4 n t irevolutionair
Orgaan
T
IN HOC SIGNO VINCES
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
FEUILLETON
No. 3984
ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1933
48STE JAARGANG
EERSTE BLAD.
Hitler en Nletsche.
UNIVERSAL
FAPWIEIHOUWEP
BRANDING
Op den Uitkijk.
voodra
ïg der
>t exe-
jeering
'erhin-
ekking
indere
>pzeg-
m
ver-
jeld in
/olgen
pilden
van
g om
•ingen
p het
;t als
t ruil-
1 den
c zui
legen
van
iment
veili-
den
aan-
i het
ad in
:>nder
a de
►men.
lit
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÊN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
All© fcfflteAre» yw «Se Redactie bestemad, A v o> sr£ e ta t ea era verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Het nationaal-socialisme is niet al'
leen een politiek verschijnsel, maar ook
draagster van een nieuwe wereldbe-
schouwing, een nieuwe religie.
Enkele jaren geleden verscheen in
Duitschland 'n omvangrijk opzienba-
rend werk van één der voornaamste
leiders van de Hitlerbeweging, Alfred
Rosenberg, getiteld „Der Mythus des
20 Jahrhunderts", dat beschouwd kan
worden als cathechismus van deze nieu
we rassenreligie.
Dat deze man niet „de eerste de bes
te" is, zal u duidelijk worden, als ik u
mededeel, dat hij de schrijver is van een
commentaar op het nationaal-socialis-
tisch partij-program en zelf ook Rijks
dagafgevaardigde en chef van de af-
deeling buitenland van de N.S.D.A.P.
Zijn groote invloed komt echter wel
het sterkst uit in zijn hoofdredacteur
schap van het meest verspreide natio-
naal-socialistische dagblad de „Völki-
sche Bobachter".
Men heeft van Nazi-zijde op allerlei
manieren gepoogd om dit boek als
„Privatmeinung", persoonlijke meening,
van Rosenberg door te doen gaan. Al
mag het boek in velerlei opzicht meer
onvoorzichtige gevolgtrekkingen maken
^lan Hitier.wel lief is, zoo blijkt toch uit
een interview, hetwelk Dr. O. Straszer
met Hitler had en dat gepubliceerd
werd in de „Nationaal-Socialist" van
12 juli 1930, dat deze zich zeer waar-
deerend uitliet over dit boek. Hij vond
't van meer beteekenis dan Chamber-
Iain's „Grundlagen des 20 Jahrhun-
derts".
Vreemd is dit in hetg eheel niet, aan
gezien Hitler en Rosenberg een opmer
kelijke overeenstemming toonen in hun
slotconclusies, waarvan het nationaal-
socialistisch program wel het meest
sprekende bewijs is. Dit boek moet dan
ook zeer zeker in verband worden ge
bracht met de ideeën van het nationaal-
socialisme.
Ook bij Rosenberg staat of valt alles
met het ras, het bloed: „De volksziel,
die onlosmakelijk verbonden is aan het
ras, is de maatstaf voor al ons denken,
willen en handelen, de eenigste maat
staf voor onze waardebepaling" (bladz.
655).
Rosenberg verkondigt een nieuwe
religie, de „Mythus" van de twintigste
eeuw, die in het noordsch-germaansche
bloed geworteld moet zijn.
In gloedvolle bewoordingen schildert
hij evenals zijn groote meester Hitier,
het aanbreken van een nieuwen tijd
„Heden ontwaakt echter een nieuw ge
loof: de mythus van het bloed, van het
geloof om met het bloed ook steeds het
goddelijk wezen van den mensch te ver
dedigen. Het geloof, dat zich gelukkig
weet in de vaste wetenschap, dat het
noordsche bloed een mysterie brengt,
hetwelk de oude sacramenten op zij zet
en overwonnen heeft." (bladz. 111).
Duidelijker kan men het wel niet zeg
gen. Welk onderscheid is er dan tus-
sohen Hitler met zijn Ariër als het juiste
„Ebenbild des Herrn" (evenbeeld
Gods) en Rosenberg Het Duitsche
bloed is bij beiden primair. Ook het
partij-program zegt dat duidelijk
„Staatsburger kan hij slechts zijn, die
volksgenoot is: volksgenoot is alleen hij,
die Duitsch bloed in de aderen heeft."
