VOOR VROUW EN KIND
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG .30 DECEMBER 1933
GEWISSE HULP
Sn kleine woning, groot geSuk
terug-
VOORDE
ZONDAG
„Ik hef mijne cogen op naar de ber
gen, vanwaar mijn hulp komen zal.
Mijn hulp is van den Heere, die
hemel en aarde gemaakt heeft".
Ps. 121 1 en 2.
Wie naar 's Heeren bevel op Hem zijn
hope vestigt, komt niet bedrogen uit. Dit
is zulk een bemoedigende gedachte, bij
den overgang van het oude in het nieuwe
jaar!
Let daar wel op, dat de dichter zegt:
van waar mijn hulp komen zal. Die hulp
des Heeren, waarover de dichter het
heeft, zal komen, als die op de rechte
wijze van Hem verwacht wordt, namelijk
met het oog geloovig gericht naar de ber
gen. waarop de Heere Zijn tempel heeft
gebouwd, en waar hij zich, als onze God
een God van genade en barmhartigheid
en trouw heeft geopenbaard. Dit is een
groote geruststelling voor wie, in dezen
moeilijken tijd, in zorg zit. Menigeen is
zich door harde levenslessen zoo zwak en
hulpeloos gaan voelen, dat hij schier twij
felmoedig werd. Hoe zal hij door alles
heenkomen wat hem wellicht dit jaar nog
te wachten staat?, zoo tobt hij. De toe
komst vertoont maar zoo benauwd weinig
lichtpunten, en de nood is al zoo groot.
Velen gaan het nieuwe jaar in met groote
vreeze.
Hoe rustgevend is het dan, als gij, tot
Gods woning opziende, zeggen^ moogt:
„vanwaar mijn hulp komen zal En dat
moogt gij toch zeggen, als door het geloof
in Jezus Christus, God de Heere, uw Va
der is geworden. Dan moogt gij een goed
vertrouwen hebben op dien God en Va
der, die zich aan u immers geopenbaard
heeft, en u ook bij zich doet wonen, en
die bijgevolg niet nalaten zal, een krach
tige hulp te zijn in benauwdheden. Zijn
genade is immers genoeg, en Zijn kracht
zal in zwakheid volbracht worden. Daar
om moet gij, al rijst de nood nog zoo
hoog, niet twijfelmoedig zijn, want daar
mee onteert gij uw God. Maar geloovig
zeggen: „Ik hef mijne oogen op naar de
bergen, van waar mijn hulp komen zal".
•Die God, die Zijn eigen Zoon niet ge
spaard heeft, maar heeft Hem voor ons
alleg overgegeven, zal Hij ons ook met
Hem niet alle dingen schenken? Die ons
uit zoo grooten nood en dood verlost
heeft door Jezus Christus, zal Hij niet nóg
verlossen, in de toekomst?
Zoo hoopt op Hem, met Christelijke
hope, die verzekerdheid is. En zegt: „Mijn
hulpe zal van Hem komen".
En al moet het dan nog door zooveel
worstelingen en tegenheden heen, „wij
weten, dat dengenen, die God liefhebben
'alle dingen medewerken ten goede. Zijn
hulp zal komen".
Wanneer gij Hem maar moogt kennen
in het aangezicht van Jezus Christus, en
door dezen Borg en Middelaar met Hem
in verzoenende betrekking leeft, en het
oog gericht houdt op den berg, waar het
groote zoenoffer werd gebracht, gij zult
met uw God nimmer bedrogen uitkomen.
Hij zal u een redder in den nood zijn
Daar kunt gij vast op aan.
En dat wordt een jubelende zekerheid,
als gij dan daarbij voegt: „Mijn hulp is
van den Heere, die hemel en aarde ge
maakt heeft". Dat zegt maar niet in 't al
gemeen: dat God de Machtige is. Maai
dat maakt ons indachtig aan wat iemand
vóór heeft, die, wanneer een ingewikkeld
mechanisme defect raakte, zich kan wen
den tot dengene, die het zélf gemaakt
heeft.
In de ontreddering en ontwrichting van
het aardsche leven, waarvan wij een bij
zonder pijnlijke periode meemaken, is het
zoo benauwend, als wij ons afvragen,
rondziende onder de menschen: wie zal in
dien chaos nog eens orde scheppen? Wie
zal de sterke man zijn, die in de wereld
alles weer in goede banen terugdwingt?
Wij twijfelen, of dit wel eenig mensch ge
lukken zal. En dat wordt ons een ver
schrikking.
Als het nu dit jaar, dat wij ingaan, nog
eens erger werd!
Maar deze aarde, deze, in haar ver
warring van radelooze menschen zoo drei
gende en benauwende, aarde is des Hee
ren. Hij heeft die gemaakt en het is voor
Hem geen moeite om, wat in het onge-
reede raakte, te herstellen.
