M VOOR VROUW EN KIND IER 1933 MAAS EN SCHELDEBODE ZATERDAG 25 NOVFHRER 1P*3 de iek age de den. I E EIT I E XE ENS elijk jzen. be 1925- 2500- re 1600— 1950- en m. s- sn nd of tor 1575- 1900- 1425.. iddelharnis HOFLAND ns IJ MEUBELEN O ZWART ELITE WAAROVER WIJ LAZEN NAAR JEZUS WAS HET GOD? m TOI TOI rijf fORDSON TRUCK CHASSIS |Z. CABINE) TOT VANA» AMSTERDAM MOTOR-RIJDERS voor ieder merk met en pen vanaf f 5.50. 5 uitslijpen f 4.— p. stuk dere reparaties spoedig VRAAGT PRIJS! LOOT 31 b.d. Goudsche- relef. 52360, Rotterdam. e r s t k ij k e bij het E LVERKOOPHUIS van STAVEREN ZN. T 162, BOTTERDAM ij de Groote Kerk ds en zeer voordeellg SJRIJ ENTREE -W list passende BRIL ILLENSPECIALITEIT WEEZENSTRAAT 7. (Ie straat o d Hoogstr. vanal Korte Hoogstraat) ROTTERDAM 0VOORDEELIG ADRES VOORDE ZONDAG Wie zal beschuldiging Inbrengen tegen de uitverkoornen Gods? God is het die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt? Rom. 833 en 34a. Het is de lust van de vijanden Gods, om zich te keeren tegen degenen, die God dienen en hen van vele verachtelijke on eervolle dingen te beschuldigen. Allerlei leugen en schandelijke verdachtmaking wordt ten allen tijde tegen Gods kinderen verspreid. Dit is reeds zoo geweest in Paulus' dagen en weldra is dit zoo erg geworden, dat het niet moeilijk was, de volksmenig te zóó tegen de Christenen op te hitsen, dat zij bloedige vervolgingen toejuichten, in de overtuiging van de misdadigheid der Christusvereerders. Het ligt daarom voor de hand, dat Paulus uitroepende: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkoornen Gods, het oog heeft op die vijanden van de gemeente, die met leugen en laster, met verdachtmaking en valsche beschuldiging, de zielen van Gods kinderen krenken en bedroeven en ande ren tegen hen innemen. Zulke beschuldi gingen, die licht geloofd worden, smarten degenen, die God liefhebben, en naar Zijn voornemen geroepen zijn, om 's Hee- ren wil, omdat Zijn naam daardoor ge lasterd wordt. Maar anderszijds moeten zij gedurig in hun ziel laten weerklinken, het uitdagen de woord van Paulus: „Wie zal beschul diging inbrengen tegen de uitverkoornen Gods?" Wie waagt zulk een hachelijke onder neming? wil Paulus zeggen. Om dit triumfantelijke. bijna dreigende woord tegen de aanklagers der gemeente goed te verstaan, moet gij u levendig inden ken, hoe gevaarlijk het is, aanklachten in te brengen tegen menschen, die machtige beschermers hebben, die bij de grooten der aarde goed staan aangeschreven. Men bedenke zich terdege, eer men met groote heeren in het geding komt. Zoo ergens ,dan gold dit in Rome. Rome had een kring van uitverkoor nen, gunstelingen van den keizer. Wie tot dien kring behoorde, was zoo goed als tegen iedere aanval of beschuldiging gevrijwaard. Wee, wie de hand naar hen dorst uit te steken. Wee, wie de stem tegen hen verhief! De toorn en de onge nade des keizers verpletterde zulk een vermetele. Wie zou het wagen tegen zulke uitverkoornen des keizers beschul diging in te brengen? Het zou zijn dood zijn. Die élite, rondom den keizer, was onaantastbaar. En zie, nu stelt Paulus de geloovigen ook als zulk een élite voor. „Elite" is precies hetzelfde als „uitverkoornen". En nu roept de apostel, wanneer hij over de uitverkiezing Gods heeft gesproken, alle lasteraars der gemeente tegen: Wees ge waarschuwd! Weet gij wel, wat hachelijk ondernemen dit is, wat krankzinnig waagstuk, om tegen de elite te durven ageeren, om beschuldiging in te brengen tegen de uitverkoornen