ti ESTESUELD. r II 36. Ml. URniTURED L UIT HET WOORD J hou werl) erdam stalling peren HEID PREDIKBEURTEN No. 60 11005 en 11946 get met Uw hue. meest de hardnek* lijke kleur terug in erven. rgroei, zelfs bij be» leid. Geneest palade in het haar. mtvangst van post* haald f 1,50. ïg is kantoor en erplaatst naar it van de ADEI.MAKERIJ ER zwart en bruin aen. Zweepen. BOGAART, Rotterdam keer 5 cent. eparatie>inrichting. OPLAND 10, en Gr. Markt. RD AM >k ouderdoms* piking. loopen» amen. suizen, ■bet hoofd, enz. brochure No 1 Jrezing. (berg Amsterdam l VOOR DEN ZONDAG OP ZONDAG 15 OCT. 1933 ned. herv. kerk. Sommelsdijk, van. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur candidaat C. van den Boogert. Middelharnis, v.m. 9,30 en s av. 6 uur de heer Dijkman van Rijssen. n Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Ds. Polhuijs, - Den Bommel, v.m. geen dienst, n.m. 2 uur heer Dijkman van Rijssen en s av. 6 uur Ds. Vierkerk van Oude Tonge. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. Kleijne. Langstraat, vmi. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. 9,30 Ds. Verkerk en s av. 6 uur leesdienst. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en s av. de neer Vetter van Langstraat, coll. voor de Evan gelisatie aldaar. Dirksland, v.m. 9,30 Ds. v. d. Wal en s av. 6 uur de heer Baart. Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. iMlelissant, v.m. en is av. Ds. Bouw (extra coll.) Stellendam, v.m. Ds. van Asch van Sommelsdijk (Doop) en 's av. de heer Bouman. Goedereede, n.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland. Ouddorp, v.m. Ds. Kleijne van Ooltgensplaat en n.m. leesdienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9,30 en s av. 6 uur Ds. Zeilstra. t Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. Ds. Schaafsma en n.m. lees dienst: Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. Schaafpma van Den Bommel. Melissant, van. Ds. v. d. Velden van Kralingen en 's av. leesdienst. Stellendam, van. en 's av. Ds. Sap, em.-pred. te Nunspeet. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Vel den van Kralingen. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Laman. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9,30 en s av. 6 u. leesdienst. Zaterdagavond 7 uur de heer van den Berg van Rotterdam. Dirksland, van. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. de BloLs. Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en s av. 6 u. (coll.) de heer van den Berg van Rotterdam. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Oude Tonge, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. STICHTELIJKE 0VERDENKIN8 uim H miimmS OP EEN AFSTAND. „Eu den verhevene kent Hij van van verre." Ps. 138 6b. De vijand Gods wordt hier de ver- f hevene genoemd. Die God tegenstaan, zijn menschen, die naar hun eigen ver dorven natuur levende, het hart hoog hebben zitten, en 't hoofd hoog dragen, in hun blinden eigendunk zich tegen God verheffende, en die voor Hem niet willen buigen, vervuld als zij zijn van zelfaanbidding. De hoogheid Gods kennen zij niet, anders zouden zij het niet wagen, zich zoo te verheffen; kwamen ze ook maar even met de verhevenheid Gods in aan raking, kregen ze met Gods majesteit maar één oogenblik te doen, hun zelf voldaanheid, hun eigenwaan zou een geduchten stoot ontvangen. Maar nu zijn zij zélf de „verhevenen", in hun trotsche onbuigzaamheid, in de hand- laving van hun eigen ik, tegenover hun Vlaker. In de houding, die de hooge God te- lenover hen aanneemt, komt nu Gods ■erhevenheid uit. „Den verhevene kent lij van verre." Dat wil vooreerst zeggen, dat God zeer de meerdere is van zulke ver evenen, dat Hij in Zijn alwetendheid liet eens dicht tot zulke ingebeelden lehoeft te naderen, om hen reeds te loorzien. Van den grooten afstand, die u is tusschen God en Zijn haters (niet imdat