L UIT HET WOORD PREDIKBEURTEN WAAROVER WE LAZEN r VOOR DEN ZONDAG fl OP ZONDAG 17 SEPT. 1933 NED. HERV. KERK. Somjnelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30 uur Ds. van Asch. Middelharnis, VJn' 'leer Barneveld van Delft en 's av. 6,30 uur Ds. Kleijne van Ooltgensplaat. Stad aan 't Haringvliet, vun. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. geen dienst, n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad (Doop en 's av. 6 uur de heer Barneveld van Delft. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 Ds Kleijne en 's av. 6 uur leesdienst Langstraat, v.m .en n.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Verkerk. Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 Ds. van Asch van Sommelsdijk en 's av. 6 uur leesdienst. Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av. de heer Baart Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur (o. t.j de heer Overweel. Melissant, v.m. Ds. Bouw. Goedereede, v-m. en 's av. de heer Dekker van Alphert a. d. Rijn (coll. Zenuwgest. te Zeist). Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van der Wal van Dirksland. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en s av. 6,30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Us. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaatsma. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdienst (voorber. H. A.) en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Vel den van Kralingen. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. Laman. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en s av. 6,30 u. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. (Doop) Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.) leesdienst. Ouddorp, v.m. en nun. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Oude Tonge, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. IKuddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE 0VERDENKINB DE HOOGE GOD EN DE NEDERIGE MENSCH. „Want de Heere is hoog, nochtans ziet hij den nederige aan.' Ps. 138 6a. Gods verhevenheid komt nog 't bes te daarin uit, dat Hij den nederige aan ziet. Dit geschiedt niet ondanks Gods verhevenheid, maar dat houdt verband ■pet die verhevenheid Gods, dat vloeit ^r uit voort. Juist ómdat God zoo hoog is, ziet hij den nederige aan. Wij krij gen van dezen tekst wel een anderen indruk, omdat er staat: „De Heere is hoog, nochtans ziet Hij den nederige aan.' Maar dat „nochtans is van de Statenvertalers. Er staat niets meer, dan: „de Heere is hoog, en Hij ziet den nederige aan' Die twee maken geen tegenstelling, zoodat ze noodig hebben met een „nochtans' verbonden te wor den. Neen, het één beantwoordt aan het ander, 's Heeren hoogheid en het aanzien van den nederige sluiten bij elkander aan, hooren bijeen. Gods wel gevallen, in dat „aanzien" vertolkt kan alleen in nederigen zijn, omdat Hij hoog is, niet ofschoon Hij hoog is. Zijn hoogheid voelt zich juist aangetrokken tot den nederige, omdat Zijn hoogheid slechts bij zulkeen recht wedervaart. Vandaar, dat in Jesaja 57 die twee ook samengekoppeld zijn, waar staat; „Want alzoo zegt de Hooge en de Ver hevene, die in de eeuwigheid woont, en Wiens naam Heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is." Wat onder die nederigheid verstaan moet worden, die den hoogen God zoo aantrekt Het is natuurlijk niet alleen maar, dat de mensch zijn nietigheid en geringheid, als schepsel tegenoer den grooten Schepper aller dingen, inziet en belijdt. De nederigen van de Heilige Schrift zijn degenen, die nog iets meer kennen. Degenen, die verbrijzeld van geest tevens genoemd kunnen worden. Zulken, die hun, te voren opstandige en hooghartige, houding hebben prijs gegeven, en die in hun trotschheid stuk geslagen, ja verbrijzeld zijn