Gods? Gunstelin gen des keizers zijn onaantastbaar, maar nog veel meer Gods beminden! Wee, wie hen aantast! Met dit woord van Paulus mag de ge meente, die valsch beschuldigd wordt, zich sterken. God zal het wel voor hen opnemen. Niet, alsof zij zouden meenen, volmaakt te zijn. O, dat weten zij zelf wel beter. Er is bij Gods kinderen geween over hun zonden, en verootmoediging voor God. Maar in dien weg weten zij ook, dat zij bij God. om Christus' wil, kwijtschelding van hun schuld, recht vaardiging en vrijspraak vinden. Daarom steken zij fier het hoofd omhoog, en roe men in de zekerheid des heils: „God is het, die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt?' Hoe smartelijk het dan ook moge zijn, als Gods verkoornen beticht worden door den vijand, van allerlei kwaad, die dat durven, doen een waagstuk, en zullen ondervinden, dat Cod Zijn élite, voor wier rechtvaardiging en heiliging Hij Zijn Zoon gegeven heeft, niet laat aan tasten. Dit troost Gods volk, dat gewoon lijk onder de geringen zit, en weinig aardsche macht heeft, om zich te doen gelden. Zij hooren toch tot de élite Gods. waartegen men zoo maar niet lastert. God neemt het voor hen op. en zal zulke valsche beschuldigers wel vinden. Laten er dan maar beschuldigingen tegen ons komen en klachten; laten ze ons maar van al wat leelijk en schandelijk is betichten, laat de wereld maar over de kerk de vierschaar spannen. Die den Heere tot hun God hebben, zullen er niet van bezwijken. Er moge een rechtbank zijn van de kinderen der wereld, waarin de geloovi gen gedoemden zijn, waarin allerlei leu gen en laster gretig aanvaard wordt, om dat het tegen den Christus gaat: er mo gen valsche broeders ook zijn, die be schuldigingen inbrengen tegen degenen, die God liefhebben, en een publiek, dat toejuicht en de aangeklaagden veroor deelt; en zelfs moge daarachter verrijzen, het rechtergestoelte van de wereldlijke overheid, die, wie weet, hoe spoedig, het doemvonnis, dat vijandschap tegen Gods volk uitspreekt, omzet in een ter dood- veroordeeling of verbanning of verhon gering of marteling, gelijk Rome's ge meente in Paulus' dagen nog beleefde, gelijk ook onze tijd te zien geeft. Maar achter al die rechterstoelen der Goddeloozen, verheft zich ontzagwek kend groot, de rechterstoel van den Rechtvaardige, aan wien God het oor deel heeft overgegeven, de rechterstoel van Christus, die het beslissende, het laatste oordeel spreekt. Ea wat deert, dan aller menschen ver doemenis, als Christus het laatste, vrij sprekende woord heeft? Die Christus, die voor ons gestorven is, ja wat meer is die opgewekt is, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt? Hij zal die, van alle kant gedoemden, tot gezaligden maken. „Alle instrument, dat tegen hen bereid wordt, zal niet ge lukken, en alle tong, die in het gericht tegen hen opstaat, zullen zij verdoemen. Dit is de erve der knechten des Heeren en hunne gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere." altijd met elkaar. Met onzen mond kunnen we soms zoo veel doen en zoo veel verdragen, maar als de woorden moeten omgezet in daden, dan loopt het mis. Ons eigen gemaakt zandheuveltje zakt in elkaar bij den eersten golfslag, die er over heen komt. We denken niet meer aan onze groote woorden, maar klagen en mopperen en voor we er zelf op bedacht zijn, staan we midden tusschen de beroemde stuurlui op den wal, en redeneeren en crltiseeren, dat er geen speld tusschen te krijgen is. Toen Ik ongeveer 8 jaar was, gingen we