Zijn geweldige mogendheid kan niet
alleen, wat geen menschenhand vermag,
maar Zijn wijsheid vindt de fout in het
raderwerk van de wereld, die Hij Zelf
maakte, en is in staat, om die te herstel
len. Zal Hij er geen weg mee weten? He
mel en aarde heeft Hij Zélf gemaakt! Al
weet de heele wereld geen weg met den
noodtoestand, die ontstond, Hij wèl.
Welnu, in zulke sterke, vaardige han
den, die hemel en aarde maakten, is het
lot der wereld, het lot der volken, het lot
der kerk, het lot van rijken en armen, van
grooten en kleinen. Ook uw leven is in
Zijn sterke hand.
Zoo moogt gij dan gemoedigd de toe
komst ingaan, wanneer gij weet, dat die
Almachtige hand voor u, om Christus' wil
een Vaderhand werd, die liefderijk leidt.
Zoo zegene u de Heere in dit jaar, dat
ingaat, met Zijn genade in Christus Jezus,
met al, wat gij voor tijd en eeuwigheid,
voor ziel en lichaam, voor uw huis en be
drijf noodig hebt.
Stel het in Zijn hand, met kinderlijk
vertrouwen.
Zijn hulp zal blijken. Hij zal het wel
maken. Naar Zijn trouw en mogendheid.
Zoo zij u betuiging, nu gij weer voor een
nieuwen jaarkring staat, die zoo weinig
bemoedigend vooruitzicht biedt:
„Ik hef mijne oogen tot de bergen.
Van waar mijn hulp komen zal.
Mijn hulp is van den Heere.
Die hemel en aarde gemaakt heeft".
I.
Oudejaarsavond!
In een klein huisje aan een langen, eenzamen
landweg zitten ze samen, de oude Gerritsen en zijn
vrouw.
Op het theeblad, onder de rood-omkapte petro
leumlamp, staan drie kopjes. Op het gebloemde
tafelzeil staan drie bordjes.
Toch zijn er maar twee menschen in het ka
mertje; een grijze vader en een gebogen moeder.
Geuren van oliebollen en chocolademelk, samen
met al die oude. goed onderhouden dingen in het
vertrekje, zouden geven een warm gevoel van
knusse gezelligheid, als er maar niet waren d e
twee, die grijze man en d e gebogen vrouw. Als
er maar waren drie! Als die ééne maar gekomen
was. voor wie het derde kopje en bordje bestemd
waren. Maar hij komt n et! In de verte hebben zij
het treintje voorbij hooren glijden. Dat is een half
uur geleden en ze wonen slechts een kwartier van
de halte.
Neen, hij komt niet meer.
Hij kan niet meer komen.
,,'k Zou maar eens inschenken', zegt de oude
man met een stem, waaraan hij vergeefs vastheid
pcogt te geven.
De vrouw zucht. Heel erg beeft haar hand, als
ze doet, wat nu eenmaal moet, omdat er toch niets
meer aan te veranderen is. Chocola inschenken,
oliebollen uit de kast halen, voor hun tweeën,
niet voor den jongen, die nooit nog een oudejaars
avond doorbracht onder ander dak. Ze is bang,
dat haar man zal gaan spreken en toch benauwt
haar heel erg zijn zwijgen.
Langzaam, heel langzaam drinken ze hun kopjes
ieeg. De oliebollen Olijven onaangeroerd.
„Moet ie niet?" vraagt ze, hem de schaal toe
schuivend.
„Och nee", is het antwoord. „Ik geef niet om
die dingen, dat weet je wel".
Ja, dat weet ze. Maar Koos, hun jongen, die
lust ze zoo graag. Voor hen- heeft zij ze gebakken,
oliebollen met krenten, rozijnen en sucade, ja,
vooral veel sucade. dat had hij altijd zoo graag.
En nu zitten ze samen voor de volle schaal.
Werktuigelijk neemt ze er een. bijt er in, nee,
het gaat niet. Ze kan het niet door de keel krijgen.
Tranen branden in haar moede oogen.
O, den heelen dag heeft ze zoo vast geloofd, dat
hij komen zou. Hij had immers geschreven: „als
het me eenigszins mogelijk is, zal ik zien er uit te
breken". Daarom had zij zich verzekerd, dat hij
niet zou wegblijven, den moed er in gehouden, ook
toen de dag te dalen begon.
't Was hard, bitter hard, dat hij z'n vacantie-
dagen in de s ad doorbracht, maar op den oude
jaarsavond zou hij toch stellig thuis willen zijn, had
ze gemeend. En nu de laatste trein vertrokken.
Vader en moeder oud en alleen.
Vader had het niet geloofd, dat hij komen zou,
maar het wel gehcopt, het gehoopt in s.ilte. Tegen
moeder er n'ets van gezegd, de schouders opge
haald als ze over sprak, maar diep in zijn hart.
ja, daar had ook hoop geleefd, schoon niet zoo
sterk als bij moeder.
