U VOOR VROUW EN KIND I 1 i 1933 gelukken <eers- ;en MAAS- EN SCHELDEBODE ZATERDAG 11 NOVEMBER 1933 MENSCHENVREES Waarover wij lazen selma lagerlof kinderangst de bekering in de moderne christelike letterkunde hollandsche najaarsdag even uit de zorgen voor de vrouw voor de jeugd ra •I '.n ontploffing >n vinden in De trein on- Kins. Tegen proces-verbaal op de Oost- kertstraat het ehtpaar Schu- angereden en uit St. Wille ed per rijwiel komende van isendaal. Ter de nabijheid i tegenin erge- ruto in snelle r de 18-jarige te Rurphen. erde oorz-iak gegrepen en waar gewond >men en kort nabijgelegen ernstige ver loofde kwam den weg ge er met eenige rijwiel werd die als een is aangehuu- >ek wordt in. rie gewonden ven: den mist is 'ican Tabai co ug opgereden, gedrukt. Een N. de L., uit t aan de ge- kneuzingen ffer, de chauf- ernstig letsel. -n 'rachtauto ült reden. Hierbij 35-jarige M. stige verwon- niet levens- Moordhorn en Z u i d h o r n jlm. 6 uur de ouw do Haan werden ach- bestuurd door •den. Door het togenkomer ïate het zicht ietsende vrou- ;te. De wagen an, die tegen ir ernstig ver- jffers opgenó- echaussce ge- P. C. Tiche- plaatse ver- rhts den dood ijken werden ar het lijken- :ht. De marê- let ondeizoek, S. uit Leeu- ngemaakt. De i. Het onder- zekere mevr. n Kasteehveg ezen weg ge- riejarig zoon- ling slak het de toeloopen, moment ïa- ito, bestuurd •ven uit Win- aanrijding te en sterk te Het kind edood. Dogstraat een rachtauto af- ïtuulo gegro et v--ntje, een airyvan, die ,0. te Ma'ang leulen. dat te g wird aan- Ls aan naar ONEEN n een on- meer. De a,- didden Meer alen overste dat vlot dat worden ver ders ister was, is ik gekanleld water. Een dampen, enu e arbeiders re Potter uit lit Barsinger Vlidden Meep t-g VOORDE ZONDAG „Zoo God voor ons is, wie zal tegen o^s zijn?" Romeinen 8 31 b. Door Gods verkiezing worden vrees- achtigen, helden. Gij moet u dat levendig voorstellen in de wereld, waarin Paulus leefde. Waarin de menschenvrees over- heerschend was. De stad Rome, waar heen het schrijven van den apostel dit maal gericht was, wist te vertellen van menschenvrees, of liever durfde er niet van te vertellen, fluisterde er heimelijk van. Zelfs de caesar op den troon vreesde, en liet zich dag en nacht bewa ken tegen de menschen, die om zijn troon stonden en hem dienden en vleiden, maar die er niets inzagen, om als zij er belanq bij hadden en de kans kregen, hem uit den weg te ruimen. En rondom hem, vreesde heel Rome, en was zijn leven niet zeker. De tyrannic, die het eertijds democratische Rome had overweldigd, maakte, dat geen mensch meer zeker was, geen oogenblik. van zijn leven. Alle ziel was vervuld met men schenvrees. Vanuit het paleis van den geweldenaar reikten onzichtbare handen, gereed, om onverhoeds zich om de keel van den argelooze te sluiten. De geringen in de gemeente van Christus te Rome, welke wel het overgroote deel uitmaakten, waren weerloos, meerendeels slaven. Maar ook zoo aanzienlijken, zelfs hovelin gen des Keizers en bloedverwanten, bij de gemeente te Rome aangesloten waren, zij konden zich evenmin zeker van hun leven rekenen. Zij verbergden het, de fiere Romeinen, te trotsch waren zij. om dat te willen weten, dat zij door Caesers tyrannie, allen als schapen ter slachting waren gemaakt, maar menigeen sidderde inwendig, schoon onbewogen gelaat toonende. Vol men schenvrees was Rome, de dood zat de menschen op de hielen, en deed hen hui veren bij elk verdacht gerucht en deed hen kruipen voor de menschen. Zulke vrees was er ook zelfs in de verder afge legen deelen des rijks, 's Keizers arm reikte ver .Paulus had er zeker wel