n m 91111 UIT HET WOORD J IS uur ^ly-ho |ppen- enz. ïdaille [ertak. Jtvliet. ir bij leent leiland lfeest iRII TE: Dins- uur in n. 6-9 eeuw" m. 6-9 de. m. 3-7 rg- ,5-10 9,30- uur in m. 2-5 Hotel m. 10- uur in i. 9-12 Hotel m 2-5 Spee. m, 2-5 Smits. m. 6-9 arnis den in in ►ende PREDIKBEURTEN ST. WAAROVER WE LAZEN r VOOR DEN ZONDAG 35387 l Dins- uur in OP ZONDAG 3 SEPT. 1933 NE)D. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 uur leesdienst, 's ay. 6 uur de heer Baart van Dirksland. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. W. Vroegin- deweij van Zegveld. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst, 's av. 6 uur Ds. Kleijne. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. Verkerk, 's av. 6 uur leesdienst. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. Kleijne van Ooltgensplaat, 's av. 6 uur de heer Vetter van Langstraat. Dirksland, v.m. 10 uur de heer Baart, 's av. 6.30 uur Ds. v. d. Wal (Beide diensten extra maandelijksche collecte) Herkingen, v.m. 9.30 en 's av 6 uur de heer Overweel. Ouddorp, v.m. leesdienst, n.m. Ds. v. Ameide. GEREF KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma. Ooltgenisplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur leesd. Ouddorp, vm. leerdienst nam. Ds. Volten) van Bolnes. CHR .GEREF .KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Laman GEREFORMEERDE GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10, n.m. 2.30, s av. 6.30 uur de heer v. d. Berg, theol. student te Rotter dam. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en 's av. leesdienst. OUD-GEREFORMEjERDE GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overge gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING EEN PRACHTIGE KANS. Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie, den dag, in welken de Heere tot u zegt: Zie, Ik geef uwen vijand in uwe hand, en gij zult hem doem, gelijk als goed zal zijn in uwe oogen. 1 Sam. 24 5a. Welk een prachtige kans krijgt 'Da vid, om zijn slag te slaan, den besljs- senden. baanbrekenden slag naar den troon, als namelijk Saul in dezelMe spelonk, geheel argeloos en zöj^dqr mannen, zich bevindt, waarin David met de zijnen zich verschuilt. Waarom zou hij aarzelen, toe te slaan, en zijn vijand uit den weg te ruimen Het voorwendsel van zelfverdediging kan hier uitnemend dienst doen. David moet opkomen voor zijn leven, dat door Saul bedreigd wordt, en krijgt nu de gelegen- V heid, om dat op afdoende manier te doen. Hij mag toch wel het, alle dag dreigende, doodsgevaar afwenden, al moet hij daarvoor zijn belager het leven benemen Als hij nu Saul niet afmaakt, gaat hij er zelf aan. Waarom zou hij niet toeslaan Nietwaar? onder dit voorwendsel wordt veel kwaad met kwaad vergol den. Men kan zich maar niet weerloos laten vertrappen. Het leven is nu een maal een „strijd om het bestaan", waar bij men van zich af moet slaan, wil men niet zelf onderliggen. Ja zeker, soms heeft zelfverdediging zin en is roeping. Maar bedrieg u niet, dat gij onder dat voorwendsel aan uw wraakzucht bot viert. Wilt gij kinderen des Allerhoog- sten zijn, zoo wees goedertieren jegens ondankbaren en boozen. Wees barm hartig, gelijk Uw Vader in de hemelen barmhartig is. Laat los en gij zult los gelaten worden. Want die zijn schulde naar bij de keel grijpt, en niet kwijt schelden kan, dien zal God vinden, en Hij zal hem zijn schuld houden in eeuwigheid. Er is nog een ander excuus voor David gelegen in de buitengewoon prachtige kans, die een zware verzoe king maakt, waarin bijna ieder men- schenkind bezwijken zou. Daar is een kroon, die in de oogen schittert met betooverenden glans, een kostbaar kleinood, een hevig begeerd goed. Daar is een aanlokkelijk ver schiet: rijkdoip en eer en een goed leven. Maar de weg tot zulk een