geworden. Zulke nederigen, die door Gods Geest bestraft en vernederd werden, niet slechts als nietige schepselen, maar ook, als doemwaardige zondaren, zich hebben leeren vernederen voor God. Dit zijn de nederigen van de Heilige Schrift, de armen van geest, die alleen maar op genade hopen, die bekennen, niets meer te eischen, niets meer te zeg gen te hebben, en alles te hebben ver beurd, Zulken, die nog maar roepen ,,üch Heere, och wierd mijn ziel door U gered. Want het is alles verloren, er is niets goeds bij mij. Het staat er hopeloos voor met mij, zoo ik aan mij zelf overgelaten wordt. Maar op U hoop ik, op li alleen, gena, o God, gena.'' Dat is de nederige. Zulken heeft de Heere gaarne. Alleen met zulken kan de Heere bemoeienis houden. Hoe zou Hij anders kunnen Hij, de hooge, ver hevene, kan niet dulden, dat zich iets tegen Hem verheft. Hij kan alleen maar met nederigen zich inlaten, die Hem in Zijn verhevenheid eeren, die zeer klein geworden zijn; opdat Hij alleen groot zou zijn. Dit is de onmisbare voorwaarde, om tot den hoogen God te naderen, en door Christus Jezus met Hem gemeenschap te onderhouden. Wie niet als een nede rige naderen kan met een verslagen hart, die houde zich terug. Want hoe zal hij den hoogen God ontmoeten De Heere gedoogt niet, dat gij in het trot- éche besef van uw waardigheid en ver dienstelijkheid, in de overtuiging van uw gewichtigheid en belangwekkend heid komt tot Hem. Laat al uw eigen dunk varen, en werp uw hoogheid neer, en laat uw trotschen waan door 's Hee ren Woord en Geest in uw binnenste neerslaan, opdat gij van een nederigen geest wordt. Zelfs voor een ervaren Christen is dat nog zoo moeilijk, om nu alles, waar op hij iedere keer weer meent zich te kunnen beroemen, op te bergen en weg te doen, en zich op niets te laten voor staan, van wat hij heeft of is, wanneer hij voor zijn God verschijnt. Het valt niet mee, slechts als een verlorene, een arm zondaar voor God te komen en te zeggen: „Heere, wend U tot mij en wees mij genadig, ik ben ellendig en nooddruftig en arm en naakt. En al mijn gerechtigheden zijn een wegwer- pelijk kleed.'' Dat is moeilijk, maar toch nood zakelijk. De noodzaak van zulk een nederigen geest dringt zich aan ons op, als wij de hoogheid Gods leeren kennen. Hoe zou Hij anders bemoeienis met ons kunnen hebben Zijn hoogheid kan alleen tot haar recht komen in onze nederigheid. De Verhevene kan' alleen wonen bij dien, die van een verbrijzel den geest is. Het schoonste gebed is het gebed om een nederigen geest. Daarvoor niet het minst worde gezocht den omgang met den Heiland, de gemeenschap met den Heere Jezus door het geloof, die alleen zulk een nederigheid werken kan. Die het hart verandert door Zijn Geest, en in de zijnen die ootmoedigheid werkt, die den Heere lieflijk is en bij Zijn hoogheid past, en met Zijn verheven heid in volmaakte overeenstemming is. SS Ü3Ü DB BB am BB DE KERK EN DE GEESTELIJKE CRISIS. Wij lazen een referaat over „De Kerk en de geestelijke crisis", waarover wij hier een resumé geven Referent ving aan met er op te wijzen, dat, ofschoon de tegenwoordige geestelijke crisis in wezen de crisis is van alle tijden, zij toch naar den vorm, waarin zij zich open baart, haar verklaring vindt in de Fransche revolutie, die de heerschappij der mensche- lijke rede op elk levensgebied proclameerde, en aldus het lot der wereld principieel legde in de handen van den mensch, maar daar mee tegelijk het menschelijk leven afsneed van zijn organisatorischen wortel, om het te persen in de onnatuurlijke banden van men- schelijke systemen (liberalisme, socialisme, communisme). De doorwerking van dit be ginsel werd niet weinig bevorderd door de hooge vlucht, die de natuurwetenschap nam en door de bijna onbegrensde mogelijkheden, die de al verder