VOOR VROUW EN KIND
MAAS- EN SCHELDEBODE
ZATERDAG 4 NOVEMBER 1933 1
MET ALLE MACHT
Waarover wij lazen
VOORDE
ZONDAG
Toen werd de man Gods zeer toornig op
hem en zeide: Gij zoudt vijf of zesmaal
geslagen hebben, dan zoudt gij de Syrters
tot verdoens toe geslagen hebben: doch
nu zult gij de Syriers driemaal slaan.
2 Kon. 13 19.
Elisa, de profeet, had aan den koning
Joas, die aan zijn sterfbed stond, de op
dracht gegeven, met zijn pijlen tegen den
grond te slaan, ten teeken van zijn toe
komstige overwinning op de vijanden van
Gods volk, de Syriers. Waarschijnlijk
staat er, dat de vorst zijn pijlen naar den
grond moest afschieten, om daarmee le
vendig voor te stellen, hoe de vijand,
onder zijn voeten gebracht, afgemaakt
wordt, zoodat er geen opstaan meer mo
gelijk is.
De koning Joas doet, wat Elisa beveelt,
tot driemaal toe.
En wat is dat nu, dat de profeet toornig
wordt en zegt: „Gij zoudt vijf of zesmaal
geslagen hebben of geschoten, dan zoudt
gij de Syriers tot verdoens toe geslagen
hebben; maar nu zult gij de Syriers drie
maal slaan?" Wat is dat nu, het bevel
opgevolgd te zien, en dan zoo toornig te
worden?
Wel, hier komt een onderscheid te
zien, tusschen den koning en den profeet.
Als de koning er geheel en al in geweest
was, in het vervullen van zijn opdracht,
met de bezieling van den profeet, dan had
hij al zijn pijlen wel afgeschoten tegen de
aarde, tot den laatsten toe. Maar daar
schortte het juist. Joas deed, wat Elisa
beval, maar hij was niet met heilige geest
drift, met zijn gansc'ne ziel bij de taak,
die hem was opgedragen. Hij was er maar
half bij.
En die lauwheid doet vlammen slaan
van gloeienden toorn uit 's profeten boe
zem. Als het voor den Heere is en zijn
heerschappij, moet er geestdrift en vu
rige ijver zijn, en geen lauwheid en
traagheid. Dan moeten al de pijlen, waar
over iemand beschikt afgeschoten woe
den; dan moet alle middel aangewend, en
alle macht in 't veld gebracht, om Gods
bevel tea einde toe te doen.
Elisa, de profeet, op zijn sterfbed
hoe wonderlijk is dat toch! is zoo vurig
van geest, als hij denkt aan de overwin
ning op de Syriers, dat hij siddert van
verontwaardiging, wanneer hij den koning
zo» zonder bezieling zoo werktuigelijk,
zoo traag ziet doen. Hij kan het niet aan
zien. En zijn oordeel volgt terstond:
slechts een tijdelijke overwinning zal het
zijn, met zulk een halven dienstknecht
Gods behaald. De Syriers zullen niet ver
slagen worden tot verdoens toe, door
iemand, die het werk halverwege laat
zitten, en zijn roeping niet met zijn gan-
sche ziel, en met alle macht volbrengt.
Dit incident aan 's profeten sterfbed
mag wel tot ons spreken. Elisa's beeld
moet gevonden worden in ons, het beeld
van den profeet, die als hij het had
moeten doen, al zijn pijlen zou verschoten
hebben, in heiligen ijver voor God en
Zijn eer, voor Zijn zaak en Zijn volk.
Dat is de roeping van degenen, die in
het Verbond met God leven, dat ze met
hun ziel en met hun macht, met overge
geven hart, volkomen opgaande in
's Heeren dienst, het werk, dat God in
Zijn Woord hun opdraagt, aanpakken en
uitvoeren.
Is het niet waard, dat wij ons daarvoqr
geheel geven? Voor den strijd des Heeren,
voor Zijn roem en Zijn eer, om Zijn
naam hoog te houden tegenover degenen,
die Hem verachten en hoonen? De heilige
vrijheidsoorlog voor 's Heeren volk, om
het uit de slavernij der Gode vijandige
wereld te rukken? Is dat niet waard, dat
wij ons geheel daarvoor geven?
