èi» VOOR VROUW EN KIND MAAS- EN SCHEL DEBODE ZATERDAG 24 FEBRUARI 1934 DUiVELSCHE INGEVING Schaakrubriek* Ol VOORDE ZONDAG En als het avondmaal gedaan was, toen nu de duivel in het hart van Judus Slmonszoon Iskariot gegeven had, dat hij hem verraden zou Johannes 13:2. De figuur van Judas Simonszoon Iska riot in het lijdensverhaal is en blijft een bang mysterie. De meest uiteenloopende pogingen zijn gedaan, om een verklaring te geven hoe hij er toe gekomen is om zijn Heere te verraden. Soms is hij voor gesteld als een laaghartige schurk, maar ook wel als een man van edele inborst, die het slachtoffer geworden is van een noodlottige misvatting. De Schrift zelve noemt wel terdege Judas' zonde, en pleit hem allerminst vrij van schuld. Maar ze spreekt daarnaast even duidelijk uit, dat hij is geweest een werktuig van Satan. En dit juist geeft aan zijn verraad dat bang geheimzinnige. Hier is een complicatie, een samengestelde werking van de boosheid van zijn eigen hart en van hetgeen Satan deed in en door hem. Er blijft hier een diepte des Satans, die voor ons menschelijk besef nooit geheel te doorgronden is. Hoe verdienstelijk de studie uit de ge gevens der Schrift daarom op zichzelf ook zij, en hoeveel ze moge bijdragen tot verheldering van onze bevatting, toch moet vóór alle dingen de nadruk gelegd worden op de strekking van het Schrift- verhaal. En dit beoogt niet ons een ziel kundig raadsel voor te leggen, maar ons te toonen wat onze Zaligmaker geleden heeft mede door eenen uit den kring der twaalven. Als ge het u indenkt, dat een van de twaalven, die al die drie jaren met Jezus verkeerd had, die ook in zijn naam had gepredikt en teekenen en wonderen ge daan, op het einde ertoe komt om zijn meester te verraden, dan zegt ge bij uzelf- Jioe is het mogelijk? En toch, dat het mogelijk was, is geble ken. En wel verre van uzelven te ver heffen boven dezen diepgezonkene, moogt ge met huivering uzelve afvragen: waar voor staat dan een menschenhart niet openl Het is met Judas ook niet in eens tot dit uiterste gekomen. Jezus heeft het al lang te voren gezegd: Heb ik niet u twaalf uitverkoren? En een uit u is een duivel! en hij zeide dit van Judas Simons zoon Iskariot: want deze zou hem ver raden, zijnde een van de twaalven (Job 6: 70, 71). Jezus wist, dat Judas niet in hem ge loofde. reeds toen Judas zelf zich daarvan nog geen rekenschap gaf en nog aller minst eraan dacht om zijn meester te verraden. En nu vordert het proces langzamer hand. Tot het droevig conflict in Bethanië zich voordoet naar aanleiding van de zal ving door Maria. Maar bij dit conflict heeft Judas zelfs de andere discipelen aan zijn zijde. Zij zijn het met hem eens, dat het beter was geweest deze zalf te ver- koopen en het geld den armen te geven. Maar eerst later is het uitgekomen, dat hij een dief was, en dat allerminst be zorgdheid voor de armen hem deze af keuring ingaf. Dit is het oogenblik, waarop Satan heeft gewacht om in Judas' hart te g;ven de gedachte om Jezus te verraden, en zich over het gemis van de driehonderd pen ningen te wreken, door zijn Heer voor dertig zilverlingen ;e verkoopen aan de overpriesters. En nu laat die gedachte hem niet meer los. Hij is het met hen eens g-worden. En van toen af heeft hij gezonnen op de beste gelegenheid om zijn snood voornemen ten uitvoer te leggen en van zijn zijde de schandelijke afspraak na te komen. Zijn