ti
ESTESUELD.
r
II 36. Ml.
URniTURED
L UIT HET WOORD J
hou werl)
erdam
stalling
peren
HEID
PREDIKBEURTEN
No. 60
11005 en 11946
get met Uw hue.
meest de hardnek*
lijke kleur terug in
erven.
rgroei, zelfs bij be»
leid. Geneest palade
in het haar.
mtvangst van post*
haald f 1,50.
ïg is kantoor en
erplaatst naar
it van de
ADEI.MAKERIJ
ER zwart en bruin
aen. Zweepen.
BOGAART,
Rotterdam
keer 5 cent.
eparatie>inrichting.
OPLAND 10,
en Gr. Markt.
RD AM
>k ouderdoms*
piking. loopen»
amen. suizen,
■bet hoofd, enz.
brochure No 1
Jrezing.
(berg
Amsterdam
l
VOOR DEN ZONDAG
OP ZONDAG 15 OCT. 1933
ned. herv. kerk.
Sommelsdijk, van. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur
candidaat C. van den Boogert.
Middelharnis, v.m. 9,30 en s av. 6 uur de heer
Dijkman van Rijssen. n
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Ds.
Polhuijs, -
Den Bommel, v.m. geen dienst, n.m. 2 uur
heer Dijkman van Rijssen en s av. 6 uur
Ds. Vierkerk van Oude Tonge.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. Kleijne.
Langstraat, vmi. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. 9,30 Ds. Verkerk en s av.
6 uur leesdienst.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en s av. de neer
Vetter van Langstraat, coll. voor de Evan
gelisatie aldaar.
Dirksland, v.m. 9,30 Ds. v. d. Wal en s av.
6 uur de heer Baart.
Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
iMlelissant, v.m. en is av. Ds. Bouw (extra coll.)
Stellendam, v.m. Ds. van Asch van Sommelsdijk
(Doop) en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, n.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland.
Ouddorp, v.m. Ds. Kleijne van Ooltgensplaat
en n.m. leesdienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9,30 en s av. 6 uur Ds.
Zeilstra. t
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Ds.
de Graaff.
Den Bommel, v.m. Ds. Schaafsma en n.m. lees
dienst:
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. Schaafpma van Den Bommel.
Melissant, van. Ds. v. d. Velden van Kralingen
en 's av. leesdienst.
Stellendam, van. en 's av. Ds. Sap, em.-pred.
te Nunspeet.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Vel
den van Kralingen.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Laman.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9,30 en s av. 6 u. leesdienst.
Zaterdagavond 7 uur de heer van den Berg
van Rotterdam.
Dirksland, van. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. de BloLs.
Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en s av. 6 u. (coll.)
de heer van den Berg van Rotterdam.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Oude Tonge, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
STICHTELIJKE 0VERDENKIN8
uim H miimmS
OP EEN AFSTAND.
„Eu den verhevene kent Hij van
van verre." Ps. 138 6b.
De vijand Gods wordt hier de ver-
f hevene genoemd. Die God tegenstaan,
zijn menschen, die naar hun eigen ver
dorven natuur levende, het hart hoog
hebben zitten, en 't hoofd hoog dragen,
in hun blinden eigendunk zich tegen
God verheffende, en die voor Hem niet
willen buigen, vervuld als zij zijn van
zelfaanbidding.
De hoogheid Gods kennen zij niet,
anders zouden zij het niet wagen, zich
zoo te verheffen; kwamen ze ook maar
even met de verhevenheid Gods in aan
raking, kregen ze met Gods majesteit
maar één oogenblik te doen, hun zelf
voldaanheid, hun eigenwaan zou een
geduchten stoot ontvangen. Maar nu
zijn zij zélf de „verhevenen", in hun
trotsche onbuigzaamheid, in de hand-
laving van hun eigen ik, tegenover hun
Vlaker.