Ach, zoo dikwijls zien wij onze gelijkenis
in koning Joas, die doet wat hem bevolen
wordt in 's Heeren dienst te doen. maar
zoo lusteloos en werktuigelijk doet. Die
maar niet meegesleept kan worden door
het vurig enthousiasme, waarvan de pro
feet, zelfs stervende, nog bezield is. En
daarom is het dikwijls maar halt werk,
wat wij doen.
Zie toch, de Heere kan en wil met niet
minder toe ,dan met onze volle toewijding.
Met de overgave van heel het hart,
het den inzet van heel de kracht met alle
macht moet gij uw roeping volbrengen in
Zijn dienst.
Dit is de eisch des Verbonds: „God lief
hebben met geheel de ziel, met geheel het
hart, met geheel het verstand, met geheel
de kracht." Heel het leven zoo „schikken
en richten, dat Gods naam om onzentwil
niet gelasterd maar geëerd en geprezen
worde."
„Schikken en richten" gij weet, dat
staat zoo in den Heidelberger. Het zijn
woorden ontleend aan het schieten met
pijl en boog: juist wat koning Joas doen
moest. De pijl schikken en richten op den
boog met alle aandacht en zorg, om het
goed te doen. En alle pijlen, die in den
pijlkoker zijn gebruiken, ze tot den laatsten
verschieten, dit is de eisch des Verbonds.
Wat gij doet, doe het met uwe macht!
Met halve toewijding is er maar een
half succes. Wie met koning Joas luste
loos op pad gaat, behaalt geen afdoende
overwinning, moet het na verloop van
tijd afleggen. O. zoo velen zijn begonnen
met den goeden strijd, en liepen aanvan
kelijk wèl. Maar de kracht om vol te
houden bleek er niet te zijn: zij begonnen,
en konden niet voleinden, het heele hart
was er niet bij. En de Booze, en de vijand
Gods, die ze in eersten aanloop moedig
weerstonden en onder den voet liepen,
maakten zich weldra weer sterk tegen hen
en overheerschten en deden hen weer
onderliggen.
Mocht het u zoo vergaan zijn, dat gij,
goed begonnen, halverwege stilstaat, het
is, omdat gij niet met het heele hart
en met alle macht u zelf gegeven hebt
voor den Heere. Misschien eerst wel,
maar spoedig niet meer. Tegen zulken
dreigt 's Heilands verwijt: „Och, of gij
heet waart of koud. Maar nu gij lauw
zijt, zal ik U uit mijnen mond spuwen".
De Heere vraagt uw geheele hart, de
volle toewijding uwer ziel tot Zijn
MAARTEN LUTHER
In het tijdschrift „In en om Ons Huls" wordt
over den 31 Octoberdag 1517 geschreven:
Op dezen dag herdenken wij de machtige
daad van Luther, het aanhechten van de 95
stellingen tegen den aflaathandel aan de slot
kerk te Wittenberg.
Wij kunnen niet alle 95 stellingen hier af
schrijven, maar enkele van de voornaamste wil
len we noemen. De eerste is de fundamenteele.
Hierin sprak Luther zijn diepste levenservaring
uit. Zij luidt aldus: „daar onze Heer en Meester
Jezus Christus zegt: doet boete, zoo heeft Hij
gewild, dat het geheele leven der geloovigen
eene boete zijn zal". Het was een ware ont
dekking voor Luther geweest, toen hij had be
merkt, dat voor het gebruikelijke woord voor
boete, poenetentia, in den Griekschen grond
tekst des N. T., metanoia staat, d.i. verande
ring, omkeering des gemoeds. Dat deed hem
een licht opgaan over wat God in Zijn Woord
onder boete verstaat: niet in uiterlijke werken,
maar in wezenlijke vernieuwing des gemoeds,
die zich over het geheele leven uitstrekt,
bestaat de rechte, Gode welbehaaglijke boete.
En als bazuingeschal klinkt ons dat tegen uit de
lste stelling.
Van de andere stellingen noemen wij nog:
„de paus kan geen schuld vergeven dan alleen
in zoover hij verklaart en bevestigt wal reeds
door God is kwijtgescholden (6). „Ieder chris
ten, die waarlijk berouw gevoelt over zijn
zonden, heeft volkomen kwijtschelding van
schulden en straf, ook zonder aflaatbrieven",
(36). „Wartaal is het te prediken, dat zoodra
de groschen in de kist klinkt, de ziel uit het
vagevuur springt". (27). „Zij zuilen met hun
meesters ter helle varen, die meenen door af
laatbrieven van hun zaligheid zeker te zijn".
(32).