zij zoo verheven zijn, maar om- at God zoo hoog boven hen is, en zulk en afstand tusschen Zich en hen laat) iet God hen, door alles heen. In Zijn ilwetendheid laat Hij zich niet mislei- len door den snoevenden toon en pra- ende verschijning en trotsche houding 'an zulke verhevenen. Gij weet het ook wel,'hoe dat impo- leert, die zelfverzekerdheid, die voor- ïame rust, die kalme fierheid, dat be- 'elende, trotsche, woord, die hooghar- ige houding, dat welverzorgde uiter- ijk van sommige wereldlingen. De tenschen zien hen wel voor grooten an, en laten zich door hun air van meerderheid wat wijsmaken. Maar God doorziet hen gemakkelijk. Hij behoeft nog niet eens zich de moeite te geven, om dicht bij te komen, teneinde door dat schoonschijnende uiterlijk heen te drin gen met Zijn oogen, en te zien, Hoe hol en verdorven, hoe nietswaardig die trotsche mensch eigenlijk is. Om te ont dekken, hoe die „veredelde mensch" zich rijk en verrijkt voordoende, in wer kelijkheid ellendig is en jammerlijk en arm en blind en naakt, heeft God niet eens noodig, te naderen. Hij kan zich gerust op een afstand houden. En daar in is Hij de Verhevene, dat Hij met een enkele blik, van een afstand, de schijn- vertooning van Zijn vijand doorziet. Aanbidt dien God, voor Wien er geen grootenen ontzagwekkenden zijn, ook onder de geweldigen der aarde Dien God, die trots alle vertoon van grootheid, de opgeblazenheid wel door schouwt en de nietswaardigheid van Zijn tegenstander. Hij doet er geen moeite voor. Hij heeft niet noodig, een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Hij kent ze van verre Geen maskerade zal hun baten! Huiveringwekkende gedachte voor den Goddelooze, die zich altijd groot hield en zijn rel volmaakt gespeeld heeft voor de menschen tot het sterven toe. Doorzien van God Van verre reeds doorzien Gelend in al zijn nietswaar digheid, in al zijn boosheid en vloek waardigheid Dat „van mlerre" wijst op den af stand, welke bjij, die waarlijk verheven is, tusschen Zichzelf en zulke „ver hevenen" bewaart. Hij kent ze van ver re. Die trotschen, die zoo uit de hoogte anderen kunnen behandelen, worden op hun beurt, ook door God weer uit de hoogte behandeld. De Heere houdt ze op een afstand. Zij zijn Hem niet waard dat Hij ze met Zijn omgang vereert. Zij mogen niet genieten van dat ver- eerende, dat boven alles begeerlijke, van den inniger omgang met God, waarvan de nederige geniet, dien. de Heere „aanzien" vil, het Goddelijk ge laat vlak bij hem, naar hem toegekeerd. Hoe arm is de verhevene, die deze gunst ontbeert, die :ulk een intieme ken nis van God, den Allerhoogste, niet zijn mag, die door Hem maar van vérre gekend wordtOndanks allen schijn van rijkdom, hoe misdeeld is hij in werkelijkheid Met alle trots, met alle praal, met alle pronk, waarmee hij zich zelf siert, is hij blijkbaar de aandacht niet waard. „Niet de moeite waard,,om van nabij bezien te worden" is zijn vonnis. Bij hem is niet dat „edele", dat zeldzame, dat Gods hart bekoorende. dat de kin deren Gods blijkbaar wél hebben, zoo dat de hooge God hen aanziet. O, die Gods voornaamheid verradende ge ringschatting in dat „kennen van ver re" Dat vernietigende: op een afstand blijven van die menschen, die zichzelf nog wel zoo voornaam en verheven vinden. Er ligt ook een dreiging ia dat „ken nen van verre". Er rommelt iets van het onweder van Gods toornen gericht in die woorden. God kan die trotschen, ijdelen, zichzelf verheffenden, die groo ten en voornamen in eigen schatting, niet voor zijn oogen dulden. Zoo ze in hun vermetelheid Zijn troon le na ko men, zoo slingert hij ze in oe diepte terug, waaruit ze opdoken, en stelt een grooten afstand tusschen zichzelf en hen, met machtig, gewelddadig, neer beuken van hun tergenden hoogmoed. Dat ondervond de Farao van Egypte, en Rabsake en Nebucadnezar. Boven de geschiedenis van elk hunn.er zou kunnen staan: „den verhevene kent Hij van verre." Vernedert u voor Hem, want den goddelooze, die zich tegen Hem blijft verzetten, zal Hij eens op zulk een af stand doen, zóó ver weg doen, in de hel, dat geen vernieuwd naderen meer mogelijk zal zijn. Zoo groot en diep zal dan de kloof worden Daar, in de hel, zal het vreeslijkste Gods „kennen van verre" zijn. En Gods verhevenheid zal in de verlating van die „verhevenen", het meest ontzagwekkend uitkomen. 