voortschrijdende techniek heeft geopend. Zoo werd de illussie gewekt, alsof de tijd aanstaande was, waarin de men schel ij ke oppermacht het gansche leven naar haar wil en wet zou kunnen regelen. Het resultaat bracht echter het tegenover gestelde van wat men gehoopt had: algemeen wordt de nood gevoeld van het ontwortelde leven, de menschheid dreigt onder te gaan aan haar eigen! techniek en cultuur. Dit noodgevoel leidde tot een reactie, die voor het leVeri. weer houvast zocht in de te kwader ure veronachtzaamde objectieve waarden van historie en traditie, gezag en orde. In zoover deze reactie er naar streeft, orde te brengen in den chaos en daarbij zelfs een welwillende houding- tegenover kerk en godsdienst aanneemt, wekt zij den schijn, alsof zij de dam zal wëzen, waardoor de stroom van ongeloof en revolutie wordt ge stuit. In werkelijkheid komt ook zij echter in de souvereine plaats, die zij aan de men- schelijke rede toekent en in haar stellen van macht boven' recht uit hetzelfde beginsel op als de Fransche revolutie en is van haar dan ook niet de gezondmaking van het ont wortelde leven te wachten. (Fascisme, na- „tionaal-socialisme) Deze geestelijke crisis mag in haar wezen diep zondig en in haar doorwerking met het oog op de toekomst in hooge mate veront rustend zijn, zij opent desondanks de oogen voor de machtige beteekenis, die de kerk van Christus nog altijd voor het wereldleven heeft, een beteekenis, die zich juist nu, meer dan ooit, zal kunnen en moeten laten gelden. Door God zelf midden in het leven ge plaatst, mag de kerk het wereldgebeuren niet werkeloos aan zichzelf overlaten, maar is zij, voor haar deel, mede verantwoordelijk voor den gang van zaken. Die verantwoor delijkheid legt haar niet alleen de roeping op om door zending en evangelisatie het Evangelie van Gods genade over zondaren te prediken en om voorts aan de volken den eisch van de tweede tafel der Wet voor te houden, maar ook, en niet minder, om de wereld te plaatsen voor den ernst van het eerste en groote gebod en haar aldus terug te roepen tot de erkenning van de majesteit Gods. Indien de kerk zich uitsluitend bepaalde tot het inscherpen van de geboden, die den naaste gelden, dan zou zij zich verlagen tot een menschelijke cultuurfactor. Bovendien liggen de diepste wortelen van het mensche lijk leven niet in de tweede, maar in de eer ste tafel der Wet. In één woord de kerk heeft ook, of liever, juist in dezen tijd allereerst: God zeiven te prediken) in Zijn souverein gezag en Zijn ontferming, in Zijn recht en genade, in Zijn wet en evangelie. Die prediking zal juist nu een gunstigen klankbodem vinden in het algemeene besef van machteloosheid, waaronder de wereld gebukt gaat, een besef dat er de oogen voor open moet doen gaan, hoe de diepste ondergrond van deze geeste lijke crisis te zoeken is in een levenontwor teling, die haar oorzaak vindt in welbewuste levensontgoddelijking. Slechts in een terug keer tot den levenden God zelf mag de red ding van het ontredderde leven worden ver wacht. Om echter dit getuigenis krachtig en on belemmerd te laten uitgaan, zal de kerk den moed moeten hebben, kerk te blijven. Zij zal, naar binnen, zich hebben te wapenen tegen opkomende piëtistische tendenzen, die haar, door haar individualistisch karakter, ontrouw dreigen te doen worden aan haar universeele roeping. Zij zal, naar buiten, met groote behoedzaamheid, desnoods van mis kenning en smaad, zich hebben te verzetten tegen elke kerkelijke eenheidsbeweging, die de kracht van haar getuigenis ontzenuwen zou. En terwijl zij eenerzijds in eerlijke droef heid haar schuld voor God en de menschen belijdt, in zoover de geestelijke crisis voor een deel ook uit haar zwakheid en ontrouw te verklaren is, zal zij toch anderzijds, als draagster van het Woord