iets van bespeurd in Corinthe, van waaruit hij zijn brief schreef. Maar nu ineens, nu hij van Gods eeuwig welbehagen heeft geschreven, waardoor de gemeente, elk geloovige, uit verkoren is tot de eeuwige zaligheid, ziet hij, hoe anders het in die wereld, vol men schenvrees, wordt, voor degenen, die in God gelooven en van Hem begenadigd zijn, in den Geliefde, en verkoren tot de zaligheid .Immers hoe maakt dit vrees- achtigen tot helden. Die weten, dat zij van God gekend en te voren verordineerd zijn ten leven, zoo dat alles in hun leven, naar Gods alom- vattenden raad, medewerkt ten goede, natuurlijk valt zulken die vrees van de ziel af. Wat zullen zij nog voor menschen vreezen, en voor hetgeen deze misschien heimelijk voor doodelijks tegen hen brouwen? Van menschengunst en on gunst hangen zij niet af, van Gods gunst alleen! Niets kan hen overkomen, wat wezenlijk schade is. God heeft hun leven in Zijn handen en maakte het. van stuk tot stuk, tot, wat Hij er van maken wilde. Daar komt geen mensch tusschen, daar verandert geen sterveling wat aan, daarin zijn menschen, zelfs koningen en keizers, maar werktuigen Gods. Weg vreeze. weg beduchtheid voor menschen! Zij maken ons allen niets, de machtigste nog niet. „Zo God voor ons is. wie zal tegen ons zijn?" Zoo fier en blij en rustig kan Gods kind het hoofd opheffen. Zoo onbevreesd den meest dreigenden geweldenaar in het aangezicht blikken. Zoo onbezorgd, te genover allerlei ook heimelijke lagen en v. erken der duisternis, tegen zijn leven zelfs gericht. In alles heeft hij slechts met God te doen, in wiens gunst hij mag roemen. Menschen maken hem niets. Nietwaar? Gods verkiezing opent een nieuw gezichtspunt, verandert de levens houding, maakt vreesachtigen tot helden. Zij doet roemen: „Met u loop ik door een bende, met mijn God spring ik over een muur. Want wie is God, behalve de Heere, en wie is een rotssteen, behalve God? De Heere is bij mij. ik zal niet vree zen, wat zal mij een mensch doen?" Erken het maar, dat waren nieuwe menschen, die van God zich verkoren wetende, in het vreesachtige Rome, geen mensch vreesden. God alleen. Die rustig waren in heimelijke doodsdreiging, rustiq in den Heere, helden Gods. Zoo zag ze Paulus. zoo wist hij zichzelf ook. God heeft de leiding in hun leven genomen. Aan Hem kunnen zij het gerust overlaten. Menschenvrees? Hoeveel bleef bij ons over? Wij leven gelukkig nog in een samen leving, waarin willekeur en onrecht en tyrannie nog niet den troon bestegen heeft, gelijk in het oude Rome het geval was. Des te erger, wanneer toch op veler lei manier menschenvrees een rol blijft spelen in ons leven. Ontelbare zielen worden door menschenvrees geregeerd. Heel hun leven wordt bepaald door, wat menschen er wel van denken en zeggen zullen en hoe menschen wel zullen doen. als ze zien, wat zij doen. Zij weten niet, wat zij doen zullen uit vrees, dat men schen hen uit hun positie stooten zullen, die zij zoo gaarne behouden. Er is bang heid voor openlijk conflict, voor verbor gen lagen. Vor de brutale vuist en voor de vingers, die in het donker wutgen. D* menschen! Ze zijn hun schrikbeeld. Kom mervolle uren, slapelooze nachten worden doorgemaakt, vanwege de menschen. En dat is onder Christenen ook zoo. Maar zoo wij leven uit Gods verkiezing en bij 's Heeren raad over ons leven en eeuwige bestemming, zoo wij weten, dat onze ziele in het bundelken der 'evenden voor Gods aangezicht ingebonden is. wie en wat zal ons dooden? Of ook maar een haar krenken? Dit fiere bewustzijn maakt eenvoudige mannen en vrouwen to' hel den en heldinnen. Zij treden alle m«>n- schenbedreiging tegen, zeggen