U
VOOR VROUW EN KIND
I
1 i
1933
gelukken
<eers-
;en
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 11 NOVEMBER 1933
MENSCHENVREES
Waarover wij lazen
selma lagerlof
kinderangst
de bekering in de moderne
christelike letterkunde
hollandsche najaarsdag
even uit de zorgen
voor de vrouw
voor de jeugd
ra
•I
'.n ontploffing
>n vinden in
De trein on-
Kins. Tegen
proces-verbaal
op de Oost-
kertstraat het
ehtpaar Schu-
angereden en
uit St. Wille
ed per rijwiel
komende van
isendaal. Ter
de nabijheid
i tegenin erge-
ruto in snelle
r de 18-jarige
te Rurphen.
erde oorz-iak
gegrepen en
waar gewond
>men en kort
nabijgelegen
ernstige ver
loofde kwam
den weg ge
er met eenige
rijwiel werd
die als een
is aangehuu-
>ek wordt in.
rie gewonden
ven:
den mist is
'ican Tabai co
ug opgereden,
gedrukt. Een
N. de L., uit
t aan de ge-
kneuzingen
ffer, de chauf-
ernstig letsel.
-n
'rachtauto ült
reden. Hierbij
35-jarige M.
stige verwon-
niet levens-
Moordhorn en
Z u i d h o r n
jlm. 6 uur de
ouw do Haan
werden ach-
bestuurd door
•den. Door het
togenkomer
ïate het zicht
ietsende vrou-
;te. De wagen
an, die tegen
ir ernstig ver-
jffers opgenó-
echaussce ge-
P. C. Tiche-
plaatse ver-
rhts den dood
ijken werden
ar het lijken-
:ht. De marê-
let ondeizoek,
S. uit Leeu-
ngemaakt. De
i. Het onder-
zekere mevr.
n Kasteehveg
ezen weg ge-
riejarig zoon-
ling slak het
de toeloopen,
moment ïa-
ito, bestuurd
•ven uit Win-
aanrijding te
en sterk te
Het kind
edood.
Dogstraat een
rachtauto af-
ïtuulo gegro
et v--ntje, een
airyvan, die
,0. te Ma'ang
leulen. dat te
g wird aan-
Ls aan naar
ONEEN
n een on-
meer. De a,-
didden Meer
alen overste
dat vlot dat
worden ver
ders
ister was, is
ik gekanleld
water. Een
dampen, enu
e arbeiders
re Potter uit
lit Barsinger
Vlidden Meep
t-g
VOORDE
ZONDAG
„Zoo God voor ons is, wie zal tegen o^s
zijn?" Romeinen 8 31 b.
Door Gods verkiezing worden vrees-
achtigen, helden. Gij moet u dat levendig
voorstellen in de wereld, waarin Paulus
leefde. Waarin de menschenvrees over-
heerschend was. De stad Rome, waar
heen het schrijven van den apostel dit
maal gericht was, wist te vertellen van
menschenvrees, of liever durfde er niet
van te vertellen, fluisterde er heimelijk
van. Zelfs de caesar op den troon
vreesde, en liet zich dag en nacht bewa
ken tegen de menschen, die om zijn troon
stonden en hem dienden en vleiden, maar
die er niets inzagen, om als zij er belanq
bij hadden en de kans kregen, hem uit
den weg te ruimen.
En rondom hem, vreesde heel Rome,
en was zijn leven niet zeker. De tyrannic,
die het eertijds democratische Rome had
overweldigd, maakte, dat geen mensch
meer zeker was, geen oogenblik. van zijn
leven. Alle ziel was vervuld met men
schenvrees. Vanuit het paleis van den
geweldenaar reikten onzichtbare handen,
gereed, om onverhoeds zich om de keel
van den argelooze te sluiten. De geringen
in de gemeente van Christus te Rome,
welke wel het overgroote deel uitmaakten,
waren weerloos, meerendeels slaven.
Maar ook zoo aanzienlijken, zelfs hovelin
gen des Keizers en bloedverwanten, bij de
gemeente te Rome aangesloten waren, zij
konden zich evenmin zeker van hun leven
rekenen.
