n VOOR DEN ZONDAG
predikbeurten
l uit het wü0kü j:
WAAROVER WE
LAZEN ES
OP ZONDAG 24 SEPT. 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30
uur Ds. van Asch.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur de heer
Vermaas van Rotterdam.
Den Bommel, v.m. 9,30 Ds. Kleijne van Oolt
gensplaat en 's av. 6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, vm. 9,30 leesdienst en 's au. 6
uur Ds. Kleijne.
Oude Tonge, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Verkerk.
Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. v. d. "Wal van Dirksland.
Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av.
de heer Baart.
Herkingen, v.m. 9,30 en' 's av. 6 uur (o. t.)
de heer Overweel.
Melissant, v.m. Ds. Bouw (maandel. collecte).
Ouddorp, v.m. Ds. van Asch van Sommelsdijk
en n.m. leesdienst.
GEREF. KERK.
IVIiddelharnis, v.m. 10 leesdienst en s av. 6,30
uur Ds. Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds.
de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaalsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 (H A.) en n.m. 2 uur
Ds. Zeilstra van Middelharnis.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Westerhuis van
Hellevoetsluis.
CHR. GEjREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
Lam an.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en s av. 6,30 u. leesd.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.)
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, vun. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst.
Oude Tonge, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m, Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
m Si
■HMHHM
AANZIEN.
„Want de Heere is hoog, nochtans
ziet Hij den nederige aan,
Ps. 138 6a.
Iemand aanzien is allereerst: op ie
mand acht geven, zijn aandacht op ie
mand richten, van iemand notitie ne
men. Hem in 't aangezicht zien, waarin
zijn wezen en persoonlijkheid ligt uit
gedrukt. Als de hooge God dat doet,
dan spreekt dit nadrukkelijk van zijn
verhevenheid.
Want het is onder menschen, die
zich groot maken, zóó, dat ze meenen
slechts te moeten letten op menschen,
die zich eveneens groot maken, maar de
nederigen en de kleinen zien zij over
het hoofd. Zij zijn bang voor hun eigen
aanzien, als zij met nederigen en klei
nen zich inlaten, die kunnen hen niet
dienen bij het klimmen op den maat-
schappelijken ladder, ze kunnen hen
slechts omlaag trekken: daarom rekenen
ze alleen met trotschen en hoogen, en
die in aanzien zijn.
Maar God behoeft niet te vreezen,
dat Zijn aanzien er onder lijden zal, als
Hij zich met nederigen inlaat, en hun
Zijn aandacht geeft. Hij kan er niet
door dalen in Zijn hoogheid. Zijn posi
tie is onaantastbaar. Hij is verheven
boven het kleine menschengedoe, vol
gens hetwelk ook grooten moeten duch
ten voor hun prestige. Daar staat Hij te
hoog voor.
Ziet gij de hoogheid des Heeren, juist
daarin, dat hij den nederige aanziet
Daarin moet gij den Heere ook eeren,
en zeggen: „Wie is gelijk den Heere,
onzen God, die zeer hoog woont. Die
zeer laag ziet, in den hemel en op de
aarde. Die den geringe uit het stof op
richt en den nooddruftige uit den drek
verhoogt."
God verlaagt zich niet, door zich met
geringen in te laten. Het is Zijn hoog-
heiddat Hij dit doen kan, zonder iets
van Zijn majesteit in te boeten.
Maar merk nu op, welk een vertroos
ting deze uitspraak bevat.
Hij ziet nederigen aan. Dat aanzien
beteekent. in gunst aanschouwen. Zijn
aangezicht naar hun aangezicht toe-
keeren, en den blik Zijner Goddelijke
oogen, met welgevallen en liefde, op
hen vestigen. Dat is toch een voor
recht, waarover de, van God nederig
gemaakten, niet uit kunnenDat de
Heere hen aanziet I Dat Hij Zijn aan
gezicht voor hen niet meer in toorn ver
bergt, maar in Zijn gunst en Vaderlijk
ontfermen hen aanschouwt. Wie schat
de zieleweelde van twee menschen, die
in liefde elkaar aanzien, oog in oog
Zoo wil de hooge God, oog in oog zien.
met Goddelijke liefde aanzien, degenen,
die nederig van hart werden.