In de houding, die de hooge God te-
lenover hen aanneemt, komt nu Gods
■erhevenheid uit. „Den verhevene kent
lij van verre."
Dat wil vooreerst zeggen, dat God
zeer de meerdere is van zulke ver
evenen, dat Hij in Zijn alwetendheid
liet eens dicht tot zulke ingebeelden
lehoeft te naderen, om hen reeds te
loorzien. Van den grooten afstand, die
u is tusschen God en Zijn haters (niet
imdat zij zoo verheven zijn, maar om-
at God zoo hoog boven hen is, en zulk
en afstand tusschen Zich en hen laat)
iet God hen, door alles heen. In Zijn
ilwetendheid laat Hij zich niet mislei-
len door den snoevenden toon en pra-
ende verschijning en trotsche houding
'an zulke verhevenen.
Gij weet het ook wel,'hoe dat impo-
leert, die zelfverzekerdheid, die voor-
ïame rust, die kalme fierheid, dat be-
'elende, trotsche, woord, die hooghar-
ige houding, dat welverzorgde uiter-
ijk van sommige wereldlingen. De
tenschen zien hen wel voor grooten
an, en laten zich door hun air van
meerderheid wat wijsmaken. Maar God
doorziet hen gemakkelijk. Hij behoeft
nog niet eens zich de moeite te geven,
om dicht bij te komen, teneinde door dat
schoonschijnende uiterlijk heen te drin
gen met Zijn oogen, en te zien, Hoe hol
en verdorven, hoe nietswaardig die
trotsche mensch eigenlijk is. Om te ont
dekken, hoe die „veredelde mensch"
zich rijk en verrijkt voordoende, in wer
kelijkheid ellendig is en jammerlijk en
arm en blind en naakt, heeft God niet
eens noodig, te naderen. Hij kan zich
gerust op een afstand houden. En daar
in is Hij de Verhevene, dat Hij met een
enkele blik, van een afstand, de schijn-
vertooning van Zijn vijand doorziet.
Aanbidt dien God, voor Wien er
geen grootenen ontzagwekkenden zijn,
ook onder de geweldigen der aarde
Dien God, die trots alle vertoon van
grootheid, de opgeblazenheid wel door
schouwt en de nietswaardigheid van
Zijn tegenstander. Hij doet er geen
moeite voor. Hij heeft niet noodig, een
nauwkeurig onderzoek in te stellen. Hij
kent ze van verre Geen maskerade
zal hun baten!
Huiveringwekkende gedachte voor
den Goddelooze, die zich altijd groot
hield en zijn rel volmaakt gespeeld heeft
voor de menschen tot het sterven toe.
Doorzien van God Van verre reeds
doorzien Gelend in al zijn nietswaar
digheid, in al zijn boosheid en vloek
waardigheid
Dat „van mlerre" wijst op den af
stand, welke bjij, die waarlijk verheven
is, tusschen Zichzelf en zulke „ver
hevenen" bewaart. Hij kent ze van ver
re. Die trotschen, die zoo uit de hoogte
anderen kunnen behandelen, worden op
hun beurt, ook door God weer uit de
hoogte behandeld. De Heere houdt ze
op een afstand. Zij zijn Hem niet waard
dat Hij ze met Zijn omgang vereert.
Zij mogen niet genieten van dat ver-
eerende, dat boven alles begeerlijke,
van den inniger omgang met God,
waarvan de nederige geniet, dien. de
Heere „aanzien" vil, het Goddelijk ge
laat vlak bij hem, naar hem toegekeerd.
Hoe arm is de verhevene, die deze
gunst ontbeert, die :ulk een intieme ken
nis van God, den Allerhoogste, niet zijn
mag, die door Hem maar van vérre
gekend wordtOndanks allen schijn
van rijkdom, hoe misdeeld is hij in
werkelijkheid
Met alle trots, met alle praal, met
alle pronk, waarmee hij zich zelf siert,
is hij blijkbaar de aandacht niet waard.