huichelachtige houding, de leugen die in zijn hart is, maakt dat hart toegan kelijk voor den vader der leugen. En wat de duivel in zijn hart gegeven heeft, dat heeft hij ook aangenomen. In plaats van die opkomende gedachte met afschuw van zich te werpen, is hij er op gaan broeden. En nu wordt zijn houding gedurende die dagen blijvend valsch en gedwron- gen. Hij blijft bij Jezus en de andere dis cipelen. Maar in zijn hart is aldaar de gedachte aan het verraad. Voor Jezus was dit niet verborgen. Hij wist alles van Judas. Hij wist ook, dien Zaterdagavond te voren in Bethanië. waarom hij van die driehonderd pennin gen gesproken had. En toch heeft Jezus hem toen niet ontmaskerd, hem zelfs ge spaard. Maar wat Jezus toen tot verde diging van Maria zeide mocht de anderen tot inkeer brengen, bij Judas had het de tegenovergestelde uitwerking. Welk een lijden is dit voor Jezus ge weest, voor hem. den waarachtige en getrouwe, om aldoor tegenover zich te hebben den valschen discipel! Welk een lijden voor den Zone Gods. dat Satan uit den kring van zijn eigen jongeren het instrument zich heeft gekozen om doo verraad Jezus ter dood te brengen! Metterdaad, de strijd met Satan wordt al banger en banger. Sedert de verzoe king in de woestijn heeft Satan niet stil gezeten. En als hij daarna ook door Petrus Jezus niet van het rechte spoor heeft kun nen afbrengen dan stelt hij zich tegen Jezus: het zal nu gaan erop of eronder. Maar dit is het benauwende, dat Satan het doet niet in eerlijken strijd, maar door leugen en bedrog. En meen nu niet, dat Jezus zich dit niet heeft aangetrokken. Neen. hij heeft dit diep gevoeld. Wat hij aan het laatste Paaschmaal tot zijn discipelen heeft ge zegd toont, hoezeer zijn gemoed daarvan vervuld was. Jezus zelf heeft dit innerlijk zielelijden uitgesproken, als hij zeide, dat het geschiedde, opdat het woord der Schrift veruld wierd: Die met mij het brood eet. heeft tegen mij zijne verzene- opgeheven. En Johannes spreekt van de ontroering van Jezus, toen hij zijn disci pelen betuigde, dat een van hen hem zou verraden. Ook in dit lijden bleef Jezus waarachtig mensch, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde. En zooals reeds onder het oude ver bond de rechtvaardigen iets van dit lijden vooraf geproefd hebben, zoo moeten ook wel onder het nieuwe verbond zijn geloo- vigen in dezen soms de overblijfselen van zijn lijden vervuilen. Hoeveel verraad is niet aan de zaak van Christus en aan zijn dienstknechten in den loop der eeuwen qepleegd. Maar dan wijst ook Jezus' houding onder dit bange lijden den weg om staan de te blijven en niet te versagen. Waarmede toch heeft uw Heiland zich gesterkt tegenover zooveel valschheid, tegen die versmelting van menschelijke laaghartigheid en duivelsche list? Niet door een woord van scherpe veroordee ling, niet door verachting uit te gieten over het hoofd van den snooden ver rader. Maar door vast te houden aan het Woord zijns Vaders: dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde' En daartegenover heeft Jezus gezien op de taak, hem van den Vader opgelegd Alzoo hij de zijnen, die in de wereld waren, liefehad had, zoo heeft hij hen liefgehad tot het einde. Niets weerhoudt hem, om zichzelf voor de zijnen te geven. En als hij de zijnen de voeten wasebt, dan slaat hij zelfs Judas niet over. Zoo schittert hier Jezus' liefde en trouw. Jegens den Vader, en jegens