ie: „Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons z'jp?" In het tijdschrift „Christelijk Vrouwenleven" wordt over Selma Lagerlöf o.a geschreven: Op dertig November aanstaande viert een der populairste vrouwen van Europa haar vijf-en- zeventigsten verjaardag. Ze heeft moeten vragen of men dien dag onopgemerkt wilde laten voorbijgaan, want ze voelde zich niet meer opgewassen tegen de ont stellende belangstelling, die bij tijden kan los barsten als het deze schrijfster geldt. Ze kan ons echter niet verbieden haar te her denken en het elkaar te herinneren, hoeveel wij aan deze groote onder de schrijfsters te danken hebben. In 1858 werd het kleine meisje geboren, dat ziekelijk en zwak ter wereld kwam, dat volgens de voorspelling van haar oude tante nooit zou trouwen, maar veel met boeken en papieren te maken zou hebben. Het was het kleine meisje, dat op een dans partijtje den geheelen avond als muurbloempje moest blijven zitten, terwijl de andere meisjes met gloeiende koonen door de zaal zwierden, maar dat jaren daarna met even roode wangen den Nobelprijs der letterkunde zou ontvangen en om wier gunst de grootste geesten van haar tijd zouden werven. Het was de kleine schooljuffrouw, die geld van een letterkundige dame moest aannemen om vrijen tijd te verwerven om haar eerste boek te schrijven, die later zooveel verdiende, dat ze het ouderlijke huis kon terugkoopen en de mooiste schatten kon verzamelen om het mee op te sieren. Het is de vrouw, die nooit getrouwd Is. maar die de natuur als bruid koos om haar al haar geheimen In te fluisteren en die het liefhebben beter heeft begrepen dan hare zusteren, die een man trouw zwoeren. In de bibliotheek van Selma Lagerlöf 'n Mërbacka heeft de schilder Georg Paulj een reeks tafereelen geschilderd uit de Gösta Ber- ling-sage, welke paneelen boven de boekenkas ten zijn ingezet. We zien er ook afgebeeld de ontmoeting van Gösta Berling met de Majoorske. Zou er wel een mensch beter begrepen hebben dan zij, dat redden niet neerdrukken, maar neerbuigen is? „Wil je nu leven?" hooren we de Majoorske zeggen. „Waarom wil je sterven? Je zoudt een uitstekend predikant geworden zijn. maar nooi4 was Gösta Berling, dien je in den brandewijn verdronken hebt, zoo stralend van onschuld en reinheid als de Margaretha Celsing, die ik smoorde." „Och, Majoorske!" snikte Gösta Berling, „ik kan niet meer leven. Mijn lichaam heerscht over mijn ziel en daarom moet ik die vrij laten en haar naar God laten gaanf „Geloof je dan, dat die zoo bij God komt?" vraagt de Majoorske. „Ach Gösta", zegt ze plechtig, „ik heb om je gestreden als om mij zelf. Ik heb tot God gezegd in dit oogenblik: als er nog een greintje van Margaretha Celsing in mij is, sta mij dan toe, dat ze te voorschi'n komt en dien man belet heen te gaan en zich te dooden. En Hij stond dat toe." Deze ontmoeting van twee menschen is wei een uiting van de meest klassieke deernis ge worden. Er loopt een gouden draad door al hetgeen Selma Lagerlöf heeft geschreven en dat is de liefde in al haar elndelooze afwisseling van vormen en omdat ze ons daardoor heeft opge heven tot hooger niveau, tot het benaderen van de idealen van het altruïsme, daarom zenden ook de Hollandsche vrouwen vele liefdesge dachten en gevoelens van dankbaarheid op den feestdag uit naar Marbacka in het Wermeland. In het November-numraer van De Jonge Vrouw schrijft mevrouw C. Steketee over Kinderangst o.a.: „Waar is Piet nu weer?" Het is toch ook eiken dag hetzelfde: nauwe lijks verschijnt dokter op de zaal of Piet is weg! Als hij kans ziet. vlucht hij In den tuin, maar als dat niet gelukt, kunt