van God, in deze wereld, het moeten aandurven, op een toon van gezag, in den Naam des Heereni ge hoor te eischen voor de boodschap, die zij voor haar tijd te brengen heeft. Bij allen oot moed, die haar past, mag de kerk zich niet onttrekken aan het hooge gevoel, dat zij, als verkondigster van den vollen raad Gods, door God zeiven geroepen is om stad op den berg en licht op den kandelaar te zijn. Alleen indien zij aan deze roeping getrouw blijft, zal zij ten zegen zijn voor haar tijd. In het Christelijk Vrouwenblad „In en om ons Huis" schrijft J. B. het volgende GOED ZOO NEEN, ZEER VERKEERD. Onder dezen titel hebben onze artikelen over den arbeid der vrouw en dien der ge huwde vrouw weerklank gevonden in „De Proletarische Vrouw" en wel in het nummer van 19 Juli j.l., wat ons ten zeerste heeft verheugd. Begrijpelijkerwijze kan de schrijfster, E. SannesSannes, met den inhoud van onze artikelen niet accoord gaan, aangezien ver schil van levensbeschouwing tusschen haar en ons daartoe de directe aanleiding vormt. Wij willen de schrijfster evenwel gaarne recht laten wedervaren en bij ons weder woord objectief haar meening weergeven. De schrijfster wraakt het in ons, dat we het ontslag van een aantal meisjes aan de Kwatta-fabriek, waarvoor jonge mannelijke krachten weer in de plaats komen, als een harden maar noodigen maatregel zien. Voorts verschilt de schrijfster met ons van meening ten aanzien van onze opmerking, dat het een aanklacht is tegen onze vrouwelijke jeugd, dat ze het fabrieksleven verkiezen boven de gezinstaak. De schrijfster zegt daarover o.m. het vol gende „Heeft J. B. zich wel eens afgevraagd wat de oorzaak is van het feit, dat de meisjes liever naar de fabriek of atelier gaan Zij doenl dit niet, omdat ze dit fabriekswerk zoo bijzonder prettig vinden en boven huis houdelijk werk stellen1. Zij gaan daar heen, omdat ze daar beter betaald worden dan in de betrekking van dienstmeisje, en omdat zij er een veel korteren arbeidstijd hebben, die haar meer vrijheid geeft de vrije uren die ze besteden) kunnen zooals ze willen voor ontwikkeling, scholing en genoegen." Wij zouden de schrijfster hier weieens willen vragen, wat er in de practijk van de huishoudelijke scholing der fabrieksmeisjes terechtkomt. In dit opzicht heb ik meerdere verwachting van de kantoormeisjes, want onze opponente zal ons toch inderdaad wel willen toegeven, dat de fabrieksarbeid aller- 'minst geschikt is om bij het meisje de be hoefte tot huishoudelijke scholing op te wek ken. De fabrieksarbeid schept voor het meisje het gevaar van levensverruwing, de onder mijning van het vrouwelijke in de vrouw, en hij biedt tal van zedelijke gevaren, die het meisje meer zullen voeren in haar vrijen tijd in een genoegenssfeer, dan in die van de voor haar noodige ontwikkeling in de rich ting van haar gezinstaak. Het gaat er hier niet om of het fabrieks meisje meer verdient dan het dienstmeisje, maar of zij in de laatste kwaliteit niet meer voor haar huishoudelijke taak opgeleid wordt dan in de fabriek. Wij staan op dit standpunt, dat fabrieks arbeid voor de meisjes lichamelijk en gees telijk degenereerend werkt, en waar bovendien voor tal van meisjes dienstbetrekkingen waren te verkrijgen, getuige de 100,000 Duitsche meisjes, die ons land, ter vervulling van deze taak, binnentrokken, terwijl jonge kerels, die naar werk hunkeren, ledig op straat staan, dan meenen wij, dat ook mede ter bestrijding der jeugdwerkloosheid een overheveling van de meisjes uit de fabriek naar dienstbetrek kingen in dc gezinnen zeer gewenscht zou zijn. De voornaamste reden waarom wij echter de meisjes liever geplaatst zagen in dienst betrekkingen dan in de fabriek, is deze, dat ons inziens op den duur door dezen ruwen en vaak zenuwsloopenden arbeid de vrouw in de