n VOOR DEN ZONDAG predikbeurten l uit het wü0kü j: WAAROVER WE LAZEN ES OP ZONDAG 24 SEPT. 1933 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur de heer Vermaas van Rotterdam. Den Bommel, v.m. 9,30 Ds. Kleijne van Oolt gensplaat en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, vm. 9,30 leesdienst en 's au. 6 uur Ds. Kleijne. Oude Tonge, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Verkerk. Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. v. d. "Wal van Dirksland. Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av. de heer Baart. Herkingen, v.m. 9,30 en' 's av. 6 uur (o. t.) de heer Overweel. Melissant, v.m. Ds. Bouw (maandel. collecte). Ouddorp, v.m. Ds. van Asch van Sommelsdijk en n.m. leesdienst. GEREF. KERK. IVIiddelharnis, v.m. 10 leesdienst en s av. 6,30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaalsma. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 (H A.) en n.m. 2 uur Ds. Zeilstra van Middelharnis. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Westerhuis van Hellevoetsluis. CHR. GEjREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. Lam an. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en s av. 6,30 u. leesd. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.) leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, vun. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst. Oude Tonge, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m, Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING m Si ■HMHHM AANZIEN. „Want de Heere is hoog, nochtans ziet Hij den nederige aan, Ps. 138 6a. Iemand aanzien is allereerst: op ie mand acht geven, zijn aandacht op ie mand richten, van iemand notitie ne men. Hem in 't aangezicht zien, waarin zijn wezen en persoonlijkheid ligt uit gedrukt. Als de hooge God dat doet, dan spreekt dit nadrukkelijk van zijn verhevenheid. Want het is onder menschen, die zich groot maken, zóó, dat ze meenen slechts te moeten letten op menschen, die zich eveneens groot maken, maar de nederigen en de kleinen zien zij over het hoofd. Zij zijn bang voor hun eigen aanzien, als zij met nederigen en klei nen zich inlaten, die kunnen hen niet dienen bij het klimmen op den maat- schappelijken ladder, ze kunnen hen slechts omlaag trekken: daarom rekenen ze alleen met trotschen en hoogen, en die in aanzien zijn. Maar God behoeft niet te vreezen, dat Zijn aanzien er onder lijden zal, als Hij zich met nederigen inlaat, en hun Zijn aandacht geeft. Hij kan er niet door dalen in Zijn hoogheid. Zijn posi tie is onaantastbaar. Hij is verheven boven het kleine menschengedoe, vol gens hetwelk ook grooten moeten duch ten voor hun prestige. Daar staat Hij te hoog voor. Ziet gij de hoogheid des Heeren, juist daarin, dat hij den nederige aanziet Daarin moet gij den Heere ook eeren, en zeggen: „Wie is gelijk den Heere, onzen God, die zeer hoog woont. Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde. Die den geringe uit het stof op richt en den nooddruftige uit den drek verhoogt." God verlaagt zich niet, door zich met geringen in te laten. Het is Zijn hoog- heiddat Hij dit doen kan, zonder iets van Zijn majesteit in te boeten. Maar merk nu op, welk een vertroos ting deze uitspraak bevat. Hij ziet nederigen aan. Dat aanzien beteekent. in gunst aanschouwen. Zijn aangezicht naar hun aangezicht toe- keeren, en den blik Zijner Goddelijke oogen, met welgevallen en liefde, op hen vestigen. Dat is toch een voor recht, waarover de, van God nederig gemaakten, niet uit kunnenDat de Heere hen aanziet I Dat Hij Zijn aan gezicht voor hen niet meer in toorn ver bergt, maar in Zijn gunst en Vaderlijk ontfermen hen aanschouwt. Wie schat de zieleweelde van twee menschen, die