VOOR DEN ZONDAG ~i lil s predikbeurten 9 L uit het woord J it o» k 1 fl an WAAROVER WE LAZEN «in i 11 ui i iimbiiii wil—m—r—m—im 12 V v v OP ZONDAG 20 AUG. 1933 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m 10 en s av 6,30 uur de heer De Jong van Krimpen aan den IJsel Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en nun. leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 en s av. 6 uur Ds. Lans van Huizen. Oude Tonge, v.m. leesdienst en s av. Ds. Verkerk. Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. Bouw van Melissant. Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur de heer Herkingen, 's av. 6 uur (o.t.) Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet (Doop en' collecte). Melissant, v.m. 9,30 uur Ds. Bouw. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. Ds. Verkerk van Oude Tonge in het Zondgasschoolgebouw. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. de heer Bou man van Stellendam. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. Zeilstra. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur lees- dienst. Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Sap van Nun- speet. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Sap van Nunspeet. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. Laman. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst. Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.) leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, van. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, geen dienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE 0VERDENKIN0 ïz. del. ten. ook 15176 nk 2729 *er In ilf 11 In f 11 110- balf 7 ril arte Ei PS Bn gen 62 KUNST VOOR RELIGIE. „Toen zeiden Sauls knechten: Zie toch, een booze geest Gods verschrikt U. Onze heer zegge toch tot uw knech ten, dat zij een man zoeken, die op de harp spelen kan, en het zal ge schieden) dat als de booze geest Gods op u is, dat hij. met zijn hand spelen zal, dat het beter met u worde." 1 Sam. 16 1516. Het is van ouds bekend geweest, dat muziek machtigen invloed heeft op het gemoed des menschen. Door alle eeu wen heen heeft deze kunst dienst ge daan, om verontruste harten tot rust te brengen, om droefgeestigheid te ver drijven, om opgewonden gemoederen te bedaren, om het verloren zielsevenwicht te herstellen. Saul schijnt voor den kalmeerenden invloed van muziek wel ontvankelijk geweest te zijn. Niet dat daardoor de booze geest werd afgeschrikt, maar wel licht had de muziek deze uitwerking op den geest van Saul, dat daardoor de toegangswegen vernauwd werden, waardoor daemonische invloeden in zijn zieleleven doordrongen. En van deze macht der muziek willen de knech ten van Saul gebruik maken. Arme mensch, die zulke dienaren heeft 1 Arme zondaar, die het met zulke raadslieden met stellen, die de eigen lijke krankheid niet kennen, en die als geneesmiddel aanprijzen, wat slechts tijdelijke verlichting verschaft, alleen maar pijnstillend is, maar de kwaal laat voortwoekeren tot den dood toe Zij staan bij Sauls onrust en verschrikking, die blijkbaar door een hoogere macht in zijn ziel geworpen werd, en hebben weldra hun diagnose gemaakt. Aan de diepere oorzaakdat Saul zondigde en verworpen werd, en de Geest des Hee ren van hem geweken was, kwamen zij niet toe. Zij bleven aan het opper vlak met hun inzicht en hun geneesmid del. Zij hadden moeten zeggen tot den koning „Bekeer u tot den Heere, ver laat uw zondigen weg, want daarom heeft u de Heere verlaten, om uw on gehoorzaamheid. Maar zij spraken van muziek, van spelen op de harp, zoo zou het wel beter worden met Saul. En dit was ook van den Heere, op dat hij Saul wel tijdelijke verademing gaf, maar hem des te geruster in zijn zonde liet voortleven tot het verschrik kelijk einde. Zoo verwerkelijkt