ver leidelijke toekomst is een verboden weg- de weg der ongerechtigheid. Ziedaar! Davids verzoeking. En de verzoeking van velen. Een zeer gevaarlijke, want er is veel verontschuldiging, om het geweten het zwijgen op te leggen. Immers, maar één greep, één slag, één overtreding en het doel is bereikt. Is het dan niet geoorloofd, een fortuin te bemachtigen, het geluk te grijpen, in eer en aanzien te komen Mag David de koningskroon niet begeeren Mag Gods kind niet genade en eere verlan- t gen en het goede, als de Heere zelf be loofd heeft, het te geven dengenen, die Hem vreezen Dat is de duivelsche verzoeking, die Jezus in de woestijn heeft weerstaan. Waakt daarom en iaat uw zinnen niet bekooren door al de schatten en de weelde en den roem van al de koninkrijken der wereld niet, want oogen, die vol begeerte zijn, zien niet, dat de weg daarheen het opschrift draagt: verboden toegang. En zoo zij het zien, zoo fluistert de Booze hen in, zooals hij David wel heeft ingefluisterd, als hij gewapend bij den weerloozen, niets vermoedenden Saul staat: „Wees niet dwaas, voor die ééne zonde laat men geen fortuin glippen; iedereen zou zoo doen." Men zegt van Jezuiten, dat zij den stelregel volgen: het doel heiligt de mid delen. Maar dan zijn er helaas vele Jezuiten in de praktijk des levens, die niet tot de orde behooren. Er zijn er niet zoo weinigen, die hun fortuin ge maakt hebben, doch liever niet achter zich omzien naar den weg, waarlangs zij hun doel bereikten, omdat dit ge vaarlijk is voor de rust van hun gewe ten. Daarvoor moge ons de Heere be waren. Het is beter een onterfde te zijn, en geen steen te hebben, om het hoofd op neer te leggen en dan met een gerust geweten, dan ten eerezetel te beklim men, maar niet te durven omzien, naar de misdaad, waardoor die zetel ver overd werd. Wee, wie de geheele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel Wee, wie door schittering van de grootschheid des levens verblind, de zonde niet meer ziet. En weet gij, wat wel de gevaarlijk ste verzoeking is Dat is, als wij God er bij halen en Zijn regeering, om het zondige van onze daden te verbergen. Zooals Davids mannen zeggen„de Heere zegt tot u: Zie, ik geef uw vijand in uw hand." Hier dreigt het doodelijke gevaar van de vrome zelfmisleiding. Men gaat dan, voor een daad geplaatst, die tegen Gods bevel indruischt, zijn geweten overstemmen met vrome praat. Alles is immers onder Gods bestuur. Er geschiedt niets bij geval. Het moet zoo wezen, dat de Heere David gelegenheid geeft, om zijn doel te bereiken. Dit is Gods vinger: een wenk van Hooger Hand, dat hij maar toeslaan moest. En het, hem beloofde, nemen. Zoo doet wel menigeen aan vroom zelfbedrog. Als iets gedaan moet wor den. wat toch eigenlijk niet door den beugel kan, overleggen zij, dat de Heere het toch wel zoo opmerkelijk geleid heeft, en het wel zoo heeft moeten we zen. En als ze dan op bedenkelijke ma nier hun voordeel doen, maken zij zich wijs, dat ze in den weg des Heeren zijn. Zij wanen zich uitvoerders van Gods raad, terwijl ze slechts slaven zijn van hun vleeschelijke begeerte. Vooral als ze dan meenen, zooals ook Davids man nen voorgaven, een woord van God te hebben ontvangen, dan zijn ze heele- maal klaar. En het licht, dat God hen gegeven heeft, in een of andere zaak, zooals ze zeggen, is dan niet anders, dan het dwaallicht van hun eigen zon dig hart. Wij verbeelden ons zoo ge makkelijk, als iets naar onzen zin is: dat is de weg, die de Heere wijst. Maar het is bedrog, een wandelen naar het vleesch en niet naar den geest, als Gods gebod er het: „gij zult niet" tegen doet hooren, Gods raad is veelal duister, en voor de uitvoering er van zal Hij Zelf zorg dragen. Maar Gods gebod is licht. Daarin moeten wij zien, en de uitkomst aan den Heere overlaten. In