in liefde elkaar aanzien, oog in oog Zoo wil de hooge God, oog in oog zien. met Goddelijke liefde aanzien, degenen, die nederig van hart werden. Klopt u het hart niet sneller van vreugde, als God u in Christus genadig was en als gij bedenkt, dat Hij nu Zijn gunstrijk aangezicht tot U gewend heeft En zegt gij niet: o Heere, welk een vorstelijk geschenk is mij dat, welk een koninklijke onderscheiding, dat gij, de hooge God, U zoo diep tot mij wil- det neerbuigen, om mij in liefde aan te zien. Hoe rijk maakt gij mij daarmee Dat aanzien van den nederige, sluit in: aandacht geven aan uw persoon, aan al wat in uw binnenste omgaat. Want in het aangezicht weerspiegelt zich wat in de ziel leeft en wat het ge moed beweegt. Er is dus hier sprake van een blikken met Gods alziende oogen in al uw nooden, U kennen in uw moeite en verdriet, een, met belang stelling, volgen van uw zielestrijd, al uw bekommernissen doorzien. Nietwaar dat stelt zoo gerust, als gij in zorgen zijt, te weten: de Heere kent mij in al mijn nooden en verzoekingen. Laat U van die gedachte in uw moedelooze oogenblikken doordringen, dat de Hee re u aanziet. Hoeveel meer vrede zou dat in uw hart geven, als gij, onder alles door, u daarvan bewust waart, dat Zijn Goddelijke oogen met aan dacht en met liefde op u rusten. Maar wat ziet de Heere toch aan ons, zondaren, dat Hij, die de hooge God is, ons zulk een aandacht waardig keurt Hij, die zoo verheven is, moet dan toch wel iets edels, iets zeer uit gezochts, iets heel voortreffelijks zien, als Hij zulke aandacht aan ons wijden wil. Wat dat is Nu, het is geenszins onze voortreffe lijkheid, waardoor Zijn oogen met wel gevallen ons aanzien. Het is niet iets, dat van u zelf is, maar dat Hij in u gewrocht heeft door Zijn genade. „De Heere ziet den nederige aan." En die nederigheid is niet van onszelf, maar dat is het uitnemende, dat Christus door Zijn geest in ons gaf. Het is het leven van Christus, in ons gewekt, dat den hoogen God zoo aandachtig doet zien op ons en zoo liefdevol. Dat alleen Christus zelf, Zijn gestalte, in ons te voorschijn komend. Zijn zachtmoedigen en nederigen geest is het uitnemende, het edele, waarop Gods oogen geves tigd zijn, wanneer Hij ons aanziet. De Heere zou u niet aanzien, als gij dat niet bezat. Als Hij dat kostelijke werk in u niet gewrocht had, zou Hij niets aantrekkelijks in u vinden. Wij hebben niets belangwekkends voor den hoogen God, tenzij dan, dat Hij Chris tus in ons ziet. Zijn geliefden Zoon, door het geloof in ons wonende, onze ziel verheerlijkende, in ons leven ge staltenis verkrijge. Blijft dus steeds nederig, zoodat gij de liefdevolle Goddelijke aandacht voor u, nimmer aan u zelf, of aan iets, dat van is, toeschrijft. Geeft den Heere ootmoedig eere, omdat Hij in u zulk een genadewerk, door het geloof in Chris tus, gewrocht heeft. Dankt Hem daar voor, dat Hij u Zijn aandacht waardig keurt, om het zeer edele, dat door 's Heeren Geest in u werd tot stand gebracht. ■H ■■«■HHHMB BB BBBBBDBBBBBB In het Chr. Vrouwenblad „In en om ons Huis" lezen wij het volgende UIT DE ARBEIDERSWERELD. Losse opmerkingen. De richting, waarin zich de algemeene toe stand ontwikkelt, verdient volle aandacht. Niet alleen voor ons land, doch met name ook in andere landen. Duidelijk blijkt daarbij, dat de fascistische opvatting al meer aanhang krijgt. Zelfs in ons land is een verschuiving der denkbeelden in die richting waar te nemen. Veel sterker nog spreekt dat in 't buitenland. Verschillende oorzaken werken daartoe mee. Allereerst het groeiende besef, dat aan de tegenwoordige productiewijze heel groote gebreken kleven en de blijkbare onmacht of onwil om de ontwikkeling der dingen in betere banen te