zich Gods raad der verwerping aan Saul, door de verblinding en dwaasheid van Sauls knechten en van hem zelf. Zij wilden de krankheid niet kennen. Wil den niet zien het wijken van den Geest des Heeren door Sauls ongehoorzaam heid en daarom moest de muziek het doen niet de Heilige Geest. Daarom moest de kunst het doen en niet de religie. Dat zou het medicijn blijken. Er moest naar ontspanning omgezien, maar niet op bekeering aangedrongen. Wanneer de wereld, die God verlaat, geplaagd wordt door een booze geest en verschrikt wordt en vol onrust is, en voor den ontrusten geest rust zoekt, en verademing voor de benauwdheid der ziel, en stilling van het verwijt der consciëntie, dan is er nog steeds de val- sche vleier, die ontspanning aanraadt, niet rept van bekeering tot God en te rugkeer in den weg der gehoorzaam heid aan Gods geboden. Duizenden en duizenden zijn er, voor wie de kunst, de schoonheidsontroering, de bekoring der zinnen, hét remedie is tegen den onrust van het onbekeerde hart. In plaats van de eigenlijke kwaal te onderkennen, instee van de belijde nis het is, omdat God mij verlaten heeft, daarom die onvrede en die vree- ze in mijn hart en die rusteloosheid in mijn ziel, roepen zij om muziek. In plaats van te luisteren naar 's Heeren woord „De goddeloozen hebben geen vrede.", „Gewen u aan den Heere en heb vrede", „Vrede des harten is vrucht van den Heiligen Geest", zeggen ze neen, maar door de zinnen te streelen, zal er genezing zijn voor 't ontruste hart. Zoo zitten er velen, die door boo ze geesten verschrikt worden, nu en dan, en zoeken uitkomst bij harpgetok- kel, om rust te vinden voor hun zielen. En zeker, daardoor komt ook rust, er is een zekere bevrediging in schoon heidsgenieting. Daarin is wel verade ming gevonden door menige benauwde ziel. „Als de Geest Gods over Saul was, speelde David, en dat was voor Saul een verademing en het werd beter met hem en de booze geest week van hem." De zoete tonen gaven wel vrede in het hart. De welluidende melodiën wiegden wel het onrustige gemoed, dat het stil werd. Onder het streelende spel legden zich de opgezweepte golven van de stormbewogen ziel. Maar de kunst brengt nooit den wa ren rede, die brengt alleen de religie. De Heilige Geest is het, die den vrede met God aanbrengt in de bekeering des harten. En wat de zinnenstreeling door de kunst teweeg brengt, is slechts dit dat zij de verworpenen in haar betoove- ring argeloos, als een geblinddoekte, doet voortschrijden naar den afgrond. Luistert niet naar valschen raad. Alle dag wil de wereld de ontwaakte cons ciëntie in slaap zingen en het ontruste gemoed stillen door ontspanning en schoonheidsgenieting. Als uw zonden u onrustig maken, laat u in dien strik niet vangen. Want zeker, daar is in schoonheidsontroering verlichting voor een tijd, maar verdooving is het tege lijk. De kunst, ook de muziek heeft haar waarde, haar zegenenden invloed, maar zij worde nooit in plaats van de religie gesteld. Waarachtige vrede en rust der ziele is er voor den zondaar slechts in verzoening met God en in de bekeering van zijn ongehoorzaamheid tot den dienst des Heeren. Het is de Geest des Heeren, die het geneesmiddel biedt aan het door booze geesten verschrikte zon- daarshart, de Geest des Heeren alléén. am In het tijdschrift „Eigen Haard" schrijft Prof. H. Vredendaal o.a. 