Zij verbergden het, de fiere Romeinen,
te trotsch waren zij. om dat te willen
weten, dat zij door Caesers tyrannie, allen
als schapen ter slachting waren gemaakt,
maar menigeen sidderde inwendig, schoon
onbewogen gelaat toonende. Vol men
schenvrees was Rome, de dood zat de
menschen op de hielen, en deed hen hui
veren bij elk verdacht gerucht en deed
hen kruipen voor de menschen. Zulke
vrees was er ook zelfs in de verder afge
legen deelen des rijks, 's Keizers arm
reikte ver .Paulus had er zeker wel iets
van bespeurd in Corinthe, van waaruit
hij zijn brief schreef.
Maar nu ineens, nu hij van Gods
eeuwig welbehagen heeft geschreven,
waardoor de gemeente, elk geloovige, uit
verkoren is tot de eeuwige zaligheid, ziet
hij, hoe anders het in die wereld, vol men
schenvrees, wordt, voor degenen, die in
God gelooven en van Hem begenadigd
zijn, in den Geliefde, en verkoren tot de
zaligheid .Immers hoe maakt dit vrees-
achtigen tot helden.
Die weten, dat zij van God gekend en
te voren verordineerd zijn ten leven, zoo
dat alles in hun leven, naar Gods alom-
vattenden raad, medewerkt ten goede,
natuurlijk valt zulken die vrees van de
ziel af. Wat zullen zij nog voor menschen
vreezen, en voor hetgeen deze misschien
heimelijk voor doodelijks tegen hen
brouwen? Van menschengunst en on
gunst hangen zij niet af, van Gods gunst
alleen! Niets kan hen overkomen, wat
wezenlijk schade is. God heeft hun leven
in Zijn handen en maakte het. van stuk
tot stuk, tot, wat Hij er van maken wilde.
Daar komt geen mensch tusschen, daar
verandert geen sterveling wat aan, daarin
zijn menschen, zelfs koningen en keizers,
maar werktuigen Gods.
Weg vreeze. weg beduchtheid voor
menschen! Zij maken ons allen niets, de
machtigste nog niet. „Zo God voor ons is.
wie zal tegen ons zijn?"
Zoo fier en blij en rustig kan Gods
kind het hoofd opheffen. Zoo onbevreesd
den meest dreigenden geweldenaar in het
aangezicht blikken. Zoo onbezorgd, te
genover allerlei ook heimelijke lagen en
v. erken der duisternis, tegen zijn leven
zelfs gericht.
In alles heeft hij slechts met God te
doen, in wiens gunst hij mag roemen.
Menschen maken hem niets.
Nietwaar? Gods verkiezing opent een
nieuw gezichtspunt, verandert de levens
houding, maakt vreesachtigen tot helden.
Zij doet roemen: „Met u loop ik door
een bende, met mijn God spring ik over
een muur. Want wie is God, behalve de
Heere, en wie is een rotssteen, behalve
God? De Heere is bij mij. ik zal niet vree
zen, wat zal mij een mensch doen?"
Erken het maar, dat waren nieuwe
menschen, die van God zich verkoren
wetende, in het vreesachtige Rome, geen
mensch vreesden. God alleen. Die rustig
waren in heimelijke doodsdreiging, rustiq
in den Heere, helden Gods. Zoo zag ze
Paulus. zoo wist hij zichzelf ook. God
heeft de leiding in hun leven genomen.
Aan Hem kunnen zij het gerust overlaten.
Menschenvrees? Hoeveel bleef bij ons
over?
Wij leven gelukkig nog in een samen
leving, waarin willekeur en onrecht en
tyrannie nog niet den troon bestegen
heeft, gelijk in het oude Rome het geval
was. Des te erger, wanneer toch op veler
lei manier menschenvrees een rol blijft
spelen in ons leven. Ontelbare zielen
worden door menschenvrees geregeerd.
Heel hun leven wordt bepaald door, wat
menschen er wel van denken en zeggen
zullen en hoe menschen wel zullen doen.
als ze zien, wat zij doen. Zij weten niet,
wat zij doen zullen uit vrees, dat men
schen hen uit hun positie stooten zullen,
die zij zoo gaarne behouden. Er is bang
heid voor openlijk conflict, voor verbor
gen lagen. Vor de brutale vuist en voor
de vingers, die in het donker wutgen. D*
menschen! Ze zijn hun schrikbeeld. Kom
mervolle uren, slapelooze nachten worden
doorgemaakt, vanwege de menschen. En
dat is onder Christenen ook zoo.