sturen. Daarbij komt, dat door gebeurtenissen als b.v. in Duitschland de politieke spanning toeneemt. De maat regelen, die in verschillende landen genomen worden' om, ondanks nadeel daarvan voor anderen, het herstelproces in eigen land te bevorderen, zijn mee oorzaak, dat de ver warring steeds grooter wordt. Daarbij komt, dat de ellende in tienduizen den gezinnen, als gevolg van jarenlange werk loosheid, doet zoeken naar andere middelen om te trachten tot betere toestanden te komen. Ook wordt het besef al duidelijker, dat de theorieën van socialisten en communisten slechts nadeelige gevolgën kunnen hebben. Ia de plaats daarvan wordt van een sterk gezag meer heil verwacht om tot betere orde ning van zaken te komen. De jarenlange duur van de crisis is wel een geschikte voedings bodem om het fascistisch streven grooten aanhang te verschaffen. Men weet hoe in Italië, als reactie op de revolutionaire daden van de klassenstrijd predikers, Mussoiini aan de regeering kwam. Het Hitler-regime in Duitschland is grooten- deels mogelijk geworden door vroeger op treden van extréme revolutionaire elementen. In Oostenrijk ontwikkelt zich, zij het in ande ren vorm, de staatsorde eveneens in de rich ting van een machtsstaat. Men keert zich af van een democratie, die, onder invloed van den klassenstrijd, zichzelf al meer blijkt uit te schakelen. Hoe treffend blijkt hieruit weer de juistheid van hetgeen Talma eens zei, n.l. dat de democratie alleen veilig is wanneer zij zich laat beheerschen door den Christus. Wij kunnen ons over dezen gang van zaken niet verheugen. Het fascisme is voor een gezond en' democratisch volksleven even ge vaarlijk als en verschilt in uitgangspunt prin cipieel weinig met het socialisme. Wenscht het laatste den wil van de helft plus één, als hoogste wet te zien opgelegd, het fas cisme verheerlijkt de almacht van den staat, waaronder evenmin vrijheid en recht ge waarborgd zijn. Wij mogen ons gelukkig achten, dat de regeering in ons land, met krachtige gezags- handhaving een gezonde opvatting van vrij heid gepaard wil doen gaan. In dit licht moet ook worden gezien haar optreden tegen revo- lutionnair streven en gezagsondermijnende invloeden. Bij de wettelijke maatregelen, die de regeering treffen moet, worde ook dit vooral niet vergeten. In het tijdschrift „Onze Kinderen" schrijft J. B. over „Menschen van Morgen", hetwelk ook onze belangstelling zal trekken Het kind moet opgevoed worden tot blij heid, tot grootheid van ziel, tot evangelische eenVoud en tot waarachtigheid. Het zijn in den vollen zin des woords, kinderen Gods, en vooral dit kindschap moeten wij volledig kunnen beleven. Het besef van dit kindschap zet vanzelfsprekend alle waar den om, het tijdelijke zal daardoor op de juiste waarde worden geschat, dat beteekent practisch: dat zijn betrekkelijke waardeloos heid scherp wordt belicht. Het besef, dat wij verlosten zijn en daarom als blijde menschen door t leven moeten gaan, behoort ook reeds de mentaliteit van 't kind gunstig te be- invloeden. Wij moeten de kinderen de vreugde van het christendom leeren. Bij een verkeerde opvoeding drukt het geloof, drukken de plich ten van het geloof, als een last op de teere schouders van het kind en' menig kind schudt die last af zoodra het maar even onder de tucht van ouders en opvoeders vandaan komt. Het christendom voor velen een last, inplaats van een voortdurende vreugde Helaas ja. Emiel Fiedler zegt het zoo terecht in zijn studie „Defensieve oder offensive„Voor velen, zoo niet voor de m e e s t e n, staat het christendom op de credit-, niet op de debetzijde van hun levensboek; als belasting, niet als bevrijding; als een plicht, niet als een gave; als iets wat gedaan