(punt 4)
„Wij verlangen de vrijheid voor al
lerlei religieuze richtingen in den Staat,
in zooverre zij het bestaan en het zede
lijkheids- en moraalgevoel van het ger-
maansche ras niet in gevaar brengen
of tegenwerken" (punt 24). Dit is dus
de maatstaf van alle waardebepaling
Wat zegt Rosenberg verder in zijn
boek „De germaansche karaktereigen
schappen zijn het eeuwige, waarnaar
alles zich te richten heeft" (bldz. 595).
j Rosenberg kan dus rustig het pro-
i gram van het nationaal-socialisme op
stellen en onderschrijven. Hier treedt
echter het scherpe conflict naar voren
tusschen zijn „wereldbeschouwing" en
het positieve Christendom
Voor het christelijk denken is er im
mers maar één aboslute waarde d e
wil van God!
Is het pogen van Hitier en zijn man
nen anders dan schepselvergoding, het
willen-zijn-als-God
Adolf Hitler en zijn aanhangers de
den beter een lesje te trekken uit de
geschiedenis van het „gehate" Joden
dom, dat op het beslissende oogenblik
van zijn volksbestaan zich aan dezelfde
fout schuldig maakte als zij, n.l. niet
Gods wil doen: den Messias aannemen,
maar hun geloof en godsdienst in den
dienst stellen van nationale trots en
rassen-eer
De nationaal-socialisten zullen, even
min als de Joden ten tijde van Jezus,
zich van de draagwijdte van hun han
delingen bewust zijn. Zij mogen dan
als politici het Christendom in haar
kerkvorming als een bepaalde groot
heid erkennen (dat is ook niet anders
mogelijk als zij nuchter willen zijn) en
dit in hun program „positief Christen
dom" noemen, toch springt de groote
klove in het oog, die hun beweging
scheidt van het daadwerkelijk Chris
tendom.
Uit het rassengeloof volgt noodzake
lijk een geheel nieuwe ethiek,
zoowel voor het persoonlijk als voor
het politieke leven.
Bij Hitier leest men den volgenden
merkwaardigen zin „De „völkische"
wereldbeschouwing gelooft weliswaar
aan deze noodzaak van een idealisee-
ren van het menschdom; maar ze kan
ook aan een ethische idee het bestaans
recht ontzeggen, wanneer deze idee een
gevaar is voor het rassenleven van de
dragers van een hoogere ethiek" (bldz.
421 Mein Kampf).
Wat is hier anders bedoeld dan de
idee der christelijke liefde De idee
van de eere van de natie wordt
zoo het begin en het einde van ons ge-
heele denken en handelen, niet de eere
Gods. „Zij duldt geen gelijkwaardig
beheerschend beginsel, hoe dan ook,
naast zich, noch de christelijke liefde,
noch de humaniteit van de vrijmetse
larij, noch de roomsche filosophie",
schrijft Rosenberg (Mythus, bldz. 486).
„Het beginsel van de naastenliefde
moet ondergeschikt worden gemaakt
aan de eer van de natie" (bladz. 570).
„Wanneer het Evangelie op scherpe
wijze tegen wraakzucht waarschuwt en
vergevingsgezindheid eischt (Matth. 5
vs. 38)", dan is dit „een leer der laf
aards, waaraan slechts innerlijk minder
waardige menschen waarde hechten"
bladz. 596). Ook keert hij zich tegen
christelijke deemoed, die de „Duitsche
vernieuwingsbeweging" tegenwerkt.
Volgens Rosenberg zal in het Duit
sche rijk de kinderlooze vrouw ge
huwd of ongehuwd als geen vol
waardig lid van de volksgemeenschap
worden beschouwd (bladz. 557).
Veel wat vroeger verwerpelijk ge
vonden werd, zal in het dered rijk, vol
gens de rassenmoraal, gerechtvaardigd
worden, misschien wel een verdienste
lijke daad zijn.
Het ras is doel van alle streven, zijn
versterking het grootste gebod
doodt de rat
maar niet de kat
verpakkingen van 35, 45, 50 c., voor
muizen en ratten. Onschadelijk voor
menschen en huisdieren
Erkende wederverkoopers ge
agd.
DOOR
K, H, MARINUSSEN.
„Dat is nu zoon rare vraag, sergeant."
„Heelemaal niet. Een heel gewone, logische
vraag. Zal ik het antwoord geven Je hebt er
geen moment aan gedacht. Je wist het vader
land in gevaar en je aarzelde geen oogenblik.
Is het zoo niet?"
De soldaat knikte.
"Eigenlijk hebt u gelijk, sergeant."
Gin ,He' is heel afwoon. En zoo is
het in andere landen ook. Je kunt er veel over
redeneeren en denken, het baat alles niets. We
hebben! alleen, te rekenen met de werkelijkheid.
F? PJiC!?' te doen' a's hat moet,
tot net 'bittere einde.