Maar zoo wij leven uit Gods verkiezing
en bij 's Heeren raad over ons leven en
eeuwige bestemming, zoo wij weten, dat
onze ziele in het bundelken der 'evenden
voor Gods aangezicht ingebonden is. wie
en wat zal ons dooden? Of ook maar een
haar krenken? Dit fiere bewustzijn maakt
eenvoudige mannen en vrouwen to' hel
den en heldinnen. Zij treden alle m«>n-
schenbedreiging tegen, zeggen ie: „Zoo
God voor ons is, wie zal tegen ons z'jp?"
In het tijdschrift „Christelijk Vrouwenleven"
wordt over Selma Lagerlöf o.a geschreven:
Op dertig November aanstaande viert een der
populairste vrouwen van Europa haar vijf-en-
zeventigsten verjaardag.
Ze heeft moeten vragen of men dien dag
onopgemerkt wilde laten voorbijgaan, want ze
voelde zich niet meer opgewassen tegen de ont
stellende belangstelling, die bij tijden kan los
barsten als het deze schrijfster geldt.
Ze kan ons echter niet verbieden haar te her
denken en het elkaar te herinneren, hoeveel wij
aan deze groote onder de schrijfsters te danken
hebben.
In 1858 werd het kleine meisje geboren, dat
ziekelijk en zwak ter wereld kwam, dat volgens
de voorspelling van haar oude tante nooit zou
trouwen, maar veel met boeken en papieren te
maken zou hebben.
Het was het kleine meisje, dat op een dans
partijtje den geheelen avond als muurbloempje
moest blijven zitten, terwijl de andere meisjes
met gloeiende koonen door de zaal zwierden,
maar dat jaren daarna met even roode wangen
den Nobelprijs der letterkunde zou ontvangen
en om wier gunst de grootste geesten van haar
tijd zouden werven.
Het was de kleine schooljuffrouw, die geld
van een letterkundige dame moest aannemen
om vrijen tijd te verwerven om haar eerste boek
te schrijven, die later zooveel verdiende, dat
ze het ouderlijke huis kon terugkoopen en de
mooiste schatten kon verzamelen om het mee
op te sieren.
Het is de vrouw, die nooit getrouwd Is. maar
die de natuur als bruid koos om haar al haar
geheimen In te fluisteren en die het liefhebben
beter heeft begrepen dan hare zusteren, die een
man trouw zwoeren.
In de bibliotheek van Selma Lagerlöf 'n
Mërbacka heeft de schilder Georg Paulj een
reeks tafereelen geschilderd uit de Gösta Ber-
ling-sage, welke paneelen boven de boekenkas
ten zijn ingezet.
We zien er ook afgebeeld de ontmoeting van
Gösta Berling met de Majoorske. Zou er wel
een mensch beter begrepen hebben dan zij, dat
redden niet neerdrukken, maar neerbuigen is?
„Wil je nu leven?" hooren we de Majoorske
zeggen. „Waarom wil je sterven? Je zoudt een
uitstekend predikant geworden zijn. maar nooi4
was Gösta Berling, dien je in den brandewijn
verdronken hebt, zoo stralend van onschuld en
reinheid als de Margaretha Celsing, die ik
smoorde."
„Och, Majoorske!" snikte Gösta Berling, „ik
kan niet meer leven. Mijn lichaam heerscht over
mijn ziel en daarom moet ik die vrij laten en
haar naar God laten gaanf
„Geloof je dan, dat die zoo bij God komt?"
vraagt de Majoorske. „Ach Gösta", zegt ze
plechtig, „ik heb om je gestreden als om mij
zelf. Ik heb tot God gezegd in dit oogenblik:
als er nog een greintje van Margaretha Celsing
in mij is, sta mij dan toe, dat ze te voorschi'n
komt en dien man belet heen te gaan en zich te
dooden. En Hij stond dat toe."
Deze ontmoeting van twee menschen is wei
een uiting van de meest klassieke deernis ge
worden.
Er loopt een gouden draad door al hetgeen
Selma Lagerlöf heeft geschreven en dat is de
liefde in al haar elndelooze afwisseling van
vormen en omdat ze ons daardoor heeft opge
heven tot hooger niveau, tot het benaderen van
de idealen van het altruïsme, daarom zenden
ook de Hollandsche vrouwen vele liefdesge
dachten en gevoelens van dankbaarheid op den
feestdag uit naar Marbacka in het Wermeland.
In het November-numraer van De Jonge Vrouw
schrijft mevrouw C. Steketee over Kinderangst o.a.:
„Waar is Piet nu weer?"