verhuizen, naar een huis, waarin een heel ouden schoorsteen was met tegeltjes, waarop bijbeische tafereelen afgebeeld waren. Ik was wat trotsch, dat ik wist, wie er op stonden en noemde ze voor moeder op. Toen ik bij Petrus kwam, die wegzonk naar de diepte, zei moeder: „Neen kind, dat is je moeder als ze gaat zitten rekenen en naar de binnenpraters luistert." Neen. maar, wat moest ik daarom lachen. Moeder leek heelemaal niet op Petrus met z'n grooten punthoed op, vond ik. Zulke dingen zakken weg in ons onderbe wustzijn en heel wat jaren later komen ze weer naar boven en dan begrijpen we pas de betee- kenis er van. Op dien bewusten Zondagavond dan, preek te de dominee over: „Broeders, zucht niet tegen elkander" en zei o.a.: „Kanker niet tegen elkaar." Laat het kankeren over aan den we- reldling, die heeft geen enkele toevlucht en vindt er nog een zekere bevrediging en opluch ting in, maar wij hebben een Vader in de hemelen, die we oneer aandoen, als we bij te genspoed opstandig worden of klagen. De wereidllng, die altijd nauwkeurig op de christelijken let .gaat dan smalend spreken over „een wissel op de eeuwigheid" en een Zondag- schen God .waar je In de week niet veel aan hebt. En wl] hebben er schuld aan, dat Gods heilige naam gelasterd wordt. Zij hebben gelijk, als ze beweren, dat wl] niet zoo veel van hen verschillen, want voor hen is er geen God en voor ons Is Hl] dan door onze eigen schuld zoo vaag en zoo héél vér weg. WIJ willen het. even goed als zij hier op aarde, prettig en gemakkelijk hebben en het is aan ons absoluut niet te merken, dati we hier geen blijvende stad hebben en maar op de doorreis zijn. Wij bidden, dat is waar, maar het is aarde, aarde en nog eens aarde en wat het zwaarste moet wegen, schijnt bij ons niet veel gewicht in de schaal te leggen. Tot danken komen we meestal niet toe, of even terloops. We hebben Immers zöo heel veel te vragen. De woorden: „Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld wint, en schade lijdt aan zijn ziel", gaan langs ons heen. Ai ons denken en doen is gespitst om een uiterst klein deeltje van de wereld te bemachtigen en voor de zorg voor onze ziel Is 's Zondags de kerk". 't Was net, of ik binnenste buiten gekeerd werd en alles alleen voor mij bestemd was. Onderweg naar huis herinnerde Ik me het tegeltje met den zinkenden Petrus en de woor den van mijn moeder. EEN HUISMOEDER SCHRIJFT Een huismoeder schrijft in het tijdschrift „In en om ons huis" o.a.: Op een Zondagavond kreeg ik een vrij kern achtige vermaning van een dominee, die geen flauw vermoeden had van mijn bestaan. Ja, en 't ergste was, dat ze ten volle verdiend was, ook. In het leven kloppen theorie en praktijk niet EEN CRISIS IN DE 17e EEUW In „Eigen Haard" lezen wij over: „Een crisis in de 17e eeuw" o.a.: Een zoo ernstige crisis als de tegenwoordige heeft de wereld nog niet beleefd, maar vroeger heeft men ook tijden van crisis gekend, al uitte de economische ontreddering zich' toen meer plaatselijk, omdat industrie en verkeer zich nog niet tot het huidige peil hadden ont wikkeld. Wij denken b.v. aan de groote han delscrisis in Lübeck, welke van 1603 tot 1629 duurde en veroorzaakt werd .doordat in deze rijkste stad van het Hansaverbond tevens de geldvervalschers hun zetel hadden, die op den duur het vertrouwen in het door de Hansa uitgegeven geld vernietigden. Hierdoor leden alle landen, waar de Hansa zich gevestigd had. groote schade: van Londen tot Nisjni Novgorod lag eenigen tijd lang het geheele