Met de grootste belangstelling zat Dolf te
luisteren, de opmerking bij zichzelf makend,
dat deze sergeant net sprak als die officier den
vongen dag in de tram naar Zwolle. Deze on-
derofficier sprak ook zoo zeker. Maar tóch
hij voelde de tegenspraak rijzen en vóór hij
er erg in 'had, was de opmerking geplaatst.
„Als de internationale arbeidersbeweging wei
gert de wapens op te vatten, komt er geen oor
log," zeide hij, nóg meenend een vaste overtui
ging uit te spreken.
Het antwoord werd van den sergeant ver
wacht. Die ook niet teleurstelde.
„Aannemend, dat de internationale arbeiders
beweging weigerde, dan beteekende dat nog niet
veel, want zóó machtig is bij niet. Echter kun
nen we die veronderstelling wel laten varen,
want zij weigert niet. Er zijn op het oogenblik
geen socialisten in ons land. En in andere landen
ook niet. We zijn allen vaderlanders."
Dolf vond de uitspraak tamelijk verwaand.
Geen socialisten En hij dan Nog niets ver
anderd, hoor.
„Het spijt me, dat ik het niet met u eens kan
zijn. De partijen worden niet weggevaagd."
„Zeer juist. De partijen blijven, maar de ge
schillen worden, althans voorloopig, opgeborgen.
Alles en allen richten zich op het ééne doel: het
bedreigde vaderland ter hulp snellen."
„Dat moest Troelstra eens hooren merkte
iemand op.
„Mr. Troelstra denkt er precies zoo over,
mijn waarde vriend. Je zult dat spoedig genoeg
bemerken. Maar laat ons er niet over gaan
twisten. De toekomst zal dat vanzelf wel uit
wijzen"
De sergeant brak het gesprek plotseling af,
om Dolf te vragen, waarheenj de reis ging en
of hij nog nooit in dienst was geweest.
„Naar Zutphen Mijn regiment. Welk batal
jon Laat mij je zakboekje eens zieni. Hm.
Tweede bataljon, tweede compagnie. M ij n
compagnie. Wonderlijk samentreffen."
„Blijf ik nu te Zutphen
„Geen sprake van. In de garnizoenen worden
geen nieuwelingen afgericht. Morgen of over
morgen maak je dezelfde reis weer terug. Want
je moet naar Den Haag. Kijk eens, het is heel
eenvoudig. Een! regiment op oorlogssterkte is
drieduizend man. Maar nu alle lichtingen op
komen, is het regimenlt veel sterker. Daarom
heeft elk bataljon een reserve- of depötcom-
pagnie van 400, 500 man. Die compagnie gaat
in depót in Den Haag of in Amsterdam. En
daar worden de recruten in onder gebracht, om
met spoed' te worden afgericht. Het is best mo
gelijk, dat verneem ik vandaag nog wel, dat ik
ook tot de depötcompagnie behoor en dan kom
ik ook in Den Haag terecht."
Anderen mengden zich in het gesprek, haal
den oude herinneringen op. Want de trein, al
leen bestemd voor Arnhem, denderde voort, op
een! enkel station stilstaand. Maar niemand ver
liet dan de coupé's, tenzij om zich even op het
perron te vertreden.
De sergeant, nu tegenover Dolf gezeten, haal
de een pakje brood voor den dag.
„Mijn vrouw heeft me nog goed bedacht",
glimlachte hij. „De arme ziel. Vrouwen lijden
nu het meest. Wij hebben afwisseling. Maar
zij blijven alleen met hun gedachten achter.
Gelukkig is mijn moeder bij mijn vrouw."
Hij vouwde de handen en bad.
En Dolf benijdde hemWéér zoo een, die
rustig sprak; met zekerheid; een geloovig man,
als vader, alsFrits.
Frits Frits was nu zeker al in zijn garni
zoen. Als officier had hij het niet slecht
Als Frits niet zoo Och, wat baatte het, al
piekerde hij er over. Frits was nu eenmaal zóó
eigenlijk een onmogelijk iemand. Voor zijn
minderen zou hij ook wel niet een beste zijn
In Arnhem stond een trein voor Zutphen en
Deventer klaar. Wat een organisatie toch Dat
pikte alles precies in elkaar. Het viel den ser
geant ook op.
„De mobilisatie verloopt vlot", zeide hij.