de zijnen. Én zijn liefde en trouw heeft over wonnen. Overwonnen, toen hij ermede scheen onder te gaan in den dood. En dan blijft ge ook in het lijdensver haal niet stilstaan bij menschelijke valsch heid en duivelsche boosheid. Want dat zou u verhinderen tot Jezus als uw Zalig maker te komen. Neen, ge gaat lan ten slotte voorbij, om met de aanbidding uwer ziel. het geloof uws harten te rusten in hem, die u van Satans heerschappij be vrijdde. Dan leert ge ook bidden: Laat oprecht heid en vroomheid mij behouden, want ik betrouw op U. Oprechtheid, niet in den zin. die dit woord ook onder de kinderen der wereld heeft. Maar in den dieperen zin van oprechtheid voor den Heere. Dan zal het geloof in Christus u ook beveiligen tegen de listige omleidingen des duivels. ALLES, HEERE, ZIJT GIJ! Ster, waarop ik schouwe. Rots, waarop ik sta, Gids, wien ik vertrouwe. Staf, waarmee ik ga, Brood, waarvan ik leve, Bron, tot rust voor mij. Doel. waarnaar ik streve, Alles, Heer, zijt Gij! Zonder U, hoe sloegen Zorg en druk mij neer; Zonder U, wie droegen Mijnen last, o Heer? Zonder U. hoe kliefden Ras de stormen mij: Hoop, Geloof en Liefde, Alles, Heer, zijt Gij! Zoo wil 'k U verbeiden In dit aardsch gedruisch, Tot de klokken luiden En ik ben te huis. Dan met nieuwe klanken Juich en zing ik blij: U kan ik slechts danken Alles, Heer, zijt Gij! KONING ALBERT EN DE SOCIALISTEN Wij lazen van den journalist August Monet over den verongelukten Belgischen Koning, Albert I toen koning Leopold gestorven was en het „De koning is dood;Leve <1i koning!" ook als nu over het land klonk. Van in den vroegen ochtend reeds glansde een echte zomerzon aan 'n vlekkeloos blauwen hemel; en uit alle hoeken van het land waren ontzaglijke massa's menschen naar Brussel getrokken, dat verging in een ware orgie van vaderlandsche kleuren. Als we daar nu nog terug aan denken! De koning zou, in den letterlijken zin zijn „blijde intrede" doen. Te paard en vergezeld alleen door zijn ordonnance-officieren, kwam hij van Laeken en liet zich op de Plaats, waar eens de stadspost stond, verwelkomen door den burgemeester van Brussel, den heer Max. En dan ging het vooruit, naar het Paleis der Natie! De socialistische partij had deze éénige gelegen heid te baat willen nemen voor een manifestatie ten voordeele van het algemeen kiesrecht. Bij hon derd duizenden hadden ze zich langs den weg des konings geschaard en schreeuwden; „Vive le suffrage universe!!!" „Leve het algemeen kies recht!!". terwijl ze met volle handen papiertjes uitstrooiden, waarop diezelfde kreet gedrukt stond. Dikwijls schrok 's konings paard voor die flad derende briefjes en ging hij aan 't steigeren, maar steeds even kalm hield hij het dier in bedwang, terwijl hij glimlachend het volk bleef groeten. Zijn weg liep ook langs het „Maison du Peuple' het lokaal der socialisten, waar een roode vlag halfstok hing. -—Wat beteekent dat? vroeg de koning aan een officier der gendarmerie, die naast hem reed. Dat is voor een bestuurslid van 't Maison du Peuple, die gisteren gestorven is, antwoordde de officier. Toen wendde de koning zich naar de roode vlag en bracht met ernstigen eerbied de hand aan zijn steek. Intusschen weodde er een ware orkaan in de vergaderzaal der Kamer, waar de leden der beide huizen, voor de plechtigheid der eedsaflegging bijeen gekomen waren. 