Het is toch ook eiken dag hetzelfde: nauwe
lijks verschijnt dokter op de zaal of Piet is
weg! Als hij kans ziet. vlucht hij In den tuin,
maar als dat niet gelukt, kunt ge hem vinden
in het uiterste hoekje: zoover moge.ijk weg
„Piet is bang", zeggen de zusters en ze hebben
gelijk. We nemen er echter geen genoegen mee
en trachten hem wat op zijn gemak te stellen
door hem een pepermunt te beloven. Nu is Piet
dol op pepermunt, maar onmiddellijk zegt hij;
„Lust geen pepermunt." Liever wil hij zich iccs
dat hij lekker vindt, laten ontgaan, dan uat hij
nog langer de dokter om zich heen ziet Een
poosje geleden had hij een wond, die we ge
regeld moesten behandelen en het schijnt dat
hij altijd toch maar erg blij was als het weer
achter den rug was. Nu is die wondbehand^ling
al lang geëindigd, maar niettemin voelt Piet r'ch
nooit erg veilig als hij den dokter vlaK bij z'e"
Dit uiterst kleine voorval is heelemaa) niets
bijzonders, maar toch een typisch voorbeeld
van wat men noemt: bangheid uit ervaring.
Nu is het lang niet altijd noodig, dat een
kind werkelijk een onaangename ervaring met
iets moet opdoen om er later bang voor te zijn.
Denk maar eens dat ge dikwijls praat over een
„boeman", die het kind zal meenemen a;s het
weer ondeugend is. De eerste keer zal het mis
schien weinig indruk maken, maar lan jzair,er-
hand gaat zich toch de gedachte vormen dat
zoo'n boeman iets heel ergs moet zijn cn uw
kind wordt er bang voor.
Nu kan zoo'n bangheid erger worden er ten
slotte zoo hevig, dat het kind komt in een toe
stand van „angst", waaronder we da i ver
staan, dat hij door zijn bangheid het stuur over
zichzelf heelemaal kwijt is en dingen gaat doen,
die we anders absoluut niet van hem gewoon
zijn. Zoo ken ik een jongetje, dat meestal rustig
is en zeker geen mensch kwaad doet. maar dat
plotseling met het geroep: „daar heb Je de
boeman" van de tafel opspringt, om zich heen
gaat slaan, eri de bril van een juist binnenko
mend bezoeker stuk slaat, voor dat iemand :r
wat aan kan doen. Een oogenblik later is hi;
weer gekalmeerd en schijnt het geheele voorvai
vergeten.
Ge ziet hieruit, wel een diepen indruk een
schijnbaar weinig beteekenend dreigement, als
de komst van een boeman, op een k!nd kan
maken. We moeten dan ook niet trachten ge
hoorzaamheid af te dwingen door onze kinde
ren bang te maken. Het zou ze geheel uit hun
evenwicht kunnen brengen, absoluut tegen onze
bedoeling in.
Het gebied van angst en vreezen is ontzet
tend groot! Zoo groot zelfs, dat men algemeen
aangenomen heeft, dat er eigenlijk ook een
aangeboren bangheid bestaat. Dit moet ge daD
zoo opvatten, dat de kinderen al bang zijn voor
iets waarvan ze nog nooit iets naars hebben
beleefd, of vóór dat ze er zóó over hebben
hooren praten, „dat je er bang van zou worden".
Zoo zijn er dan allerlei voorbeelden te noe
men van kinderen, die bang ziin in donker, of
voor dieren of voor onweer. En zeker, er zijn
veel kinderen, die Inderdaad voor deze dingen
bang zijn, maar toch lang niet elke kleine.
Hebt ge nooit een kleine peuter met de poes
zien spelen? Het is heusch niets bijzonders als
een kindje van een jaar rustig met zijn handje
de kop van de kat streelt en zelfs zijn vin
gertje in de bek tracht te steken. Omdat we dit
niet vertrouwen, jagen we de kat weg, zoodra
we het zien, maar zouden we juist daardoor
niet een beetje meewerken aan het bang maken
van ons kindje voor huisdieren?
In het tijdschrift „Opwaartsche Wegen" wordt
door J. Haantjes o.a. het volgende over: De be
kering in de moderne Christelike letterkunde ge
schreven:
Van alle motieven die er verwerkt zijn in de
Christelike letterkunde, is het bekeeringsmotief
misschien nog wel het moeilikste na te speuren,
Bij de meeste andere motieven, bij het Kerst
motief bijvoorbeeld, hebben we toch een zeker
objektief gebeuren, waarop weliswaar telkens
weer anders wordt gereageerd, maar dat ons,
dank zij juist zijn objektivileit, bij de behande
ling toch een zekere steun, een houvast biedt*
Bij de bekering is dit objektieve element er ook.