handelsverkeer stil. De débAcle van haar geldmiddel was voor de trotsche, eens zoo machtige Hansa het begin van het einde. Nog voordat de handelswereld zich van dezen slag had hersteld, kwam er een even ernstige crisis over alle handeldrijvende landen van dien tijd. Zij was het gevolg van een kunstmatig opgezweepte manie voor tulpen. De tulp was in 1554 door den natuuronderzoeker Busbeque van Armenië naar Europa gebracht. Dertig jaar later burgerde zij zich Li Holland In, waar bodem en klimaat bijzonder geschikt waren voor de tulpenteelt. Omstreeks 1600 ontstond er onder de Hollanders een zoo hartstochtelijke liefhebberij voor tulpen, dat de bollen volgens beursgebruiken werden verhandeld, voorname lijk te Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Utrecht Leiden en Alkmaar. In 1634 had de tulpenhandel in deze steden zich tot zulk een rage ontwikkeld, dat de prijzen der tulpenbollen steeds sneller stegen, zoodat zij zelfs meer dan hun gewicht in goud waard waren. Men be taalde duizenden guldens voor tulpen, die nóch de makelaar, nóch de kooper of de verkooper ooit had zien bloeien. Een tijdlang wei i er met deze speculaties uitsluitend winst gemaakt: niemand verloor. Arme menschen werden rijk. Het scheen, dat het enthousiasme voor tulpen iets blijvends was. De manie' sloeg ook op het buitenland over; te Parijs en Londen werden fabelachtige prijzen betaald voor zeldzame tulpensoorten Het aan tal tulpensoorten steeg tusschen 1620 en 1636 van 150 op ruim 500. Voor de bol van een blauwzwarte tulp werd 2000 gulden gevraagd en betaald. Een bol van een bijna zwarte tulp kostte niet minder dan 13000 gulden. Tusschen 1634 en 1638 werd er in Haarlem voor 15 millioen gulden aan tulpen omgezet. Het jaar 1637 vormde het hoogtepunt. Begin 1638 trad er een plotselinge ommekeer in. De vraag uit het buitenland hield op en nu werden ook de Hollandsche liefhebbers weer nuchter. Er ontstond een paniek. Contracten werden verbroken: in bijna alle Hollandsche steden hadden dagelijks executoriale verkoopingen plaats, het werd een algemeene financieele dé- bacle, die zich tot Parijs en Londen uitstrekte. Het duurde jaren, voordat men de gevolgen te boven- was. Geloof in Hem, Hoor Jezus' stem, En uw gemoed vindt vrede. 't Is Jezus, Die uw smarten kent, Die helpen wil in uw ellend', Die hoort naar uw gebeden. Uw hart ten woon Aan Hem geboón, Dat Hij het moog' regeeren. Hem zij geheel en t' allen tijd Do uitgang van uw hart gewijd, Uw leven zij des Heeren. Wie met zijn nood Tot Jezus vlood, Vaak slechts met 'n enkel zuchten. Die kreeg bij Hem weer goeden moed, Want altoos is Hij mild en goed Die tot Hem henenvluchten. O, dan alleen Naar Jezus heen, Hij wil u helpen, schragen. Houdt steeds uw oog op Hem gericht, Dan wordt het zwaarste lijden licht, Omdat Hij mee wil dragen. A. v. A MET DE CAMERA OP STAP In het pas verschenen populair-letterkundig Tijdschrift zien wij het volgende onder de rubriek „Met cie camera op stap". Het lied van den arbeid, het eerste boek van de nieuwe jaargang der Opgang-Serie, moest geïllustreerd worden met een veertigtal origineele foto's van menschen in hun werk. Een opdracht, die bizonder interessant, maar niet gemakkelijk was! Leuke momenten hebben we er desalniette min bij beleefd. Eenige ga ik U er hier vertellen. Het Lied van den Arbeid moest in diverse toonaarden worden gezongen en de partijen behoorden eerlijk verdeeld te worden, voor zui vere zoo mogelijk evenredige vertegenwoordi ging in het koor