ge hem vinden in het uiterste hoekje: zoover moge.ijk weg „Piet is bang", zeggen de zusters en ze hebben gelijk. We nemen er echter geen genoegen mee en trachten hem wat op zijn gemak te stellen door hem een pepermunt te beloven. Nu is Piet dol op pepermunt, maar onmiddellijk zegt hij; „Lust geen pepermunt." Liever wil hij zich iccs dat hij lekker vindt, laten ontgaan, dan uat hij nog langer de dokter om zich heen ziet Een poosje geleden had hij een wond, die we ge regeld moesten behandelen en het schijnt dat hij altijd toch maar erg blij was als het weer achter den rug was. Nu is die wondbehand^ling al lang geëindigd, maar niettemin voelt Piet r'ch nooit erg veilig als hij den dokter vlaK bij z'e" Dit uiterst kleine voorval is heelemaa) niets bijzonders, maar toch een typisch voorbeeld van wat men noemt: bangheid uit ervaring. Nu is het lang niet altijd noodig, dat een kind werkelijk een onaangename ervaring met iets moet opdoen om er later bang voor te zijn. Denk maar eens dat ge dikwijls praat over een „boeman", die het kind zal meenemen a;s het weer ondeugend is. De eerste keer zal het mis schien weinig indruk maken, maar lan jzair,er- hand gaat zich toch de gedachte vormen dat zoo'n boeman iets heel ergs moet zijn cn uw kind wordt er bang voor. Nu kan zoo'n bangheid erger worden er ten slotte zoo hevig, dat het kind komt in een toe stand van „angst", waaronder we da i ver staan, dat hij door zijn bangheid het stuur over zichzelf heelemaal kwijt is en dingen gaat doen, die we anders absoluut niet van hem gewoon zijn. Zoo ken ik een jongetje, dat meestal rustig is en zeker geen mensch kwaad doet. maar dat plotseling met het geroep: „daar heb Je de boeman" van de tafel opspringt, om zich heen gaat slaan, eri de bril van een juist binnenko mend bezoeker stuk slaat, voor dat iemand :r wat aan kan doen. Een oogenblik later is hi; weer gekalmeerd en schijnt het geheele voorvai vergeten. Ge ziet hieruit, wel een diepen indruk een schijnbaar weinig beteekenend dreigement, als de komst van een boeman, op een k!nd kan maken. We moeten dan ook niet trachten ge hoorzaamheid af te dwingen door onze kinde ren bang te maken. Het zou ze geheel uit hun evenwicht kunnen brengen, absoluut tegen onze bedoeling in. Het gebied van angst en vreezen is ontzet tend groot! Zoo groot zelfs, dat men algemeen aangenomen heeft, dat er eigenlijk ook een aangeboren bangheid bestaat. Dit moet ge daD zoo opvatten, dat de kinderen al bang zijn voor iets waarvan ze nog nooit iets naars hebben beleefd, of vóór dat ze er zóó over hebben hooren praten, „dat je er bang van zou worden". Zoo zijn er dan allerlei voorbeelden te noe men van kinderen, die bang ziin in donker, of voor dieren of voor onweer. En zeker, er zijn veel kinderen, die Inderdaad voor deze dingen bang zijn, maar toch lang niet elke kleine. Hebt ge nooit een kleine peuter met de poes zien spelen? Het is heusch niets bijzonders als een kindje van een jaar rustig met zijn handje de kop van de kat streelt en zelfs zijn vin gertje in de bek tracht te steken. Omdat we dit niet vertrouwen, jagen we de kat weg, zoodra we het zien, maar zouden we juist daardoor niet een beetje meewerken aan het bang maken van ons kindje voor huisdieren? In het tijdschrift „Opwaartsche Wegen" wordt door J. Haantjes o.a. het volgende over: De be kering in de moderne Christelike letterkunde ge schreven: Van alle motieven die er verwerkt zijn in de Christelike letterkunde, is het bekeeringsmotief misschien nog wel het moeilikste na te speuren, Bij de meeste andere motieven, bij het Kerst motief bijvoorbeeld, hebben we toch een zeker