's Konings troon stond midden op 't podium, op de plaats van de voorzitterstafel. Rechts was een loge gemaakt, waar de koningin, de koningin moeder en de prinsjes zouden zitten, alsmede de drie dochters van Leopold II. prinses Louise, prin ses Stephanie en prinses Clémentine, die dezen dag, na vele jaren, eindelijk elkaar weer eens terug zagen, maar die géén van drie door hun vader bij z'n sterfbed waren toegelaten. Met de koningin en de koning: n<noeder ver schenen echter elleen maar de twee jongste nich ten van den nieuwen koning in het Parlements gebouw. Denzelfden morgen reeds was prinses Louise in stilte afgereisd. De liberale en katholieke leden, alsook het publiek in de tribunes, had de vorstinnen onthaald op een formidabel „leve de koningin!",dat de sociaal-democraten wel een kwartuurs lang door een duizendmaal opnieuw uitgebulderd „leve het algemeen kiesrecht' poogden te overstemmen, 't Was een helsch spectakcl en iedereen zag klaar, hoe de prinsjes angstig werden. Beiden stonden ze van hun zetel op en vleidden zich bangelijk tegen de koningin aan, die hen glimlachend en liefko zend geruststelde. De heer Braun. burgemeester van Gent. hoorde later uit den mond der koningin zélf, dat de oudste gevraagd had: Waar zijn die menschen toch allemaal zoo kwaad? En dat de koningin had geantwoord: Die heeren vragen iets wat ze gaarne zouden hebben, en omdat ze 't nu niet gauw krijgen, zijn ze boosniet als gij en uw broertje, als ik uv zin niet doe. Natuurlijk verdubbelde het lawaai nog, toen de koning binnentrad. Het duurde wel tien minuten aleer hij aan het woord kon geraken. AI dien t bleef hij doodkalm staan, zijn geschreven troon rede in de hand. Toen vond de leider der sociaal-democraten. Bmilc Vandervelde. dat het mooi genoeg geweest was, en schreeuwde met z'n geweldige stentor stem boven de orkaan uit: Nous n'en voulons pas au Roi' Nous voulons au gouvernement! (Wij heiben niets tegen den koning; maar wij hebben het tegen de regeering!) Dat woord deed als bij tooverslag den storm bedaren, en met vaste stem kon de koning zijn troonrede lezen, die een meesterstuk was, zóó naar *den inhoud als naar den vorm, en die hij in zuiver Nederlandsch eindigde. Op 2 Augustus 1914 wéér was het Parlcmept rond den koning geschaard. De vijand had zoo- even, te Gemmenich, den Belgischen bodem betra den. Het vaderland was in doodsgevaar!! Toen vroeg de kabinets-voorzitter, de Broque- ville uit naam des konings, of de leider der so ciaal-democraten als staatsminister plaats wilde nemen in den Raad der Kroon; en Vandervelde had maar één woord, zonder bedenken, zonder aarzeling: J'accepte! (ik neem het aan). Correspondentie deze rubriek betreffende te zenden aan F. W. Nanning, St. Gcrardus- laan 15, Eindhoven. No. 330. De sleutelzet van probleem nummer 393 is 1 Pd3. Hierdoor kan zwart tweemaal schaak ge ven, waarna wit in beide gevallen mat geeft met 2 Td3: Men kan altijd tot den oplossingswedstrijd toetreden. Een goede oplossing van een tweezet telt voor twee punten enz. Voor een foutieve oplossing wordt een punt in min dering gebracht. (Minimum aantal punten is nul.) Voor den maandelijkschen prijs van 2.50 moet men de meeste punten heb ben. Ook niet-abonnés zijn welkom. Heeft men tien keer achtereen geen oplossing in gestuurd, dun verliest men zijn aantal pun ten. Een onoplosbaar probleem vervalt voor den wedstrijd. Ter besparing van porti is de oplossings- termijn op circa 4 weken gesteld, zoodat oplossers meerdere oplossingen eventueel tezamen tegelijk kunnen inzenden. Probleem over den wedstrijd No. 399. (Prijs.) H. GOMOLUCH. T. N. S. B. 1933, Zwart (9). -1.J. g Wit (10). Wit: Kb8 Tcö Lc8 en g~ Pb2 en f8 pi.bi b7 c4 en f3. Zwart: KdG Tc3 en el Lel en dl pi.aT dl <*6 en e7. Wit geeft mat in drie (3) zetten. Oplossing inzenden lot en met 2e zet vaiï wit vóór Zaterdag 24 Maart. Oplossing Eindspel No. 506. 