het Maandblad „Onze Kinderen" schrijft S. Stemerding over HET KINDERGEBED. De Redactie verzocht mij iets te schrijven over het kindergebed. Wat zal ik daarvan nu zeggen 1 Ik heb eenjs een heele preek hooren hou den over het bidden. Ik geloof, dat de dominé het ernstig meende en dat hij veel studie had gemaakt van zijn onderwerp. Hij besprak de voorwaarden van het rechte gebed, onderscheidde velerlei soort van gebe den en wist zelfs te zeggen, welke niet en welke wel verhoord werden. Zijn preek sloot als een bus en het streng ste kettergericht zou met geen mogelijkheid iets op de rechtzinnigheid dezer leerrede heb ben kunnen afdingen. Niettegenstaande d'e homiletische en dog matische voortreffelijkheden- van deze oratie was ik weinig gesticht. Ik weet niet, hoe 't komt, maar ik heb al tijd een stille weerzin tegen getheoretiseer over de ailerintiemste dingen. Ze zijn door hun subjectiviteit ongeschikt om als een algemeenheid te worden bespro ken. Je kunt ze niet spannen op het raam van verstandelijkheden. In het gebed komt onze ziel in contact met God. De plaats, waar wij Hem ontmoeten is hei lig land. Vreemden hebben daar de schoenen uit te trekken van hunne voeten. Zullen we dan toch zoo onbescheiden zijn om vlak bij te gaan luisteren! naar een, die al leen is met zijn hemelschen Vader om voor Hem zijn hart uit te gieten Dat strikt intieme 'eh gansch persoonlijke, wat gaat ons dat aan Wat hebben wij met vorm of inhoud te maken Het gaat bij 't bidden toch niet om vele en mooie woorden, of bepaalde termen Vast nietdie er studie van maken om voor hun gebeden schoone woorden te zoekenl en sierlijke zinnen te bouwen, des noods met dierbaar dalen en stijgen/ van stem, die bid den niet, maar gebruiken een ijdel verhaal van woorden. Een waarschuwing daarvoor is het eenige, wat onze Heere Jezus omtrent 'het bidden ge zegd heeft. Als 't goed is, gaan we tot Hem, omdat we ons gedrongen voelen. Tot wien' zullen we ons anders wenden met onze twijfelingen en nooden, met onze zon den! en zorgen We zeggen of zuchten ze voor Hem uit en bekommeren ons niet om uiterlijkheden. Kan zulk een intiem ontmoeten van God, kan dat ware bidden, nu eigenlijk wel een onderwerp van bespiegeling zijn Het schrijnt me altoos, wanneer er van iemand gezegd wordt, dat hij zoo „mooi kan bidden. 'k Heib een stille vrees, dat zulk eenj be roemdheid uit trots op zijn „gebedsgave het eenvoudig en nederig bidden zal verleeren. Eens las ik van een heuscheüjk godvree- zend man, van wien enkele buitenlkantige vro men vermoedden, dat hij wel mooi zou* bid den. Op een keer hadden zij zich verdekt opge steld, om zijn avondgebed te beluisteren. Wat een tegenvaller, toen zij niets anders hoordeni dan „Nu vader, het blijft dan alles, zooals t afgesproken is". Gelukkig, dat God, die het hart kent, an ders oordeelt dan de menschen, welke maar aanzi'en, wat voor oogen is. En wat moeten we nu verder nog theo- retiseeren over het kindergebed Het imitatievermogen, van kinderen! is groot. Als wij niet bidden, laten zij het ook. Indien we voor den vorm bidden, doen zij het eveneens. Voelen de kinderen, dat vader, of hij met het Onze Vader, een formulier, of eigen woorden bidt, dat doet met heilige schuchterheid, dan is er kans, dat het bidden der kinderen ook een daad zal wezen van eerbiedigen schroom, al begrijpen ze niet. Omgekeerd is voor ons veel te leeren van het naïeve geloofsvertrouwen en den eenvoud der woorden in de eigen/ gebeden onzer kin deren. Er is dus een wondere wisselwerking. Eerst leeren de kinderen het bidden van ons en daarna leeren wij 't van onze kinde ren Ook in het biddeni moeten we worden als zij. Hoe nu vader en moeder willen doen, of zij een formule laten memoriseeren, of dat zij dit niet doen, dat moeten zij weten Iedere