Klopt u het hart niet sneller van
vreugde, als God u in Christus genadig
was en als gij bedenkt, dat Hij nu Zijn
gunstrijk aangezicht tot U gewend
heeft En zegt gij niet: o Heere, welk
een vorstelijk geschenk is mij dat, welk
een koninklijke onderscheiding, dat gij,
de hooge God, U zoo diep tot mij wil-
det neerbuigen, om mij in liefde aan te
zien. Hoe rijk maakt gij mij daarmee
Dat aanzien van den nederige, sluit
in: aandacht geven aan uw persoon,
aan al wat in uw binnenste omgaat.
Want in het aangezicht weerspiegelt
zich wat in de ziel leeft en wat het ge
moed beweegt. Er is dus hier sprake
van een blikken met Gods alziende
oogen in al uw nooden, U kennen in uw
moeite en verdriet, een, met belang
stelling, volgen van uw zielestrijd, al uw
bekommernissen doorzien. Nietwaar
dat stelt zoo gerust, als gij in zorgen
zijt, te weten: de Heere kent mij in al
mijn nooden en verzoekingen. Laat U
van die gedachte in uw moedelooze
oogenblikken doordringen, dat de Hee
re u aanziet. Hoeveel meer vrede zou
dat in uw hart geven, als gij, onder
alles door, u daarvan bewust waart,
dat Zijn Goddelijke oogen met aan
dacht en met liefde op u rusten.
Maar wat ziet de Heere toch aan
ons, zondaren, dat Hij, die de hooge
God is, ons zulk een aandacht waardig
keurt Hij, die zoo verheven is, moet
dan toch wel iets edels, iets zeer uit
gezochts, iets heel voortreffelijks zien,
als Hij zulke aandacht aan ons wijden
wil. Wat dat is
Nu, het is geenszins onze voortreffe
lijkheid, waardoor Zijn oogen met wel
gevallen ons aanzien. Het is niet iets,
dat van u zelf is, maar dat Hij in u
gewrocht heeft door Zijn genade. „De
Heere ziet den nederige aan." En die
nederigheid is niet van onszelf, maar
dat is het uitnemende, dat Christus door
Zijn geest in ons gaf. Het is het leven
van Christus, in ons gewekt, dat den
hoogen God zoo aandachtig doet zien
op ons en zoo liefdevol. Dat alleen
Christus zelf, Zijn gestalte, in ons te
voorschijn komend. Zijn zachtmoedigen
en nederigen geest is het uitnemende,
het edele, waarop Gods oogen geves
tigd zijn, wanneer Hij ons aanziet.
De Heere zou u niet aanzien, als gij
dat niet bezat. Als Hij dat kostelijke
werk in u niet gewrocht had, zou Hij
niets aantrekkelijks in u vinden. Wij
hebben niets belangwekkends voor den
hoogen God, tenzij dan, dat Hij Chris
tus in ons ziet. Zijn geliefden Zoon,
door het geloof in ons wonende, onze
ziel verheerlijkende, in ons leven ge
staltenis verkrijge.
Blijft dus steeds nederig, zoodat gij
de liefdevolle Goddelijke aandacht voor
u, nimmer aan u zelf, of aan iets, dat
van is, toeschrijft. Geeft den Heere
ootmoedig eere, omdat Hij in u zulk een
genadewerk, door het geloof in Chris
tus, gewrocht heeft. Dankt Hem daar
voor, dat Hij u Zijn aandacht waardig
keurt, om het zeer edele, dat door
's Heeren Geest in u werd tot stand
gebracht.
■H
■■«■HHHMB BB BBBBBDBBBBBB
In het Chr. Vrouwenblad „In en om ons Huis"
lezen wij het volgende
UIT DE ARBEIDERSWERELD.
Losse opmerkingen.
De richting, waarin zich de algemeene toe
stand ontwikkelt, verdient volle aandacht. Niet
alleen voor ons land, doch met name ook in
andere landen. Duidelijk blijkt daarbij, dat
de fascistische opvatting al meer aanhang
krijgt. Zelfs in ons land is een verschuiving
der denkbeelden in die richting waar te nemen.
Veel sterker nog spreekt dat in 't buitenland.