Dat is nu het loon van hun jarenlang zwoegen,
dat ze alleen zitten. Daarvoo- hebben ze negen
kinderen zien geboren worden. Twee jongens, de
oudste, rus en op het kerkhof, de zes dochters zijn
reeds lang getrouwd en hebben hun eigen gezin,
waar ze hooren op dezen avond, doch Koos, hun
jcngste, had h er kunnen zijn.
Koos! Met hoeveel angst was hij verwacht
't Jongste kind was twaaf, toen hij geboren werd
en moeder niet sterk. O zeker, met anqst verwacht,
maar met groote blijdschap begroet. Voor Koos had
geleefd heel di t gezin van vader, moeder en zes
dochters, voor Koos v„as gespaard, want, als het
kon, moest hij méé worden dan vader was. Nee,
geen boerenarbeider moest uit hem groeien, hij
mocht „leeren", als hij kon.
En hij leerde! Uitstekende rapporten bracht hij
mee van de lagere school en de oude hoofdonder
wijzer uit het dorp had gevonden, dat hij wel
dominee kan worden. Stel je voor, deminee!
Oude Gerrltsens oogen hadden geschitterd, doch
wat kostte dat niet een massa! Nee, dat was
niet te betalen. Zóó d k was de spaarpot niet. Ja.
de „meester" had wel gesproken van „hulp", die
aan sommige menschen in zco'n geval verstrekt
was, maar hoe onder die „menschen" te geraken,
wist hij ook niet bepaald. Toen had Koos, ven 1 je
van twaalf, zelf de knoop doorgehakt, door te
zeggen, dat hij onderwijzer worden wou.
„Dan kan ik met m'n achttiende klaar zijn en
geld voor u verd enen", had hij gezegd. Moeder
waren bij die woorden de tranen in de oogen
geschoten. Zoo'n beste jongen, die Koos!
„Zco'n beste jongen", was het geweest, heel
z'n stad etijd, „zoo'n beste jongen" toen hij al
onderwijzer was, „zoo'n beste jongen", ook deze
vacantie, de eerste, die hij niet thuis doorbracht,
„zco'n beste jongen", heel dezen dag van verlan
gend wachten, ja, .zoo'n beste jongen" zelfs nü
nog in moeders oog, of misschien meer
in moeders mond.
„De jongen heeft natuurlijk niet gekund" ver
breekt ze eindelijk de stilte. „Die studie ook!"
„Och", is al wat ze te hooren krijgt.
En beiden denken. En beiden begrijpen. Maar
beiden willen ze elkaar sparen. Niet zeggen, dat
vreeselijke. Er niet over prakkizeeren. Niet geloo-
ven dat afschuwelijke, dat de jongen niet
komen wil.
„Hij heeft altijd zoo reusachtig gewerkt. Als ik
nog denk aan zijn rapporten van de Kweekschool".
„Ja, en z'n aktes had hij ook gauw, maar dat
Duitsch
Dan is het weer stil.
Koos had hun veel reden tot tevredenheid ge
geven. Met z'n achttiende klaar, was hij direct
benoemd aan een school dichtbij. Eiken dag kon
hij per fiets thuis komen. Twee jaar later haalde
hij de hoofdakte, werd toen al gauw benoemd in de
stad, waar hij zijn opleiding genoten haa, reisde het
eerste half jaar heen en weer, als in 2*n kweeke-
lngen ijd, maar teen vertelde hij op zekeren dag.
dat dit te last g werd. Zijn leeraar voor Fransen
wou liever om acht uur les geven, dan kee hij
zoo'n avond niet meer thuis komen en ook zonder
dat verreisde hij te veel tijd. 't Zou beter z jn, dat
hij in de stad kamers nam.
Wat was dat vreemu geweest, dien eersten tijd.
Doch eiken Zaterdag was hij toch thu'sge'omen
tot Maandag. Dan was het feest geweest in het
kleine huisje. Ze hadden niet willen letten op de
verandering, die langzamerhand met hun jongen
houden kon, dat hij nergens zoo goed kon strdeeren
als op eigen rustige kamer, aiuar dat hij zou
trachten oud-en-nieuw thuis te komen vieren.
„Ik zal er eens heen moeten. Als hij maar niet
in slecht gezelschap is verzeild geraakt zucht
vader.
En moeder, die weet vaders afkeer van reizen,
antwoordt .dan ga ik mee".
II.
Nee, hij was n'et in slecht gezelschap geraakt.
En op oudejaarsavond zei hij in de kerk.
hem zat zijn collega en vriend Wim van Dijk.
Geen meisje was oorzaak van zijn niet-meer-thu.s-
komen; deze vriendschap had er schuld aan. Wim
was er „een van de zes". Allemaal vroo ;ke lui.
die Van Dijk en op twee na nog allen thuis. Toen
Koos nog heen en weer reisde was hij er nu en
dan gekomen, tusschen den middag of na v.eren
en steeds had hem ge roffen de gezelligheid, die
er heerschte. Ze deden aan muziek, aan kunst, aan
alle mogelijke dingen, waar Koos Gerritsen tot nu
toe buitenbestaan had. 't Was toch heel wat anders
den avond dcor te brengen in zóó n gezin, dan te
zi ten met z'n ouders in hun armelijke kamer.