Niettemin toont Luther in zijne stellingen zich
nog in menig opzicht een getrouw zoon der
Roomsche Kerk. Hij spreekt nog van het vage
vuur, hij vereert nog den paus als Christus'
stedehouder op aarde. Zoo heet het in de 91ste
stelling: „indien de aflaat in den geest en naar
de meening des pausen werd uitgedeeld, zou
alle tegenspraak spoedig zijn op te lossen, ja,
zij zou heelemaal niet bestaan". Als wij dat
lezen, is het niet te verwonderen, dat paus Leo
X bij het lezen van de stellingen uitriep: „die
broeder Martinus heeft een helder hoofd en
voor 't overige zijn het maar ellendige monnik-
twisten". Hij zag blijkbaar'in broeder Martinus
nog een trouw zoon der Kerk en niet anders
was Luther zich van zichzelven bewust.
Heeft God de eenvoudige daad van den
Augustijner monnik op 31 October 1517 gesteld
tot het uitgangspunt van de reformatie zijner
Kerklj dan zien wij juist daarin, dat die refor
matie dan ook niet menschenwerk, maar Gods
werk is- Het is nu eenmaal 's Heeren gewoonte
Zijne grootste daden te doen voortkomen uit de
kleinste beginselen. In een biezenkistje, ten prooi
aan wind en golfgebruis, ligt Israels toekom
stige redder en profeet. Welk een nietig begin
van een zoo machtig werk Gods als door
Mozes is verricht. In een stal, in een kribbe
wordt de Heiland geboren, die een wereld zal
redden. Hoe nederig een aanvang van een zoo
ontzaglijke daad.
dienst. Stel uw hart open voor den Geest
van Hem die zegt: „Mijn liefde en ijver
brandt". Dient Hem met alle macht.
Welzalig, die bij dagen en bij
nachten
Gods wil bepeinst en Hem als
't hoogste goed.
Van harte zoekt, met ingespannen
krachten.
DOMME KINDEREN
Wij lezen in het tijdschrift „Onze Kinderen"
over domme kinderen o.a.:
Domheid is een kwaal, die we niet gauw bij
onze kinderen aanwezig achten. Als ze al eens
wat achterlijk zijn, met het een of ander niet al
te goed mee kunnen komen, dan hebben we in
den regel wel een of andere verontschuldiging
bij de hand.
Neen. dom noemen we onze kinderen niet
gauw en natuurlijk niet graag. Toch vragen de
kinderen, die niet al te vlot zijn, onze bijzondere
aandacht De vlugge geesten redden zich wel,
die vinden hun weg door het leven, maar de
minder-begaafden, de dommen, moeten we wel
een handje helpen.
Indertijd heeft Prof. R. Casimir geschreven
over schijnbare domheid en over werkelijke
domheid. Het is wel noodig, dat we die onder
scheiding bij onze domme kinderen vasthouden.
Wij loopen namelijk nog altijd gevaar, voor
domheid aan te zien, wat niet werkelijK dom is.
Daarom eerst iets over schijnbare domheid.
Soms zijn heel normale kinderen erg oom in 't
beantwoorden van een vraag, in het uitvoeren
van een werk, dat we hun opgedragen hebben,
't Is net, of ze ons niet begrijpen en we zijn al
klaar met onze veroordeeling: „Och domme
jongen, begrijp je 't weer niet?" En dat wai
vaak toch geen domheid. Neen, v^e.eer eer
bewijs van het vermogen, dat ze zich zeer goed
op 'n bepaald onderwerp kunnen concentreeren
en daarbij ten volle hun g^daenten bunnen bï
houden. De terugkeer tot de werkeiikheid Ls
voor hen heel wat moeilijk'r can voor ac op
pervlakkige vlindern-j\jurtjes die van net eene
onderwerp op het andere kunnen zweven. Ze
maken een veel vlugger indruk, maar zijn vaak
intellectueel minder begaafd. De ouders en
vooral de onderwijzers moeten vooral de lang
zame, bedachtzame kinderen niet voor dom
houden, nog veel minder voor dom uitmaken,
maar ze bemoedigen, tijd geven, wat naar voren
halc i.
't Kan ook gebeuren, dat onze kinderen maar
in bepaald soort dingen belangstellen. Daar
hebt ge b.v. de liefhebbers van muziek, van
zang, van planten en dieren. Om de rest be
kommeren ze zich niet veel. „Ba, die sommen."