moest worden zorg gedragen. Of, zonder beeldspraak: Ook enkele „ambten" mochten niet ont breken. Als 't kon ook een „burgemeester". Het prachtige Gotische Stadhuis van Veere, een indrukwekkende her innering aan de voorname plaats, die deze stad in de 15de en 16de eeuw innam. Maar hoe die in zijn ,,werk" te treffen? Wat is het „werk" van een burgemeester? Men ziet, met dit probleem zaten we opeens midden in ons Nederlandsche staatsrecht! We stonden in een liefelijk dorpje, landelijk, gemoedelijk, gastvrij. En de burgemeester naar bleek, voor *t heele dorp een echte burgervader was ter stond bereid. „Hier voor mijn bureau?" vroeg hij. Maar we vonden dat minder representatief voor een burgemeester. „Als 't kèn burgemeester, liever in de raad zaal, terwijl U een raadsvergadering presideert". „Ja, dan hadt U gisteren moeten komen, toen had ik raad". „O, maar de heele raad behoeft er niet bij te zijq, burgemeester, als we U maar hebben. Zoo mogelijk met Uw ambtsketen om". De burgemeester lachte en belde den veld wachter. „Veldwachter, haal eens even bij mijn vrouw mijn ambtsketen". De veldwachter boog en verdween. Intusschen werd de burgemeester in de raad zaal in goed lichteffect geplaatst en vertelde hij ons van de crisismoeilijkheden in zijn ge meente, waar zijn burgervaderlijk hart vol van was. Toen de veldwachter hem zijn ambtsketen bracht en de burgemeester deze om zijn schou ders gelegd had, bekeek onze fotographe door de lens de situatie en kwam tot de ontdekking, dat het costuum van den burgemeester iets te licht was, de ambtsketen kwam er niet voldoend op uit! „Veldwachter, haal dan ook even bij mijn vrouw mijn zwarte pak", zei de burgemeester. Weer boog de veldwachter. Vol rechtmatige trots vertelde de burge meester ons terwijl, dat deze mooie zware ambtsketen een geschenk was van zijn oudste wethouder. De verhouding in de raad was heel goed. Hoe kon het eigenlijk ook anders in zoo'n vrien delijk dorp en onder zóó'n burgemeester? Het zwarte pak aandoen was het werk van een oogenblik en toen de burgemeester, terug gekomen, in zijn voorzitterszetel had plaats ge nomen, stond hij zóó op de gevoelige olaat. En ik verzeker U: hij is het precies. Ik zou me niet kunnen voorstellen, dat hij temidden van zijn raadsleden ook maar één oogenblik anders zou kijken, zelfs niet bij het precairste begrootingsdebat! Zoo onherropp'lijk is voor u verloren 't Geluk waaraan gij eens zoo vast geloofde? Maar, kind, 't was a a r d s c h geluk dat me' u beloofde; En aardschgezindheid kan dat licht verstoren! 't Bleek ijdel u al wat het u beloofde? Maar 't was zoo gansch en al uit de aard geborenl Ja, wél was hri u dier, wat nu verloren Ging en waar gij zoo vast eens aan geloofde Maar was het God die dat geluk hielp bouwen? Of deedt gij 't gansch alléén, met menschenkrachten? Wat zekerheid mag m' op dien grond verwachten? Ach, kind, dat daarop ooit gij moest vertrouwen! Nu hebt gij van deez' aard niets meer te wachten? Ziet in de vert' geen blijden einder blauwen? Ziet hier beneên slechts troostloos nevel- grauwen? Kind, aan den hemet déégt het! Staak uw klachten! NELLIE VAN KOL. EVEN UIT DE ZORGEN Teruggegeven In een gezelschap plagen een advocaat et» een dokter elkander. Arts: „Hoe meer advocaten, hoe langer het proces". Advocaat: „En hoe meer artsen hoe korter het proces". Op straat Heer (tot eigenaar van een hem aanblaf- fenden hond): „Houd dat mormel toch bij je!". „Wat, mormel! Ben j ij soms al vier maal bekroond geworden?!". Beroepskeuze