naar boven en kwam even later
met andere kleertjes voor Loeki terug.
In de bijkeuken deed ze de peuter droge kleer
tjes aan. Loeki die haar kwaad al heelemaal ver
geten was praatte al weer honderd uit: „Bettie
lieve Bettie."
Maar Bertha liet zich niet vermurwen, strak en
stroef bleef haar gezicht en ze zei geen woord.
Zooiets was Loeki nog nooit overkomen. Ze
liet haar lipje weer hangen en de traantjes kwa
men vlak bij de hand.
In een oogenblikje was alles weer opgeruimd
en had Tante Loeki s natte keertjes ingepakt.
„Kom Bert, breng me nou maar naar huis, dan
drinken we daar fijn een kopje thee. en dan spre
ken we onderweg een andere dag af en laten het
den fotograaf weten."
„Nee Tante, spreekt u er nou maar niet over,
ik heb er niks geen zin meer in. 'k Geef Moe
op haar verjaardag maar een zilveren theezeefje,
daar had Moe het laatst toch al eens over. Voor
de jongens verzin ik ook wel wat. Die wisten van
dit plannetje toch nog niks af."
Tante zag wel dat er toch nou geen lust meer
in was. Ze nam Berta en Loeki maar mee om.
een kopje thee te drinken.
De fotograaf kreeg z'n boodschap dat het plan
niet doorging.
Toen Moeder s middags thuis kwam, vond ze
Bertha wel wat stil maar ze wist niet wat er ge
beurd was, en dat kwam Moe ook veel later pas
te weten.
Op Moe s verjaardag werd ze door Bertha ver
rast door een zilveren theezeefje, en de jongens
gaven ook ieder hun cadeau.
i Een poos daarna zei Moe eens tot Vader:
„k Heb het tegenwoordig veel gemakkelijker met
Berta en Loeki. Berta is veel verstandiger tegen
kleine zus. Ze is er nog erg lief voor, maar ze
laat dat kleine ding toch ook niet meer zoo alles
toe. Dat is voor mij toch zooveel prettiger en
voor Loeki zooveel beter."
„Wel ja zei Vader, „dat dacht ik ook wel,
dat het in orde zou komen op den duur. Berta
wordt wat ouder en denkt dus meer over alles
na. Je ziet dat je weer heel wat onnoodige zorgen
gemaakt had voor de toekomst."
Vader en Moeder wisten toen nog niet op wel
ke manier groote zus Berta geleerd had, verstan
dig met kleine zus Loeki om te gaan.
EINDE