'het volgende over DRIJVENDE ZEEWEIDEN. „De wateren van den. Oceaan werken sterk op de verbeelding van geleerden en leeken1 en hoe meer de kennis er van toeneemt, hoe grooter die belangstelling wordt. Het aantal expedities, dat op de open zee waarnemingen doet en' materiaal verzamelt, neemt toe, even als het aantal laboratoria op den vasten wal. De bestudeering van het zeewater wordt steeds interessanter, vooral nu wij meer en meer beginnen te begrijpen, welk een belang rijke rol juist het zeewater in de huishouding der natuur speelt. Het Camegie-instituut te Washington heeft zich zeer veel met de oce anografie bezig gehouden. Vijf en twintig jaar lang zijn er eiken zomer geleerden naar een eilandje in den Golf van Mexico gezonden." „Op de laatste reis van de „Carnegie" heeft Dr. Sverdrup zich speciaal beziggehou den: met de verticale bewegingen in het zee water, die o.a. van overwegend belang zijn voor het plankton, de kleine, dikwijls micros copisch kleine plantjes en diertjes, die in de bovenste lagen van het zeewater ronddrijven. Behalve deze verticale bewegingen bestu deerde hij echter ook andere, want het was zijn doel in de eerste plaats het verband uit te vorschen, dat er tusschen lucht- en zee- stroomingen bestaat; hij werkte dus niet alleen in dienst van de meteorologie, maar ook de oceanografie had 'bij deze laatste expeditie weer veel aan hem te danken. Wat is plankton? Om te kunnen begrijpen, waarom de verti- cale zeestroomingen van zooveel belang zijn voor het plankton, dienen wij daarvan eerst eenige bijzonderheden te vermelden. Voor het grootste gedeelte bestaat het plankton uit dia tomeeën, kleine eencellige plantjes, na ver want aan de echte wieren. Deze diatomeeën vindt men overal ter wereld in alle zout en zoet water, doch het meest op hoogere breed ten. Onder bepaalde omstandigheden ver menigvuldigen zij zich zoo snel, dat het water kilometers in den omtrek daardoor een be paalde kleur aanneemt; de beroemde kleuren en kleurveranderingen in de noordelijke zeeën moeten dan ook uitsluitend aan plankton wor den toegeschreven. Men heeft in die zeeën en zelfs in onze Noordzee weieens water op gehaald met 7 a 8 miliard diatomeeën per kublieke c.M. In het Kanaal komen zooveel van die kleine wezentjes voor, dat er daar op een oppervlakte van 1000 M- in den loop van een jaar ontstaan en afsterven tot een gewicht van ruim een ton Langs het smel tende ijs aan de randen der Poolzeeën zijn gekleurde plankton-banden waargenomen met een| breedte van soms 4 of 5 M. en een lengte, die honderden klometers kan bedragen. De weiden der zee. De hoeveelheid plankton wisselt echter zeer sterk. Om te beginnen hebben de jaargetijden er invloed op. Bij het begin van de lente ziet men een overweldigende toename van het plantaardige plankton, spoedig gevolgd door die van het dierlijke plankton. In Mei of Juni is de hoeveelheid plantaardige plankton even sterk verminderd en ook die afmeting wordt op den voet gevolgd door het dierlijke plank ton. In den herfst krijgen wij een tweede pe riode van groote vermenigvuldiging, doch niet in die mate en niet voor zoo langen tijd als in het voorjaar. In deni winter vermenigvuldigt 'het plankton zich bijna niet." Visschers afhankelijk van den storm. „Doordat er geen voedende zouten uit de diepte opkomen, putten de talrijke micros copische plantjes, die in de lente zoo welig tieren, den voedselvoorraad vrij spoedig uit. Eerst wanneer in den herfst de bovenlagen afkoelen en de geheele zee een meer gelijk matige temperatuur verkrijgt op de verschil lende diepten, en wanneer bovendien de stor men het water in beroering brengen, kunnen de voedzame zouten opstijgën, waardoor da delijk het plankton zich begint te ontwikkelen, om echter voor korten tijd weer te verkwijnen door gebrek aan zonnewarmte. De groote opbloei moet wachten op de lente en de terug keer van de zonnewarmte. Wanneer door bijzondere omstandigheden de scheidende tusschenilaag verbroken wordt, heeft men in alle jaargetijden een overvloed aan plankton. Dit is b.v. het geval, wanneer sterke landwinden de bovenste waterlagen verder naar zee stuwen, zoodat dit water aangevuld moet worden met water uit de diepte. Verder komt het voedzame water uit de onderste lagen ook naar boven, wanneer