gezinsverhouding is weer anders. Eén ding is noodig voor ons en der kinde ren gebed. Waarachtigheid in behoeften, in zelfkennis en in het willen wat God wil. Dat is het geheim van de houding, waarin wij en onze kinderen moeten komen tot God, die lust heeft tot waarheid in het binnenste. In een Gereformeerd weekblad schrijft A. v. D. over TAAK. Epictetus, de wijsgeer, heeft gezegd „Wanneer op een zeereis het schip ankert en gij aan wal gaat om water in te nemen, kunt gij onderweg bovendien eens een mos seltje of een inktvischje oprapen, maar Uw aandacht dient op het schip gevestigd te blij ven. Roept de stuurman, snel dan naar het schip, laat alles liggen en zie niet om." Het mosseltje en het inktvischje zijn de dingen uit het dagelijksch leven, die genot verschaffen! of waarvan men genot verwacht. De stuurman is onze taak die roept. Op onzen tijd rust een schuldenlast en in de harten der menschen ontwaakt het bewust zijn van de schuld er is gejaagd naar voor spoed, kennis, rijkdom, macht maar de taak is uit het oog verloren. Dit bewustzijn van schuld heeft duisternis gebracht ook over het cultuurleven van on zen tijd. Verwonderlijk is dit niet. De duis ternis is slechts negatie het is gemis van het licht dat straalt, vanuit het ware levensgeluk van deri enkeling. De mensch is beter dan onze eeuw hem gedacht heeft. Hij komt niet tot geluk door welvarende industrieën, door geïntensifeer- den landbouw. Niet door eten en/ drinken en goede woning-toestanden ontstaat het inner lijk geluk dat het eenige werkelijke licht in de wereld is. Wat is het dat onzen, tijd zoo machteloos en zoo krachteloos maakt Het is 't eten van mosseltjes en inktvjschjes en het niet luiste ren' naar den stuurman die roept. Wij realiseeren ons vaak niet voldoende welk 'n geweldigen omzwaai ons Westersch cultuurleven in het midden der vorige eeuw gemaakt heeft. De gang van dit cultuurleven kan in drie perioden geseheiden wordendie der middeleeuwen, gekenmerkt door wereld verachting en geestelijke meditatie, die der re naissance, waarin de schatten van kennis en schoonheid ontdekt word'en, die van het mid den der vorige eeuw, waarin genoten wordt van wat de wereld aan rijkdom, wetenschap en schoonheid biedt. Toen ibij den aanvang der derde cultuur periode de oogeni open gingen voor maat schappelijke welvaart en rijkdom, welke ont staan waren door de successen der techniek, heeft de menschheid zich hals over kop over gegeven aan de jacht naar voorspoed. Aanvankelijk waren er hindernissen te over winnen die van traditie en geestelijk bewust zijn. Maar deze hindernissen, krachteloos en verouderd, waren spoedig onder de voet ge- loopen. De run naar de goud- en diamant velden was begonnen. Een mensch, die zidh ingesteld heeft op goud en diamant is niet gemakkelijk meer te beheerschenl. Op hem hebben de begrippen! liefde, zedelijkheid, recht, geen vat meer. Hij maakt zich los van zijn omgeving. Hij be vrijdt zich van zijn medemenschen om de eerste te zijn, om niet met anderen te behoe ven te deelen, om een fortuin te maken. Zooals een feestmaaltijd met wijn en ge zang, hoe spontaan ook opgekomen en hoe goed en eerlijk ook bedoeld, leidt tot gees telijke verzwakking en vermindering van het zedelijk gevoel, zoo ook heeft de derde cul tuurperiode met haar weelde en genieting geleid tot een verslapping van de innerlijke geestelijke kraöhtem, die de werkelijke stuw kracht zijn van een voortschrijdende cultuur. De wereld ontwaakt thans uit den feestroes nu de disch genuttigd is en de glazen leeg zijn. Het verlangen ontstaat om weer aan den arbeid te gaan. Maar de periode van voor spoed en verwaarloozing van geestelijke krachten verslapt en het inzicht verminderd. Uit het welvaartsstreven onzer eeuw en uit de zucht om van de verworven welvaart te