Op de velden, op de stroomen
Drijven dampen, kil en nat,
Strijken door de klamme boomen,
SijpTen van het bruine blad;
Drukkend hangt een treurig zwijgen
Op het glibb'rig wandelpad;
't Zeurig drupp'len van de twijgen
Breekt alleen de stilte wat.
Lustloos zinkt het stervend loover
Op de vochte takken neer,
En geen zonlicht glijdt er over,
En geen wind beweegt het meer.
Dijzig in de doffe stilte
Valt het blad op de aarde neer,
En den wandTaar doet de kilte
Van dat stille sterven zeer.
G. W. LOVENDAAL
omdat God er is Die de bekering bewerkstel
ligt, maar Zijn werk aan de raenselike ziel blijft
in vele gevallen, zo niet in alle gevallen, on-
doorgrondelik. En ook is het zo verschillend,
even verschillend als de menselike persoonlik-
heid verscheiden is.
Wijlen ds. G. J. A. Jonker heeft voor een
zomerconferentie van de N.C.S.V. eens een in
leiding gehouden over „Bekering. Voor zover
deze inleiding beschrijvend is en niet „roepend",
d.w.z. evangeliserend, bestaat ze uit vrijwel
niets anders dan vragen! De referent doet
wel moeite om zich aan de vragende vorm te
ontworstelen, maar dit gelukt hem slechts
iijdelik, telkens valt hij er weer in terug.
„Komt de bekering plotseling tot stand of
geleidelijk' Is zij eenvoudig of gecompliceerd?
Kinderlijk of catastrophisch?
„Is de gelegenheid tot bekeering chronisch
of acuut, permanent of een groote zeldzaam
heid? Hebben we honderdduizend maal de kans,
of één keer, of twee, drie?
„Waarop komt het bij de bekering aan, op
de beslissing of op dc overgave? Welk type
heeft meer recht van bestaan, het „volitional"
type of het type „by self-surrender"? Moeten
we v a n onze 2onden gaan naar God of m e t
onze zonden gaan naar God? Hebben we bo
venal actief, alleen actief te zijn of bovenal
passief, alleen passief? Is het onze daad, on.e
eenige daad, of is het de daad Gods, de
een ge daad Gods?
„Is de bekering een bekering eens voor
goed of een bekering altijd weer en altijd meer?
Wordt in de geestelijke wereld het werk der
schepping gevolgd door het werk der voorzie
nigheid, of is de voorzienigheid hier feitelijk
niet anders dan een gedurig herhaalde schep
ping?
Vanwaar al deze vragen? Vinden ze hierin
hun oorsprong dat Jonker met zijn referaat
enkel inleiden wilde, inleiden niet tot woorden
wisseling en gedachtenwisseling alleen, maar
ook tot zielewisseling en levenswisseling? Of
is er nog een andere oorzaak voor aan te wijzen?
Ja, er is nog een andere oorzaak. De beke
ring is een verschijnsel dat zich nu eenmaal
niet in bepaalde vormen laat vastleggen. Pro-
befen we dit toch, dan zullen we op een ge
geven ogenblik bemerken dat God deze vormen
ónze vormen doorbreekt. Hij doet dit met
zulk een achteloosheid alsof ze er niet waren.
Waarom dan getracht naar het onmogelike?
Het is God die de bekering bewerkstelligt.
Wanneer we dit uitspreken, dan spreken we
daarmee een stuk blind geloof uit. Te bewijzen
valt dit niet, te wraken evenmin. Het goddelike
werk laat zich niet vangen in menselike waar
nemingen; het onttrekt er zich bij voorbaat aan.
Het slaat er niet voor op de vlucht .maar het
onttrekt er zich aan. Het weigert, zich aan de
menselike begrenzing gewonnen te geven.
God geeft zich wel gewonnen aan de mense
like begrenzing, maar dan is het een daad van
opperste Vrijheid en Liefde tegelijk. Alzo Jief
heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn enig
geboren Zoon gegeven heeft! Dat is genade. En
genade laat zich niet afdwingen, die wil ge
geven worden.