een diepzeestroom op de kust stuit en daar door omhoog wordt gedreven. Aan den an deren kant is een langdurige periode van mooi weer ongunstig, want dan wordt de scheiden de tusschenilaag door niets verbroken en er ontstaat letterlijk hongersnood, waardoor de visschen het gebied verlaten en de visschers veel minder vangen. Hoe vreemd het ook klinkt: zonder stormen zouden de visschers niet kunnen leven." In de Ev. Luth. Friedensbote aus Ejlsasz Lothringen lezen wij KAN EEN CHRISTEN ANTI-SEMIET ZJN In den laatsten tijd heeft de geheele wereld met belangstelling de gebeurtenissen in Duitschland gevolgd. De behandeling, waar aan daar de Joden waren blootgesteld en die hun hier en daar nog ten deel valt, is overal uitvoerig besproken en/ heeft bij velen krach tig protest uitgelokt, 't Is niet onze zaak, ten opzichte van deze gebeurtenissen positie te kiezen of een oordeel te vellen. Wel echter moeten we ons met de vraag bezig houden die nu weer opnieuw wordt opgeworpen „Mag een Christen Anti-semiet zijn Wij hebben als Christenen den plicht, alle gees- tesstroomingen te onderzoeken en ze vanuit Christelijk standpunt te beoordeelen. Zulk een geestesstrooming is 't Anti-semitisme, dat momenlteel in Duitschland het sterkst aan den dag treedt, maar ook in andere landen talrijke aanhangers vindt. Kunnen en mogen wij als Christenen Anti semieten zijn Anti-semitisme ds vijandschap en vijandige houding tegënover het Jodendom, opge komen door economische en politieke tegen stellingen. In de middeleeuwen was men alge meen anbi-Joodsch gezind: dë Joden bezaten geen) enjkel burgerrecht, moesten in aparte Jodenkwartieren wonen, moesten zich zelfs door een gele vlek aan 't kleed kenbaar ma ken, 'enz. Bekend zijn de vreeselijke Joden- verbrandingen, zoogenaamd als straf daar voor, dat de Joden den Heere Jezus gekrui sigd hebben, in werkelijkheid om in 't bezit van hun geld te komen. De geschiedenis van 't Jodendom is een martelaarsgeschiedenis. Eerst door de Fransche revolutie en de Ver lichting (Aufklarung) kregen) de Joden rechts gelijkheid met de andere staatsburgers. Toch is het Anti-semitisme nooit geheel verdwenen. In den laatsten tijd wordt het gegrond in het geloof aan de meerwaardigheid van het Indo- Germaansche of Noorsche ras. Volgens de rassenleer is het semietische ras minderwaar dig. Van Jezus wordt (door sommigen Red.) beweerd, dat hij niet een Jood, maar een Ariër is geweest. Daarom strijdt mén tegen het Oude Testament en eischt men, dat de Joodsche invloed op 't openbare leven met wortel en tak wordt uitgeroeid. Welk standpunt nemen wij als Christenen in ten opzichte van deze gedachten We zullen ons voor twee dingen in de Jodenkwestie hebben te hoeden, omdat ze bij het licht van Gods Woord niet kunnen be staan. In de eerste plaats kan een waar Christen niet meedoen aan de hatelijke Jodënverachting, die voor de laagste en vuilste beschimping van alles wat Joodsch is, niet terugschrikt en zelfs hun kerkhoven meent te moeten slechten. Zoo n handelwijze is in lijnrechte tegenspraak met Gods Woord. De Jodenvervolgingen) in de middeleeuwen evenals in den tegenwoordigen tijd in alle landen zijn een schande voor het Christendom den godsdienst der liefde en barmhartig heid. Wij als Christenen kunnen niet ver geten, dat onze Heere Jezus naar het vleesch een Jood geweest is, dat de groote Apostelen allen Joden geweest zijn, dat het Joodsche volk eeuwenlang de drager van de ware Gods gedachte is geweest. Paulus zegt: „Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid en de verbonden, en de wetgeving en, de dienst Gods, en de beloftenissen; welker zijn de vaderen, en uit welke Christus is zooveel het vleesch aan gaat, dewelke is God boven allen te prijzen in eeuwigheid." (Rom. 9 4 en 5). Daarom moet ons het Joodsche