objektief gebeuren, waarop weliswaar telkens weer anders wordt gereageerd, maar dat ons, dank zij juist zijn objektivileit, bij de behande ling toch een zekere steun, een houvast biedt* Bij de bekering is dit objektieve element er ook. Op de velden, op de stroomen Drijven dampen, kil en nat, Strijken door de klamme boomen, SijpTen van het bruine blad; Drukkend hangt een treurig zwijgen Op het glibb'rig wandelpad; 't Zeurig drupp'len van de twijgen Breekt alleen de stilte wat. Lustloos zinkt het stervend loover Op de vochte takken neer, En geen zonlicht glijdt er over, En geen wind beweegt het meer. Dijzig in de doffe stilte Valt het blad op de aarde neer, En den wandTaar doet de kilte Van dat stille sterven zeer. G. W. LOVENDAAL omdat God er is Die de bekering bewerkstel ligt, maar Zijn werk aan de raenselike ziel blijft in vele gevallen, zo niet in alle gevallen, on- doorgrondelik. En ook is het zo verschillend, even verschillend als de menselike persoonlik- heid verscheiden is. Wijlen ds. G. J. A. Jonker heeft voor een zomerconferentie van de N.C.S.V. eens een in leiding gehouden over „Bekering. Voor zover deze inleiding beschrijvend is en niet „roepend", d.w.z. evangeliserend, bestaat ze uit vrijwel niets anders dan vragen! De referent doet wel moeite om zich aan de vragende vorm te ontworstelen, maar dit gelukt hem slechts iijdelik, telkens valt hij er weer in terug. „Komt de bekering plotseling tot stand of geleidelijk' Is zij eenvoudig of gecompliceerd? Kinderlijk of catastrophisch? „Is de gelegenheid tot bekeering chronisch of acuut, permanent of een groote zeldzaam heid? Hebben we honderdduizend maal de kans, of één keer, of twee, drie? „Waarop komt het bij de bekering aan, op de beslissing of op dc overgave? Welk type heeft meer recht van bestaan, het „volitional" type of het type „by self-surrender"? Moeten we v a n onze 2onden gaan naar God of m e t onze zonden gaan naar God? Hebben we bo venal actief, alleen actief te zijn of bovenal passief, alleen passief? Is het onze daad, on.e eenige daad, of is het de daad Gods, de een ge daad Gods? „Is de bekering een bekering eens voor goed of een bekering altijd weer en altijd meer? Wordt in de geestelijke wereld het werk der schepping gevolgd door het werk der voorzie nigheid, of is de voorzienigheid hier feitelijk niet anders dan een gedurig herhaalde schep ping? Vanwaar al deze vragen? Vinden ze hierin hun oorsprong dat Jonker met zijn referaat enkel inleiden wilde, inleiden niet tot woorden wisseling en gedachtenwisseling alleen, maar ook tot zielewisseling en levenswisseling? Of is er nog een andere oorzaak voor aan te wijzen? Ja, er is nog een andere oorzaak. De beke ring is een verschijnsel dat zich nu eenmaal niet in bepaalde vormen laat vastleggen. Pro- befen we dit toch, dan zullen we op een ge geven ogenblik bemerken dat God deze vormen ónze vormen doorbreekt. Hij doet dit met zulk een achteloosheid alsof ze er niet waren. Waarom dan getracht naar het onmogelike? Het is God die de bekering bewerkstelligt. Wanneer we dit uitspreken, dan spreken we daarmee een stuk blind geloof uit. Te bewijzen valt dit niet, te wraken evenmin. Het goddelike werk laat zich niet vangen in menselike waar nemingen; het onttrekt er zich bij voorbaat aan. Het slaat er niet voor op de vlucht .maar het onttrekt er zich aan. Het weigert, zich aan de menselike begrenzing gewonnen te geven. God geeft zich wel gewonnen aan de mense like begrenzing, maar dan is het een daad van opperste Vrijheid en Liefde tegelijk. Alzo Jief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn enig geboren Zoon gegeven