1. Tdl cd4 2. Pf6+ Kg? 3. Db7 IvfO 1. Dh rémise door eeuwig schaak. Eindspel No. 507. T. N. S. B. Wit: Kill De7 Tal en el Lel Pb5 pi.a'3 b2 c2 d3 1'3 en ff. Zwart: Kb8 Dlii Td8 en b8 Ldl en !i3 pi.a7 b7 co fö en b7. Zwart geeft mat in 4 zetten. Oplossing. 1. Lg2 2. Kg2 Di'2f 3. Kb3 Df3 4. Kb5 Dg4. Eindspel No. 50S. Wit: Kg3 DeS Pd7 pi.a2 b2 13 en g4. Zwart: Kli7 Dc2 Lb7 pi.a7 c7 fö en g7. 1 Wit geeft mat in 4 zetten. De stand na No. 399 geeft den winnaaï over Februari aan. Dc bestorming van Alkmaar in Augustas 15 73. De dappere burgerij sloeg den Spaansclien aanval moedig af. „Van Alkmaar begint de victorie! VOOR DE VROUW In het bondsorgaan van den Bond van Meisjes- vereen. op Geref. grondslag, Bouwen en Bewaren, vond ik ditmaal een artikel lezenswaard niet alleen voor de jongeren, maar ook voor ons ouderen. Onder het opschrift: „Dient den Heere" wordt over dienen veel gezegd, wat wij zoo nu en dan voor ons zeiven telkens weer eens, moesten be denken. 'k Laat 't nu u eerst maar eens lezen. Ze kwam om een attest bij den dominéé, want ze had gesolliciteerd naar „Ermelo". Of het nu ,,'s Heerenloo", „Veldwijk", „Groot- Emaus" of „Lozenoord" was - het doet er niet toe. Maar ze moest een bewijs hebben van den predikant „of domineée dat even wou geven", kwam ze vragen. „Zoo-zoo", zei de dominéé, „ga je naar Ermelo?" „Ja, dominéé, 't lijkt me wel mooi, want altijd dienen nou dat is óók niets. Daar heb ik mijn buik meer dan vol van". De dominéé, met zijn rijpe levenservaring en rijke menschenkennis keek eens naar het ontevreden meisjesgezicht tegenover hem, „Zoooo?"haalde hij langzaam uit, „en nu dacht je dat dit beter was? Gemakkelij- „Och, gemakkelijker, dominéé, dat weet ik niet. Maar wat is er nu aan dienen?" met een minachtenden klemtoon op 't laatste woord „Dacht je dan heusdh, kind, dat je daar niet hoefde te dienen? Alleen wie bereid is tot dienen past in de verpleging van zulke arme ongelukkige stakkers als daar zijn. Ja, je moet niet alleen kunnen di e n e n, je moet jezelf geheel weten te verloochenen. En als je dat niet kunt moet je er niet heen gaan. want dan verzwaar je niet alleen het lijden van die armen je gaat er zelf onder en zult er veel verdriet hebben". „Als 't me niet bevalt, kan ik er altijd weer mee ophouden", bitste ze terug. „En dan?Dan moet je weer wat anders zoeken en je zult nooit iets vinden, dat je bevredigt .omdat je heele leven een dienen moet zijn. Denk je, dat ik niet moet dienen? Weet je wel, wat mijn eerenaam is? Dienaar des Woords en jij vond misschien m'n positie nogal benijdenswaardig, hè, als ik zoo jullie je werk opgaf op catechisatie of als ik daar zoo héél alleen het woord heb 's Zon dags in de kerk!" „Maar dat is heel wat anders dan dienen als meid". „Ja, daar heb je gelijk aan 't is anders en véél moeilijker. Jij had maar met één mensch te maken en ik moet het Woord van God bedienen voor honderden menschen. Jouw mevrouw heeft maar één vervelend ka rakter