moet worden, en niet als iets wat ontvangen, wat met blij, jubelend en' verlicht hart ontvangen wordt. Voor vele, voor zeer vele ernstige, eerlijke christenen is de godsdienst van Christus ge worden tot een monstcrverzameling van wet ten, een reusachtig net van verwarde geestes- kwesties; een vechten met de vrees, dat zij de eeuwige zaligheid niet zullen verwerven ondanks hun goede wil". Wij ervaren de boodschap van het evangelie niet meer als een blijde boodschap, wij zijn geen vreugde dragers, geen lichtdragers en moesten dat toch zijn. „Wij, verlosten", gaat Fiedler voort, „moe ten de licht-processie vormen, die door de macht van de niet-verloste wereld trekt; die haar lichtgolven stuwt naar de nachtelijke horizon, aanlokkend wie in de duisternis ver zuchten naar licht en waarheid." De vreugde en de argeloosheid en de be vrijding van het evangelie moeten wij op onze kinderen overdragen. Het verschil tus- schen den christen en de ongeloovige moet niet zijn, dat de een des Zondags naar de kerk gaat en de ander niet, en het verschil mag ook niet uitsluitend bestaan in het feit: dat de een zich meer gewetensangst maakt om allerlei redelijke normen; het hoofdver schil moet kennelijk zijn, dat de een blijer leeft, zorgeloozer leeft, doelbewuster leeft, dat hij minder gebonden is aan de aardsche goederen en aan de aardsche beslommerin gen, dat hij gelukkiger is, omdat hij leeft en ademt en is in de genade en de liefde van God. Indien dit werkelijk het kennelijk verschil zou zijn tusschen de christen en de heiden, dan ware dit de beste, apologie die denkbaar is. Want het baat niet veel of wij beweren, dat wij het licht bezitten, indien wij het licht niet uitstralen, het baat niet veel, of wij zeg gen verloste, bevrijde menschenkinderen te zijn, indien dit niet in het dagelijksch leven blijkt. Hetgeen Fiedler beweert, wanneer hij zegt, dat voor zeer vele christenen het christen dom op de debetzijde van hun leven staat. kunnen wij aanvullen door te zeggen, dat inderdaad de massa welke zich christen noemt even sterk gebonden is aan de stof als de heidenen, maar dat zij de aardsche genoegens slechts wat angstiger smaakt. Wat hen onderscheidt van de heidenen, is niet de vreugde en de vrijheid der liefde Gods, maar de vrees voor de straf, de klamme angst voor het oordeel, dat zich over hun kleine daden en peuterige berekeningen zal voltrekken. Maar de vreeze des Heeren is immers 't begin van alle wijsheid Ja zeker, 't begin, maar in het Nieuwe Testament werd op deze basis de schoone tempel van Gods barmhartigheid gebouwd en Christus werd als een broeder tusschen broe ders en de Schepper van hemel, hel en aarde werd de Vader die zich neerbuigt over zijn kinderen eri de H. Geest ging uit om het aanschijn der aarde te vernieuwen. En indien het aanschijn der aarde niet zóó vernieuwd is als dit met de gave van den H. Geest mogelijk was geweest, dan ligt dit aan ons, die het licht dat we ontvingen niet verder uitdroegen, die het vuur niet deden branden, die de vreugde welke ons gegeven is, begróeven in een koud hart onder de graf steen van onze zelfzucht en hoogmoed, onder het onkruid van onze gierige berekeningen. Het Christendom in Europa is nagenoeg bankroet. Alleen in de stad Weenen, vielen in een tijdruimte van negen jaar, honderd én twintig duizend personen alleen de R. K. Kerk af. Dat was van 1919 tot en met 1927; van 1927 tot heden zal die afval zeker niet minder zijn geworden. Dat zijn de cijfers van één stad, reken daarbij Berlijn, reken Londen, Parijs en alle wereldsteden en reken de kleine steden en de dorpen. Het wordt voor uw oog een stoet van ge- teekenden, het wordt het sombere tegenbeeld van het visioen van Johannes; een