„Niet de moeite waard,,om van nabij
bezien te worden" is zijn vonnis. Bij
hem is niet dat „edele", dat zeldzame,
dat Gods hart bekoorende. dat de kin
deren Gods blijkbaar wél hebben, zoo
dat de hooge God hen aanziet. O, die
Gods voornaamheid verradende ge
ringschatting in dat „kennen van ver
re" Dat vernietigende: op een afstand
blijven van die menschen, die zichzelf
nog wel zoo voornaam en verheven
vinden.
Er ligt ook een dreiging ia dat „ken
nen van verre". Er rommelt iets van
het onweder van Gods toornen gericht
in die woorden. God kan die trotschen,
ijdelen, zichzelf verheffenden, die groo
ten en voornamen in eigen schatting,
niet voor zijn oogen dulden. Zoo ze in
hun vermetelheid Zijn troon le na ko
men, zoo slingert hij ze in oe diepte
terug, waaruit ze opdoken, en stelt een
grooten afstand tusschen zichzelf en
hen, met machtig, gewelddadig, neer
beuken van hun tergenden hoogmoed.
Dat ondervond de Farao van Egypte,
en Rabsake en Nebucadnezar. Boven
de geschiedenis van elk hunn.er zou
kunnen staan: „den verhevene kent Hij
van verre."
Vernedert u voor Hem, want den
goddelooze, die zich tegen Hem blijft
verzetten, zal Hij eens op zulk een af
stand doen, zóó ver weg doen, in de
hel, dat geen vernieuwd naderen meer
mogelijk zal zijn. Zoo groot en diep zal
dan de kloof worden Daar, in de hel,
zal het vreeslijkste Gods „kennen van
verre" zijn. En Gods verhevenheid zal
in de verlating van die „verhevenen",
het meest ontzagwekkend uitkomen.
9
BI
WAAROVER WE
LAZEN
GEDROOMD WANDELEN.
In „De Wandelaar" schrijft F. A. Brunklaus
hierover o.a. het volgende
Alleen voor raisanthropen moet het wan-
delen-op-je-eentje meer aantrekkelijkheid heb
ben dan gezamenlijk wandelen. Menschen
met een normale behoefte aan gezelligheid
daarentegen zullen aangenaam gezelschap op
de wandeling steeds op hoogen prijs stellen.
Zoo'n gezellige wandelmakker moet in zijn
tijd Everhardus Johannes Potgieter voor z'n
vrienden en kennissen geweest zijn.
Hoe we dit weten?
Wel, we mochten vaak zelf met den dich
terlijken, geleerden, maar tevens oolijken 19de
eeuwschen makelaar uit wandelen gaan; zij
't ookin den geest, te weten door 't
lezen van zijn werken.
En gedurende dit „gedroomd wandelen
met Everhardus Johannes Potgieter, den gees
telijken vader van „Jan, Jannetje en hun Jong
ste kind", u kent hem allen van uit uw
schooljaren, leerden we hem kennen nis
iemand, die, al wandelend, z'n oogen goed
gebruikte en tezelfder tijd toch zijn gezel
schap uitstekend wist te onderhouden met het
verhalen van allerlei wetenswaardigs en be
langwekkends met betrekking tot wat er in
de omgeving valt te zien.
Potgieter leefde in een tijd ,toen hel loopen
als „middel van zelfvervoer", u begrijpe
me goed nog van beteekenis was, en pien
niet voor eiken afstand, grooter dan 100 M„
de auto voor kon laten komen of de fiets
pakken.
Hij heeft dan ook rijkelijk veel gewandeld,
temeer daar zijn vak hij was immers han
delsman - veel reizen met zich bracht.
Maar buitendien heeft Potgieter ook on
verplicht, dus voor zijn plezier, veel tochtjes
te voet gemaakt. En dit is toch eigenlijk 't
echte wandelen: loopen om 't genoegen van
't loopen. Ook voor den wandelaar geldt een
soort „l'art pour l'art".