volk dierbaar zijn boven anderen. En hoe voorbeeldig is dit volk in zijn trouw in hun godsdienst, de Joden maken door hun getrouwheid ons Christenen beschaamd En hoeveel edele, echt vrome, zedelijk hoogstaan de Joden hebben we reeds leeren kennen, waarvoor we grooten eerbied hebben, omdat ze waarachtige Godsmannen zijn geweest. In zooverre zeggen wij: „Een discipel van Jezus kan nooit Anti-semiet zijn in den gewonen zin des woords. Daardoor zou hij den geest van zijn Heer en Meester verloochenen." Anderzijds zullen wij als Christenen ons hebben te hoeden voor 't dekadente verheer lijken van al wat Joodsch is, dat allerwegen aan de orde van den dag is. Er is ook een Joodsche invloed, die ontbindend en ver woestend werkt. Een geloovig Israëliet, die de wet bemint en er naar streeft, Gods Woord in vervulling te brengen, is 'n lieflijke ver schijning. Maar een Jood, die atheïst geworden is, is iets verschrikkelijks. Wanneer de op raadselachtige wijze in stand gehouden kracht van dit bloed en dezen geest zich tegen God keert, dan treden vreeselijke dingen aan het licht: cynisch verderf verspreidende couran ten, onkiesche romans en tooneelstukken, niets ontziende macht op de wereldmarkt, hoonende en duivelsche propaganda tegen alles wat nog heilig is op aarde. Laten we vooral niet vergeten, dat de kop stukken van het Bolsjewisme Joden zijn. Voor zoon Jodendom te waarschuwen en op zijn hoede te zijn is niet alleen het recht, maar bovenal plicht voor ons Christenen. Het is echter nog de vraag, of wij Christenen het recht hebben in dit opzicht een steen op de Joden te werpen. Vinden we dezen boven ge- kenschetsten geest ook niet onder „arische" Christenen Er is tenslotte maar één houding, die den Christen tegenover den Jood past, n.l. Zen ding onder Israël. Wij behoeven niets te vergoelijken, we kunnen alles zien, wat er aan verharding en afdwaling, aan nood eni verderfelijke invloe den in dit volk openbaar wordt, maar daar achter moet staan een hartelijke liefde en hei lig verantwoordelijkheidsgevoel, gepaard met 'n vurige begeerte, ook dit volk het Evan gelie te brengen. Evenals de Heiland in bittere smart heeft geweend over Jeruzalem, zoo moet 't ook ons als 'n benauwende last op de ziel drukken, dat, wat eens 't uitverkoren volk was, Jezus' roepstem tot nu toe nog niet heeft willen verstaan. Wij moeten er voor zorgen, dat het Evangelie van Jezus Christus, Die op aarde is gekomen en voor alle menschen een levenden Heere wil zijn, aan hen verkondigd wordt, die nog altijd meenen, op 't heil in de toekomst te moeten hopen. De Bijbel zegt ons in elk geval heel duidelijk: God heeft ook nog met Israël een plan in den grooten ontwik kelingsgang dier wereldhistorie. Het beste, wat we doen kunnen, is dit: ons in den om gang met Joden steeds als waarachtige dis cipelen van Jezus te betoonen, in vriendelijk heid, hartelijkheid, waarheidsliefde, zachtmoe digheid, zelfverloochening. En dan willen we ernstig bidden): Wek, Heere, ook Israël spoedig op en zegen zoo den loop van Uw Woord. In „De Christelijke Landarbeider", orgaan van den Ned. Chr. Landarbeidersbond, lezen-wij het volgende GRIETENIJ-KLANKEN. De dagtaak is volbracht. Men heeft weer ondervonden de waarheid: 't Aardrijk zal doornen en distelen voortbrengen. Aan allen arbeid kleeft moeite, elk werk heeft telkens weer met allerlei bezwaren te kampen. Maar toch blijft er ook nog veel schoons in den arbeid. Voor dezen dag is de arbeid verricht. We vinden den arbeider gemakkelijk zitten in z'n rieten leuningstoel. Die rust is aangenaam. Maar niet op zich zelf is die rust zoo bijzonder heerlijk. Ze is dat enkel door den arbeid. Dat genieten van die rust is eigenlijk ar- beidsgenot. Zonder dien verrichten arbeid zou die rust niet dat verkwikkende hebben, wat ze nu biedt. In die