heeft! Dat is genade. En genade laat zich niet afdwingen, die wil ge geven worden. Er zijn psychologen geweest en nu noem ik alleen maar de namen van William James en Starbuck die de aanleiding tot de beke ring gezocht hebben in het in werking treden van tot dusver latende zielekrachten. Het is mogelik dat zij in bepaalde gevallen gelijk hadden, het is ook mogelik dat zij in andere gevallen ongelijk hadden. Wie zal het uitma ken? Maar zelfs als zij in bepaalde gevallen gelijk hadden, wat dan nog? Voor ons bewust zijn is het dan, alsof God ik zeg het met eer bied gedwongen werd, één stap achteruit te doen. Maar is dat niet zeer menselik gedacht? God is nabij of ver; voor Hem bestaan er af standen of géén afstanden, naar Hij Zelf dit wil. Misschien is het nog beter om te zeggen: Het is nabij èn ver tegelijk. Hij werkt middelik. Hij werkt onmiddellik, en wij, die dit proces van het menseiik objekt uit bezien, trachten hier te scheiden, maar maken we ons Godsbeeld er grootser mee, wanneer we hier scheiden gaan? God wérkt, dat is toch het allereerste en het allergrootste, en het andere is daartegenover ternauwernood van enige betekenis. ZONDAGMORGEN O stille Zondagmorgen, Vol rust en Sabbatsvree, Deel aan mijn rustloos harte Iets van Uw vrede mee. Breng mij in angst en zorgen t Bij 't drukkend aardsche kruis. Een glimlach van den Hemel, Een groet uit 't Vaderhuis. O stille Zondagmorgen, Spreek van den Heiland mij, Spreek mij van Gods ontferming 1 En eind'Ioos medelij, Richt oog en hart naar boven. Naar 's hemels blijde kust, En wil me een voorsmaak geven Van d eeuwige Sabbatsrust. HET GETUIGSCHRIFT Huisvrouw: „ik heb in Lena's getuigschrift! geschreven, dat zij parmantig, slordig en lui is. Nu moeten we er echter ook wat goeds in schrijven. Weet jij iets Man: „Schrijf erin, dat zij een goeden eetlust heeft BEWIJS VAN VOORUITGANG Hoogleeraar (College houdende): „Honderd jaar geleden zou de kwestie, welke ik nu met u ga be handelen, door memand kunnen worden gevolgd, maar we zijn heden ten dage zóó vooruitgegaan, dat de grootste idioot me zou kunnen begrijpen. Geen uwer zelfs zal dus moeite hebben om mijn betoog te volgen. EN TERUG Een rechter te Dublin sprak eens het volgende vonnis uit over een man. die zich aan een nietig vergrijp had schuldig gemaakt: „Het hof veroor deelt u om gegeeseld te worden van de Bank tot de Kade". „Ik dank u mylord," antwoordde de gevangene, „ge hebt het zoo erg gemaakt als ge slechts kondet doen". „Neen", hernam de rechter, „en vandaar terug". INTERIEUR DER GROOTE KERK TE VLAARDINGEN Onlangs vroeg mij een lezers om een Idee voor een kussen, maar het moest flink groot zijn, en een werkje, dat vlug opschoot. Ik hoop met onderstaand patroon aan dit dubbel verlangen te hebben voldaan. Het patroon Is bedoeld voor applequewerk. De grootte Is gerekend op 45 bij 60 c.M. Het aardigste is als men fluweel of peau de pêche neemt voor te gebruiken stof. 'k Heb gerekend op drie kleuren, n.l. grijs, blauw en terra. De maten heb ik bij het patroon aangegeven. Dat geeft dus geen moeilijkheden meer. We kun nen nemen een lap grijs fluweel en daar de deelen E. G. I. H. en K. op stikken, doch noodig is het niet. We kunnen nemen een lap sterke doch dunne stof en daarop de verschillende deelen op stikken. We knippen dan de hoeken zooals die in de figuur zijn aangegeven: A-B-C-D grijs; E-G-H-I blauw; K terra. Dan schikken we die lappen op de grondstof, rijgen ze er op vast en gaan dan met de naai machine alle deelen langs alle lijnen vaststikken met ongeveer c.M. randje gelaten. Als alles goed vastgestikt is knippen we zorg vuldig alle