schare die niemand tellen kan, uit alle talen en stammen en rassen der wereld. Wie zal dit stuiten? De komende generatie De menschen van morgen De komst der kinderen is als eb en vloed van de zee. Wat is de diepste oorzaak, dat in de voor bije jaren, in de voorbije eeuw, het christen dom zoozeer tot een carricatuur werd En dan zal het antwoord wel moeten luiden omdat men de Godsliefde wilde losmaken van de menschenliefde, van de naastenliefde. In diezelfde stad Weenen, die we zoo even noemden en waar in negen jaar tijds, hon derd en twintig duizend katholieken hun ge loof aan de kapstok hingen, in diezelfde stad zijn honderddertig katholieke kerken, maar in de achterbuurten leed en lijdt een steeds grooter wordend aantal proletariërs honger en kou en alle schaamte die over de armen wordt uitgestort. En in Berlijn zijn tallooze kerkgebouwen en evenzoo in Parijs en jn Londen, maar in al die steden zijn honge rende menschen. In de schaduw van de Notre Dame slapen de armen op de straatsteenen onder de via ducten en onder de bruggen bij de Seine. Zeker, ook de naastenliefde heeft haar groot- sche monumenten naast de Kathedralen der Godsliefde, de ziekenhuizen, de weeshuizen, de gestichten voor blinden en lammen en afgeleefden, maar de naastenliefde, dat op perste gebod, was in de christelijke landen toch niet zoo groot, dat het de sociale ellende kon voorkomen, zij kon ze niet eens genezen. De eeuw van het mammonisme was een eeuw van roof op groote schaal, van verkrachting der heiligste menschënrechten. Men heeft de massa stelselmatig bezitloos gemaakt. En het valt niet te verwonderen, dat een leger van werkloozen, van armoelijders, van onterfden zich nu bitter afvraagt: waar is nu die veel geprezen naastenliefde van het christendom, een naastenliefde die volgens Christus toch altijd zoover gaan moet, dat men zijn naasten liefheeft gelijk zichzelf Ongetwijfeld, nimmer is er onrecht gepleegd of het geschiedde tegen de wetten van het christendom in en dus kan men er het chris tendom niet aansprakelijk voor stellen. Dit is echter slechts in zeker opzicht juist. „Het christendom hangt toch niet in de lucht", zegt de schrijver van „Devensive oder offen sive", die wij hier nog eenmaal willen citeeren Mijn rijk is i n u, zei Christus, en men zal dit kunnen herkennen aan mate waarin gij elkander liefhebt. De naastenliefde werd dus tot kenteeken gesteld van de vestiging van Zijn rijk op aarde. Wat moet men dan zeg gen van Europa, om van Amerika en de andere niet-Europeesche continenten niet te spreken Het gaat niet om de gesteltenis van den een of ander, maar over de heerschende mentali teit, een mentaliteit, die de volkeren dreef eerstens in een heidensche, om niet te zeggen helsche bestaansstrijd, en ten tweede in een wereldoorlog en ten derde in de economische ontreddering en de sociale ellende van dit oogenblik. Men voelt het toch duidelijk, dat het nooit zoo ver gekomen kon zijn, indien èn in het economische, èn in het sociale, èn in het staatsleven, meer rekening was gehouden met de rechtvaardigheid en de liefde. Omdat dit niet geschiedde staan wij nu aan den rand van den afgrond, maar dan is het toch ook duidelijk, dat hier het zwaartepunt ligt, dat de christenen van morgen juist ten op zichte van de naastenliefde en de gemeen schapszin zich zullen moeten onderscheiden wil de schoonheid en het licht van het chris tendom wederom uitstralen. Het waarachtig beleven van het evangelie, het evangelie van de bergrede én van de barmhartige Samaritaan, zal dat evangelie weer als een blijde boodschap leeren verstaan. Het geloof, niet als iets wat buiten het leven staat, maar dat het geheele leven doordee- semt, dat ons tot vrije, kloeke, moedige