,,'k Had het niet gedacht. Nederlanders moeten
van dat militairement in hun hart niets hebben,
'k Heb verleden jaar in Duitschland manoeu
vres gezien. Lieve menschen, daar was ons
leger niets bij. Wat een organisatie en wat een
ijzeren discipline
Op het station was het een chaos. Honderden
liepen dooreen, zoekend den trein, dien zij noo-
dig hadden. Er moesten er naar Nijmegen, nog
verder naar het Zuiden, naar Apeldoorn, som
migen naar Assen, Groningen, Leeuwarden.
„Blijf maar in mijn buurt. We moeten beiden
toch in Zutphen belanden. Daar is de trein
voor het Noorden."
Zij hadden den tijd. Eerst een uur later gleed
de trein weg, om weldra in Zutphen te stoppen,
waar velen uitstegen.
En toen was het vrije leven uit. Het militaire
begon. Officieren en onderofficieren liepen langs
den trein, commandeerden: „Voor Zutphen uit
stappen; gelederen vormen 1"
De sergeant drukte Dolf de hand.
„Misschien zien we elkaar nog wel. Ik moet
naar voren. Voeg je bij die andere burgers en
volg maar."
Fluks, nauw vijf minuten geleden was de trein
binnengerold, rijden de soldaten zich aanéén.
Op den linkervleugel zij, die in burger waren
gekleed en die zich voelden als een kat in een
vreemd pakhuis
Een stentorstem van een officier, eerste luite
nant, als Dolf later gewaar werd„Geef acht
Rechts richten."
De „burgers" deden niets. Maar de milicien
verlofgangers, hoewel lang niet in dienst ge
weest, herkenden de klanken,, schuifelden, rich
ten zich. „Staat
„Met vieren rechts uit de flank, marsch
Onder de overkapping dreunde de stap. Dolf
sukkelde mede, het perron af, door de straten
van Zutphen, waar veel bekijks was, hoewel
er dien dag al tal van groepen waren binnen
gekomen.
ZutphenEln Dolf keek uit, of hij temet
bekenden zag. Maar neen, het gymnasium was
met vacantie enJa, waarlijk daar liep de
„sik", de leeraar wiskunde. Hij keek zijn rich
tingzou hij hem kennen neen, zag niet
meer.
De tocht ging naar de kazerne, maar Dolf
bleef er niet lang. Namen werden afgeroepen.
Groepen vormen zich. Op de binnenplaats van
de kazerne, waar het krioelde van soldaten,
bleven over zij, die elders werden onderge
bracht, onder wie ook de „burgers".
Een hand werd op zijn schouder gelegd.
„We reizen morgen terug naar Den Haag,
kameraad. Ik behoor ook tot de depötcompag
nie."
De sergeant uit den trein was weer al ver
dwenen, maar het deed Dolf goed, dat hij zich
nog met hem bemoeide. Hij voelde te moeten
blijven! in de nabijheid van menschen, die een
steun in hun leven hadden
Wéér liep hij door de straten van Zutphen.
Maar nu met een ransel over zijn burgerpakje
en een koppel. I n het ransel ingrediënten, o.m.
blikken eetketel
Geen feller aanvallen worden gedaan
op de Jezuieten dan door de Nazi's,
maar is hun moraal anders dan die der
Jezuieten: het doel heiligt de middelen
Dit wetend, verwondert ons de op
merking, gemaakt door Hitier op den
partijdag te Neurenberg van 1929 en
opgenomen in de „Völkische Beobach-
ter" van 7 Aug. 1929 niet, dat „wanneer
Duitschland jaarlijks één millioen kin
deren ontving en 7 tot 8,000,000 der
zwaksten liet sterven, het resultaat ten
slotte misschien zou zijn een verster
king van het ras. Het gevaarlijke is
echter, dat wij zelf de natuur hierin
tegenwerken (door de verzorging van
zieken en zwakken) De beste ras-
senstaat der geschiedenis, Sparta, heeft
deze rassenwetten systematisch door
gevoerd."
„Dood aan het minderwaardige
leven
Wie stelt echter vast welk leven
„minderwaardig" is Dit is wel erge
anti-christelijke taal
Steekt in de Hitler-beweging niet het
biologisch materialisme van een Niet-
sche den kop op, die gezegd heeft
„Medelijden is dubbel lijden" 1
Hoe dikwijls wonen echter in de
zwakste lichamen de grootste en knap
ste geesten (Calvijn, Stadhouder Wil
lem III)! Worden niet de edelste deug
den aangekweekt bij het verplegen van
onze zieken
Genoeg, wij zien het satanische in de
spreuk: „medelijden is dubbel lijden",
het is een aanranding der christelijke
liefde, het verdwijnen van het offer uit
het menschenleven en het kruisigen van
het groote offer, het Lam Gods 1
Marx, Hitier en het Jodendom zijn
hierin één 1
Gelukkig vinden de ideeën van Ro
senberg slechts geringen ingang bij het
Duitsche volk, hoewel niet ontkend kan
worden, dat Adolf Hitler een groote
bewondering heeft voor den grooten
wijsgeer Nietsche, den prediker van de
„Übermensch "-idee.