Ze komen dan ook wel eens in verschillende
vakken achter. Maa- daarom zijn ze nog niet
dom. Wanneer ze maar de gelegenheid krijgen,
zich in de richting van hun aanleg te ontwikke
len, dan kunnen ze het in een bepaald vak wel
ver brengen. En dan blijken ze allerminst dom.
Maar het zijn geesten, die zich niet voor alles
en nog wat kunnen interesseeren.
Misschien hooren we ook wel eens een on
derwijzer klagen over een domme klas. Nog al
vaak komt die klacht wanneer een onderwijzer
een nieuwe klas krijgt. Ze weten minder dan
zijn vorige kinderen, hij kan er niet zoo mee
opschieten. Hij weet niet goed wat ze wel en
wat ze niet weten en wijt dat dan aan de kin
deren. Dit ia meestal een dom verwijt van dom
heid. In het leven gaat het ook wel eens zoo.
De zaken, die ons goed bekend zijn hebben niet
altijd dezelfde belangstelling van anderen ge
noten. Die kunnen er da niet altijd over rede
neeren. Laten we daarmee voorzichtig zijn.
Onze lichtvaardige verwijten in dezen schokken
in hooge mate het vertrouwen van onze kin
deren in ons."
VROUWENARBEID
In „Patrimonium" lezen wij over vrouwenarbeid
het volgende:
Enkele weken geleden is de voorloopige uit
komst van de beroepstelling van 31 December
1930 gepubliceerd. De mogelijkheid van verge
lijking met de cijfers van de telling van 1920
was tevens aanwezig.
1920 193c
werkende mannen
werkende vrouw
2.090.576 2.41*039
631.831 767.524
Sedert 1920 is het aantal werkende mannen
toegenomen met 15,7 pCt.
Sedert 1920 is het aantal werkende vrouwen
toegenomen met 21.5 pCt.
In sommige bedrijven is de stijging van wer
kende vrouwen heel sterk: Boeksteendrukke-
rijen, fotografische ateliers geeft een vermeerde
ring van 42,1 pCt. De metaalnijverheid, scheeps-
en rijtuigbouw doet ons een vermeerdering zien
van 57.4 pCt.
Er zijn maar weinig vakken die vermindering
van vrouwenarbeid, in vergelijking met 1920,
aanwijzen. De drie industrieën die de meeste
vrouwelijke arbeidskrachten in dienst hebben,
n.l. kleeding en reiniging, textielnijverheid, en
voedings- en genotmiddelen, hebben te zamen
ruim 130.000 personen. In de landbouwbedrij
ven werken ook meer dan 109.000 vrouwen,
terwijl in de handel 104.000 vrouwen arbeiden
en 234.000 vrouwen, huiselijke diensten ver
richten.
Uit deze voorloopige opgave blijkt toch wel,
dat heel wat arbeid, welke nu door vrouwen
wordt gedaan, evengoed door mannen kan wor
den verricht. Veel arbeid heeft niets specifiek
vrouwelijks.
Ondanks het feit dat 234.000 vrouwen huise
lijke diensten verrichten, is er nog een tekort
aan behoorlijk geschoold, huishoudelijk perso
neel.
Nog duizenden diensboden, uit andere landen
zijn hier aanwezig.
De nu bekend gemaakte cijfers, geven toch
wel aanleiding om het vraagstuk van den vrou
wenarbeid, opnieuw onder de oogen te zien'.
Het zijn nu niet de principieele vragen die
ons ten opzichte van deze moeten bezig houden,
al zijn we natuurlijk als regel, tegen den arbeid
der gehuwde vrouw.
Maar de maatschappelijke omstandigheden
hebben zich thans zoo gewijzigd, dat met allen
ernst gezocht moet worden naar wegen en mid
delen om de gehuwde mannen in de allereerste
plaats weer aan het werk te krijgen. Daarvoor
zal het wellicht noodig zijn, dat het getal vrou
wen dat buiten de huiselijke diensten, in loon
arbeid werkt, minder, veel minder wordt.
Men zal ons tegenwerpen dat een vrouw
minder verdient. h
Dit argument heeft natuurlijk waarde, maar
het is niet afdoend om daarom de zaken maar
zoo te laten als ze zijn.
Eiken dag zeggen we tegen elkander, dat ons
levenspeil te hoog is, dat dit moet zakken, want
dat anders ons land een „duurte-eiland" blijft.
Welnu, beter arbeid te hebben op een zeer
bescheiden levenspeil, dat geen arbeid te
hebben.