draadjes af. Dan rest alleen nog het omwerken van alle randjes met de festonneersteek. Wie het graag heel gauw af heeft net als de vraagster van dit patroon, die neemt voor dit fes- tonneerwerkje gekleurde wol. Wie er ianger tijd voor over heeft gebruikt zijde. Dat staat wel aar diger maar zooals gezegd, dat duurt langer. Dan is de bovenkant klaar. Voor de achterkant van het kussen neemt men fluweel in een der tinten die men voor den voorkant gebruikt heeft Hei ueeft niet of men grijs, blauw of terra neemt. Dat kin men doen nadat het beste uitkomt in z'n voorraad lappen. In een flink en middag kan men 't kussen at hebben. M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES In een van de brieven van den laatsten keer wist één van de nichtjes me al te vertellen. „Nog maar vijf weekjes Tante en dan is het al Sint Nicolaas". Ik kon het zelf haast niet gelooven maar toen ik de kalender er eens op nasloeg zag »k, dat m'n nichtje gelijk had gehad. En nu is de tijd nog meer Ingekrompen. We mogen er dus wel eens terdege aan gaan denken. Ik weet wel Sint Nicolaas is de tijd dit je graag cadeautjes krijgt maar het is toch ook leuk om zelf wat te geven. Ja, zullen jullie zeggen, dat is wel waar, maai om wat te kunnen geven moet je een dikke spaar pot hebben* Heelemaal niet waar hoor! Je kunt best iets aardigs geven zonder een dikke spaarpot, maar dan moet Je het zelf maken. En vooral de nichtjes kunnen dat prachtig doen. Wat je zoo noodig hebt voor een handwerkje kost niet zoo veel geld, daar is een dunne spaarpot nog goed genoeg voor. Alleen maar het kost jezelf wat werk. Daarom waarschuw ik jullie maar, dan kan je nog be ginnen. Wat aardige zakdoekjes, kleedjes, een eigen gemaakt taschje, een boodschappentasch voor Moeder, een boekenleger voor Vader, een paarden span voor broer, een slabbetje voor kleine zus. Allemaal leuke dingen, die je zelf maken kunt en die dan niet veel geld kosten. Zoo hoor, nu kunnen beginnen. Veel groeten van je TANTE TRUUS. BOOZE BUREN Moe zei tegen Mevrouw, dat ze 't heel erg naar vond, en dat ze haar best zou doen, dat het met weer gebeurde. Mevrouw ging maar weer weg, wat was er ook eigenlijk aan te doen, die arme schattige Poppie was nu toch al gewond. Om twaalf uur kwam Vader thuis en Jan kwam ook thuis. Terwijl ze zaten te eten vertelde Moe het verhaal van Tips booze streken. Moe vond het zóó vervelend, dat Mevrouw weer was wezen klagen, dat ze zei: „Heusch, dat wordt te lastig, we moesten Tip maar weg doen". Jan, die zóó beschaamd had zitten luisteren naar het verhaal van Tips kwade streken alsof hijzelf al die ondeugd had uitgehaald, keek ineens heftig verschrikt naar Moeder om te zien of ze dat vree- selijke wel meende, en loen hij zag dat het Moedzr ernst was, bonkte hij ineens met z'n armen op tafel en met z'n hoofd weggekropen tusschen z'n armen begon hij te snikken, te snikkenMoeder schrok ervan. Vader keek eens naar Moeder en Moeder keek eens naar Vader, en zusje wist heelemaal niet hoe ze het had. „Hoor eens Janbaas" zei Vader toen, „we moe ten er met z'n allen wat op verzinnen, dat die on deugende Tip, Poppie geen kwaad meer doen kan.' Maar Tip weg, nee ik geloof niet dat Moeder het zoo erg ineens gemeend heeft hè? Maar Moeder mag er ook geen last en verdriet meer van hebben, dat mag vooral niet." Jan lichtte z'n hoofd op en keek eens naar Moeder. Gelukkig, Moeder lachte weer wat „Vanavond gaan we er weer eens over praten en nu gaan we heel veel eten hoor Janneman." Jan deed z'n best, maar het gelukte toch niet heelemaal om z'n schrik te boven te komen, zelfs die lekkere dikke boonen, die hij altijd zoo graag lustte, smaakten hem niet meer. In z'n kleine hartje was een groote boosheid tegen „dat mensch". Z'n Tippie weg, kon het erger? 