Er zijn psychologen geweest en nu noem
ik alleen maar de namen van William James
en Starbuck die de aanleiding tot de beke
ring gezocht hebben in het in werking treden
van tot dusver latende zielekrachten. Het is
mogelik dat zij in bepaalde gevallen gelijk
hadden, het is ook mogelik dat zij in andere
gevallen ongelijk hadden. Wie zal het uitma
ken? Maar zelfs als zij in bepaalde gevallen
gelijk hadden, wat dan nog? Voor ons bewust
zijn is het dan, alsof God ik zeg het met eer
bied gedwongen werd, één stap achteruit te
doen. Maar is dat niet zeer menselik gedacht?
God is nabij of ver; voor Hem bestaan er af
standen of géén afstanden, naar Hij Zelf dit
wil. Misschien is het nog beter om te zeggen:
Het is nabij èn ver tegelijk. Hij werkt middelik.
Hij werkt onmiddellik, en wij, die dit proces
van het menseiik objekt uit bezien, trachten hier
te scheiden, maar maken we ons Godsbeeld er
grootser mee, wanneer we hier scheiden gaan?
God wérkt, dat is toch het allereerste en het
allergrootste, en het andere is daartegenover
ternauwernood van enige betekenis.
ZONDAGMORGEN
O stille Zondagmorgen,
Vol rust en Sabbatsvree,
Deel aan mijn rustloos harte
Iets van Uw vrede mee.
Breng mij in angst en zorgen t
Bij 't drukkend aardsche kruis.
Een glimlach van den Hemel,
Een groet uit 't Vaderhuis.
O stille Zondagmorgen,
Spreek van den Heiland mij,
Spreek mij van Gods ontferming 1
En eind'Ioos medelij,
Richt oog en hart naar boven.
Naar 's hemels blijde kust,
En wil me een voorsmaak geven
Van d eeuwige Sabbatsrust.
HET GETUIGSCHRIFT
Huisvrouw: „ik heb in Lena's getuigschrift!
geschreven, dat zij parmantig, slordig en lui is.
Nu moeten we er echter ook wat goeds in
schrijven. Weet jij iets
Man: „Schrijf erin, dat zij een goeden eetlust
heeft
BEWIJS VAN VOORUITGANG
Hoogleeraar (College houdende): „Honderd jaar
geleden zou de kwestie, welke ik nu met u ga be
handelen, door memand kunnen worden gevolgd,
maar we zijn heden ten dage zóó vooruitgegaan,
dat de grootste idioot me zou kunnen begrijpen.
Geen uwer zelfs zal dus moeite hebben om mijn
betoog te volgen.
EN TERUG
Een rechter te Dublin sprak eens het volgende
vonnis uit over een man. die zich aan een nietig
vergrijp had schuldig gemaakt: „Het hof veroor
deelt u om gegeeseld te worden van de Bank tot
de Kade".
„Ik dank u mylord," antwoordde de gevangene,
„ge hebt het zoo erg gemaakt als ge slechts
kondet doen".
„Neen", hernam de rechter, „en vandaar terug".
INTERIEUR DER GROOTE KERK TE VLAARDINGEN
Onlangs vroeg mij een lezers om een Idee voor
een kussen, maar het moest flink groot zijn, en
een werkje, dat vlug opschoot.
Ik hoop met onderstaand patroon aan dit dubbel
verlangen te hebben voldaan.
Het patroon Is bedoeld voor applequewerk. De
grootte Is gerekend op 45 bij 60 c.M. Het aardigste
is als men fluweel of peau de pêche neemt voor te
gebruiken stof. 'k Heb gerekend op drie kleuren,
n.l. grijs, blauw en terra.
De maten heb ik bij het patroon aangegeven.
Dat geeft dus geen moeilijkheden meer. We kun
nen nemen een lap grijs fluweel en daar de deelen
E. G. I. H. en K. op stikken, doch noodig is het
niet. We kunnen nemen een lap sterke doch dunne
stof en daarop de verschillende deelen op stikken.
We knippen dan de hoeken zooals die in de figuur
zijn aangegeven: A-B-C-D grijs; E-G-H-I blauw;
K terra.
Dan schikken we die lappen op de grondstof,
rijgen ze er op vast en gaan dan met de naai
machine alle deelen langs alle lijnen vaststikken
met ongeveer c.M. randje gelaten.
Als alles goed vastgestikt is knippen we zorg
vuldig alle draadjes af. Dan rest alleen nog het
omwerken van alle randjes met de festonneersteek.