Potgieter kende veel-wandel end dichter
als hij was 't Hollandsche landschapschoon
even goed als de beste landschapschilder het
kende. En hij heeft, wat hem trof op z'n uit
stapjes, wat hem inviel onderweg herinne
ringen aan vroeger, roemrijker tijden, overeen
komsten en verschillen tusschen mooie plekjes
onderling hij heeft dat allemaal niet voor
zich gehouden. Hij stelde zich zelfs niet te
vreden met ze aan z'n vrienden en wandel-
genooten alleen te vertellen. Hij heeft het ook
door middel van z'n werken aan ons, aan 't
nageslacht, medegedeeld. En dus heeft wie
met Potgieter uit wandelen wil gaan, maar
te lezen, wat hij over zijn wandelingen in
binnen- en buitenland geschreven heeft.
In 1831 ging de 22-jarige jongeman Johan
nes Potgieter in opdracht van een handelshuis
te Amsterdam op reis. Let wel: 't was 1831,
dus ruim een eeuw geleden; en in dien tijd
was een reis, al was 't er ook maar een naar
Denemarken en Zweden, 't vermelden waard.
- Tegenwoordig is 't wel eenigszins anders
gesteld, nu ongeveer alle 22-jarige jongeman
nen voor hun firma's op reis zijn, vaak naar
nog wel verder afgelegen streken, dan Dene
marken en Zweden.
Van die handelsreis bracht Potgieter een
groot getal aanteekeningen mee; aanteekenin-
gen, die lang niet alle van commercieelen aard
waren. Tegelijk met den zakenman Potgieter,
was ook de dichter Potgieter op reis gegaan
en ook deze laatste had ijverig aangeteekend,
wat hem op dien tocht van belang voorkwam.
De handelsman stelde uit z'n notities een
rapport samen, dat z'n lastgevers ten zeerst
voldeed. De dichter bouwde z'n meegebracht
materiaal uit tot het twee-deelig werk „Het
Noorden", dat in de betreffende kringen al
evenzeer voldoening wekte.
Uit dit, zijn eerste, boek kan reeds Pot-
gieter's wandel-lust blijken. Al dadelijk, wan
neer hij den lezer meeneemt op z'n wandeling
door Kopenhagen en imgeving, weet men, wat
men aan hem heeft: geen in z'n Baedeker
brevierend toerist, noch een alleen maar
nuchter en zakelijk handelsman. Hij is een
oorspronkelijk en geestig reiziger, die een
frisch oordeel heeft over wat hij op z'n Wan
deling ziet; hetzij het de breede Amaliengade
dier stad betreft, waarvan Southey een gun
stig getuigenis schreef, dat hem „onbeschaamd
overdreven" voorkwam; of wel 't slot Ghris-
tiansborg, waarvan hij meende, dat het veel
te schoon was, „om altijd onbewoond te
blijven."
Dat Potgieter toen nog een jeugdig wande
laar was, wordt duidelijk uit de belangstelling,
die hij heeft voor den persoon en 't levenslot
van een jongedame, die hij onderweg ont
moette.
Nog op vele andere plaatsen van dit boek
is de ras-wandelaar aan 't woord, onvermoei
baar en met alzijdige interesse.
Hoe genoegelijk en levensecht beschrijft hij
in 't hoofdstuk over Hallands As zijn wande
ling met een oudheidkundige, die hem met
ellen-lange verhalen over prae-historie den
weg „kort", terwijl Potgieter slechts oog en
oor heeft voor de kleuren, vormen en ge
luiden der naaste omgeving 'en. 't pastorale
liefdestooneel, dat zich daarin afspeelt
De beschrijving van z'n wandeling naar
de sluizen van Trolhattan in 't tweede deel
moge ieder organisator van en ieder lezingen
houder over technische excursies ter aandach
tige en eerbiedige lezing worden aanbevolen.