of lastig humeur, dat jij verdragen moet, maar dacht je dat honderden karakters niet veel erger zijn? En nu wil je naar Er melo ik beklaag de stakkers, die aan jou worden overgeleverd. Of je moet je voor nemen te willen dienen. Ga je ook op de meisjesvereeniging?Ja?Dan heb je zeker ook wel eens dat onderwerp van de maatschappelijke onderwerpen hooren behan delen over: „De vrouw in dienst der barmhar tigheid"? Ken je de Diaconessen-gelofte?: „Dienen wil ik". Zie je, kind, dat is bijna soortgelijk werk als waar jij nu mee wilt be ginnen. En ook voor jou is het noodig, te kunnen zeggen: „Dienen wil ik, den Heere, in Zijn armen en ongelukkigen" Een jaar later kwam een bescheiden meisje bij den dominéé belet vragen. Ze zocht eerst om haar woorden, toen ze tegenover den grijizen predikant zat. maar allengs ging het vlotterZe vertelde hem onder tranen hoe ze dienen had geleerd en vroeg vergeving voor haar bittere woorden van het vorige jaar. „De menschen dienen is niet moeilijk, do minéé", zei ze, „maar dan, je moet eerst geleerd hebben wat het zeggen wil: „Dient den Heere"." De schrijfster van dit artikel gaat dit dan verder toepassen op het vereenigingsleven. Maar we behoeven de gedachte, dienen, ni^t alleen tot dat gebied te beperken. Eigenlijk als we het woord dienen hooren, dan denken we alleen aan de verhouding mevrouw— dienstmeisje, en we vergeten, dat iedereen heeft te dienen. Ja dat men meer dient, naarmate men hooger staat, 'k Herinner me een woord van onze Koningin: „Oranje kan nooit genoeg voor Neder land doen". Hier zien we hoe Zij, die in ons land de hoogste plaats inneemt, Haar levenswerk ziet in het licht van dienen. Doen voor ons land, ons allen. En in deze dagen nu wij weer in 't bijzonder gedenken het lijden van den Heere Jezus, denken we er dan ook wel eens over hoe Hij, Zoon van God, Zijn jongeren gediend heeft toen Hij hen de voeten waschte. Wie het dienen ook in het leven van anderen wil zien, die zal gevrijwaard worden voor on redelijk zelfbeklag, als of wij het alleen maar zijn, die dienen moeten, en dan groeit vanzelf in ons de waardeering voor anderer werk en persoon. Zijn er niet die de gedachte aan dienen en hun eigen werk wijd van elkander afdenken? Zeker zijn er die! Maar die zijn ongeschikt tot den dienst, zooals God het vraagt van ons en zijn dus onnut. Het is goed dat onze jonge meisjes dit eens be denken, maar evenzeer ook elk ander, opdat we zoo ons eigen werk bezien, en ook opdat we onze jonge menschen door eigen voorbeeld en met ons woord deze juiste levensopvatting bijbrengen. VOOR DE JEUGD M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES. Dezen keer laat ik jullie een brief meelezen, dien ik zelf van één van onze nichtjes ontving. Dat nichtje woont in Den Haag en nu vertelt ze, wat ze daar op ee avond meegemaakt heeft. Kijk, daar komt het. „Ik moet u nog iets erg leuks vertellen. Dinsdagavond was het een volkszang- avond Onder leiding van mijnheer Spoel. Erg gezellig. En wij hadden zoon fijne plaats. De Koningin en de Prinses waren er ook. En daar zaten wij precies tegen over. Het kinderkoor van Jacob Hamel was er ook. Dat koor zingt iedere Dins dag om half 5 voor de radio. Toen moesten ze een versje zingen, waarvan ze het laatste moeten fluiten. Toen mochten alle menschen ook meefluiten en de Prinses deed ook mee. De Koningin wist zeker niet, dat de Prinses kon fluiten, want