9 BI WAAROVER WE LAZEN GEDROOMD WANDELEN. In „De Wandelaar" schrijft F. A. Brunklaus hierover o.a. het volgende Alleen voor raisanthropen moet het wan- delen-op-je-eentje meer aantrekkelijkheid heb ben dan gezamenlijk wandelen. Menschen met een normale behoefte aan gezelligheid daarentegen zullen aangenaam gezelschap op de wandeling steeds op hoogen prijs stellen. Zoo'n gezellige wandelmakker moet in zijn tijd Everhardus Johannes Potgieter voor z'n vrienden en kennissen geweest zijn. Hoe we dit weten? Wel, we mochten vaak zelf met den dich terlijken, geleerden, maar tevens oolijken 19de eeuwschen makelaar uit wandelen gaan; zij 't ookin den geest, te weten door 't lezen van zijn werken. En gedurende dit „gedroomd wandelen met Everhardus Johannes Potgieter, den gees telijken vader van „Jan, Jannetje en hun Jong ste kind", u kent hem allen van uit uw schooljaren, leerden we hem kennen nis iemand, die, al wandelend, z'n oogen goed gebruikte en tezelfder tijd toch zijn gezel schap uitstekend wist te onderhouden met het verhalen van allerlei wetenswaardigs en be langwekkends met betrekking tot wat er in de omgeving valt te zien. Potgieter leefde in een tijd ,toen hel loopen als „middel van zelfvervoer", u begrijpe me goed nog van beteekenis was, en pien niet voor eiken afstand, grooter dan 100 M„ de auto voor kon laten komen of de fiets pakken. Hij heeft dan ook rijkelijk veel gewandeld, temeer daar zijn vak hij was immers han delsman - veel reizen met zich bracht. Maar buitendien heeft Potgieter ook on verplicht, dus voor zijn plezier, veel tochtjes te voet gemaakt. En dit is toch eigenlijk 't echte wandelen: loopen om 't genoegen van 't loopen. Ook voor den wandelaar geldt een soort „l'art pour l'art". Potgieter kende veel-wandel end dichter als hij was 't Hollandsche landschapschoon even goed als de beste landschapschilder het kende. En hij heeft, wat hem trof op z'n uit stapjes, wat hem inviel onderweg herinne ringen aan vroeger, roemrijker tijden, overeen komsten en verschillen tusschen mooie plekjes onderling hij heeft dat allemaal niet voor zich gehouden. Hij stelde zich zelfs niet te vreden met ze aan z'n vrienden en wandel- genooten alleen te vertellen. Hij heeft het ook door middel van z'n werken aan ons, aan 't nageslacht, medegedeeld. En dus heeft wie met Potgieter uit wandelen wil gaan, maar te lezen, wat hij over zijn wandelingen in binnen- en buitenland geschreven heeft. In 1831 ging de 22-jarige jongeman Johan nes Potgieter in opdracht van een handelshuis te Amsterdam op reis. Let wel: 't was 1831, dus ruim een eeuw geleden; en in dien tijd was een reis, al was 't er ook maar een naar Denemarken en Zweden, 't vermelden waard. - Tegenwoordig is 't wel eenigszins anders gesteld, nu ongeveer alle 22-jarige jongeman nen voor hun firma's op reis zijn, vaak naar nog wel verder afgelegen streken, dan Dene marken en Zweden. Van die handelsreis bracht Potgieter een groot getal aanteekeningen mee; aanteekenin- gen, die lang niet alle van commercieelen aard waren. Tegelijk met den zakenman Potgieter, was ook de dichter Potgieter op reis gegaan en ook deze laatste had ijverig aangeteekend, wat hem op dien tocht van belang voorkwam. De handelsman stelde uit z'n notities een rapport samen, dat z'n lastgevers ten zeerst voldeed. De dichter bouwde z'n meegebracht materiaal uit tot het twee-deelig werk „Het Noorden", dat in de