OCTOBER.
In het tijdschrift „Eigen Haard" lezen wij het
volgende
De booze October heeft de zon vermoord.
Zijn baard is rood. Zijn mantel druipt
van bloed
dichtte Helène Swarth en suggereerde ons
daarmede de voorstelling van de vele en de
felle kleuren, die in October de natuur nog
steeds op haar palet heeft.
October is een overgangsmaand. Nog moge
menige Octobermaand uitnoodigen tot een
wandeling door het geel en het bruin, waar
mede het landschap in deze dagen zoo over
vloedig is getooid, men behoeft werkelijk geen
groot natuurkenner te zijn om overal de toe
bereidselen te zien voor het groote drama,
dat ons buiten weer te wachten staat: het
begin van de geslotenheid, waaruit de natuur
eerst over een maand of vier weer schuch
ter zal ontwaken. Een maand van overgang.
We mogen September herfstmaand noemen,
dit jaar is er weer geweest om ons te bewijzen
dat diezelfde herfstmaand dikwijls meer zon
en. zomersche weelde kan brengen dan menige
gure Juni of verregende Augustus. Neen,
October is de herfstmaand bij uitnemendheid,
maand van nog véél herinnering aan het milde
getij, maand ook van tallooze teekenen, die
de barre vier maanden aankondigen.
October, de naam zegt het, was oorspron
kelijk de achtste in het jaar van tien maanden,
die de Romeinsche kalender bevatte. Numa
Pompilius, de man die de maanden Januari
en Februari aan de rij toevoegde, degradeerde
of promoveerde, al naar men wil, de achtste
dus tot de tiende maand, al zijn we tot op
den dag van heden conservatief genoeg ge
bleven, om de tiende maand van ons jaar nog
altijd op z'n latijnsch de achtste te noemen.
Karei de Groote schijnt aansprakelijk te zijn
voor de benaming Wijnmaand, een naam, die
in Nederland toch maar weinig zin heeft. We
mogen dan sinds eenige jaren een vaderland-
sche druivencultuur hebben, aan wijnfabricage
druivenwijn dan wordt hier niet gedaan.
Karei de Groote zal dan ook wel het tafereel,
dat de Rijnstreek in deze dagen oplevert, op
het oog hebben, gehad, terwijl het voor de
hand ligt, dat de eenige wijn, die ooit hier
te lande werd vervaardigd, de z.g. bleeker,
ook wel in deze weken in het vat kwam.
Uit Karei de Groote's dagen dagteekent ook
de naam zaaimaand, hetgeen natuurlijk slaat
op het winterkoren, dat begin October den
grond in gaat.
Een tijdgenoot van Karei den Grooten gaf
een even karakteristieken naam aan October,
n.l. „Windumanoth", hetgeen „wiidmaand'
beteekent en een aanduiding is, die inderdaad
niet te onpas werd gegeven. Voor wien het
interesseert diene, dat de man, die October
aldus qualificeerde, Rabanus Maurus was, een
bisschop van Mainz, die daar omstreeks 976
geboren was en zijn keizerlijken meester 42
jaar overleefde. Ofschoon in het bestek van
dit artikeltje niet ter zake dienende, zij er in
het voorbijgaan op gewezen, dat deze Rabanus
zoowel een licht der kerk als der wetenschap
zijner dagen verdient te worden genoemd,
wiens geschriften zelfs in de 17e eeuw nog
vlijtig herdrukt werden. Het bekende Veni
Creator is o.m. van hem afkomstig.
October was bij de oude Romeinen aan
den oorlogsgod Mars gewijd. In die maand
werd hem de „equus October", een hem toe
gewijd paard, geofferd, terwijl ook andere
gebruiken er op wijzen, dat men de maand
met het vele rood vereenzelvigde met deze
slecht befaamde godheid. De Romeinsche
voorstelling van October is een jager met een
haa^ aan zijn voeten, gekleed in een purperen
gewaad en voerende het teeken van den
schorpioen als dat van het ongunstige jaar
getijde, waarin de wisseling van temperatuur
en winden veel ziekten veroorzaakte.