En daarom had hij geregen leugen aan leugen.
Deze Kerstvacantie ja. als er geen ijs geweest
was en n et juist det fijne concert den achtentwin
tigsten ja. dan was hij wel naar huis gegaan,
maar nu bleef hij in de stad.
Wat had hij thuis? Niets!
En in de stad? Alles!
Den oudejaarsavond och, aanvankelijk had hii
zich wel voorgenomen d en in elk geval thuis door
te brengen, maar hoe dichter het jaar zijn einde
naderde, hoe meer hij er tegen opgezien had. Wat
al last'ge vragen zou hij te beantwoorden krijgen'
plaats greep, ze haden geprobeerd er tro^sch op te i In haar brieven lei moeder hem ook soms het vuur
zijn, dat hij hoe langer hoe meer „heer" werd. En ZCo na aan de schenen, maar dan kan hij volstaan,
hoe vlug haalde hij zijn aktes niet! Me. een jaar 1 dcor gewetensvragen onbeantwoord te laten, wat
Fransch, een jaar later Engelsch, begon toen aan bij een persoonlijk bezoek vrij wat moe.lijker zou
Duitsch. Maar dat Duitsch was een vreesehjk gaan. En dan wat een verschil, een oudejaars-
karwei; vertelde hij thuis. Hij kon heusch niet meer avond bij Van Dijk of thuis met zijn drieën. Ver-
elke week over komen, want den Za.erdagmiddag leden jaar waren ze om half elf J naar bed gegaan,
had hij te hard voor de studie noodig en het was Kom, hij zou naar hier blijven en dan nieuwjaars
zoo nuttig Zondags naar de Duitsche kerk te gaan. dag gaan. Dan kon hij net nog drie dagen thuis
Hij zou dus voortaan cm de veertien dagen komen, j blijven.
„Niets aan te doen", ze den zijn ouders. Toch is hij niet zoo heel rustig, terwijl hij h er
„Als je die dan ook maar met een jaar hebben in de kerk zit. De heele week hebben ze gespro-
mcog: jongenhoopte moeder, en vader voegde
er bij, dat hij het niets begrepen had op die be
zoeken aan de Duitsche kerk, maar als het moest,
ja, dan moest het.
ken over de genoegens, die deze avond brengen
zou en, als Wim ei. hij terug waren van een fijren
schaatsentocht hadden ze mee helpen bedenken
allerlei leuke dingen, om den avond zoo fees.elijk
In de groote vacantie had hij thuis gewerkt, heel mogelijk te maken. Nog nooit was hij in zóó vroo-
hard. meer dan drie weken en in de vierde week
zakte hij. Dat was wat. Hün jongen gezakt. Maar
dan ging het op dat examen vast niet eerlijk toe.
nee, geen sprake van. Koos had geglimlacht en
gezegd:
„U moet n et aan oneerlijkheid denken, 't is zco
schrikkelijk mo i k, ziet u! Dat heb ik immers
al vaker gezegd? Daarom kwam ik maar om de
veertien dagen thuis en in het vervolg, ja, er zal
niets anders opzitten, dan nog harder te gaan
werken en in vredesnaam om de drie weken te
komen".
„Wat hadden ze daartegen gesputterd. Nee, dat
was tè erg. Ze haddeu zoo naar dat examen uit
gezien en gehoopt, hem daarna weer elke week
te begroeten. Nee, om di drie weken, dat wilden
ze beslist niet.
Hij moest zijn boeken maar meebrengen en Za
terdagsmiddags of 's avonds desnoods er bij, thuis
werken. Dat kon toch ook wel?
Hij hc-d ..ja" gezegd, doch nauwelijks in de stad
terug, had hij geschreven, dat hij in 't vervolg op
geen anderen tijd les kon krijgen, dan op Zaterdag
avond en maar liefst cm negen uur. Nu kon hij
dus heelemaal niet meer thuis komen en moesten
ze maar wachten tot de najaarsvacantie.
D e vacaniie, drie dag«»n in het eind van October
had hij ook werkelijk thuis doorgebracht, maar
tegen Kerstmis was de tijding gekomen, dat hij
deze vacanticdagen onmogelijk aan de studie ont-
lijke stemra ng het jaareind tegengegaan, terwijl
Hoe zou het thu's zijn? Zouden ze samen bij de
kachel zitten? Naar de kerk waren ze natuurlijk
niet gegaan: te ver op zoo'n kouden avond. Zouden
ze, der tradi.ie getrouw, chocolademelk drinken en
ol'ebollen eten? Och, wel nee, vast geen oliebollen,
nu hij er n ets was. Zelf gaven ze er zoo wein g
om. moeder bakte ze hoofdzakelijk voor hem. Ze
moesten eens weten, wat hij vanavond eten zou
Oesters! Nog ..ooit geproefd, maar t' zou wel fijn
zijn.