Verschillende oorzaken werken daartoe
mee. Allereerst het groeiende besef, dat aan
de tegenwoordige productiewijze heel groote
gebreken kleven en de blijkbare onmacht of
onwil om de ontwikkeling der dingen in
betere banen te sturen. Daarbij komt, dat
door gebeurtenissen als b.v. in Duitschland
de politieke spanning toeneemt. De maat
regelen, die in verschillende landen genomen
worden' om, ondanks nadeel daarvan voor
anderen, het herstelproces in eigen land te
bevorderen, zijn mee oorzaak, dat de ver
warring steeds grooter wordt.
Daarbij komt, dat de ellende in tienduizen
den gezinnen, als gevolg van jarenlange werk
loosheid, doet zoeken naar andere middelen
om te trachten tot betere toestanden te komen.
Ook wordt het besef al duidelijker, dat de
theorieën van socialisten en communisten
slechts nadeelige gevolgën kunnen hebben.
Ia de plaats daarvan wordt van een sterk
gezag meer heil verwacht om tot betere orde
ning van zaken te komen. De jarenlange duur
van de crisis is wel een geschikte voedings
bodem om het fascistisch streven grooten
aanhang te verschaffen.
Men weet hoe in Italië, als reactie op de
revolutionaire daden van de klassenstrijd
predikers, Mussoiini aan de regeering kwam.
Het Hitler-regime in Duitschland is grooten-
deels mogelijk geworden door vroeger op
treden van extréme revolutionaire elementen.
In Oostenrijk ontwikkelt zich, zij het in ande
ren vorm, de staatsorde eveneens in de rich
ting van een machtsstaat. Men keert zich af
van een democratie, die, onder invloed van
den klassenstrijd, zichzelf al meer blijkt uit
te schakelen. Hoe treffend blijkt hieruit weer
de juistheid van hetgeen Talma eens zei, n.l.
dat de democratie alleen veilig is wanneer
zij zich laat beheerschen door den Christus.
Wij kunnen ons over dezen gang van zaken
niet verheugen. Het fascisme is voor een
gezond en' democratisch volksleven even ge
vaarlijk als en verschilt in uitgangspunt prin
cipieel weinig met het socialisme. Wenscht
het laatste den wil van de helft plus één,
als hoogste wet te zien opgelegd, het fas
cisme verheerlijkt de almacht van den staat,
waaronder evenmin vrijheid en recht ge
waarborgd zijn.
Wij mogen ons gelukkig achten, dat de
regeering in ons land, met krachtige gezags-
handhaving een gezonde opvatting van vrij
heid gepaard wil doen gaan. In dit licht moet
ook worden gezien haar optreden tegen revo-
lutionnair streven en gezagsondermijnende
invloeden. Bij de wettelijke maatregelen, die
de regeering treffen moet, worde ook dit
vooral niet vergeten.
In het tijdschrift „Onze Kinderen" schrijft J. B.
over „Menschen van Morgen", hetwelk ook
onze belangstelling zal trekken
Het kind moet opgevoed worden tot blij
heid, tot grootheid van ziel, tot evangelische
eenVoud en tot waarachtigheid.
Het zijn in den vollen zin des woords,
kinderen Gods, en vooral dit kindschap moeten
wij volledig kunnen beleven. Het besef van
dit kindschap zet vanzelfsprekend alle waar
den om, het tijdelijke zal daardoor op de
juiste waarde worden geschat, dat beteekent
practisch: dat zijn betrekkelijke waardeloos
heid scherp wordt belicht. Het besef, dat wij
verlosten zijn en daarom als blijde menschen
door t leven moeten gaan, behoort ook reeds
de mentaliteit van 't kind gunstig te be-
invloeden. Wij moeten de kinderen de vreugde
van het christendom leeren. Bij een verkeerde
opvoeding drukt het geloof, drukken de plich
ten van het geloof, als een last op de teere
schouders van het kind en' menig kind schudt
die last af zoodra het maar even onder de
tucht van ouders en opvoeders vandaan komt.
Het christendom voor velen een last, inplaats
van een voortdurende vreugde Helaas ja.
Emiel Fiedler zegt het zoo terecht in zijn
studie „Defensieve oder offensive„Voor
velen, zoo niet voor de m e e s t e n, staat
het christendom op de credit-, niet op de
debetzijde van hun levensboek; als belasting,
niet als bevrijding; als een plicht, niet als
een gave; als iets wat gedaan moet worden,
en niet als iets wat ontvangen, wat met blij,
jubelend en' verlicht hart ontvangen wordt.