rust schittert het schoone, het heer lijke van den arbeid. Denk u maar even in, wanneer ge van den morgen tot den avond, den ganschen lieven dag rusten mocht, in dienzelfden rieten leu ningstoel, dan was die rust geen rust meer. De weektaak is volbracht. Ge legt op de tafel neer enkele Hollandsche guldens. Geen blikken gulden, alleen echte, gave Hollandsche guldens. Ze zijn nog van de volle waarde. Maar dat is toch niet enikel de schittering, welke van deze stukken zilver uitgaat. Van deze guldens gaat voor u nog een andere bekoring uit. Ge hebt ze verdiend. Ik bedoel niet enkel zoo, dat hun aantal precies klopt met wat in de overeenkomst tusschen uwe organisatie en de boerenbonden is vastgesteld. Zeker, ook die waarde moogt gezien in den glans van deze blinkende schijven. Maar nu ziet ge ze als werkelijk verdiende guldens. In stille plichtsbetrachting en met noeste vlijt hebt ge de zes werkdagen uw werk verricht. Die guldens vertellen u 't schoone van den arbeid. Als ze dan voor u liggen op tafel en ge zoudt moeten zeggen: nu ja, ik heb ze, maar verdiend, echt verdiend heb ik ze niet, verdooven zou hun glans. Maar neen, dat geval van slampamperen willen we niet stellen. t Is voor u de week geweest van stempe len. De „ondersteuningsgelden" Jigg«n voor u op tafel. Zeker, ge hebt ze met volle vrijmoedigheid ontvangen. Zonder eenig gewetensbezwaar. Zelfs met dankbaarheid, dat de overheid van land en gemeente met haar vaderlijke zorgen uitstrekt over de werkloozen. Maar toch leg ze nu eens naast die ver diende guldens. Voor zoon stempelgulden ontvangt ge in den winkel evenveel als voor zoo'n verdienden gulden. De winkelier maakt geen onderscheid. Voor u zijn ze niet gelijk. De glans van den arbeid ligt op de eerste, dien moqjen glans missen de laatste. Zie, we hebben nu niet getoond den zegen van den arbeid. We hebben die arbeidswaarde nu maar eens laten zien in de arbeidsrust en in het arbeids loon. De arbeid is een schoone gave Gods. Een verordening Gods voor ons maatschappelijk leven. Een werkloos leven wordt tot zonde. 't Is ballast, hoe men 't kleurt. Voer ik nu een pleidooi om terug te keeren tot den toestand van een eeuw geleden. Wil ik terugkeeren tot de vreeselijk lange arbeidstijden van weleer Die vragen behoef ik waarlijk niet te stellen. M/aar is, vooral van moderne zijde, de arbeid niet vaak als een vloek beschouwd Is het gevolg er niet van geweest, dat er waren niet onder onze lezers die den arbeid als een schier niet te dragen last be schouwden Daar zijn menschen geweest, die 's morgens tot den arbeid ingingen, niet met een gebed tot God om kracht en wijsheid, maar morrend en vloekend. En nu de arbeidsgelegenheid zoo schaarsch is, nu ziet men), hoe de redeneering niet enkel onchristelijk, maar ook onnnatuurlijk is. Nu zien we ook iets anders. De arbeid is een groote gave Gods. Een ordening voor ons maatschappelijk leven. De nood der werkloozen moet gelenigd. Maar de steunregeling ik bedoel niet het bedrag dat uitgekeerd wordt moet zoo weinig en zoo kort mogelijk er zijn. Door arbeid moet deze nood worden ge lenigd. Een werkloos leven wordt tot zonde, 't Is ballast, hoe men 't kleurt. Onze is de spreuk van Aldegolde: „Repos ailleurs." BEDE OM OOTMOED. Leer mij Jezus, in mijn leven Anderen de voorrang geven Maak mij van de eerzucht vrij, Die verlangt naar heei schappij Laat mij geen waardeering vragen, Willig ook miskenning dragen, En behoedt mijn oog voor kwaad, Als het goed met andrën gaat. Heil'ge Jezus, richt mijn schreden. Dat ik in Uw voetspoor trede, Maak mijn hart in U verblijd, Die ons heerlijk voorbeeld zijt. Leer ons naar Uw wil te handlen En in Uwe liefde wandlen, Dat wij eens, Uw beeld gelijk» Kindren worden van Uw rijk. JACQ. VAN DER WAAJ^,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7