n
m
91111
UIT HET WOORD J
IS
uur
^ly-ho
|ppen-
enz.
ïdaille
[ertak.
Jtvliet.
ir bij
leent
leiland
lfeest
iRII
TE:
Dins-
uur in
n. 6-9
eeuw"
m. 6-9
de.
m. 3-7
rg-
,5-10
9,30-
uur in
m. 2-5
Hotel
m. 10-
uur in
i. 9-12
Hotel
m 2-5
Spee.
m, 2-5
Smits.
m. 6-9
arnis
den
in in
►ende
PREDIKBEURTEN
ST.
WAAROVER WE
LAZEN
r VOOR DEN ZONDAG
35387
l Dins-
uur in
OP ZONDAG 3 SEPT. 1933
NE)D. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 uur leesdienst, 's ay. 6
uur de heer Baart van Dirksland.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. W. Vroegin-
deweij van Zegveld.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst, 's av. 6 uur
Ds. Kleijne.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. Verkerk, 's av.
6 uur leesdienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. Kleijne van
Ooltgensplaat, 's av. 6 uur de heer Vetter
van Langstraat.
Dirksland, v.m. 10 uur de heer Baart, 's av.
6.30 uur Ds. v. d. Wal (Beide diensten extra
maandelijksche collecte)
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av 6 uur de heer
Overweel.
Ouddorp, v.m. leesdienst, n.m. Ds. v. Ameide.
GEREF KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma.
Ooltgenisplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur leesd.
Ouddorp, vm. leerdienst nam. Ds. Volten) van
Bolnes.
CHR .GEREF .KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Laman
GEREFORMEERDE GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10, n.m. 2.30, s av. 6.30 uur
de heer v. d. Berg, theol. student te Rotter
dam.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en 's av. leesdienst.
OUD-GEREFORMEjERDE GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overge gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
EEN PRACHTIGE KANS.
Toen zeiden de mannen van David
tot hem: Zie, den dag, in welken de
Heere tot u zegt: Zie, Ik geef uwen
vijand in uwe hand, en gij zult hem
doem, gelijk als goed zal zijn in uwe
oogen. 1 Sam. 24 5a.
Welk een prachtige kans krijgt 'Da
vid, om zijn slag te slaan, den besljs-
senden. baanbrekenden slag naar den
troon, als namelijk Saul in dezelMe
spelonk, geheel argeloos en zöj^dqr
mannen, zich bevindt, waarin David
met de zijnen zich verschuilt. Waarom
zou hij aarzelen, toe te slaan, en zijn
vijand uit den weg te ruimen Het
voorwendsel van zelfverdediging kan
hier uitnemend dienst doen. David moet
opkomen voor zijn leven, dat door Saul
bedreigd wordt, en krijgt nu de gelegen-
V heid, om dat op afdoende manier te
doen. Hij mag toch wel het, alle dag
dreigende, doodsgevaar afwenden, al
moet hij daarvoor zijn belager het leven
benemen Als hij nu Saul niet afmaakt,
gaat hij er zelf aan. Waarom zou hij
niet toeslaan
Nietwaar? onder dit voorwendsel
wordt veel kwaad met kwaad vergol
den. Men kan zich maar niet weerloos
laten vertrappen. Het leven is nu een
maal een „strijd om het bestaan", waar
bij men van zich af moet slaan, wil men
niet zelf onderliggen.
Ja zeker, soms heeft zelfverdediging
zin en is roeping.
Maar bedrieg u niet, dat gij onder dat
voorwendsel aan uw wraakzucht bot
viert. Wilt gij kinderen des Allerhoog-
sten zijn, zoo wees goedertieren jegens
ondankbaren en boozen. Wees barm
hartig, gelijk Uw Vader in de hemelen
barmhartig is. Laat los en gij zult los
gelaten worden. Want die zijn schulde
naar bij de keel grijpt, en niet kwijt
schelden kan, dien zal God vinden, en
Hij zal hem zijn schuld houden in
eeuwigheid.
Er is nog een ander excuus voor
David gelegen in de buitengewoon
prachtige kans, die een zware verzoe
king maakt, waarin bijna ieder men-
schenkind bezwijken zou.
Daar is een kroon, die in de oogen
schittert met betooverenden glans, een
kostbaar kleinood, een hevig begeerd
goed. Daar is een aanlokkelijk ver
schiet: rijkdoip en eer en een goed
leven. Maar de weg tot zulk een ver
leidelijke toekomst is een verboden weg-
de weg der ongerechtigheid. Ziedaar!