vrouw dreigt onder te gaan, tot groote schade van haar latere gezinstaak en het gezin, dat ze heeft te verzorgen. Schrijvende over den arbeid der gehuwde vrouw en over het dubbel gezinsinkomen, maakt de schrijfster de navolgende opmer king „Wie zal moeten worden ontslagen? Vol gens J. B. natuurlijk de vrouw. Niet de man. Want „naar onze diepste levensovertuiging heeft de vrouw als haar goddelijk beroep de gezinstaak te behartigen", zoo schrijft zij. Het lijkt dikwijls een strijd om de werk loosheid te verminderen in wezen is het een strijd om de vrouw weer op haar oude plaats terug te dringen in het gezin." De schrijfster gaat dan verder en waar schuwt voor de reactie, die er op dit gebied heerscht, en zegt, dat een scherp protest moet uitgaan tegen maatregelen, waardoor de vrouw haar vrijheid en onafhankelijkheid dreigt te verliezen. Met deze reactie gaat het echter nog wel. Mevrouw Sannes leze eens wat mr. Mok, een onverdacht partijgenoot, daarvan zegt in „De Strijd". O.m. zegt hij dit over den arbeid der ge huwde vrouw: „Wij moeten niet vasthouden aan verouderde en tenslotte uit de burger lijke gedachtenwereld stammende opvattingen, maar den moed hebben om de werkelijkheid onder de oogen te zien en te doen wat deze eischt. Het verbod van arbeid der gehuwde vrouw heeft geen groote waarde als maatregel voor de bestrijding der werkloosheid. Maar de psychologische beteekenis is grooter dan cijfers vermogen uit te drukken." Dat is het getuigenis van een onverdacht sociaal-democraat. Wij zien dus ook in die partij een kentering der geesten. Gelukkig, want als de schrijfster inderdaad voor de vrijheid der vrouw wil opkomen, dan zou ze naast ons moeten staan en om beschermende maatregelen moeten vragen voor het meisje, opdat ze niet gedrongen wordt tot arbeid, waardoor lichaam en geest gesloopt dreigen te worden en het vrouwelijke in de vrouw dreigt onder te gaan. Er is geen sprake van, dat wij de ongehuwde vrouw in haar beroeps arbeid zouden willen belemmeren, doch alleen zouden wij wenschen, dat regelen werden gesteld voor de beroepskeuze der vrouw. Wat den arbeid van de gehuwde vrouw be treft, daar behoeven we niet veel meer van te zeggen, aangezien wij overtuigd zijn, dat de oud-burgerlyke opvattingen, zooals mr. Mok deze terecht kwalificeert, waardoor (en dat vooral ten plattelande) van de gehuwde vrouw vroeger geëischt werd, dat ze met haar man zou optrekken in loondienst, wel haast hebbeni afgedaan. De meening, dat de gehuwde vrouw haar taak in het gezin moet zoeken, wint steeds meer veld, en wanneer men in Nederland een enquête instelde op dit terrein, dan zijn we er van overtuigd, dat verreweg het grootste deel der gehuwde vrouwen zich in volkomen vrijheid tegen den beroepsarbeid der gehuwde vrouw zouden, uitspreken. De vrouwelijke aard verloochent zich daar bij niet. Het kan ook niet anders, want de voor haar geëigende gezinstaak komt met het wezen en het karakter der vrouw overeen. Dat is het werk van deni Schepper, en Gods werk doet men nu eenmaal niet te niet. Wij hopen in 't vervolg nog wel ons standpunt ten aanzien van den beroepsarbeid der ongehuwde vrouw uiteen te ze|ten, waar bij wel duidelijk zal uitkomen, dat wij in dit opzicht niet een benepen blik hebben, doch niettemin hopen wij dan ook nog nader onze meening te zeggen over arbeid en beroepen, waartegen de vrouw beschermd dient te wor den, ook in het belang harer vrijheid en on afhankelijkheid. En als wij daarbij het standpunt, dat onze geachte tegenstandster inneemt ten aanzien van de z.g. vrijheid en onafhankelijkheid der vrouw, bestrijden, dan kunnen wij dat doen onder denzelfden titel, waaronder zij ons in haar blad bestreden heeft. DE LAATSTE SCHOOF. Nu aJlerwege de oogst wordt binnenge haald, moge hier iets volgen over