Voor vele, voor zeer vele ernstige, eerlijke
christenen is de godsdienst van Christus ge
worden tot een monstcrverzameling van wet
ten, een reusachtig net van verwarde geestes-
kwesties; een vechten met de vrees, dat zij
de eeuwige zaligheid niet zullen verwerven
ondanks hun goede wil". Wij ervaren de
boodschap van het evangelie niet meer als
een blijde boodschap, wij zijn geen vreugde
dragers, geen lichtdragers en moesten dat
toch zijn.
„Wij, verlosten", gaat Fiedler voort, „moe
ten de licht-processie vormen, die door de
macht van de niet-verloste wereld trekt; die
haar lichtgolven stuwt naar de nachtelijke
horizon, aanlokkend wie in de duisternis ver
zuchten naar licht en waarheid."
De vreugde en de argeloosheid en de be
vrijding van het evangelie moeten wij op
onze kinderen overdragen. Het verschil tus-
schen den christen en de ongeloovige moet
niet zijn, dat de een des Zondags naar de
kerk gaat en de ander niet, en het verschil
mag ook niet uitsluitend bestaan in het feit:
dat de een zich meer gewetensangst maakt
om allerlei redelijke normen; het hoofdver
schil moet kennelijk zijn, dat de een blijer
leeft, zorgeloozer leeft, doelbewuster leeft,
dat hij minder gebonden is aan de aardsche
goederen en aan de aardsche beslommerin
gen, dat hij gelukkiger is, omdat hij
leeft en ademt en is in de genade en de
liefde van God.
Indien dit werkelijk het kennelijk verschil
zou zijn tusschen de christen en de heiden,
dan ware dit de beste, apologie die denkbaar
is. Want het baat niet veel of wij beweren,
dat wij het licht bezitten, indien wij het licht
niet uitstralen, het baat niet veel, of wij zeg
gen verloste, bevrijde menschenkinderen te
zijn, indien dit niet in het dagelijksch leven
blijkt.
Hetgeen Fiedler beweert, wanneer hij zegt,
dat voor zeer vele christenen het christen
dom op de debetzijde van hun leven staat.
kunnen wij aanvullen door te zeggen, dat
inderdaad de massa welke zich christen noemt
even sterk gebonden is aan de stof als de
heidenen, maar dat zij de aardsche genoegens
slechts wat angstiger smaakt. Wat hen
onderscheidt van de heidenen, is niet de
vreugde en de vrijheid der liefde Gods, maar
de vrees voor de straf, de klamme angst voor
het oordeel, dat zich over hun kleine daden
en peuterige berekeningen zal voltrekken.
Maar de vreeze des Heeren is immers 't
begin van alle wijsheid
Ja zeker, 't begin, maar in het Nieuwe
Testament werd op deze basis de schoone
tempel van Gods barmhartigheid gebouwd en
Christus werd als een broeder tusschen broe
ders en de Schepper van hemel, hel en aarde
werd de Vader die zich neerbuigt over zijn
kinderen eri de H. Geest ging uit om het
aanschijn der aarde te vernieuwen.
En indien het aanschijn der aarde niet zóó
vernieuwd is als dit met de gave van den
H. Geest mogelijk was geweest, dan ligt dit
aan ons, die het licht dat we ontvingen niet
verder uitdroegen, die het vuur niet deden
branden, die de vreugde welke ons gegeven
is, begróeven in een koud hart onder de graf
steen van onze zelfzucht en hoogmoed, onder
het onkruid van onze gierige berekeningen.
Het Christendom in Europa is nagenoeg
bankroet.
Alleen in de stad Weenen, vielen in een
tijdruimte van negen jaar, honderd én twintig
duizend personen alleen de R. K. Kerk af.
Dat was van 1919 tot en met 1927; van 1927
tot heden zal die afval zeker niet minder zijn
geworden. Dat zijn de cijfers van één stad,
reken daarbij Berlijn, reken Londen, Parijs en
alle wereldsteden en reken de kleine steden
en de dorpen.