genieten is ontstaan de individualistsche vrijheidsbehoefte van dezen tijd. De schatten der wereld waren immers niet in onbeperkten voorraad te verkrijgen. Zij waren niet toerei kend om er alleen van te genieten. Er was arbeid voor noodig, meer arbeid dan een en kelen mensch kan presteeren. Zoo streefde de mensch er naar om zich los te maken van zijn medemensch. Het kwam er op aan om uit te loopen uit het peloton, om te gaan behooren tot de „gegoede klasse" van zakenlui, industrieelen, grond- en effec tenbezitters. Wij zijn helaas aan deze strijdpsy- chose, welke mede oorzaak is van het ont staan der internationale geschillen, gewend geraakt. Wij kunnen ons de wereld zonder deze haast niet denken. En toch is het nood zakelijk dat wij er ons van bevrijden,. Wil de wereld weer op de been komen dan is het noodig dat er een einde komt aan den strijd tusschen' den eenen, mensch en den anderen mensch, tusschen kapitaal en arbeid, tusschen links en rechts, tusschen het eene volk era het andere volk. Het streven naar eigen belang moet plaats maken voor het gemeenschappelijk arbeiden aan de taak die ons is opgelegd. Het is de kracht van bolsjewisme en natio- naal-socialisme dat zij de menschen een ideaal voor oogen gesteld hebben, waarvoor gear beid moet worden. Deze poging is in vele opzichten gelukt. De mensch is eigenlijk zoo kinderlijk. Hij anbeidt zoo gaarne mee, hij maakt zich zoo gaarne ondergeschikt aan het volbrengen van een buiten hemzelf gelegen doel. De diepste emo ties worden ook in onzen tijd nog gewekt door het volbrengen van oceaanvluchten, door het beklimmen van het Himalaya-gebergte, door in nog primitiever vorm het win nen van het wereldkampoenschap wielrennen door Jac. van Egmond Maar het ideaal van bolsjewisme, van na- tionaal-cocialïsme zal de wereld niet kunnen! redden. Want dit ideaal is tenslotte weer de grootheid van den mensch Daartegenover stelt 't Christendom het ide aal' van 'het dienen, van het medearbeiden van de taak die God ons heeft opgelegd. Hier wordt de vicieuze cirkel van het eigen en groepsbelang doorgebroken en verbogen tot den pijl die naar boven wijst. De Stuurman roeptde tijd voor het eten mosseltjes en inktvischjes is voorbij. Het oogënblik om tot bezinning te komen' is aan gebroken. Wij kunnen alleen gered worden door rus- tigen gestadigen arbeid die gedragen wordt door de gedachte dat het de taak is van den mensch om mede te arbeiden aan het plan dat God voor deze wereld ontworpen heeft. In het Weekblad „Eigen Haard" schrijft Dr. H. Westerman over GHANDI EN HET KASTESTELSEL. Het kastestelsel oefent op het geheele leven der Hindoes een diepgaanden invloed uit Ghandi's groote macht in aanmerking ne mende, is het dus wel van belang om eeras na te gaan, hoe hij precies tegën'over het kas testelsel staat. In Europa heeft men vaak den indruk, dat hij daar een on ver zoen/1 ijke te genstander van is deze indruk is nog ver sterkt door het feit, dat kort geleden Ghan di's eenige zoon in het huwelijk is getreden met de dochter van een Brahmaan, dus met een meisje van de hoogste, de priesterkaste. Ghandi zelf is niet van zoo hooge afkomst hij is n.l. voortgekomen uit de Banyakaste. Toch keurde hij het huwelijk van zijn zoon ten volle goed, hoewel hij wist, dat het eeni groote opwinding zou veroorzaken en hem vele vijanden zou bezorgenj. Ghandi moet dan toch wel, zoo redeneeren wij als Europeanen, een overtuigd tegenstander van het geheele kastestelsel zijn. Dit laatste is echter niet het geval. Ghandi is in het geheel geen tegenstander van het kastestelsel. Hij heeft zooveel eerbied voor de traditioneele gebruiken van zijn voorouders, dat hij niet denkt aan opheffing van het kas testelsel Maarhij wil alleen de vier groote kasten behouden en niet de 84 onder- afdeelingen, waarin