Feitelijk had hij moeder een massa werk be
spaard. Verleden jaar had ze 's avonds geklaagd
over pijn in de beenen, achter bij he; fornu's.
Maar en eensk'aps bedenkt hij met hevige
schrik, hoe hij vergeten heeft te melden zijn niet-
kemen. hoe hij in zijn schrijven heeft gesteld de mo
gelijkheid van wel thuis te zullen zijn bij de jaar
wisseling. Als ze hem eens verwacht hebben? Als
moeder tóch eens net heeft gedaan, of hij zou
thuiskomen, zich heeft ütgesloofd voor niets?
In den geest ziet hij ze zitten, vader links, moeder
rechts van de tafel.
,,'t Kan uw laatste oudejaarsavond zijn in dit
leven", vangt hij op een deel der preek, die dezen
avond zoo echt langs hem heen gleed, tot déze
woorden tot luisteren hem dwingen. ..Wat deedt
gij met het leven, dat ach.er u ligt? Wat met het
jaar, dat over weinig uren voor eeuwig gevloden
Moeder bakt met Oudejaar oliebollen en kleine Piet mug in de keuken meehelpen.
is? Bracht het u nader tot God? Voelt ge u dichter
bij den hemel gekomen?".
,,'t Kan uw laatste oudejaarsavond zijn Ja. dat
kan voor alle menschen. Voor de'jongen en voor
den ouden. Maar toch vooral voor de ouden,
't Wordt Koos heel bang. Als eens het volgend
jaar zijn vader opgeroepen werd? Als zijn moeder
eens moest heengaan?
Nooit wist hij, ze zóó lief te hebben, die twee
oudjes in het kleine huisje aan den langen landweg,
als dezen avond
Hij kijkt op zijn horloge.
Bij achten al!
De laatste trein gaat om half acht
Hij moet dus wel hier blijven.
O, maar thus, die-oudjes! Als ze hem eens
wachtten Als ze eens verlangend luisterden naar
elk geluid, of het van hem kon komen.
Een ontzettend verlangen maakt zich van hem
meester.
Als hij eens
Nee, da' kan toch ook niet. Het is twee uur fiet
sen en het vriest.
De kerk is beslist niet voor half negen uit, o,
't is vast kwart voor negen eer ze op straat zijn.
Stell'g zou hij pas t^gen half tien op de fiets kun
nen zi ten en dan dat eind in den kouden nacht,
om thuis te komen, als ze natuurlijk al sliepen.
Bovendien, wat zouden ze bij Van Dijk er wel
van zeggen? Och, maar als 't eens werkelijk de
laatste oeleoenheid was, om oud-en-nieuw te vieren
met zijn ouders?
Als hij dan heel zijn verder leven moest blijven
denken aan dv leugens, waa.mee hij hun laatsten
oude'aarsavond bedierf?
„O Gcd, spaar "e nog. Laat dit niet hun laatste
oudejaarsavond zijn".
Zou God hoorcr? Hem, den leugenaar? Hem,
den hu chelaar? Houdt hij den aan hem toevertrouw
den kinderen n:et voor. dat ze altijd de waarheid
moeten spreken? Hij, die liegt tegen zijn eigen
ouders, wier late levensvreugd hij is.
Als de tusschenzang werdt opgegeven is zijn
s'rijd gestreden en staat zijn besluit onherroepelijk
vast.
„Wim", fluistert hij. „verontschuldig me bij je
thuis. Ik moet naar mijn vader en moeder".
Eer Wim kan antwoorden is Koos de bank uit.
Met gebogen hoofd gaat hij tusschen de menschen-
rijen door.
III
't S'aat half negen als Koos op de fiets stapt. De
avond is koud. 't vriest hard. Maar de lucht is
heider en stralend maanlicht zilvert de wijde lan-
dan, waartusschen de weg voert naar huis. 't Is
of de handen en voeten hem afvriezen, hij krijgt
soms onweers.aanharen lust om terug te keeren
naar de veilige stad achter hem, maar neen, ginds,
héél ver, zijn vader en moeder, die wachten. Hard
trappen maar. dan deert de kou niet.
Voort vliegt hij, in vaart als nooit tevoren, houdt
hetzelfde tempo vol ook als hij gloeit of het mid
den-zomer is.
Tien slaat de klok, als hij het laatste dorp door
rijdt. Nu nog een m'nuut of tien. Den hoek om,
kijk. nu zie je in de verte al het geboomte rondom
Bakker's hoeve. Fn naast die hoeve is het kleine
huisje. Zouden ze nog op zijn?
Hij mindert zijn vaart, a!s hij heel dichtbij geko
men is, stapt voorzicht g af, zet de fiets tegen een
boom. sluipt naar het raam, dat een lichtstreep
teent tusschen de niet-goedgeslcten blinden.
Hij gluurt naar binnen.