„Bamesse" is ook al een naam, die in deze
gewesten aan October gegeven werd. Folklo
risten zien hierin een samentrekking van Bavo-
mis, waarbij we wel meer aan de jaar-mis of
kermis zullen moeten denken dan aan een
mis ter gedachtenis van den beschermheilige
van Haarlem en Gent.
En dan noemt de Roomsche kalender Octo
ber ten slotte „Rozenkransmaand", waarmede
we ook al weer in het verre verleden terug
grijpen. zij het niet zoo ver als de dagen van
Rabanus Maurus of Karei den Grooten. In
hoevele overleveringen speelt de kracht van
den rozenkrans geen rol Welnu, het was
op den 7en October 1571, dat don Jan van
Oostenrijk, keizer Karei V's basterd, en half
broeder van Filips II aan het hoofd der ver-
eenigde volken van Spanje en de Italiaansche
rijken de Turken bij Le panto versloeg, een
wapenfeit, dat den jongen avonturier met roem
overlaadde. Het was ook deze overwinning
(die de halve maan als symbool van Os-
maansch gezag den genadeslag toebracht) die
aan de kracht van den rozenkrans werd toe
geschreven, dermate, dat Paus Gregorius XIII
twee jaar later als bedenking aan Don Jan's
overwinning het feest van den rozenkrans in
stelde, dat jaarlijks op den eersten Zondag
van October gevierd moest worden.
Men ziet, dat in het verleden October wel
eenige belangstelling genoot en wanneer straks
bij onze Germaansche buren de Rijndorpen
hun wijnfeesten vieren, wie zal dan zeggen,
hoeveel Octöber-vereering en Octoberbespie-
geling van eeuwen en eeuwen her daar nog
in rudiment voortleeft?
In „De Wandelaar" schrijft R- H. Herwig
het volgende
ALS DE HEIDE BLOEIT.
„Op de groote Dren.tsche heide
„Dwaalt de scheper eenzaam rond."
Wel lijken ze eenzaam en verlaten, de on
afzienbare, vlakke heidevelden van het Oude
Landschap, dikwijls geteekend als een dorre,
eenjtonige wildernis, waar op heete zomer
dagen de zon verzengend brandt op den
rampzaligen voetganger, die smachtend staart
naar het kerktorentje heel in de verte, waar
in barren wintertijd de ijzige landwind
dringt door merg en been.
Somber en norsch toont de heide zich in
alle vier seizoenen aan den onverschillige, die
zich haast haar te ontvlieden. Maar wie met
liefde en geduld langs smalle karresporen haar
stille rijkdommen weet te zoeken, geeft ze in
alle jaargetijden, volop te genietenVoor
hem vertoont ze zich in al haar majesteit.
Dan geeft ze indrukken van verhevene kalmte,
dan spreekt ze van vrede en weemoedigen
ernst.
Wijd in het rond breidt de oneindige vlakte
zich uit. Aan den verren horizon, waar hemel
en aarde elkaar schijnen te raken, blauw wa
zig geboomte, een enkele molen, een toren
spits, voor den eenzamen wandelaar als een
baken op zee. Overal een indrukwekkende
stilte, slechts afgewisseld door 't gegons der
nijvere bijen en het eentonig lied van den
krekel.
Vele jaren geleden, toen nog geen harde
weg het groote Ellertsveld doorsneed, maakten
we op een schoonen zomeravond een fietstocht
dwars over dat schijnbaar onherbergzame
gebied. Dien tocht zullen we nooit vergeten
Rijwielpaden kende men in dien goeden ouden
tijd in Drenthe nog niet. Door de goede zor
gen van de kooplui, die per fiets de afgelegen
gehuchten bezochten, was één der karresporen
een beetje genivelleerd. En fijn was zoo'n
fietspad, voor wie er even gewend was. Wel
raakte het pedaal soms den hoogen kant van
het diepe karrespoor, wel reikte nu. en dan
de forsche struikhei tot je knieën, maar licht
en gemakkelijk vloog het karretje voort over
den vasten bodem.