Davids verzoeking. En de verzoeking
van velen. Een zeer gevaarlijke, want
er is veel verontschuldiging, om het
geweten het zwijgen op te leggen.
Immers, maar één greep, één slag,
één overtreding en het doel is bereikt.
Is het dan niet geoorloofd, een fortuin
te bemachtigen, het geluk te grijpen, in
eer en aanzien te komen Mag David
de koningskroon niet begeeren Mag
Gods kind niet genade en eere verlan-
t gen en het goede, als de Heere zelf be
loofd heeft, het te geven dengenen, die
Hem vreezen Dat is de duivelsche
verzoeking, die Jezus in de woestijn
heeft weerstaan. Waakt daarom en iaat
uw zinnen niet bekooren door al de
schatten en de weelde en den roem van
al de koninkrijken der wereld niet, want
oogen, die vol begeerte zijn, zien niet,
dat de weg daarheen het opschrift
draagt: verboden toegang. En zoo zij
het zien, zoo fluistert de Booze hen in,
zooals hij David wel heeft ingefluisterd,
als hij gewapend bij den weerloozen,
niets vermoedenden Saul staat: „Wees
niet dwaas, voor die ééne zonde laat
men geen fortuin glippen; iedereen zou
zoo doen."
Men zegt van Jezuiten, dat zij den
stelregel volgen: het doel heiligt de mid
delen. Maar dan zijn er helaas vele
Jezuiten in de praktijk des levens, die
niet tot de orde behooren. Er zijn er
niet zoo weinigen, die hun fortuin ge
maakt hebben, doch liever niet achter
zich omzien naar den weg, waarlangs
zij hun doel bereikten, omdat dit ge
vaarlijk is voor de rust van hun gewe
ten. Daarvoor moge ons de Heere be
waren.
Het is beter een onterfde te zijn, en
geen steen te hebben, om het hoofd op
neer te leggen en dan met een gerust
geweten, dan ten eerezetel te beklim
men, maar niet te durven omzien, naar
de misdaad, waardoor die zetel ver
overd werd.
Wee, wie de geheele wereld gewint
en lijdt schade zijner ziel
Wee, wie door schittering van de
grootschheid des levens verblind, de
zonde niet meer ziet.
En weet gij, wat wel de gevaarlijk
ste verzoeking is Dat is, als wij God
er bij halen en Zijn regeering, om het
zondige van onze daden te verbergen.
Zooals Davids mannen zeggen„de
Heere zegt tot u: Zie, ik geef uw vijand
in uw hand." Hier dreigt het doodelijke
gevaar van de vrome zelfmisleiding.
Men gaat dan, voor een daad geplaatst,
die tegen Gods bevel indruischt, zijn
geweten overstemmen met vrome praat.
Alles is immers onder Gods bestuur. Er
geschiedt niets bij geval. Het moet zoo
wezen, dat de Heere David gelegenheid
geeft, om zijn doel te bereiken. Dit is
Gods vinger: een wenk van Hooger
Hand, dat hij maar toeslaan moest. En
het, hem beloofde, nemen.
Zoo doet wel menigeen aan vroom
zelfbedrog. Als iets gedaan moet wor
den. wat toch eigenlijk niet door den
beugel kan, overleggen zij, dat de Heere
het toch wel zoo opmerkelijk geleid
heeft, en het wel zoo heeft moeten we
zen. En als ze dan op bedenkelijke ma
nier hun voordeel doen, maken zij zich
wijs, dat ze in den weg des Heeren zijn.
Zij wanen zich uitvoerders van Gods
raad, terwijl ze slechts slaven zijn van
hun vleeschelijke begeerte. Vooral als
ze dan meenen, zooals ook Davids man
nen voorgaven, een woord van God te
hebben ontvangen, dan zijn ze heele-
maal klaar. En het licht, dat God hen
gegeven heeft, in een of andere zaak,
zooals ze zeggen, is dan niet anders,
dan het dwaallicht van hun eigen zon
dig hart. Wij verbeelden ons zoo ge
makkelijk, als iets naar onzen zin is: dat
is de weg, die de Heere wijst. Maar
het is bedrog, een wandelen naar het
vleesch en niet naar den geest, als Gods
gebod er het: „gij zult niet" tegen doet
hooren, Gods raad is veelal duister, en
voor de uitvoering er van zal Hij Zelf
zorg dragen.
Maar Gods gebod is licht. Daarin
moeten wij zien, en de uitkomst aan den
Heere overlaten.