betreffende kringen al evenzeer voldoening wekte. Uit dit, zijn eerste, boek kan reeds Pot- gieter's wandel-lust blijken. Al dadelijk, wan neer hij den lezer meeneemt op z'n wandeling door Kopenhagen en imgeving, weet men, wat men aan hem heeft: geen in z'n Baedeker brevierend toerist, noch een alleen maar nuchter en zakelijk handelsman. Hij is een oorspronkelijk en geestig reiziger, die een frisch oordeel heeft over wat hij op z'n Wan deling ziet; hetzij het de breede Amaliengade dier stad betreft, waarvan Southey een gun stig getuigenis schreef, dat hem „onbeschaamd overdreven" voorkwam; of wel 't slot Ghris- tiansborg, waarvan hij meende, dat het veel te schoon was, „om altijd onbewoond te blijven." Dat Potgieter toen nog een jeugdig wande laar was, wordt duidelijk uit de belangstelling, die hij heeft voor den persoon en 't levenslot van een jongedame, die hij onderweg ont moette. Nog op vele andere plaatsen van dit boek is de ras-wandelaar aan 't woord, onvermoei baar en met alzijdige interesse. Hoe genoegelijk en levensecht beschrijft hij in 't hoofdstuk over Hallands As zijn wande ling met een oudheidkundige, die hem met ellen-lange verhalen over prae-historie den weg „kort", terwijl Potgieter slechts oog en oor heeft voor de kleuren, vormen en ge luiden der naaste omgeving 'en. 't pastorale liefdestooneel, dat zich daarin afspeelt De beschrijving van z'n wandeling naar de sluizen van Trolhattan in 't tweede deel moge ieder organisator van en ieder lezingen houder over technische excursies ter aandach tige en eerbiedige lezing worden aanbevolen. OCTOBER. In het tijdschrift „Eigen Haard" lezen wij het volgende De booze October heeft de zon vermoord. Zijn baard is rood. Zijn mantel druipt van bloed dichtte Helène Swarth en suggereerde ons daarmede de voorstelling van de vele en de felle kleuren, die in October de natuur nog steeds op haar palet heeft. October is een overgangsmaand. Nog moge menige Octobermaand uitnoodigen tot een wandeling door het geel en het bruin, waar mede het landschap in deze dagen zoo over vloedig is getooid, men behoeft werkelijk geen groot natuurkenner te zijn om overal de toe bereidselen te zien voor het groote drama, dat ons buiten weer te wachten staat: het begin van de geslotenheid, waaruit de natuur eerst over een maand of vier weer schuch ter zal ontwaken. Een maand van overgang. We mogen September herfstmaand noemen, dit jaar is er weer geweest om ons te bewijzen dat diezelfde herfstmaand dikwijls meer zon en. zomersche weelde kan brengen dan menige gure Juni of verregende Augustus. Neen, October is de herfstmaand bij uitnemendheid, maand van nog véél herinnering aan het milde getij, maand ook van tallooze teekenen, die de barre vier maanden aankondigen. October, de naam zegt het, was oorspron kelijk de achtste in het jaar van tien maanden, die de Romeinsche kalender bevatte. Numa Pompilius, de man die de maanden Januari en Februari aan de rij toevoegde, degradeerde of promoveerde, al naar men wil, de achtste dus tot de tiende maand, al zijn we tot op den dag van heden conservatief genoeg ge bleven, om de tiende maand van ons jaar nog altijd op z'n latijnsch de achtste te noemen. Karei de Groote schijnt aansprakelijk te zijn voor de benaming Wijnmaand, een naam, die in Nederland toch maar weinig zin heeft. We mogen dan sinds eenige jaren een vaderland- sche druivencultuur hebben, aan wijnfabricage druivenwijn dan wordt hier niet gedaan. Karei de Groote zal dan ook wel het tafereel, dat de Rijnstreek in deze dagen oplevert, op het oog hebben, gehad, terwijl het voor de hand ligt, dat de eenige wijn, die ooit hier te lande werd vervaardigd, de z.g. bleeker, ook wel in deze weken in het vat kwam. Uit Karei de Groote's dagen dagteekent ook de naam zaaimaand, hetgeen natuurlijk slaat op het winterkoren, dat begin October den grond in gaat. Een