men schen maakt. Wij hebben onze kinderen op te voeden tot de menschen van morgen, de christenen van morgen. En wij mogen ons wel bewust zijn, dat hun taak zwaar is. Indien zij het geloof niet waarachtig tot een b 1 ij d e boodschap maken en het uitdragen met blije, dienende liefde, dan zal hun taak onherroepelijk mis lukken. Het is niet zoo zinneloos, te veronderstellen dat een nieuwe cathacombentijd aanbreekt en dat is ook niet het allerergste, indien wij maar beseffen en de jeugd lééren beseffen, dat het voornaamste is: ook in die catha- comben gelukkig te kunnen zijn; omdat wij de oorzaak onzer vreugde tenslotte overal kunnen mededragen. Leeren wij de jeugd, of juister: dragen wij uit, een vreugdevol christendom. In het Chr. Vrouwenblad „In en om ons Huis schrijft J. B. te M. over: DE MOEDERNAAM. Is er wel een woord, dat vaker door den ether golft, dan het woord moeder De geboortekreet van het kind gaat on bewust uit naar de moeder, die het met haar hartebJoed gevoed heeft. Het eerste, dat de kleine stamelt is het woord „moeder". Moedermoedermoeder! klinkt het van den morgen tot den avond in het huis gezin. En zelfs 's nachts in den droom lis pelen de kinderen vaak den moedernaam. Angst- en vreugdekreten beiden, worden bij het kind gemengd met den moederklank. Zelfs wanneer het zoover komt, dat de kinderen groot zijn en moeders pappot moe ten verlaten, enj de wijde wereld intrekken, dan is de morgen- en avondgedachte aan hun moeder. De zeeman op de baren, de zendeling op zijn eenzamen post in de tropen, en de sol daat, op wacht ver van huis op vreemden bodem, zij allen zuchten dagelijks al of niet hoorbaar: moeder J moeder 1 Als een stervende zich van de aardsche banden losgemaakt voelt, dan blijft het langst het woord „moeder" op zijn lippen zweven, en het is daarbij soms alsof moeder de vleu gel is, waarop de ziel de eeuwigheid inge- drageni wordt De moedernaam heeft geklonken langs steile rotsen en in diepe afgronden, op de slag velden onder het bulderen der kanonnen en der springende granaten, van uit de schuimen de en kokende golven, overal waar een men- schenkind in doodsgevaar verkeert, ja, vlak voor de poorten der eeuwigheid, is het de moedernaam, die over de lippen golft, en den ether ingestuwd wordt om daar tot in eeuwig heid door te klinken. Geen schooner taak op deze wereld dan die van een moeder. Geen schooner naam op deze aarde dan den moedernaam. Geen teederder verhouding hier beneden dari tusschen moeder en kind. Is het wonder, dat de moedernaam in mil- lioenen verschillende klanken door den ether golft Is het niet begrijpelijk, dat God, de teer heid van het moederhart kennende, in Zijn Woord zegt. „dat Hij troost gelijk een moeder Ja zeker Naast God hebben wij op deze aarde bijna alles te danken aan onze moeder. Een christenonoeder heeft aldus hier een heerlijke taak. God leere dat vele moeders verstaan. DE JONGE ZEEMAN. Hij kent de zee en haar vervaarlijk stroomen, 't Zwermen der sterke sterren door de lucht, En is zeer voor de zilvren maan beducht, Wier stille macht de vloeden hoog doet komen. In de eindeloosheid zijner heldre droomen Is heel de wereld slechts een klein gehucht. Hij plukte rap haar kostelijke vrucht, Als eens zijn appels uit de hoogste boomen. Duizendmaal verder dan zijn denken doet Gaat 't mateloos verlangen van zijn bloed, Welks roode stormen hij nauw durft verduren. En verder, aan de grenzen van zijn lot, Strekt zich de wijde, veilge haven God En straks staat hij zijn schip daar heen te sturen. Willem de Mérode. Aan alles twijfelen en aan alles gelooven één en hetzelfde gebrek. Zelftevredenheid getuigt van slechten smaak.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7