oogstge- bruiken hier en elders. Wij veroorloven ons, hiertoe enkele gegevens te ontleenlen aan het werkje over Folklore, dat de bekende folklo rist F. W. Drijver bij Nijgh en van Ditmar's Uitg. Mij. het licht deed zien In sommige streken van ons land bestaat de gewoonte, de laatste schoof, welke hier en daar in den vorm van een pop gebonden wordt, te versieren met bloemen en linten en ook met appelen, gebak en zelfs eieren. Men springt en, danst er om heen en zingt onder het wegrijden een deuntje als het hier volgende, waarin een plagerijtje voorkomt voor degenen, die wat achter inet hun werk zijn. Het luidt aldus Het laatste voer is van de baan Dat in den boer zijn schuur moet gaan, De luie boeren alleen hebben nog schooven [staan In Westfalen bestaat het eigenaardig ge bruik op zoo n laatste schoof een uit hout gesneden, op een stok bevestigden haan te zetten. En nu begrijpt gij, waarom het naar huis brengen van het laatste voer tarwe o.a. in Vlaanderen „den haan inhalen" wordt ge noemd. Hier is de haan symbool of zinne beeld der vruchtbaarheid. Na afloop van het feestje, dat de baas en de vrouw aan hun „volk geven, wordt de houten haan, die „koning gekraaid heeft" nu de oogst ge lukt is, aan den gevel van het woonhuis ge spijkerd, waar hij tot den volgenden oogst blijft prijken. Vermeldenswaard is ook nog de wijze, waarop te Hengelo, Ruurlo en andere plaat sen van de graafschap Zutphen het einde van den roggeoogst gevierd wordt, hetwelk daar den naam „stoppelhane" draagt, een woord, dat wel geen nadere verklaring meer behoeft. Wanneer de laatste halmen af ge maaid zijn, maken de binders een groote garf, welke uit vijftien gewone garven bestaat, een kwarweitje, dat niet ieders werk is, want het „oldei wef", d.i. oude wijf, zooals die groote garl genoemd wordt, moet stevig in elkaar zitten. Zoodra toch deze juffrouw met groen en bloemen netjes aangekleed is, ko men de knechten met een langen stok, steken dezen tusschen haar ribben en dragen haar in optocht naar het huis van den eigenaar van den akker. Dan wordt diens vrouw uit- genoodigd even naar buiten te komen, waarna men haar het „olde wief" aanbiedt. Soms wordt dit vervolgens in huis gedragen en springt en danst men, daar om haar heen. Dan volgt, zooals wel vanzelf spreekt, de traktatie. In streken, waar de hop verbouwd wordt, ontbraken voorheen de hopmalen of hop maaltijden niet, welke vaak op Machaelsdag gehouden werden, omdat omstreeks dien da tum. 29 September, het plukken der hop af- geloopen is. Vooral 's avonds, als vrienden en buren een handje komen helpen bij het afplukken! der hopbellen, gaat het bij dit karweitje vaak vroolijk toe. De belooning voor deze hulp bleef niet achterwege en be stond gewoonlijk in een extra maaltijd of traktatie, met daaraan verbonden pretje, waarbij het niet zelden al te luidruchtig toe ging. KLEINE GAVE. De weduwe, die wierp twee stukskens in [de kiste, Geprezen is van hem, die hare voorraad [wiste Elks gaaf is aangenaam, die deelt nadat [hij heeft, God rekent niet hoeveel, maar van hoeveel [men geeft. JAC. REVIUS. SPROKKELINGEN. Rijkdom van geest alleen is de echte, waarachtige rijkdom al het andere heeft meer lasten dan werkelijk bezit. Lucianus. In de kleine wereld, waarin kinderen le ven, wordt niets zoo fijn opgemerkt en zoo fijn gevoeld, als een onrechtvaardigheid. Van twee dingen behooren wij nooit ge noeg te krijgen: goedheid en nederigheid. In het ruwe leven en onder koude en hooghartige menschen vinden wij ze toch al veel te weinig. STEVENSON. Hij is arm, die te veel verlangt. Ieder, die geluk zoekt, moet bereid zijn het t£ deelen. Geluk is geboren als tweeling. Men kan niet op hetzelfde peil van den laster zijn: men staat er boven, of er onder.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7