Zij moest zoo lachen. Ik wou dat u en alle raadselneefjes en -nichtjes dat eens hadden kunnen zien. Kunt u het de neefjes en nichtjes niet eens vertellen? DAG TANTE." Zóó, ik heb het ons nichtje zelf laten vertellen, dat is nog wel zoo aardig hè? Wat had ik daar graag bij willen zijn! Jullie zeker ook wel? Verder veel groeten van jullie TANTE TRUUS. DE FOTO, DIE NIET GEMAAKT WERD III Berta voelde zich zenuwachtig worden. „Hc", dacht ze, „als 't nou eerst maar gebeurd is. Daar gaan we Loeki. Eerst die voordeur nog dicht. Knip, hoor je wel, Loeki?" „Knip", zei het kleine ding na. „Zoo, dan gaan we de achterdeur uit, en neem ik de sleutel mee. O wacht, nog even, een flinke zakdoek en een kammetje halen!" Berta dacht werkelijk overal aan. Nou kon ze bij den fotograaf Loeki's krullen nog eens uit kammen, en haar knuistjes met Vaders groote zakdoek schoonmaken. He nou was die zakdoek nog boven. „Wacht hoor Loeki, niet vuil maken, pas op hoor." Loeki gaf geen antwoord, dat hoorde ze ook zoo dikwijls zeggen, niet vuil maken. Ze zag net haar mooie nieuwe balletje liggen, dat ze pas van Berta gekregen had. Dat gooide ze heel hoog. O, die bal rolde weg, de keuken uit, de bijkeuken in. Daar gooide ze de bal weer hoog, o zoo hoog, en toen viel die nieuwe bal, net in de groote teil met water, die daar nog stond van de wasch. O wat was dat fijn, daar dreef die bal zóó mooi, op het water. Loeki wilde 't balletje pakken en 't dan weer heel hard in het water gooien, want dan spatterde dat zoo leuk omhoog, maar nou dreef die bal net zoo ver weg, in die groote teil dat Loeki hem niet pakken kan. Ze wilde hem tóch hebben. Ze wilde hem pakkennog eens rekkenen toen viel die mooie Loeki pardoes in die groote teil met water, eerst kopje onder, maar al gauw kwam ze er weer boven uit. O, wat schrok ze eerst! Maar toen vond ze 't fijn, zóó fijn. Plons, plons, deed ze met haar handjes, en toen spetterde de druppels boven haar bolletje uit. Toen kwam Berta terug met een groote schoone zakdoek van vader. „Bettie toute bal in de water val. Oeki pak, pak." O wat schrok Berta toen ze die druipnatte Loeki in de groote teil zag plonsen. En ineens begon die groote Berta te schreien. Al haar werk, waaraan ze wekenlang al haar vrije uurtjes besteed had, was bedorven. Loeki wist niet wat ze zag. die groote Berta schreien. Ze spartelde zelf de teil uit en kwam naar Berta toe, terwijl het water met straaltjes uit haar goed liep; ze had haar bal bij zich. „Da Bettie, lieve Bettie, Oeki's bal". Maar Berta was nu echt boos op Loeki. Dat was eigenlijk nog nooit gebeurd, dat ze echt boos was op die kleine rakker. Nou was het meenens hoor, want op heel booze toon zei ze: „Ga weg stoute meid. Bettie is boos op jou". Loeki wist werkelijk niet hoe ze het had. Bettieboos. Met oogen groot van schrik keek ze eerst Berta aan en toen ze zag dat het meenens was, begon ze ook te huilen. Groote Berta, die huilde, een druipnatte Loeki, die huilde, dat was een mooi gezicht. Er werd gebeld! Weer schrok Berta. Wat moest ze doen. Met roode oogen naar de voordeur gaan? Wat kan mij 't ook schelen, mopperde ze en met een nog een haastige veeg met die schoone groote zakdoek langs haar betraand gezicht, draafde ze de lange gang door naar de voordeur. „Kind ik kom eens kijken waar. je blijft, zei Tante Loek, die mee naar den fotograaf zou gaan. „O Tante"en weer begon toch die groote