In het Maandblad „Onze Kinderen" schrijft
S. Stemerding over
HET KINDERGEBED.
De Redactie verzocht mij iets te schrijven
over het kindergebed.
Wat zal ik daarvan nu zeggen 1
Ik heb eenjs een heele preek hooren hou
den over het bidden.
Ik geloof, dat de dominé het ernstig meende
en dat hij veel studie had gemaakt van zijn
onderwerp.
Hij besprak de voorwaarden van het rechte
gebed, onderscheidde velerlei soort van gebe
den en wist zelfs te zeggen, welke niet en
welke wel verhoord werden.
Zijn preek sloot als een bus en het streng
ste kettergericht zou met geen mogelijkheid
iets op de rechtzinnigheid dezer leerrede heb
ben kunnen afdingen.
Niettegenstaande d'e homiletische en dog
matische voortreffelijkheden- van deze oratie
was ik weinig gesticht.
Ik weet niet, hoe 't komt, maar ik heb al
tijd een stille weerzin tegen getheoretiseer
over de ailerintiemste dingen.
Ze zijn door hun subjectiviteit ongeschikt
om als een algemeenheid te worden bespro
ken.
Je kunt ze niet spannen op het raam van
verstandelijkheden.
In het gebed komt onze ziel in contact met
God.
De plaats, waar wij Hem ontmoeten is hei
lig land. Vreemden hebben daar de schoenen
uit te trekken van hunne voeten.
Zullen we dan toch zoo onbescheiden zijn
om vlak bij te gaan luisteren! naar een, die al
leen is met zijn hemelschen Vader om voor
Hem zijn hart uit te gieten
Dat strikt intieme 'eh gansch persoonlijke,
wat gaat ons dat aan
Wat hebben wij met vorm of inhoud te
maken
Het gaat bij 't bidden toch niet om vele
en mooie woorden, of bepaalde termen
Vast nietdie er studie van maken om
voor hun gebeden schoone woorden te zoekenl
en sierlijke zinnen te bouwen, des noods met
dierbaar dalen en stijgen/ van stem, die bid
den niet, maar gebruiken een ijdel verhaal van
woorden.
Een waarschuwing daarvoor is het eenige,
wat onze Heere Jezus omtrent 'het bidden ge
zegd heeft.
Als 't goed is, gaan we tot Hem, omdat we
ons gedrongen voelen.
Tot wien' zullen we ons anders wenden met
onze twijfelingen en nooden, met onze zon
den! en zorgen
We zeggen of zuchten ze voor Hem uit
en bekommeren ons niet om uiterlijkheden.
Kan zulk een intiem ontmoeten van God,
kan dat ware bidden, nu eigenlijk wel een
onderwerp van bespiegeling zijn
Het schrijnt me altoos, wanneer er van
iemand gezegd wordt, dat hij zoo „mooi
kan bidden.
'k Heib een stille vrees, dat zulk eenj be
roemdheid uit trots op zijn „gebedsgave het
eenvoudig en nederig bidden zal verleeren.
Eens las ik van een heuscheüjk godvree-
zend man, van wien enkele buitenlkantige vro
men vermoedden, dat hij wel mooi zou* bid
den.
Op een keer hadden zij zich verdekt opge
steld, om zijn avondgebed te beluisteren.
Wat een tegenvaller, toen zij niets anders
hoordeni dan „Nu vader, het blijft dan alles,
zooals t afgesproken is".
Gelukkig, dat God, die het hart kent, an
ders oordeelt dan de menschen, welke maar
aanzi'en, wat voor oogen is.
En wat moeten we nu verder nog theo-
retiseeren over het kindergebed
Het imitatievermogen, van kinderen! is
groot.
Als wij niet bidden, laten zij het ook.
Indien we voor den vorm bidden, doen zij
het eveneens. Voelen de kinderen, dat vader,
of hij met het Onze Vader, een formulier, of
eigen woorden bidt, dat doet met heilige
schuchterheid, dan is er kans, dat het bidden
der kinderen ook een daad zal wezen van
eerbiedigen schroom, al begrijpen ze niet.
Omgekeerd is voor ons veel te leeren van
het naïeve geloofsvertrouwen en den eenvoud
der woorden in de eigen/ gebeden onzer kin
deren.
Er is dus een wondere wisselwerking.
Eerst leeren de kinderen het bidden van
ons en daarna leeren wij 't van onze kinde
ren
Ook in het biddeni moeten we worden als zij.