Er worden soms loonen betaald, die zeef
droevig zijn. Dat werk te weigeren, kan soms
christelijk zijn.
Maar als het even gapt, dan met kracht het
werk aangevat.
Het vraagstuk van den vrouwenarbeid moet
weer opnieuw onder de oogen worden gezien.
BIJ EEN STERFBED
Nu luik de oogen, lieve,
Het leven is voorbij
Dat lange bange leven,
Voor eeuwig is 't voorbij.
Gij hebt wel veel geleden,
Gij zijt zoo teer en fijn;
De menschen kunnen ruw en grof
En zoo hardvochtig zijn.
Want menschenmonden blusschen
De vlaswiek, die nog rookt;
En menschenving'ren breken
Het riet, dat is gekrookt.
Maar niet aldus de Heiland,
Die 't teere en zwakke mint;
En in wat hulpbehoevend is,
Zijn welbehagen vindt.
Gij zijt een lam onnoozel,
D'at stom en weerloos is;
En vele zijn de wolven
In deze wildernis.
Maar nu de goede Herder
Door 't dal des doods u leidt,
Draagt Hij u in Zijn armen
Naar eeuw'ge veiligheid.
Nu luik de oogen, lieve,
Het leven is voorbij
Dat lange, bange leven
Nu is het al voorbij.
H. S. S. KUYPER.
In een echt Oud-Hollandsch
stadje: de Vlaardinqsche
Visrhbank met op den
achtergrond de Groote Kerk
VOOR DE VROUW
De jeugd moet het nogal eens ontgelden.
Daarover worden heel wat wijze hoofden ge
schud en zuchten geslaakt: „Die jeugd van tegen
woordig toch."
Jammer maar, dat zuchten en hoofdschudden
zoo weinig helpt.
Maar laten we eerst eens zeggen, dat we met
„die jeugd" niet bedoelen de levenslustige bevol
king onzer lagere scholen, al ziet men daarover
ook veel hoofdschudden en hoort men veel zuch
ten vanwege veel en velerlei kwaad, neen daar
over zullen we het nu niet hebben, want, daar
voor hebben de hoofdschuddenden en zuchtenden
zelf nog wel eens de verontschuldiging, ach, ze
zijn eigenlijk nog zoo jong, bij de hand.
We bedoelen dan nu met jeugd, wat boven die
lagere scholierenleeftijd net uitkomt, tot zoo'n jaar
of achttien toe.
Daarvan is veel te vertellen, kwaad te vertellen
dan. Eerst is „die jeugd" veel te eigengereid, ze
weten zelf alles wel, hebben geen eerbied voor
het gezag, zijn genotzuchtig enz. Nu er is een
behoorlijk lijstje te maken.
Denk nu door dit begin niet, dat ik het in
alles voor de beschuldigden opneem. Neen ik
weet het, er zijn gerechtvaardigde klachten. Al
leen raad ik mezelf al dikwijls voorzichtigheid aan,
want al staat de jeugd aan dit of dat schuldig,
dan wil dat nog lang niet zeggen, dat op eiken
grooteren jongen of elk aankomend meisje het
schema past van al die fouten.
Een deel van de klachten hoeven we niet zoo
ernstig te nemen. Dat de jonge menschen anders
zijn en anders doen dan het voorgaand geslacht,
dat op-zich-zelf hoeft toch geen kwaad te wezen!
Elk volgend geslacht hoeft toch geen copie te zijn
van het vorige. Dat onze meisjes zich eens wat
anders kleeden dan vroeger hoeft nog geen kwaad
te zijn. Ze kunnen „dit anders" tot zonde maken,
dat zien we helaas dikwijls genoeg, maar het hoeft
toch niet. Dat ze ook eens een oogenblikje tijd
voor zichzelf willen en nog veel dingen meer, die
vroeger niet gebeurden, dat is altijd nog geen
kwaad. Maar oudere menschen zien vaak de
minste afwijking van de veelbetreden paadjes voor
kwaad aan, en behandelen de jeugd ook naar
die gedachte.
Tot groote schade, want dan raakt men ze kwiit
tZhf J* Van ?e oud.eren af' m*t de verbeten
tvt ma^ 0 niks".
a)s we klagen, wel dan moeten het
rechtvaardige klachten zijn.
Helaas zijn die er over de jeugd.
Maar als we midden in den zomer een boom
zien met vergeelde gladeren en we willen de oor
zaak zoeken, dan graven we bij den wortel, die
voedt den boom. Daar komt het kwaad vaak
vandaan.