zij zijn verdeeld. Volgens de overleveringen wordt nl. nog heden ten dage cfej iHindoebeVolking verdeelc}) in 84 kasten! en eenige duizenden onderkasten. De ze zijn alle streng van elkaar gescheiden door het verbod van gemeenschappelijke maaltij den en onderlinge huwelijken. Dit verbod geldt b.v. tusschen de pottenbakkers, die hun schijf zittende draaien en kleine potten maken en hun vakgenooten, die hun werk staande verrichten en groote potten ma ken. Verder behoort een vijfde deel der bevolking tot de onaanraakbaren, de paria's waarvan de aanraking, de blik of de schaduw elke Hindoe verontreinigt. De bevolking van, Britsch-Indië laat zich zoozeer door het kastestelsel beheerschen, dat zelfs de fabrieksarbeiders niet aan dezelfde machine of werktafel willen zitten/ met leden van een andere kaste. Zoover wil Ghandi het kastestelsel echter niet doorgevoerd zien. In tegendeel, hij brengt de verschillende kasten samen! aan dezelfde eettafel, indezelfde bij eenkomst. Hij leeft uiterst eenvoudig en gaat met iedereen om op voet van gelijkheid. Maar het principe van het kastestelsel wordt door hem aanvaard. Toen men hem eens voor stelde om de kasten op te heffen en inplaats daarvan het Europeesche democratische stel sel in te voeren van de gelijkheid van alle menschen, antwoordde hij, dat hij de wet der erfelijkheid beschouwde als een onuitroeibare natuurwet. Als de Hindoes zouden ophouden voor die wet te buigen, zou de bevolking een mengelmoes worden, wat tot de grootste ver warring zou leiden. Gedeeltelijk kunnen wij ons het algemeen vasthouden aan het kastestelsel wel begrij pen. wanneer wij ons erin trachten te denken, dat de Hindoe s gelooven aan reïncarnatie en daarvan zoozeer overtuigd zijn, dat er op dit punt voor hen geen twijfel bestaat. Wij vinden het jammer, dat een verdienstelijke jonge Hindoe aan al zijn begaafdheid niets heeft, dat het voor hem onmogelijk is om „zich op te werkendoch zij betreuren het niet, immers, die jongeman zal ongetwijfeld bij zijn volgend leven in een hoogere kaste geboren worden. En evengoed zal een Brah maan, die zich onwaardig gedraagt, in een lagere kaste worden geboren. Het is dit voortdurend rekenen met volgende incarna ties, dat de Hindoes ervan terughoudt om met het kastestelsel te breken. Ook Ghandi deelt deze opvattingen, zooals hij meermalen heeft uitgesproken. Dit neemt echter niet weg, dat hij de be staande vooroordeelen uit den weg wil ruimen Naar zijn meening zijn slechts de vier hoofd- kasten fundamenteel, natuurlijk ën echt, ter wijl de tallooze andere verdeelingen men- schenwerk zijn. Bovendien wil hij de vier hoofdkasten niet handhaven om de bestaande verdeeldheid tusschen de menschen te laten voortbestaan. Volgen/s hem is iemand niet superieur of inferieur, omdat hij tot een be paalde kaste behoort en hij is van meening, dat onderlinge minachting in het oorspronke lijke kastestelsel geen plaats had. Deze opvattingen van Ghandi zijn algemeen bekend. Vele Hindoes hebben er dan ook op aangedrongen, dat hij het huwelijk van zijn zoon zou verbieden, aangezien hierdoor toch zeker bloedvermen/ging tusschen twee van de vier hoofdkasten zou worden veroorzaakt. Zeer zeker is hier een tegenstrijdigheid Ghandi heeft ons trouwerfs wel vaker met zulke tegenstrijdigheden verbaasd. De kern van de zaak is echter, dat Ghandi zoo'n beet je onder en boven de wet staat. Zelfs de hoogste Brahmanen buigen zich eeibiiedig voor hem neer en zijn volgelingen gelooven in hem als in een godheid hij kan niets verkeerds doen. Er ds niets dat de menschen liever behou- denl en waarvoor zij minder zorg dragen dan hun eigen leven. De meeste menlschen gebruiken het eerste deel van hun leven/ om het tweede rampzalig te maken.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7