Wie het graag heel gauw af heeft net als de
vraagster van dit patroon, die neemt voor dit fes-
tonneerwerkje gekleurde wol. Wie er ianger tijd
voor over heeft gebruikt zijde. Dat staat wel aar
diger maar zooals gezegd, dat duurt langer. Dan
is de bovenkant klaar. Voor de achterkant van het
kussen neemt men fluweel in een der tinten die
men voor den voorkant gebruikt heeft Hei ueeft
niet of men grijs, blauw of terra neemt. Dat kin
men doen nadat het beste uitkomt in z'n voorraad
lappen.
In een flink en middag kan men 't kussen at
hebben.
M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES
In een van de brieven van den laatsten keer
wist één van de nichtjes me al te vertellen. „Nog
maar vijf weekjes Tante en dan is het al Sint
Nicolaas". Ik kon het zelf haast niet gelooven maar
toen ik de kalender er eens op nasloeg zag »k, dat
m'n nichtje gelijk had gehad.
En nu is de tijd nog meer Ingekrompen. We
mogen er dus wel eens terdege aan gaan denken.
Ik weet wel Sint Nicolaas is de tijd dit je graag
cadeautjes krijgt maar het is toch ook leuk om
zelf wat te geven.
Ja, zullen jullie zeggen, dat is wel waar, maai
om wat te kunnen geven moet je een dikke spaar
pot hebben*
Heelemaal niet waar hoor! Je kunt best iets
aardigs geven zonder een dikke spaarpot, maar
dan moet Je het zelf maken. En vooral de nichtjes
kunnen dat prachtig doen. Wat je zoo noodig hebt
voor een handwerkje kost niet zoo veel geld, daar
is een dunne spaarpot nog goed genoeg voor.
Alleen maar het kost jezelf wat werk. Daarom
waarschuw ik jullie maar, dan kan je nog be
ginnen.
Wat aardige zakdoekjes, kleedjes, een eigen
gemaakt taschje, een boodschappentasch voor
Moeder, een boekenleger voor Vader, een paarden
span voor broer, een slabbetje voor kleine zus.
Allemaal leuke dingen, die je zelf maken kunt en
die dan niet veel geld kosten.
Zoo hoor, nu kunnen beginnen.
Veel groeten van je TANTE TRUUS.
BOOZE BUREN
Moe zei tegen Mevrouw, dat ze 't heel erg naar
vond, en dat ze haar best zou doen, dat het met
weer gebeurde. Mevrouw ging maar weer weg,
wat was er ook eigenlijk aan te doen, die arme
schattige Poppie was nu toch al gewond.
Om twaalf uur kwam Vader thuis en Jan kwam
ook thuis. Terwijl ze zaten te eten vertelde Moe
het verhaal van Tips booze streken. Moe vond het
zóó vervelend, dat Mevrouw weer was wezen
klagen, dat ze zei: „Heusch, dat wordt te lastig,
we moesten Tip maar weg doen".
Jan, die zóó beschaamd had zitten luisteren naar
het verhaal van Tips kwade streken alsof hijzelf
al die ondeugd had uitgehaald, keek ineens heftig
verschrikt naar Moeder om te zien of ze dat vree-
selijke wel meende, en loen hij zag dat het Moedzr
ernst was, bonkte hij ineens met z'n armen op tafel
en met z'n hoofd weggekropen tusschen z'n armen
begon hij te snikken, te snikkenMoeder schrok
ervan.
Vader keek eens naar Moeder en Moeder keek
eens naar Vader, en zusje wist heelemaal niet hoe
ze het had.
„Hoor eens Janbaas" zei Vader toen, „we moe
ten er met z'n allen wat op verzinnen, dat die on
deugende Tip, Poppie geen kwaad meer doen kan.'
Maar Tip weg, nee ik geloof niet dat Moeder het
zoo erg ineens gemeend heeft hè? Maar Moeder
mag er ook geen last en verdriet meer van hebben,
dat mag vooral niet."
Jan lichtte z'n hoofd op en keek eens naar
Moeder. Gelukkig, Moeder lachte weer wat
„Vanavond gaan we er weer eens over praten
en nu gaan we heel veel eten hoor Janneman."
Jan deed z'n best, maar het gelukte toch niet
heelemaal om z'n schrik te boven te komen, zelfs
die lekkere dikke boonen, die hij altijd zoo graag
lustte, smaakten hem niet meer.
In z'n kleine hartje was een groote boosheid
tegen „dat mensch".