Vrouw Bieltje: „Wat doet je dochter eigen lijk voor de kost?". Vrouw Wieltje: „Ik heb haar als dienst meisje in betrekking laten gaandie was thuis nu werkelijk nérgens goed voorI". VOOR DE VROUW De wintertijd is de tijd van aanpakken en wer ken. Vooral op vereenigingsgebied is dat goed te merken. De vergaderingen zijn niet van de lucht. Nu als je over vergaderingen begint, dan wor den de menschen zoo ongeveer in twee kampen verdeeld. De ééne groep weet met veel élan het nut van de vergaderingen te bepleiten. Het vermeerdert de ontwikkeling, men leert met menschen omgaan, men leertkortom men kan schier van alles er door leeren. De tweede groep, en daaronder vormén de vrouwen wel het grootste contingent, weten van het vereenigingsleven weinig of heel geen goeds te zeggen en deze groep weet dan heel handig gebruik te maken van het argument, dat het ge zinsleven nummer één moet blijven. Nu is het gemakkelijk, dat men niet hoeft te kiezen tusschen beide groepen. Ze hebben allebei wel wat gelijk, de waarheid ligt wel in het mid- den. In het algemeen gesproken is het voor de groote menigte zeker wel goed ,als men aan eenig ver eenigingsleven deelneemt. Die groote groep, die er zooveel in vindt af te keuren, vindt z'n bestrijdingsmateriaal vaak volop voorhanden juist bij „die erge vergaderings- menschen", en dan zien ze op die vereenigings- maniakken, die denken, dat het persé noodig is, dat zij overal bij zijn. En dan hooren we: „Laat die eerst maar eens hier naar kijken en daarnaar." Vaak hebben ze dan gelijk. Dat er menschen zijn, voorgangers die om hun Vonnis, en gave terwille van de goede zaak wel overal in móéten zitten, Is ook waar, doch veilig kan men zulk een leven tot het offerleven reke nen. Maar niet allen, die juist overal inzitten, zijn zulke noodige flinke voorgangers. En behalve, dat die wellicht schade aan eigen gezin toebrengen, geven ze anderen argumenten aan, die men maar al te gretig gebruikt, om dan heelemaal niet aan 't v reeniglngsleven toe te komen, omdatkijk naar die en naar die. Maar dan begaat men de lout, dat men om een verkeerden uitwas van die en gene ook maar alles ineens over boord gooit. Als het in een gezin al mis zou gaan als vader een paar maal per winter naar de kiesvereeniging gaat of een vergadering van z'n eigen Chr. vak organisatie bezoekt, dan is het toch al niet meer in orde met dat gezin. Waar iets zoo gauw overstag gaat is de grond slag al niet te stevig meer. Ach en op zoo'n vergadering kan vader toch ook nog wel eens iets leeren, waar hij thuis wat aan heeft. Als een jongen blakend van enthousiasme thuis komt over zoo'n fijne vent, die zoo mooi gespro ken heeft over het fascisme, dan is het altijd prettiger en ook beter als je daar eens over gaat praten met zoo'n boy. dan dat men zegt, daarover wil ik je niet meer hooren. Maar als je er wat over praten wil, moet je er wat van weten, en dan kan zoo'n vergadering waar een onderwerp is be handeld, juist terwille van je gezin goed te pas komen. Net als laatst hoorde ik dat zoo'n opgeschoten jongen, die werkloos liep, thuis kwam met 'n ver haal over die en die, dat was een reuze kerel, een fijne vent, die had hij op straat gesproken, die nam het fijn op voor de arbeiders en voor 't socia lism e. Nu hoeven we 't heelemaal niet ln twijfel te trekken, dat het een „fijne vent" was. Dat zal wel waar zijn. Maar 's mans beginsel deugt niet Dan is het goed. om dat eens aan zoo'n jongen duidelijk te maken, voor hij verder gaat en