Hoe nu vader en moeder willen doen, of
zij een formule laten memoriseeren, of dat
zij dit niet doen, dat moeten zij weten
Iedere gezinsverhouding is weer anders.
Eén ding is noodig voor ons en der kinde
ren gebed.
Waarachtigheid in behoeften, in
zelfkennis en in het willen wat God wil.
Dat is het geheim van de houding, waarin
wij en onze kinderen moeten komen tot God,
die lust heeft tot waarheid in het binnenste.
In een Gereformeerd weekblad schrijft A. v.
D. over
TAAK.
Epictetus, de wijsgeer, heeft gezegd
„Wanneer op een zeereis het schip ankert
en gij aan wal gaat om water in te nemen,
kunt gij onderweg bovendien eens een mos
seltje of een inktvischje oprapen, maar Uw
aandacht dient op het schip gevestigd te blij
ven. Roept de stuurman, snel dan naar het
schip, laat alles liggen en zie niet om."
Het mosseltje en het inktvischje zijn de
dingen uit het dagelijksch leven, die genot
verschaffen! of waarvan men genot verwacht.
De stuurman is onze taak die roept.
Op onzen tijd rust een schuldenlast en in
de harten der menschen ontwaakt het bewust
zijn van de schuld er is gejaagd naar voor
spoed, kennis, rijkdom, macht maar de
taak is uit het oog verloren.
Dit bewustzijn van schuld heeft duisternis
gebracht ook over het cultuurleven van on
zen tijd. Verwonderlijk is dit niet. De duis
ternis is slechts negatie het is gemis van het
licht dat straalt, vanuit het ware levensgeluk
van deri enkeling.
De mensch is beter dan onze eeuw hem
gedacht heeft. Hij komt niet tot geluk door
welvarende industrieën, door geïntensifeer-
den landbouw. Niet door eten en/ drinken en
goede woning-toestanden ontstaat het inner
lijk geluk dat het eenige werkelijke licht in
de wereld is.
Wat is het dat onzen, tijd zoo machteloos
en zoo krachteloos maakt Het is 't eten van
mosseltjes en inktvjschjes en het niet luiste
ren' naar den stuurman die roept.
Wij realiseeren ons vaak niet voldoende
welk 'n geweldigen omzwaai ons Westersch
cultuurleven in het midden der vorige eeuw
gemaakt heeft. De gang van dit cultuurleven
kan in drie perioden geseheiden wordendie
der middeleeuwen, gekenmerkt door wereld
verachting en geestelijke meditatie, die der re
naissance, waarin de schatten van kennis en
schoonheid ontdekt word'en, die van het mid
den der vorige eeuw, waarin genoten wordt
van wat de wereld aan rijkdom, wetenschap
en schoonheid biedt.
Toen ibij den aanvang der derde cultuur
periode de oogeni open gingen voor maat
schappelijke welvaart en rijkdom, welke ont
staan waren door de successen der techniek,
heeft de menschheid zich hals over kop over
gegeven aan de jacht naar voorspoed.
Aanvankelijk waren er hindernissen te over
winnen die van traditie en geestelijk bewust
zijn. Maar deze hindernissen, krachteloos en
verouderd, waren spoedig onder de voet ge-
loopen. De run naar de goud- en diamant
velden was begonnen.
Een mensch, die zidh ingesteld heeft op
goud en diamant is niet gemakkelijk meer te
beheerschenl. Op hem hebben de begrippen!
liefde, zedelijkheid, recht, geen vat meer. Hij
maakt zich los van zijn omgeving. Hij be
vrijdt zich van zijn medemenschen om de
eerste te zijn, om niet met anderen te behoe
ven te deelen, om een fortuin te maken.
Zooals een feestmaaltijd met wijn en ge
zang, hoe spontaan ook opgekomen en hoe
goed en eerlijk ook bedoeld, leidt tot gees
telijke verzwakking en vermindering van het
zedelijk gevoel, zoo ook heeft de derde cul
tuurperiode met haar weelde en genieting
geleid tot een verslapping van de innerlijke
geestelijke kraöhtem, die de werkelijke stuw
kracht zijn van een voortschrijdende cultuur.
De wereld ontwaakt thans uit den feestroes
nu de disch genuttigd is en de glazen leeg
zijn. Het verlangen ontstaat om weer aan den
arbeid te gaan. Maar de periode van voor
spoed en verwaarloozing van geestelijke
krachten verslapt en het inzicht verminderd.