's Avonds bracht Vader raad. „Jan, kerel ,je moet het voorloopig zóó aanpak ken. 's Morgens moet je er wat vroeger uit, dan ga je een flink eind wandelen met Tip, en dan blijft de kleine rakker onder schooltijd bij Moeder in huls en als hij weg wil loopen, zelfs aan z'n ketting. Over een poosje als het wat kouder wordt, dan is Poppie toch niet meer in den tuin en dan kan Tip weer vrij rondwandelen, en wie weet zijn ze daarna niet de beste vrienden. Moeder vindt het zoo goed. nietwaar? Jij gaat er dus 's morgens en ook 's middags met je vriendje op uit". Jan vond alles best als Tip maar niet weg hoefde. Heel dien avond hield hij Tip op z'n schoot, alsof hij bang was, dat de booze buurhondjes in den avond nog zouden gaan vechten, terwijl Poppie al lang In z'n mandje lag, lekker In z'n zachte kus sentje. Jan had den volgenden morgen heel wat te doen eer hij z'n bezorgd jongenshart had uitgestort bij z'n trouwen schoolvriend. Piet vond Mevrouw van d'r naast een naarling. Nou en of zei Jan, maar hij keek ineens haastig op, maar nee, Moeder kon het zoover immers toch niet hooren. Jans ongerustheid verminderde wel wat, maar hij liet toch dikwijls 's morgens met zorg z'n kleine vriendje achter. Als die maar weer geen kuren kreeg en ging vechten met Poppie, want dan moest hij misschen toch nog weg. En Tip zelf? Die was allerminst tevreden. Met een heel verongelijkt snuitje lag hij in z'n^ mandje. Tip zoo'n langen morgen vast aan z'rl ketting! Kon het erger? Maar Moeder was onver biddelijk, al draaide Tip ook nog zoo raar met z'n oogjes om Moeders medelijden op te wekken. Een paar weken daarna werd er weer eens gebeld, en weer stoüd Mevrouw van d'r naast voor de deur. Wat Moeder schrok, ze keek al gauw waar Tip was. Dag Mevrouw, ik kom u goed nieuws vertellen hoor, och nee, het is eigenlijk maar goed nieuws voor mij zelf! Ik ben er zoo blij mee! We gaan verhuizen naar de Koninginnelaan! Daar is het zoo'n keurige buurt. We hebben er een heel snoezig huis gehuurd. Ik kom het u nu maar eerst even vertellen want ik zou niet graag willen, dat u het van een ander hoorde. Ja, voor u is dat zoo geen goed nieuws, dat begrijp ik wel, maar zelf ben ik er zóó blij mee, een nette buurt dat is heel wat waard, nietwaar?" Moeder kon aldoor maar niets zeggen. Het hoefde ook niet, Mevrouw van d'r naast praatte wel voor twee. Inplaats echter dat Moeder een heel erg spijt voelde, wat die Mevrouw van d'r naast misschien wel graag zou willen, dacht ze in eens: „Gelukkig, Tippie, jongen, jij krijgt je vrij heid weer." Mevrouw trok al pratend af, zóó blij met die nette buurt waar ze ging wonen. En het is heusch waar, toen Moeder de kamer weer inkwam, nadat ze Mevrouw er uit gelaten had, lachte ze een beetje ondeugend, en Tip kreeg een heel kaakje ineens. 's Middags, toen ze zaten te eten zei Moeder: „Mevrouw van d'r naast is vanmorgen weer geweest". „O, o", zei Jan en met oogen groot van schrik en angst keek hij Moeder aan. Welk onheil zou z'n kleine makkertje nou weer bedreigen? Moeder keek heel niet boos, nee ze lachte! Mevrouw zei, dat ze ging verhuizen naar een deftige laan. „O, o", zei Jan weer, maar nu klonk het heel anders en hij sprong van z'n stoel, pakte Moeder om haar hals en zoende haar dat t klapte, en toen schoot hij gauw weer op z'n stoel, want onnoodig van tafel opstaan onder 't eten was streng ver boden. 1 Wordt vervolgd), •- 1 19 T v:.-:". -n.■r. rTlC'X' rvTLki-i*-7"

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 5