Berta te schreien. „Kind wat is er gaande", zei Tante, die schrok van Berta's ontdaan gezicht. „Dat nest"ja dat zei Berta, die anders nooit één kwaad woordje van haar Loeki wilde hooren„dat nest is zoo in een teil met wa ter gestapt." Kleine Loeki, die de stem van haar liefste Tante al gehoord had Wam aandribbelen, natuurlijk nog nat en wel, en hoewel de traantjes nog in haar oogjes waren van 't huilen, van daarnet, riep ze nou weer blij Tante tegemoet: „Tatte Oeld heppe mooie bal, kijk Eerst keek Tante toch ook verslagen, maar toen begon ze smakelijk te lachen. Bertha wist niet hoe ze 't had. Hoe kon Tante nou toch nog lachen? „Nee maar Berta, zoo moesten jullie saampjes op de foto. Is me dat een gaziaht zetten. Kom hoor, dat maken we saampjes best in orde. Dan wordt de foto maar een paar dagen later ge maakt. 't Kan toch nog klaar zijn voor Moeders verjaardag?" „Nee, ik wil met die portret geschiedenis niks meer te maken hébben, de aardigheid is er voor me af", zei Berta koppig. „Kom Berta, trek eerst zus maar eens een droog pakje aan, en dan neem ik 't heele stel mee, 'Ic zal zorgen, dat je alles weer droog en als nieuw gestreken terug krijgt, t Kan immers tegen was- schen. Kom meid. er is nog niks verloren hoor. Bertha ging naar boven en kwam even later met andere kleertjes voor Loeki terug. In de bijkeuken deed ze de peuter droge kleer tjes aan. Loeki die haar kwaad al heelemaal ver geten was praatte al weer honderd uit: „Bettie lieve Bettie." Maar Bertha liet zich niet vermurwen, strak en stroef bleef haar gezicht en ze zei geen woord. Zooiets was Loeki nog nooit overkomen. Ze liet haar lipje weer hangen en de traantjes kwa men vlak bij de hand. In een oogenblikje was alles weer opgeruimd en had Tante Loeki s natte keertjes ingepakt. „Kom Bert, breng me nou maar naar huis, dan drinken we daar fijn een kopje thee. en dan spre ken we onderweg een andere dag af en laten het den fotograaf weten." „Nee Tante, spreekt u er nou maar niet over, ik heb er niks geen zin meer in. 'k Geef Moe op haar verjaardag maar een zilveren theezeefje, daar had Moe het laatst toch al eens over. Voor de jongens verzin ik ook wel wat. Die wisten van dit plannetje toch nog niks af." Tante zag wel dat er toch nou geen lust meer in was. Ze nam Berta en Loeki maar mee om. een kopje thee te drinken. De fotograaf kreeg z'n boodschap dat het plan niet doorging. Toen Moeder s middags thuis kwam, vond ze Bertha wel wat stil maar ze wist niet wat er ge beurd was, en dat kwam Moe ook veel later pas te weten. Op Moe s verjaardag werd ze door Bertha ver rast door een zilveren theezeefje, en de jongens gaven ook ieder hun cadeau. i Een poos daarna zei Moe eens tot Vader: „k Heb het tegenwoordig veel gemakkelijker met Berta en Loeki. Berta is veel verstandiger tegen kleine zus. Ze is er nog erg lief voor, maar ze laat dat kleine ding toch ook niet meer zoo alles toe. Dat is voor mij toch zooveel prettiger en voor Loeki zooveel beter." „Wel ja zei Vader, „dat dacht ik ook wel, dat het in orde zou komen op den duur. Berta wordt wat ouder en denkt dus meer over alles na. Je ziet dat je weer heel wat onnoodige zorgen gemaakt had voor de toekomst." Vader en Moeder wisten toen nog niet op wel ke manier groote zus Berta geleerd had, verstan dig met kleine zus Loeki om te gaan. EINDE

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1934 | | pagina 5