Ook kan men moeilijk Hitler's boek
„Mein Kampf" ter zijde stellen bij de
beoordeeling van zijn levensbeschou
wing.
Dezer dagen trof mij in een brief door een
man-op-leeftijd aan eeu moderne meisje geschre
ven, de volgende passage
Beste Kiek,
'k Ben gisteren in 't Kurhaus bij 't Jazz-
concours voor amateur-bands geweest; 'n feit,
dat op zichzelf niets belangrijks heeft, maar
dat me één demonstratie werd van de moderne
jeugd: de zaal was hun; en 'n grijze kop tus-"
schen al die gesmokingde, van Jazz-opwinding
geëxalteerde jongelui, deed bijna belachelijk,
anachronistisch aan. Ik zag m'n peper-en-zout-
bol in den spiegel in de vestiaire allerdwaast
oud doen te midden van al die twintigers, die
daar op hun onaantastbaar domein van 't Jazz-
arena waren.
Wat is hot-Jazz toch 'n paskwil van mu
ziek, n parodie op melodie en harmonische
verklanking en 't is, of ik in die hikkende,
hijgende, nauwelijks op adem komende tonen-
chaos, dat rythmisch „lawaai" op instrumen
ten, die vermetele en opdringerige overmoed
van klanken héél jullie jeugd terug hoor. 't
Onevenwichtige, ongebreidelde, nerveus-on
stuimige en logisch-onverantwoorde, 't totale
gemis aan harmonie en nobele rust, karakte
riseert de Jazz en de moderne jongelingschap
en meisjeswereld.
Jullie zijn allemaal belichaamde Jazz, zoo
als Jazz verklankte jeugdmentaliteit is. Daar,
in die Kurzaal begreep ik heel-even zuiver
en echt, t zoekende, onberedeneerd-warrige,
vooral zenuwachtig-grillige, wat jelui zoo
typeert. Je vindt, dat in die van de hak op
de tak springende, verglijdende of boven alles
uit gierende dissonanten terug; dat is 't over
spannen rythme van jullie gedachtenleven; ;die
abracadabra van tonen in de holderdenbolder
van jullie bruuske en eigenwijze daden,
'k Voel een volmaakt bouwsel van den
De troep, vrij groot, stond voor een school.
De lokalen geheel leeg. De vloeren belegd met
hooi en stroo. Hij deed, als de anderen en wierp
er zich moe in. t Leek wel een varkenshok.
Mjaar hij paste zich aan. 't Hielp toch niet.
't Moest.
Om drie uur werd er geblazen. „Voor den
kok in de keuken," vernam hij. Hij volgde. Op
het schoolplein stonden fornuizen te dampen
in de felle zon. Eetketelgerammel. Op een rij
werden ze gezet. En één voor één namen zij
een portie bruine boonen in ontvangstbij den
volgenden pot vet, dan een stuk vleesch.
Bruine boonen. In Augustus. Hij luste ze toch
al niet, maar dan met die hitte
Ze zochten koele plekjes. In de lokalen of
in de schaduw op het schoolplein. Stonden of
lagen te eten.
Dolf at de bruine boonen. Hij deed de oogen
er bij dicht. Maar hij at zeen ze smaakten
hem.
Hij deed maar, wat de anderen dedener
stond een groote tobbe met heet water. Wie
klaar was, spoelde den eetketel uit. Het was
alles self help. Avontuurlijk was het
De „burgers" werden wat later bij elkaar
getrommeld. En zij marcheerden terug naar de
kazerne, kregen patroontasschen en een ge
weer. Het gewicht van het wapen viel Dolf
niet mee.
Weer terug naar de school, waar hij moe
in het stroo viel. Neen, denken kon hij niet
meer. Hij had alles mechanisch gedaan.
De dag verstreek, de avond ging vallen. De
soldaten vertraden zich op het speelplein of
in de lokalenL Niemand mocht het gebouw ver
laten. In een hoek werd er gekaart. Maar ge
lach klonk nergens. Eerst veel later, toen hij
het militaire leven door en door kende, reali
seerde hij het zich. Er werd op dien eersten
mobilisatiedag niet gelachen en geschertst. Het
plotselinge lag als een druk op allen. En de
dreigende toekomst deed allen lach verstom
men
(Wordt vervolgd).