Het wordt voor uw oog een stoet van ge-
teekenden, het wordt het sombere tegenbeeld
van het visioen van Johannes; een schare die
niemand tellen kan, uit alle talen en stammen
en rassen der wereld.
Wie zal dit stuiten?
De komende generatie De menschen van
morgen
De komst der kinderen is als eb en vloed
van de zee.
Wat is de diepste oorzaak, dat in de voor
bije jaren, in de voorbije eeuw, het christen
dom zoozeer tot een carricatuur werd
En dan zal het antwoord wel moeten luiden
omdat men de Godsliefde wilde losmaken
van de menschenliefde, van de naastenliefde.
In diezelfde stad Weenen, die we zoo even
noemden en waar in negen jaar tijds, hon
derd en twintig duizend katholieken hun ge
loof aan de kapstok hingen, in diezelfde stad
zijn honderddertig katholieke kerken, maar
in de achterbuurten leed en lijdt een steeds
grooter wordend aantal proletariërs honger
en kou en alle schaamte die over de armen
wordt uitgestort. En in Berlijn zijn tallooze
kerkgebouwen en evenzoo in Parijs en jn
Londen, maar in al die steden zijn honge
rende menschen.
In de schaduw van de Notre Dame slapen
de armen op de straatsteenen onder de via
ducten en onder de bruggen bij de Seine.
Zeker, ook de naastenliefde heeft haar groot-
sche monumenten naast de Kathedralen der
Godsliefde, de ziekenhuizen, de weeshuizen,
de gestichten voor blinden en lammen en
afgeleefden, maar de naastenliefde, dat op
perste gebod, was in de christelijke landen
toch niet zoo groot, dat het de sociale ellende
kon voorkomen, zij kon ze niet eens genezen.
De eeuw van het mammonisme was een eeuw
van roof op groote schaal, van verkrachting
der heiligste menschënrechten. Men heeft de
massa stelselmatig bezitloos gemaakt. En het
valt niet te verwonderen, dat een leger van
werkloozen, van armoelijders, van onterfden
zich nu bitter afvraagt: waar is nu die veel
geprezen naastenliefde van het christendom,
een naastenliefde die volgens Christus toch
altijd zoover gaan moet, dat men zijn naasten
liefheeft gelijk zichzelf
Ongetwijfeld, nimmer is er onrecht gepleegd
of het geschiedde tegen de wetten van het
christendom in en dus kan men er het chris
tendom niet aansprakelijk voor stellen. Dit
is echter slechts in zeker opzicht juist. „Het
christendom hangt toch niet in de lucht",
zegt de schrijver van „Devensive oder offen
sive", die wij hier nog eenmaal willen
citeeren
Mijn rijk is i n u, zei Christus, en men zal
dit kunnen herkennen aan mate waarin gij
elkander liefhebt. De naastenliefde werd dus
tot kenteeken gesteld van de vestiging van
Zijn rijk op aarde. Wat moet men dan zeg
gen van Europa, om van Amerika en de
andere niet-Europeesche continenten niet te
spreken
Het gaat niet om de gesteltenis van den een
of ander, maar over de heerschende mentali
teit, een mentaliteit, die de volkeren dreef
eerstens in een heidensche, om niet te zeggen
helsche bestaansstrijd, en ten tweede in een
wereldoorlog en ten derde in de economische
ontreddering en de sociale ellende van dit
oogenblik.
Men voelt het toch duidelijk, dat het nooit
zoo ver gekomen kon zijn, indien èn in het
economische, èn in het sociale, èn in het
staatsleven, meer rekening was gehouden
met de rechtvaardigheid en de liefde. Omdat
dit niet geschiedde staan wij nu aan den
rand van den afgrond, maar dan is het toch
ook duidelijk, dat hier het zwaartepunt ligt,
dat de christenen van morgen juist ten op
zichte van de naastenliefde en de gemeen
schapszin zich zullen moeten onderscheiden
wil de schoonheid en het licht van het chris
tendom wederom uitstralen.
Het waarachtig beleven van het evangelie,
het evangelie van de bergrede én van de
barmhartige Samaritaan, zal dat evangelie
weer als een blijde boodschap leeren verstaan.
Het geloof, niet als iets wat buiten het leven
staat, maar dat het geheele leven doordee-
semt, dat ons tot vrije, kloeke, moedige men
schen maakt.