Zoo moeten we ook bedenken dat die jeugd, de
kinderen zijn van het vorige geslacht. Heeft dat
in alle opzichten zijn plicht gedaan tegenover de
kinderen? Vooral met betrekking tot het ouder
lijk gezag?
Er is een tijd geweest, waarvan Jo van Ainmer-K.
een beeld gaf in haar „Opstandigen dat
de kinderen bijna niet spreken durfden als vader
thuis was, maar later kon men het tegendeel be
leven, dat de vader niet meer aan het woord kan
komen, als de kinderen wilden spreken.
Geen van beide die uitersten is goed maar
de laatste zeker wel allerminst. En dat kwam niet
door de kinderen, maar doordat vader en moeder
beide het gezag zich lieten ontnemen.
Op die manier heeft men zich aan de kinderen
bezondigd.
En waar men nu die fouten ziet zal men mild
gaan staan tegenover de jongeren. Dat wil aller
minst zeggen, dat men 't verkeerde goed zal praten.
Verre van dat. Kwaad blijft kwaad.
Maar men zal inplaats van hoofdschudden en
zuchten ook willen gaan helpen.
En men helpt het allermeest als men wil gaan
b e g r ij p e n.
Daardoor zijn alle vermaan en misschien ook
tucht niet achterwege blijven. Maar de vermaan
woorden zullen wellicht juister gekozen worden en
de straf beter toegepast.
Begrijpen en meeleven hoeft geen zwakheid in
te houden.
We hebben zoowel eens het idee, dat de kinde
ren zoo tot een jaar of twaalf kind blijven, in
dien tijd beheerschen kinderproblemen hun jonge
leventje, dan gaat hun belangstelling zich wat
wijzigen, maar als ze zoo'n jaar of zestien zijn,
dan willen we ze oud en wijs genoeg voor 't leven
hebben. Dat is toch zoo jammer, want juist in
dien tijd hebben ze goed leiding noodig. Juist
dan lokt de schitterschijn van de wereld op t aller
meest. Hun jonge oogen zien nog niet door het
dunne laagje van uitwendig plezier heen, om te
weten wat daarachter zich verbergt.
Om te zeggen, het is zonde wat je wil, is noo
dig, maar als men het daarbij laat, dan heeft men
het zich ook wel gemakkelijk gemaakt. Op den
leeftijd van veertien tot een jaar of achttien moe
ten we ook met hen praten. Dit praten moet geen
marchandeeren worden, of het gevraagde, eens
een avondje hier of daar heen. kan worden toege
staan. Neen dat niet, de weigering, die door vader
of moeder uitgesproken is, staat daar, en vast
ook. Maar daarom kunnei. we toch wel eens gaan
praten, waarom we het niet goed, zondig achten,
en dat we het wel kunnen begrijpen dat het onze
jongen of meisje zoo aantrekt.
Als kinderen klein zijn, dan is moeders gebod
of verbod al genoeg, maar die groote jongens en
meisjes daar mogen en moeten we eens mee praten.
Vanzelf komt er dan in die stille vertrouwde
oogenblikken wel eens wat meer los, en dan zien
we wel eens dat achter veel jong bravour zich ook
wel eens de ernst wil verbergen.
Dan gaan we meer begrijpen, en dan kunnen
we meer helpen en zullen we tegen anderen min
der klagen.
VOOR DE JEUGD
M'N BESTE NICHTJES EN NEEFJES
Als jullie zien hoeveel briefjes ik te beantwoor
den heb gehad, kunnen jullie wel begrijpen, dat
er geen lang praatje voor allemaal kan overschie
ten, want anders zou ik veel te groote hap van
ons hoekje aan jullie geven. En dat mag niet hoor.
Eigenlijk geloof ik, datjullie al een te groot
stuk hebben.
De prijs is gewonnen door: Sara Buth te Den
Haag.
Allemaal heel veel groeten van Jullie
TANTE TRUUS.
Piet H. te Ouddorp. Jullie doen gezellige spelle
tjes met elkaar. Wat zal dat een gedraaf geven als
je nog een flink eind van school ben. Jij zult
s avonds thuis niet veel tijd meer hebben voor het
donker, want je woont een aardig eind van school,
zelfs om te fietsen. Groeien de konijnen goed? Doe
Vader en Moeder de groeten terug.