Uit het welvaartsstreven onzer eeuw en
uit de zucht om van de verworven welvaart
te genieten is ontstaan de individualistsche
vrijheidsbehoefte van dezen tijd. De schatten
der wereld waren immers niet in onbeperkten
voorraad te verkrijgen. Zij waren niet toerei
kend om er alleen van te genieten. Er was
arbeid voor noodig, meer arbeid dan een en
kelen mensch kan presteeren.
Zoo streefde de mensch er naar om zich
los te maken van zijn medemensch. Het kwam
er op aan om uit te loopen uit het peloton,
om te gaan behooren tot de „gegoede klasse"
van zakenlui, industrieelen, grond- en effec
tenbezitters.
Wij zijn helaas aan deze strijdpsy-
chose, welke mede oorzaak is van het ont
staan der internationale geschillen, gewend
geraakt. Wij kunnen ons de wereld zonder
deze haast niet denken. En toch is het nood
zakelijk dat wij er ons van bevrijden,. Wil de
wereld weer op de been komen dan is het
noodig dat er een einde komt aan den strijd
tusschen' den eenen, mensch en den anderen
mensch, tusschen kapitaal en arbeid, tusschen
links en rechts, tusschen het eene volk era het
andere volk.
Het streven naar eigen belang moet plaats
maken voor het gemeenschappelijk arbeiden
aan de taak die ons is opgelegd.
Het is de kracht van bolsjewisme en natio-
naal-socialisme dat zij de menschen een ideaal
voor oogen gesteld hebben, waarvoor gear
beid moet worden.
Deze poging is in vele opzichten gelukt. De
mensch is eigenlijk zoo kinderlijk. Hij anbeidt
zoo gaarne mee, hij maakt zich zoo gaarne
ondergeschikt aan het volbrengen van een
buiten hemzelf gelegen doel. De diepste emo
ties worden ook in onzen tijd nog gewekt
door het volbrengen van oceaanvluchten, door
het beklimmen van het Himalaya-gebergte,
door in nog primitiever vorm het win
nen van het wereldkampoenschap wielrennen
door Jac. van Egmond
Maar het ideaal van bolsjewisme, van na-
tionaal-cocialïsme zal de wereld niet kunnen!
redden. Want dit ideaal is tenslotte weer de
grootheid van den mensch
Daartegenover stelt 't Christendom het ide
aal' van 'het dienen, van het medearbeiden
van de taak die God ons heeft opgelegd.
Hier wordt de vicieuze cirkel van het eigen
en groepsbelang doorgebroken en verbogen
tot den pijl die naar boven wijst.
De Stuurman roeptde tijd voor het eten
mosseltjes en inktvischjes is voorbij. Het
oogënblik om tot bezinning te komen' is aan
gebroken.
Wij kunnen alleen gered worden door rus-
tigen gestadigen arbeid die gedragen wordt
door de gedachte dat het de taak is van den
mensch om mede te arbeiden aan het plan
dat God voor deze wereld ontworpen heeft.
In het Weekblad „Eigen Haard" schrijft Dr.
H. Westerman over
GHANDI EN HET KASTESTELSEL.
Het kastestelsel oefent op het geheele leven
der Hindoes een diepgaanden invloed uit
Ghandi's groote macht in aanmerking ne
mende, is het dus wel van belang om eeras
na te gaan, hoe hij precies tegën'over het kas
testelsel staat. In Europa heeft men vaak den
indruk, dat hij daar een on ver zoen/1 ijke te
genstander van is deze indruk is nog ver
sterkt door het feit, dat kort geleden Ghan
di's eenige zoon in het huwelijk is getreden
met de dochter van een Brahmaan, dus met
een meisje van de hoogste, de priesterkaste.
Ghandi zelf is niet van zoo hooge afkomst
hij is n.l. voortgekomen uit de Banyakaste.
Toch keurde hij het huwelijk van zijn zoon
ten volle goed, hoewel hij wist, dat het eeni
groote opwinding zou veroorzaken en hem
vele vijanden zou bezorgenj. Ghandi moet dan
toch wel, zoo redeneeren wij als Europeanen,
een overtuigd tegenstander van het geheele
kastestelsel zijn.