Op dien mooien avond waren we geheel
alleen op de onafzienbare vlakte. Uren in den
omtrek was geen menschelijk wezen te vinden.
Reeds daalde de schemeravond over het veld,
verdoezejend alles wat verder af was. 't Ge
zoem der insecten was hoorbaar in de vol
maakte stilte. Hier waren we alleen met onze
gedachten in verre wijdten. Een onschatbaar
genot zóó te mogen peddelen in de vrije na
tuur Soms verried het gekwaak der Drent-
sche nachtegalen een enkelen veenplas, om
ringd door iris, kalmoes en vlotgras.
De lieflijke struikheide op de hooge gronden
met haar talrijke klokjes, van hoogrood tot
wit gekleurd, wisselt af met de sierlijke dop
heide in de laagte, trossen van paarse kroon
tjes aan blauw-groene steeltjes dragend. Voor
al de laatste verschaft den heerlijken honing
aan t nijvere bijenvolkje, dat zoemend van
bloem tot bloempje vliegt. Blij is de „iemker"
met den honing, hier vergaard. Hij brengt hem
de beste prijzen op.
De struikerige takjes van haar zusje voed
den de groote kudden schapen, die eens hier
onder de hoede van den trouwen scheper
rondzwierven. Eens
De invoering van de kunstmest maakte den
Drentschen boer onafhankelijk van de scha-
penmest, die hij vroeger broodnoodig had voor
de schrale gronden van den esch. De schapen
verdwijnen en met de schapen de scheper,
eens een belangrijk persoon in de Drentsche
samenleving. Niet alleen als weerprofeet, maar
ook als veearts, ja zelfs als geneeskundige
had hij grooten naam. Langzaam maar zeker
spoedt zijn rijk ten einde. De honderdlallen
langstaarten van vroeger zijn nu tientallen
geworden.
Ook zijn domein wordt kleiner. De kunst
mest vergemakkelijkt het ontginnen der heide
gronden. Dat kunnen We in het Oude Land
schap met zijn groot percentage woeste gron
den niet anders dan toejuichen Voor andere
streken, b.v. Gooi en Eemland, willen we
van harte hopen, dat de mooie stukjes onge
rept hei, die er nog te vinden zijn, ook voor
den nazaat bewaar.d mogen blijven. Wat een
onoverkomelijk verlies zou het zijn, als b.v.
de Leusdensche hei, waar op eiken zomer-
schen Zondag zoo talrijk velen genieten van
de ongerepte natuur, herschapen werd in
vruchtdragende bouwakkers, als golvende ko
renakkers, hoe mooi soms in oogsttijd, de
plaats innamen van de unieke natuurmonu
menten, zooals we ze gerust durven noemen
de schilderachtige heideveldjes in het nooit
volprezen Goki.
SPROKKELINGEN.
•Begin den dag met God
Zoek 't eerst Zijn aangezicht
Hij slechts gaat veilig en gewis,
Die wandelt in Gods licht.
Laat God uw gastheer zijn,
Als ge aan den disch u zet
Van Hem is 't aardsch en hemelsch brood,
Vraag beiden in 't gebed.
Laat, bij al hetgeen gij doet,
God op den voorgrond staan,
Zoob zal uw dag gezegend zijn
En 't werk voorspoedig gaan.
SOPHIA.
(Hertogin van Pommeren).
Een man die vrienden heeft, heeft zich
vriendelijk te "houden want er is een liefhebber,
die meer aankleeft dan een broeder.
Spreuken 18 24,