Daar zitten ze: vader links, moeder rechts van
de tafel, waarop, ja, gerust, ook de schaal met
oliebollen prijk.. Alles net als andere jaren.
Nee, toch niet! Om vaders lippen beeft een
smartetrek.
Uit moeders oogen druppen tranen.
Dat is voor het eerst op oudejaarsavond.
„En voor het laatst", beslist Koos.
Hij loopt naar de deur, die achier het huisje is.
Nee, niet ges'oten. S'.uiten doen ze pas, als ze sla
pen gaan. Wie zou binnenkomen
J.a, wie?.Dat vragen die. oogen, als de oudjes
verwonderd elkaar aankijken bij het hooren van de
deurklink. Vader staat op. doet open de deur, die
van de kamer naar het klein keukentje voert, en
dan......
Even schijnt de schrik den ouden man te ver
lammen. maar sterke jonge armen onratfn h"m.
Aan moeders mond ontsnapt een: ..Tóch geko
men! O Heere. ik dank u".
„En nou aan we oliebollen eten", probeert Koos
te breken Jen druk van het onoewone. Omhe'sd te
worden zooals nu, is hem sinds zijn kinderjaren
niet overkomen. Maar als hij z et de drie kopjes
en de drie bordjes, verliezen zich zijn woorden in
een snik en knielt hij neer, verbergend, als een
kleine jongen, zijn hoofd aan moeders borst.
Lang is het stil.
Dan sraat Koos op. „Vader on moeder, ik heb
schrikkelijk gelogen, het laatste jaar".
„Jongen, dat hebben we allebei wel begrepen, je
moeder en ik. al hebben we het nooit tegen elkaar
gezegd. We hebben het begrepen en
„Vergeven", vult moeder aan.
Dan gaat Koos ver!ellen.
Dan komt er rust. heerlijke rust.
Het uur van twaalven vindt hen bij het openge
slagen Godswoord.
En terwijl boven der eeuwen graf het nieuwe
jaar geboren wordt, klinkt plechtig door het
kamertje:
Loof den Heere, mijn ziel, en al wat binnen
in mij is. Zijn heiligen Naam".
Als de laatste psalmwoorden zijn weggegleden,
wenschen drie gelukkige menschen elkaar een ge
lukkig jaar.
D. v .d. S.
VOOR DE VROUW
Oudejaarsavond. Indien er een woord in staat
is, werelden van gedachten bij ons op te wekken,
dan is het zeker wel het woord Oudejaarsavond.
Oudejaarsavond.
Dat is de avond, dat wij ons eens even rust
gunnen van het plannen maken voor de toekomst.
Liever, of misschien ook liever niet, maar als ge
dwongen door die wondere sfeer van Oudejaars
avond, gaan onze gedachten eens terug, naar al
■wat voorbij is.
Een jaar is weer weggegaan, dat wij ons vol
gemaakt hadden, met ons werk, met ons hopen
en verlangen. Een jaar weer voorbij, dat ons ont
nam en gaf.
We maken dan de rekening op met onszelven.
Hoe zijn de dagen en uren vergleden door de
vingers? Wat deden we er mee? Wat rente gaven
we in ons leven van het groote kapitaal aan tijd,
dat God ons een vol jaar lang weer gaf?
Het is een rekening, die we maar niet kloppend
krijgen. We komen daarmee met onszelf niet klaar.
Gaan we daarom dan al vast toch maar weer
plannen maken voor de toekomst, dat we 't beter
willen doen. We zullen daarmee immers nooit
klaar komen. Het goede dat we willen, we doen
het immers niet. En het kwade het ligt altijd zoo
vlak aan onze deur.
Oudejaarsavond herinneringsavond voor ons elk
persoonlijk,, en ook voor ons gezamelijk in onze
eicen kring.
Onze mond verzwijgt meestal wat onder de e'nd-
streep van onze eigen levensreken'ng van dat jaar
komt te staan. We hoeven daarover ook niet te
spreken. Als wij het zelf maar weten en als wij
dat tekort ook aan Gcd willen laten zien. Hij moét
het immers weten, want Hij is de Eenige, Die
helpen kan, door van Zijn kracht ons te geven in
ons leven, opdat, als er weer een streep onder onze
reken'ng moet worden getrokken het niet enkel ver
lies is, maar dat ook nog winst worde gemaakt.
Maar Oudejaarsavond, dan zijn we niet alleen,
we hebben den tijd niet alleen om eigen rekening
op te maken, dan zijn we liefst met elkaar in eigen
buisgerin, of als het kan nog eens weer in het
ouderlijk huis.
Die Oudejaarsavond. We brengen die zoo graag
in den kring van eigen familie door. Gelukkig als
het ouderlijk huis ons nog roepen kan, of als ons
eigen huis het middelpunt is waarheen allen zich
getrokken voelen om op den Oudejaarsavond
samen te kunnen zijn.
Behalve onze eigen herinneringen is er immers
ook zooveel waarover w? samen kunnen spreken.