Dit laatste is echter niet het geval. Ghandi
is in het geheel geen tegenstander van het
kastestelsel. Hij heeft zooveel eerbied voor de
traditioneele gebruiken van zijn voorouders,
dat hij niet denkt aan opheffing van het kas
testelsel Maarhij wil alleen de vier
groote kasten behouden en niet de 84 onder-
afdeelingen, waarin zij zijn verdeeld. Volgens
de overleveringen wordt nl. nog heden ten
dage cfej iHindoebeVolking verdeelc}) in 84
kasten! en eenige duizenden onderkasten. De
ze zijn alle streng van elkaar gescheiden door
het verbod van gemeenschappelijke maaltij
den en onderlinge huwelijken. Dit verbod
geldt b.v. tusschen de pottenbakkers, die hun
schijf zittende draaien en kleine potten maken
en hun vakgenooten, die hun werk
staande verrichten en groote potten ma
ken. Verder behoort een vijfde deel der
bevolking tot de onaanraakbaren, de paria's
waarvan de aanraking, de blik of de schaduw
elke Hindoe verontreinigt.
De bevolking van, Britsch-Indië laat zich
zoozeer door het kastestelsel beheerschen, dat
zelfs de fabrieksarbeiders niet aan dezelfde
machine of werktafel willen zitten/ met leden
van een andere kaste. Zoover wil Ghandi het
kastestelsel echter niet doorgevoerd zien. In
tegendeel, hij brengt de verschillende kasten
samen! aan dezelfde eettafel, indezelfde bij
eenkomst. Hij leeft uiterst eenvoudig en gaat
met iedereen om op voet van gelijkheid. Maar
het principe van het kastestelsel wordt door
hem aanvaard. Toen men hem eens voor
stelde om de kasten op te heffen en inplaats
daarvan het Europeesche democratische stel
sel in te voeren van de gelijkheid van alle
menschen, antwoordde hij, dat hij de wet der
erfelijkheid beschouwde als een onuitroeibare
natuurwet. Als de Hindoes zouden ophouden
voor die wet te buigen, zou de bevolking een
mengelmoes worden, wat tot de grootste ver
warring zou leiden.
Gedeeltelijk kunnen wij ons het algemeen
vasthouden aan het kastestelsel wel begrij
pen. wanneer wij ons erin trachten te denken,
dat de Hindoe s gelooven aan reïncarnatie
en daarvan zoozeer overtuigd zijn, dat er op
dit punt voor hen geen twijfel bestaat. Wij
vinden het jammer, dat een verdienstelijke
jonge Hindoe aan al zijn begaafdheid niets
heeft, dat het voor hem onmogelijk is om
„zich op te werkendoch zij betreuren het
niet, immers, die jongeman zal ongetwijfeld
bij zijn volgend leven in een hoogere kaste
geboren worden. En evengoed zal een Brah
maan, die zich onwaardig gedraagt, in een
lagere kaste worden geboren. Het is dit
voortdurend rekenen met volgende incarna
ties, dat de Hindoes ervan terughoudt om
met het kastestelsel te breken. Ook Ghandi
deelt deze opvattingen, zooals hij meermalen
heeft uitgesproken.
Dit neemt echter niet weg, dat hij de be
staande vooroordeelen uit den weg wil ruimen
Naar zijn meening zijn slechts de vier hoofd-
kasten fundamenteel, natuurlijk ën echt, ter
wijl de tallooze andere verdeelingen men-
schenwerk zijn. Bovendien wil hij de vier
hoofdkasten niet handhaven om de bestaande
verdeeldheid tusschen de menschen te laten
voortbestaan. Volgen/s hem is iemand niet
superieur of inferieur, omdat hij tot een be
paalde kaste behoort en hij is van meening,
dat onderlinge minachting in het oorspronke
lijke kastestelsel geen plaats had.
Deze opvattingen van Ghandi zijn algemeen
bekend. Vele Hindoes hebben er dan ook op
aangedrongen, dat hij het huwelijk van zijn
zoon zou verbieden, aangezien hierdoor toch
zeker bloedvermen/ging tusschen twee van de
vier hoofdkasten zou worden veroorzaakt.
Zeer zeker is hier een tegenstrijdigheid
Ghandi heeft ons trouwerfs wel vaker met
zulke tegenstrijdigheden verbaasd. De kern
van de zaak is echter, dat Ghandi zoo'n beet
je onder en boven de wet staat. Zelfs de
hoogste Brahmanen buigen zich eeibiiedig voor
hem neer en zijn volgelingen gelooven in hem
als in een godheid hij kan niets verkeerds
doen.
Er ds niets dat de menschen liever behou-
denl en waarvoor zij minder zorg dragen dan
hun eigen leven.
De meeste menlschen gebruiken het eerste
deel van hun leven/ om het tweede rampzalig te
maken.