tijdgenoot van Karei den Grooten gaf een even karakteristieken naam aan October, n.l. „Windumanoth", hetgeen „wiidmaand' beteekent en een aanduiding is, die inderdaad niet te onpas werd gegeven. Voor wien het interesseert diene, dat de man, die October aldus qualificeerde, Rabanus Maurus was, een bisschop van Mainz, die daar omstreeks 976 geboren was en zijn keizerlijken meester 42 jaar overleefde. Ofschoon in het bestek van dit artikeltje niet ter zake dienende, zij er in het voorbijgaan op gewezen, dat deze Rabanus zoowel een licht der kerk als der wetenschap zijner dagen verdient te worden genoemd, wiens geschriften zelfs in de 17e eeuw nog vlijtig herdrukt werden. Het bekende Veni Creator is o.m. van hem afkomstig. October was bij de oude Romeinen aan den oorlogsgod Mars gewijd. In die maand werd hem de „equus October", een hem toe gewijd paard, geofferd, terwijl ook andere gebruiken er op wijzen, dat men de maand met het vele rood vereenzelvigde met deze slecht befaamde godheid. De Romeinsche voorstelling van October is een jager met een haa^ aan zijn voeten, gekleed in een purperen gewaad en voerende het teeken van den schorpioen als dat van het ongunstige jaar getijde, waarin de wisseling van temperatuur en winden veel ziekten veroorzaakte. „Bamesse" is ook al een naam, die in deze gewesten aan October gegeven werd. Folklo risten zien hierin een samentrekking van Bavo- mis, waarbij we wel meer aan de jaar-mis of kermis zullen moeten denken dan aan een mis ter gedachtenis van den beschermheilige van Haarlem en Gent. En dan noemt de Roomsche kalender Octo ber ten slotte „Rozenkransmaand", waarmede we ook al weer in het verre verleden terug grijpen. zij het niet zoo ver als de dagen van Rabanus Maurus of Karei den Grooten. In hoevele overleveringen speelt de kracht van den rozenkrans geen rol Welnu, het was op den 7en October 1571, dat don Jan van Oostenrijk, keizer Karei V's basterd, en half broeder van Filips II aan het hoofd der ver- eenigde volken van Spanje en de Italiaansche rijken de Turken bij Le panto versloeg, een wapenfeit, dat den jongen avonturier met roem overlaadde. Het was ook deze overwinning (die de halve maan als symbool van Os- maansch gezag den genadeslag toebracht) die aan de kracht van den rozenkrans werd toe geschreven, dermate, dat Paus Gregorius XIII twee jaar later als bedenking aan Don Jan's overwinning het feest van den rozenkrans in stelde, dat jaarlijks op den eersten Zondag van October gevierd moest worden. Men ziet, dat in het verleden October wel eenige belangstelling genoot en wanneer straks bij onze Germaansche buren de Rijndorpen hun wijnfeesten vieren, wie zal dan zeggen, hoeveel Octöber-vereering en Octoberbespie- geling van eeuwen en eeuwen her daar nog in rudiment voortleeft? In „De Wandelaar" schrijft R- H. Herwig het volgende ALS DE HEIDE BLOEIT. „Op de groote Dren.tsche heide „Dwaalt de scheper eenzaam rond." Wel lijken ze eenzaam en verlaten, de on afzienbare, vlakke heidevelden van het Oude Landschap, dikwijls geteekend als een dorre, eenjtonige wildernis, waar op heete zomer dagen de zon verzengend brandt op den rampzaligen voetganger, die smachtend staart naar het kerktorentje heel in de verte, waar in barren wintertijd de ijzige landwind dringt door merg en been. Somber en norsch toont de heide zich in alle vier seizoenen aan den onverschillige, die zich haast haar te ontvlieden. Maar wie met liefde en geduld langs smalle karresporen haar stille rijkdommen weet te zoeken, geeft ze in alle jaargetijden, volop te genietenVoor hem vertoont ze zich in al haar majesteit. Dan geeft ze indrukken van verhevene kalmte, dan spreekt ze van vrede en weemoedigen ernst. Wijd in het rond breidt de oneindige vlakte zich uit. Aan den verren horizon, waar hemel en aarde elkaar schijnen te raken, blauw wa zig geboomte, een enkele