Gelukkig als we dan den kring van lieve ver
trouwde gezichien langs zien en we kunnen zeg
gen, we missen er niet één, die er het vorig jaar
nog was.
Als onze kring nog gaaf is gebleven, wat is er
dan al reden tot dank en blijdschap. Het kon toch
zijn, het zal ook wel gebeuren als we Oudejaars
avond weer willen tellen, dat er één, soms meer
dan een is die ontbreekt, die nooit meer met ons
zal kunnen spreken, over al wa: dit jaar bedroefde
of verheugde. Dat is als de dood in zijn omme
gangen ook aan ons huis heeft geklopt. Dan zijn
de herinnerigen velen, en het lijkt wel of we juist
die moe'lijke dagen, weer één voor één in de hand
willen nemen, om r de zwaarte weer van te door
leven en doorvoelen.
Oudejaarsavond, als de wijzers van de klok naar
de twaalf glijden, worden we stil. Het uitzicht
wordt ons zco bekrompen en nauw. Het jaar wil
ons geen deel van zijn tij-I meer teruggeven zoodat
we zouden kunnen aanvullen in wat we te kort
deden, of vergoeden wat verkeerd was.
Wellicht gaan we dan maar verlangen naar den
Nieuw'aarsmorgen. Dan ligt de tijd weer wijd voor
ons. Daren vol uren waarin we werken willen.
Als dan het tekort, dat we zagen, toen we
Oudejaarsavond de re'-ening met onszelven hebben
opgemaakt, ons maar geleerd heeft met meer klem
te vragen. „Leer mij naar Uw wil te handelen, alle
dagen die het Nieuwe jaar ons geven zal."
VOOR DE JEUGD
M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES
Het is haast niet in fe denken, dat we nu voor
dit jaar al weer het laatste praatje met elkaar
maken in ons hoekje.
We hébben weer een heel jaar met elkaar
brieven geschreven, raadsels opgelost en wed
strijden gehouden.
Ik vind het al.ijd een gezellig oogenblik als ik
jullie brieven krijg. Daar laat ik altijd voor een
poosje m'n werk voor liggen, om eens te zien hoe
het met mijn krantenfamilie staat. Er zijn er bij in
ons hoekje die al zoo lang meedoen, zcodat ik het
gevoel heb, of we al lang heel goede bekenden
van elkaar zijn.
'k Hoop dat we het dit jaar weer even prettig
met elkaar zullen hebben, en dat ik weer heel. héél
veel brieven zal krijgen. Hoeveel denken jullie dat
ik er dit jaar heb geschreven, en dus ook beant
woord?
Ruim vierhonderd!
Dat is wat hè? Nu *t is goed, dat ik een heel
jaar den tijd heb gehad om die te beantwoorden. 1
Dan is 't ook niet zoo erg hè? Stel je voor. dat
je dat eens in een heel kort poosje moest doen.
Dan was 't om te schrikken hoor.
Hoe staat het met jullie werk voor den wed
strijd? Al druk aan de gang, of moet het begin nog
gemaakt worden?
Je hebt nog een week, dus kan er nog heel wat
gedaan worden.
Pak maar eens flink aan. Wie weet begint het
nieuwe jaar nog met een prijs.
Nu m'n béste k'nderen, ik wensch jullie allemaal l
een heel gelukkig Nieuwjaar en verder veel groeten
van Je
TANTE TRUUS.
VOOR M'N GROOTERE NEEFJES
Dezen keer heb ik eens een werkje voor m'n
greotere neven. Maar het moeten liefhebbers van
teekenwerk zijn enze moeten precies werken.
Zoo heb ik nog al heel wat te vertellen voor ik
begin hé! Maar dat komt omdat ik jullie zelf eens
een ka'ender wil laten maken. Nu begrijpen ju! :e
vanzelf, nu je dit weet, dat ik gelijk had met al
mooi is, Is eenvoudig niet om jaar te kijken. En
m'n voorwaarden, want een kalender, die niet
toch moet je het deen, een heel jaar lang.
We beginnen met i-ens in iii>, ronc! rc ki.ken of
we nog een kalender be?i ten van 1933 met éen ste
vig kartonnen schild. Nu, die wordt toch binnen
een paar dagen afgedankt, die mag je wellicht een
paar dagen eer hebben.
Je hoeft niet naar den voorkant te kijken. Deze
hebben we n et meer ncodig. Al een jaar lang heb
ben we die bewonderd, dat is net genoeg.
We keeren nu de zaak om en gebruiken den
rug van den kalender. Zoo, dat is dus afgesproken,
want ieder heeft er allicht wel één, zooals ik bedoel.
Dan kijken we in de spaarpot of er nog een paar
dubbeltjes in zitten. Daarvoor koopen we in den
boekwinkel 't kalenderblok en een mooie prent
briefkaart. Zoo n kalenderblok kost maar heel wei
nig, daar kun je niet voor gaan zitten piekeren.