zich door groote woorden op een dwaalspoor laat lei den. En alweer, als men er eens mee wil praten, dan is het goed er zelf wat van te weten. En daarom is het geen verlies voor 't gezin als vader inplaats van een convocatie voor kennisge ving aan te nemen, er zelf eens een keertje op uit gaat en z'n kiesvereeniging bezoekt. En voor z'n eigen werk kan het ook weer eens verruiming van blik beteekenen als hij met vak- genooten eens met elkaar praat. Dat is altijd geen verloren tijd en het gezin lijdt daardoor geen schade. Er is verschil tusschen of men zoo een paar maal per winter weggaat, of dat men elkè week een soort rooster van vergaderingen heeft af te werken. Voor moeder de vrouw geldt dit ook. Och, die heeft in negen en negentig van de honderd gevallen gen animo om een vergaderingsmaniak te wor den. Gelukkig maar ook. Moeder kan nog minder gemist worden in het gezin dan vader. Maar dat ze ook daarom niet een enkele maal weg zou kun nen is in héél, heel veel gevallen ook dwaas heid. Wie wel eens gewerkt heeft voor den Chr. Vrouwenbond weet wel, dat bij opwekking om eens een vergadering ter kennismaking te bezoe ken, men dan veel woorden te hooren krijgt, waar achter men den onwil verbergt om eens te komen. Het ergste is dat de woorden zoo mooi lijken: m'n gezin, de kinderen. Natuurlijk het gezin en de kinderen. Die gaan voor. Maar ik kan nooit het gevoel krijgen dat men die te kort doet als men zoo eens een avond er uit gaat ongeveer één keer per vijf weken. En het hoeft niet ook. We zien toch wel, dat ook echte moeders, wier gezien voorbeeldig in orde is; gezellige huisvrouwen, dat die het aan durven, om eens een zoo'n avond alles aan de zorgen van de man toe te vertrouwen, zorgen die niet zoo heel erg zijn, omdat alles meestal in de stille rust van de slaap verzonken is, om er dan één avond uit te gaan om wellicht zelf weer eens voorraad voor den geest in te slaan, om daarvan straks weer te kunnen uit deelen, aan de grootere jongens en meisjes En wat geldt voor vader en voor moeder, geldt ook voor onze grootere jongens en meisjes. We moeten probeeren ze smaak te doen krijgen in frisch en gezond vereenigingsleven. Als ze er de smaak van beet krijgen, en ze willen zich hals over kop, dan maar overal gelijk in duikelen, wel nu dan moet er door vader en moeder wat geremd worden. Als men overal gelijk aan mee wil doen, doet men per slot niets goed, maar alles half en dat werkt de oppervlakkigheid ln de hand. En dan ze zijn nog jong, moet men vooral ook z'n tijd be steden voor vorming van eigen maatschappelijk leven. Met een beetje tact kunnen we de nadeelen doen verdwijnen of tot een heel kleine proportie terugbrengen en de voordeelen zoo groot mogelijk maken De grootere kinderen hebben er dan later zelf het profijt van. En de woorden van ouderen worden, bij een goed voorbeeld, nog wel graag opgevolgd. VOOR DE JEUGD M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES Deze keer kan ik maar een kort praatje hou den want ik moet m'n belofte aan een paar nicht jes nu volbrengen. En nu zeggen de groote men schen wel, praatjes vullen geen gaatjes, maar in ons krantenhoekje vult een lang praatje, wel ter dege een groote plaats. Even nog vragen: jullie passen nu zeker alle maal buitengewoon goed op in verband met St. Nicolaas. H m ja, zeggen jullie maar niets. Die brave tijden heb ik vroeger zoo omstreeks De cember ook wel gehad. Dat ben ik nog niet ver geten. We begrijpen dat saampjes zoo wel. Ik hoor later van jullie