molen, een toren spits, voor den eenzamen wandelaar als een baken op zee. Overal een indrukwekkende stilte, slechts afgewisseld door 't gegons der nijvere bijen en het eentonig lied van den krekel. Vele jaren geleden, toen nog geen harde weg het groote Ellertsveld doorsneed, maakten we op een schoonen zomeravond een fietstocht dwars over dat schijnbaar onherbergzame gebied. Dien tocht zullen we nooit vergeten Rijwielpaden kende men in dien goeden ouden tijd in Drenthe nog niet. Door de goede zor gen van de kooplui, die per fiets de afgelegen gehuchten bezochten, was één der karresporen een beetje genivelleerd. En fijn was zoo'n fietspad, voor wie er even gewend was. Wel raakte het pedaal soms den hoogen kant van het diepe karrespoor, wel reikte nu. en dan de forsche struikhei tot je knieën, maar licht en gemakkelijk vloog het karretje voort over den vasten bodem. Op dien mooien avond waren we geheel alleen op de onafzienbare vlakte. Uren in den omtrek was geen menschelijk wezen te vinden. Reeds daalde de schemeravond over het veld, verdoezejend alles wat verder af was. 't Ge zoem der insecten was hoorbaar in de vol maakte stilte. Hier waren we alleen met onze gedachten in verre wijdten. Een onschatbaar genot zóó te mogen peddelen in de vrije na tuur Soms verried het gekwaak der Drent- sche nachtegalen een enkelen veenplas, om ringd door iris, kalmoes en vlotgras. De lieflijke struikheide op de hooge gronden met haar talrijke klokjes, van hoogrood tot wit gekleurd, wisselt af met de sierlijke dop heide in de laagte, trossen van paarse kroon tjes aan blauw-groene steeltjes dragend. Voor al de laatste verschaft den heerlijken honing aan t nijvere bijenvolkje, dat zoemend van bloem tot bloempje vliegt. Blij is de „iemker" met den honing, hier vergaard. Hij brengt hem de beste prijzen op. De struikerige takjes van haar zusje voed den de groote kudden schapen, die eens hier onder de hoede van den trouwen scheper rondzwierven. Eens De invoering van de kunstmest maakte den Drentschen boer onafhankelijk van de scha- penmest, die hij vroeger broodnoodig had voor de schrale gronden van den esch. De schapen verdwijnen en met de schapen de scheper, eens een belangrijk persoon in de Drentsche samenleving. Niet alleen als weerprofeet, maar ook als veearts, ja zelfs als geneeskundige had hij grooten naam. Langzaam maar zeker spoedt zijn rijk ten einde. De honderdlallen langstaarten van vroeger zijn nu tientallen geworden. Ook zijn domein wordt kleiner. De kunst mest vergemakkelijkt het ontginnen der heide gronden. Dat kunnen We in het Oude Land schap met zijn groot percentage woeste gron den niet anders dan toejuichen Voor andere streken, b.v. Gooi en Eemland, willen we van harte hopen, dat de mooie stukjes onge rept hei, die er nog te vinden zijn, ook voor den nazaat bewaar.d mogen blijven. Wat een onoverkomelijk verlies zou het zijn, als b.v. de Leusdensche hei, waar op eiken zomer- schen Zondag zoo talrijk velen genieten van de ongerepte natuur, herschapen werd in vruchtdragende bouwakkers, als golvende ko renakkers, hoe mooi soms in oogsttijd, de plaats innamen van de unieke natuurmonu menten, zooals we ze gerust durven noemen de schilderachtige heideveldjes in het nooit volprezen Goki. SPROKKELINGEN. •Begin den dag met God Zoek 't eerst Zijn aangezicht Hij slechts gaat veilig en gewis, Die wandelt in Gods licht. Laat God uw gastheer zijn, Als ge aan den disch u zet Van Hem is 't aardsch en hemelsch brood, Vraag beiden in 't gebed. Laat, bij al hetgeen gij doet, God op den voorgrond staan, Zoob zal uw dag gezegend zijn En 't werk voorspoedig gaan. SOPHIA. (Hertogin van Pommeren). Een man die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te "houden want er is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder. Spreuken 18 24,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7