Dan d;e kaart! Dat moet een mooie zijn! Het aar
digste is een kaart met een dierenkop, of wat bloe
men, of een mooi boschgezicht. Maar één ding moet
vast s'.aan, de kaart mag niet fel gekleurd zijn. Je
moet er een jaar .ng tegen kijken, en dan hinde
ren felle kleuren.
Die inkcopen zijn fluks gedaan. Nu nog de tee
kendoos voor den dag gehaald, liniaal en potlood
er bij en dan beginnen we. Nee, nog niet d'rect
teekenen of kleuren. Eerst meten. Precies pasren
we af, waar het kalenderblok komt en waar de
kaart. Met dunne pot'oodlijntjes teekenen we dat
af. Rondom die twee hokjes vcor kalenderblok en
kaart, zetten we een paar smalle biesjes af. Zeg,
rord cm elk hokje twee smalle biesjes.
Dan begint ons kleurwerk. Heel die achterkant
van onze oude kalender kleuren we mooi licht
bruin, behalve die paar smalle biesjes en die twee
hokjes.
Een nachtje zullen we dat moeten laten dropen.
Dat komt net goed uit, den anderen avond hebben
we dan weer een mooi werkje.
Die smalle biesjes worden met goudinkt over-
geteekend. Dat staat bij dat bruin heel mooi. Boven
aan de kalender zetten we me.' diezelfde goudinkt
met s'erlijke cijfers 1934. Met lijm plakken we nu
de kaart en het kalenderiVok op en onze kalender
is kant en klaar om aan Moeder geoeven te wor
den. Die zal er vast wel blij mee zijn.
EEN GEBREIDE SJAAL
Deze keer een oatrcon voor een sjaal. Nu niet
zco n groote als Moeder 's avonds wel eens graag
omslaat, a's ze een poosje stil zit, neen, nu zoo'n
klein handig sjaaltje dat fe onder of bov2n je
mantel zelf dragen kunt. Het leukste is als je de
sjaal neemt in de kleuren die bij je trui of muts
passen.
Doordat het niet zoo'n greote sjaal behoeft te
wezen, en als je dan ook nog een beetje dikke wol
neem:, ben je klaar in een wip.
We denken nu maar te nemen licht grijze en
helder blauwe wol. En denk er om, ik reken ook op
een dikke draad. Heb je zelf al dunne in voorraad?
Best. maar.neem dan wat meer steken.
We beginnen met de grijze wol enfzetten op 35
steken. De cpzetrand wordt dan ongeveer 20 c.M.
We zullen wel zien dat de sjaal ongeveer 14 c.M.
breed wordt. We hebben steeds niets anders te
doen dan om de andere toer een steek minderen
en een meerderen.
Maar we zullen 't eerct eens heel precies zeggen
dan kunnen ook heel jonge nichtjes zoo'n mooie
sjaal breien.
We hebben dus 35 steken opgezet.
Ie toer overhalen (we weten immers wel, dat
is een steek afhalen, 1 steek breien en dan de
afgehaalde sleek over de gebreide heenhalen)
verder breien we de naald recht uit op 1 steek na,
maken er 1 steek bij, dan nog 1 recht breien.
De volgende toer is heelemaal recht. Alle on
even toeren, dat zijn dus de 3de, 5de, 7de, 9de enz.
worden gebreid als de eerste, en alle even toeren
dus de 2de. 4de, 6e, 8ste enz. worden steeds heel
gewoon rech; gebreid. Het eenige waar we verder
nog op moeten letten is dat we telkens goed op
bjd met de blauwe kleur de strepen maken.
We breien eerst 30 toeren grijs.
Dan 8 toeren blauw,
Dan 14 toeren grijs,
4 Toeren blauw.
14 Toeren grijs.
8 Toeren blauw.
Dit werk herhaalt zich tot we de sjaal lang
genoeg achten.
Nu moeten jullie dus weer beginnen met 30
toeren grijs.
Verder z;en jullie op de teekening wel dat er een
opening, a.s een knoopsgat, ingebreid is. Dat is
om de sjaal dcor te halen, je behoeft dan niet altijd
te knoopen. En het staat vcor veranderinq ook
weer eens leuker.
Dat knoopsgat moet je maken, als de das een
lengte heeft van ongeveer 90 c.M. Je breit dan
8 steken, kant er 20 af en brei; er dan nog 7.
De volgende toer. Zet er weer 20 op, zoodat je
weer een toer van 35 steken hebt.
Daarna moet nog een lao tot een lenqte van 45
c.M. worden bijbebreid. De totale lengte is dus
ongeveer 135 c.M.
Het is voor de zekerheid heel gced om van de
zelfde wol, aan den achterkant een paar steken
ter weerszijden van het knoopsgat te doen. Zoo
licht springt anders bij het doorhalen van de das,
de draad stuk. Werk maar pleizierig aan de sjaal
Als die af is, zal je eens zien, wat een prettig
warm wolletje dat aan je hals is.