Trijntje M. te Fijnaard. O, o, wat is dat een tijd
geleden, dat ik wat van jou hoorde, maar zoo gaat
het bij velen, in den zomer is het briefschrijven
vaak een kwade post. Nog gefeliciteerd met je
verjaardag. Ik vermoed, dat ik voorloopig die
richting niet uitkom, maar als Ik kom, zal ik doen
wat ik beloofd heb. Wat raakt je schooltijd nu
gauw aan t eind. Moe en de zusjes de groeten
terug.
Liesje G. te Sommelsdijk. Het lijkt mij ook wel
prettiger als de school wat vroeger aangaat, dan
valt het fijn 's avonds met den tijd mee. Maar van
buiten spelen komt toch niet veel meer,hè? Dat
is gedaan voor van 't jaar. Waar blijft Hendrik?
Geen tijd om te schrijven.
Jozientje S. te Ouddorp. Nee maar als het Don
derdagavond was, had je me nog best kunnen
schrijven. Wat heb jij flink gebreid. Ik vind kou-
senbreien ook een heel werk, maar als 't af is,
is 't ook fijn, want zulke kousen zijn leicker warm
ensterk. Met een wedstrijd wacht ik nog een
paar weken. Dank voor je nieuwe raadsels.
Marie K. te Sommelsdijk. O, wat heb ik een
pret gehad om die mantel die zoek en niet zoek
was. 'k Had Littie's gezicht wel eens willen zien,
toen Moe zei: „Kijk eens naar je mouw". Vertel
haar maar niet hoor, dat ik er ook om gelachen
heb, anders kijkt ze naar mij ook boos.
Nelly K. te Sommelsdijk. Zus trof het met zoo'n
leuk cadeau, 'k Heb zooiets nog nooit gezien. Ze
kan er zeker wel leuk mee spelen. Als een boek
zoo heel erg mooi is, heb je 't soms lang niet ge
makkelijk. Je zou het in eens uit willen lezen,
en de klok tikt maar: naar bed, naar bed. Zijn
de kastranden al af?
Arie W. te Stad aan 't Haringvliet. Wat een
grappige streek heeft zusje laatst uitgehaald, 'k
Had het span samen wel eens in de wieg willen
zien zitten. Hoe krijgt ze 't gedaan? Ja eerst was
het een vreemd gezicht toen we „De Maas" in
zoo'n nieuw pakje zagen. Je ingezonden raadsel
is niet volledig. Je hebt misschien een regel ver
geten. Zoo kan ik het niet plaatsen.
Jaap W. te Stad aan 't Haringvliet. Wat een
fijn werk ben jij aan 't doen. Hoe lang eind heb
je al? En welke kleuren heb je? Je brief is al
kranig. Nu je zoo goed al kunt briefschrijven,
laat je me zeker niet zoo lang meer wachten. Kom
je met die auto naar mij toe. Dag hoor!
Bram W. te Stad aan 't Haringvliet. Ik heb wel
eens een keer een schaakprobleem in een van
m'n kranten, maardan zijn het juist die bla
den waaruit ik geen stukje mag knippen. Hoe is
't met de repetitie gegaan? Dat boek het> ik niet
gelezen. Is 't mooi? Ik had maar een fout ge
maakt, maar dat is net één te veel hé? Thuis al
lemaal de groeten van me.
Pietje K. te Stellendam. Nou ik vind het leuk
dat 't klaverblad weer compleet is. Die kleine
broer is dan wel flink gegroeid. Wat *al hij nu
een ondeugende grapjes gaan uithalen. Is je brei
werk thuis al af? Je handwerk in school schiet al
aardig op.
Jan W. te Stad aan 't Haringvliet. Gefeliciteerd
met je verjaardag. Ja nu komt er wel een pretti
ge tijd aan. Vertel me maar gauw alles van je
verjaardag. Dat zal een kordaat gezicht zijn als
jullie met z'n vijven met die stevige laarzen aan
't stappen gaan. Vooral zusje!
Liesje de L. te Stellendam. Daar doe je goed
aan, dat je weer in ons hoekje komt We hebben je
lang gemist hoor. Geen wonder, dat je stoppen
niet moeilijk vindt, als je het thuis al deed, voor
je 't op school leerde. Brei je graag?
Nellie W. te Stad aan 't Haringvliet. Als Je den
prijs nog niet ontvangen hebt, kan Bram dien
misschien wel even voor je halen. Dan is 't in
eens in orde. Pas nu maar dubbel op met 't naar
buiten gaan, vooral nu je pas ziek geweest ben.