Wij hebben onze kinderen op te voeden tot
de menschen van morgen, de christenen van
morgen. En wij mogen ons wel bewust zijn,
dat hun taak zwaar is. Indien zij het geloof
niet waarachtig tot een b 1 ij d e boodschap
maken en het uitdragen met blije, dienende
liefde, dan zal hun taak onherroepelijk mis
lukken.
Het is niet zoo zinneloos, te veronderstellen
dat een nieuwe cathacombentijd aanbreekt en
dat is ook niet het allerergste, indien wij
maar beseffen en de jeugd lééren beseffen,
dat het voornaamste is: ook in die catha-
comben gelukkig te kunnen zijn; omdat wij
de oorzaak onzer vreugde tenslotte overal
kunnen mededragen.
Leeren wij de jeugd, of juister: dragen wij
uit, een vreugdevol christendom.
In het Chr. Vrouwenblad „In en om ons
Huis schrijft J. B. te M. over:
DE MOEDERNAAM.
Is er wel een woord, dat vaker door den
ether golft, dan het woord moeder
De geboortekreet van het kind gaat on
bewust uit naar de moeder, die het met haar
hartebJoed gevoed heeft.
Het eerste, dat de kleine stamelt is het
woord „moeder".
Moedermoedermoeder! klinkt het
van den morgen tot den avond in het huis
gezin. En zelfs 's nachts in den droom lis
pelen de kinderen vaak den moedernaam.
Angst- en vreugdekreten beiden, worden bij
het kind gemengd met den moederklank.
Zelfs wanneer het zoover komt, dat de
kinderen groot zijn en moeders pappot moe
ten verlaten, enj de wijde wereld intrekken,
dan is de morgen- en avondgedachte aan
hun moeder.
De zeeman op de baren, de zendeling op
zijn eenzamen post in de tropen, en de sol
daat, op wacht ver van huis op vreemden
bodem, zij allen zuchten dagelijks al of niet
hoorbaar: moeder J moeder 1
Als een stervende zich van de aardsche
banden losgemaakt voelt, dan blijft het langst
het woord „moeder" op zijn lippen zweven,
en het is daarbij soms alsof moeder de vleu
gel is, waarop de ziel de eeuwigheid inge-
drageni wordt
De moedernaam heeft geklonken langs steile
rotsen en in diepe afgronden, op de slag
velden onder het bulderen der kanonnen en
der springende granaten, van uit de schuimen
de en kokende golven, overal waar een men-
schenkind in doodsgevaar verkeert, ja, vlak
voor de poorten der eeuwigheid, is het de
moedernaam, die over de lippen golft, en den
ether ingestuwd wordt om daar tot in eeuwig
heid door te klinken.
Geen schooner taak op deze wereld dan
die van een moeder.
Geen schooner naam op deze aarde dan
den moedernaam.
Geen teederder verhouding hier beneden
dari tusschen moeder en kind.
Is het wonder, dat de moedernaam in mil-
lioenen verschillende klanken door den ether
golft
Is het niet begrijpelijk, dat God, de teer
heid van het moederhart kennende, in Zijn
Woord zegt. „dat Hij troost gelijk een
moeder
Ja zeker
Naast God hebben wij op deze aarde bijna
alles te danken aan onze moeder.
Een christenonoeder heeft aldus hier een
heerlijke taak. God leere dat vele moeders
verstaan.
DE JONGE ZEEMAN.
Hij kent de zee en haar vervaarlijk stroomen,
't Zwermen der sterke sterren door de lucht,
En is zeer voor de zilvren maan beducht,
Wier stille macht de vloeden hoog doet komen.
In de eindeloosheid zijner heldre droomen
Is heel de wereld slechts een klein gehucht.
Hij plukte rap haar kostelijke vrucht,
Als eens zijn appels uit de hoogste boomen.
Duizendmaal verder dan zijn denken doet
Gaat 't mateloos verlangen van zijn bloed,
Welks roode stormen hij nauw durft verduren.
En verder, aan de grenzen van zijn lot,
Strekt zich de wijde, veilge haven God
En straks staat hij zijn schip daar heen te sturen.
Willem de Mérode.
Aan alles twijfelen en aan alles gelooven
één en hetzelfde gebrek.
Zelftevredenheid getuigt van slechten
smaak.