Z'n Tippie weg, kon het erger?
's Avonds bracht Vader raad.
„Jan, kerel ,je moet het voorloopig zóó aanpak
ken. 's Morgens moet je er wat vroeger uit, dan
ga je een flink eind wandelen met Tip, en dan
blijft de kleine rakker onder schooltijd bij Moeder
in huls en als hij weg wil loopen, zelfs aan z'n
ketting. Over een poosje als het wat kouder wordt,
dan is Poppie toch niet meer in den tuin en dan
kan Tip weer vrij rondwandelen, en wie weet
zijn ze daarna niet de beste vrienden. Moeder vindt
het zoo goed. nietwaar? Jij gaat er dus 's morgens
en ook 's middags met je vriendje op uit".
Jan vond alles best als Tip maar niet weg
hoefde.
Heel dien avond hield hij Tip op z'n schoot, alsof
hij bang was, dat de booze buurhondjes in den
avond nog zouden gaan vechten, terwijl Poppie al
lang In z'n mandje lag, lekker In z'n zachte kus
sentje.
Jan had den volgenden morgen heel wat te doen
eer hij z'n bezorgd jongenshart had uitgestort bij
z'n trouwen schoolvriend. Piet vond Mevrouw van
d'r naast een naarling.
Nou en of zei Jan, maar hij keek ineens haastig
op, maar nee, Moeder kon het zoover immers toch
niet hooren.
Jans ongerustheid verminderde wel wat, maar
hij liet toch dikwijls 's morgens met zorg z'n kleine
vriendje achter. Als die maar weer geen kuren
kreeg en ging vechten met Poppie, want dan moest
hij misschen toch nog weg.
En Tip zelf? Die was allerminst tevreden.
Met een heel verongelijkt snuitje lag hij in z'n^
mandje. Tip zoo'n langen morgen vast aan z'rl
ketting! Kon het erger? Maar Moeder was onver
biddelijk, al draaide Tip ook nog zoo raar met z'n
oogjes om Moeders medelijden op te wekken.
Een paar weken daarna werd er weer eens
gebeld, en weer stoüd Mevrouw van d'r naast
voor de deur.
Wat Moeder schrok, ze keek al gauw waar Tip
was.
Dag Mevrouw, ik kom u goed nieuws vertellen
hoor, och nee, het is eigenlijk maar goed nieuws
voor mij zelf! Ik ben er zoo blij mee! We gaan
verhuizen naar de Koninginnelaan! Daar is het
zoo'n keurige buurt. We hebben er een heel snoezig
huis gehuurd. Ik kom het u nu maar eerst even
vertellen want ik zou niet graag willen, dat u het
van een ander hoorde. Ja, voor u is dat zoo geen
goed nieuws, dat begrijp ik wel, maar zelf ben ik
er zóó blij mee, een nette buurt dat is heel wat
waard, nietwaar?"
Moeder kon aldoor maar niets zeggen. Het
hoefde ook niet, Mevrouw van d'r naast praatte
wel voor twee. Inplaats echter dat Moeder een
heel erg spijt voelde, wat die Mevrouw van d'r
naast misschien wel graag zou willen, dacht ze in
eens: „Gelukkig, Tippie, jongen, jij krijgt je vrij
heid weer."
Mevrouw trok al pratend af, zóó blij met die
nette buurt waar ze ging wonen.
En het is heusch waar, toen Moeder de kamer
weer inkwam, nadat ze Mevrouw er uit gelaten
had, lachte ze een beetje ondeugend, en Tip kreeg
een heel kaakje ineens.
's Middags, toen ze zaten te eten zei Moeder:
„Mevrouw van d'r naast is vanmorgen weer
geweest".
„O, o", zei Jan en met oogen groot van schrik
en angst keek hij Moeder aan. Welk onheil zou
z'n kleine makkertje nou weer bedreigen?
Moeder keek heel niet boos, nee ze lachte!
Mevrouw zei, dat ze ging verhuizen naar een
deftige laan.
„O, o", zei Jan weer, maar nu klonk het heel
anders en hij sprong van z'n stoel, pakte Moeder
om haar hals en zoende haar dat t klapte, en toen
schoot hij gauw weer op z'n stoel, want onnoodig
van tafel opstaan onder 't eten was streng ver
boden.
1 Wordt vervolgd),
•- 1 19
T v:.-:". -n.■r. rTlC'X' rvTLki-i*-7"