wel, of 't goed gevolg heeft gehad. Dat mogen jullie wel vertellen. Heel veel groeten, jullie TANTE TRUUS. EEN BOEKOMSLAG Eén van m'n nichtjes vroeg om een idee voor een boekomslag en een ander nichtje vroeg om een handwerkje. Die twee kan ik dus helpen met één patroon. En misschien krijgen meer nichtjes, die dit vlugge werkje zien er ook zin in. Als je direct begint, wat flink doorwerkt, dan komt het nog gemakkelijk af voorNu ja,, dat begrijpen we wel. Om te beginnen hebben we noodig een lapje jute van niet te donker bruin van 50 bij 28 c.M. Het patroontje dat hierbij gaat helpt jullie al een aardig eind op weg. 'k Heb het patroon op de helft van de werke lijke grootte hier gegeven, maar de maten geef ik hier natuurlijk precies zooals wij ze hebben moeten. We beginnen met de groote lap jute A B C D aan alle vier de kanten een inslag van 1 c.M. te rijgen. Dan weten we meteen wat de binnen kant wordt. Later voeren we die met mooi beige of donker oranje satinet. Dan houden we dus over de lap E G H I die 48 bij 26 c.M. is. We moeten dan van J naar K e» yan L naar M duidelijk een draad doorrijgen, beide keeren 5 c.M. van den kant. Die omslagen worden later als de lak geheel bewerkt en gevoerd is naar binnen omgeslagen en steken we dan de band van ons boek tusschen. Nu hebben we nog een lap van 38 bij. 26 c.M. en •daarop gaan we onze kunsten Vertoonen. Deze keer werken we eens niet met den kruissteek maar met den platten steek. Als moeder of een zuster of wie dan ook die in één minuutje voordoet dan ken je hem. We hebben nu de wol noodig en wel drie kleu ren, n.l. bruin, donkerder dan de jute is, dan beige en oranje. De rug van onzen boekomslag zullen we eerst maar eens afmeten. Die wordt 4 c.M. breed en de lijn N—O komt dus 17 c.M. van den linkerkant, de lijn P~R komt 17 c.M. van den rechter kant. Die lijnen worden gemaakt door met beige wol keurige stiksteekjes te maken. In die rug maken we twee beige driehoeken die 9 c.M. lang zijn. De achterkant vraagt niet veel bewerking, die maken we daarom eerst maar eens gauw klaar. Aan den rand komt een bruine streep van 3 c.M. breedte, natuurlijk ook gewerkt met den platten steek. Dan nemen we den voorkant onder handen, daaraan hebben we vrij wat meer werk. We moe ten daar drie hoeken in werken. De eerste is 2 c.M. breed, en wordt gewerkt van oranje wol. De tweede hoek U die 3 c.M. van boven begint is V/2 c.M., die werken we van beige wol. De derde hoek W, die 6 c.M. van boven begint en die 1 c.M. breed is, doen we in de bruine kleur. Het hoekje IJ is 2Vi c.M. breed, 12 c.M. lang en wordt gewerkt met bruin. In het midden borduren we met beige een mooie letter, dat moet wezen de beginletter van den naam, van haar voor wie we onzen boekom slag bestemd hebben. Ik zet er natuurlijk zoo maar een letter peer. De mooie kant van onzen boekomslag is nu afgewerkt. We zien dan verder een lapje satinet te krijgen, die we aan den binnenkant héél, heel netjes tegen dat inslagje van 1 c.M. gaan tegenzoomen. Die beide omslagen van 5 c.M. die we met een rijg draad hadden afgepast, leggen we nu naar bin nen en we maken die van boven en van onder met een fijn overhandsch naadje aan den voorkant vast. De rijgdraden kunnen we er dan meteen uit halen. Als dat allemaal gedaan is, is onze boek omslag klaar omweg te geven. Werken jullie er maar pleizierig aan. iniltc ic -M ill lllu/i I11 )1 HU) fTTT ™ll,fc,lhtllll!!lllllllll|»™ Sr «o -Sn 5 o u

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 5