Dat boek heb ik nog niet gelezen. Door je teeke-
ningen kan ik precies zien wat de heele familie
deed. Hoe gaat 't met orgelspelen?
Ida J. te Stellendam. Gefeliciteerd met je ver
jaardag. Wil jij je Pa en Moe ook van mij feli-
citeeren. Nu heb je me den volgenden keer zeker
wel een langen brief te schrijven met al het ver-
jaardagnieuws. Van die raads ls kan ik nu niets
meer nazien, want als ik ze in de krant gezet heb,
doe ik meteen de brief waarin ze stonden, weg.
e
Watsc K. te IJmuiden. Nee dikwijls kom ik
niet bij je in de buurt, maar dat ik die éénen keer,
dat ik er was heel lang op die pont moest wach
ten, is ook waar, hoor. 'k Was er met de auto en
't was midden in den zomer. Toen we er aan
kwamen stond er al een heele rij te wachten en
moesten wij achteraan en heel netjes de beurt
afwachten. Nu is 't geen wonder hè, als ik aan
die pont denk, dat ik nog een klein beetje een
boos gezicht trek. Als het stormt vind ik het b ij
de zee prachtig, maar er opniet graag.' Mees
ters verjaardag fijn gevierd?
Bram P. te Numansdorp. Die broer van jou
toch! Hoe is 't met z'n knie. Zijn je vriendjes al
geweest? Waar blijft Riek? Zoo druk dat er geen
tijd is voor een brief? Hoe staat het met je spoor
wegen? Nu weer de tijd om ze voor den dag te
halen. Dan kun je weer verre reizen maken, en
wie verre reizen maakt kan veel verhalen en dus
ook lange brieven schrijven.
Jans P. te Ouddorp. Dat gebeurt wel eens meer,,
dat een nichtje of neefje één der raadsels niet
weet. We denken dan maar een volgende maal
beter. Het raadseloplossen leer je op den duur
zoo a3n, dat je ze in een wip hebt alsik ze
tenminste niet al te moeilijk maak, dat gebeurt
ook wel eens.
Sara B. te Den Haag. Ik durf heusch niet altijd
den drukker de schuld te geven hoor, want als je
zooveel brieven te beantwoorden hebt dan gebeurt
het ook wel eens datnu ja het schrijven wat
minder duidelijk wordt. Ben je nu nog wei eens
in 't Bosch geweest, dat is in dezen tijd zóó mooi*
Dat is nu wel een wandeling waard.
Jannie van D. te Beverwijk O, wat heb je een
goeden verjaardag gehad. Die woordenboeken is
een prachtcadeau, daar zal je gemak van hebben.
Een patroon van zoo'n paardespan heeft een
poosje geleden in ons hoekje gestaan. Als ik die
krant nog niet uitgeleend heb, stuur ik je die maar
toe, anders zet ik volgende maal wel weer een
patroontje in ons hoekje.
Cornelia A. R. te Nieuwe Tonge. Als jij flink
aan t helpen bent gegaan, zal Moe nog blij ge
weest zijn met den regen Je helpt zeker wel graag
mee. Het fietsen zal voorloopig wel gedaan zijn*
Dat vind je zeker wel jammer.
De oplossingen zijn:
I Vloerkleed, Tafelkleed
II Pa^rs, rood, grijs, blauw, geel
III Hans, Jans, gans, Frans, lans.
Nieuwe raadsels:
I Ingezonden door Jozientje S. te Ouddorp
Als men van een plaatsnaam in Frankrijk twee
letters omwisselt, krijgt men een graansoort.
II Ingezonden door Jozientje S. te Ouddorp
Naar welke bank brengt men geen geld?
Zet letters in de plaats van kruisjes eri
stippen.
Op de eerste rij een medeklinker
Op de tweede rij de naam van een viervoetig
dier.
Op de derde rij iets wat we dagelijks lezen
Op de vierde rij de naam van een plaats in Noord-
Holland
Op de vijfde rij de naam van een gebouw waaij
men graan maalt.
Op de zesde rij een groot water
Op de zevende rij een medeklinker
XXX
X
X
X
X
X
X
X
XXX
De rij kruisjes van boven naar beneden gelezen!
moeten dezelfde plaatsnaam geven als op de
vierde rij.
De oplossingen kunnen met vermelding vari
naam, voornaam, leeftijd en adres tot Vrijdag IQ
November worden gezonden aan
TANTE TRUUS
Bureau „Maas- en Scheldebode"
SOMMELSDIJK!