VOOR DEN ZONDAG ~i
lil
s
predikbeurten
9 L uit het woord J
it
o»
k
1
fl
an
WAAROVER WE
LAZEN
«in i 11 ui i iimbiiii wil—m—r—m—im
12
V v v
OP ZONDAG 20 AUG. 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30
uur Ds. van Asch.
Middelharnis, v.m 10 en s av 6,30 uur de heer
De Jong van Krimpen aan den IJsel
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
nun. leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 en s av. 6 uur Ds.
Lans van Huizen.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en s av. Ds.
Verkerk.
Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. Bouw van Melissant.
Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur de heer
Herkingen, 's av. 6 uur (o.t.) Ds. Polhuijs van
Stad aan 't Haringvliet (Doop en' collecte).
Melissant, v.m. 9,30 uur Ds. Bouw.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, v.m. Ds. Verkerk van Oude Tonge
in het Zondgasschoolgebouw.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. de heer Bou
man van Stellendam.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
Zeilstra.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur lees-
dienst.
Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Sap van Nun-
speet.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Sap van
Nunspeet.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
Laman.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst.
Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.)
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, van. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, geen dienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE 0VERDENKIN0
ïz.
del.
ten.
ook
15176
nk
2729
*er
In
ilf 11
In
f 11
110-
balf
7
ril
arte
Ei
PS
Bn
gen
62
KUNST VOOR RELIGIE.
„Toen zeiden Sauls knechten: Zie
toch, een booze geest Gods verschrikt
U. Onze heer zegge toch tot uw knech
ten, dat zij een man zoeken, die op
de harp spelen kan, en het zal ge
schieden) dat als de booze geest Gods
op u is, dat hij. met zijn hand spelen
zal, dat het beter met u worde."
1 Sam. 16 1516.
Het is van ouds bekend geweest, dat
muziek machtigen invloed heeft op het
gemoed des menschen. Door alle eeu
wen heen heeft deze kunst dienst ge
daan, om verontruste harten tot rust te
brengen, om droefgeestigheid te ver
drijven, om opgewonden gemoederen te
bedaren, om het verloren zielsevenwicht
te herstellen.
Saul schijnt voor den kalmeerenden
invloed van muziek wel ontvankelijk
geweest te zijn. Niet dat daardoor de
booze geest werd afgeschrikt, maar wel
licht had de muziek deze uitwerking op
den geest van Saul, dat daardoor de
toegangswegen vernauwd werden,
waardoor daemonische invloeden in
zijn zieleleven doordrongen. En van
deze macht der muziek willen de knech
ten van Saul gebruik maken.
Arme mensch, die zulke dienaren
heeft 1 Arme zondaar, die het met zulke
raadslieden met stellen, die de eigen
lijke krankheid niet kennen, en die als
geneesmiddel aanprijzen, wat slechts
tijdelijke verlichting verschaft, alleen
maar pijnstillend is, maar de kwaal laat
voortwoekeren tot den dood toe Zij
staan bij Sauls onrust en verschrikking,
die blijkbaar door een hoogere macht
in zijn ziel geworpen werd, en hebben
weldra hun diagnose gemaakt. Aan de
diepere oorzaakdat Saul zondigde en
verworpen werd, en de Geest des Hee
ren van hem geweken was, kwamen
zij niet toe. Zij bleven aan het opper
vlak met hun inzicht en hun geneesmid
del. Zij hadden moeten zeggen tot den
koning „Bekeer u tot den Heere, ver
laat uw zondigen weg, want daarom
heeft u de Heere verlaten, om uw on
gehoorzaamheid. Maar zij spraken van
muziek, van spelen op de harp, zoo zou
het wel beter worden met Saul.
En dit was ook van den Heere, op
dat hij Saul wel tijdelijke verademing
gaf, maar hem des te geruster in zijn
zonde liet voortleven tot het verschrik
kelijk einde. Zoo verwerkelijkt zich
Gods raad der verwerping aan Saul,
door de verblinding en dwaasheid van
Sauls knechten en van hem zelf. Zij
wilden de krankheid niet kennen. Wil
den niet zien het wijken van den Geest
des Heeren door Sauls ongehoorzaam
heid en daarom moest de muziek het
doen niet de Heilige Geest. Daarom
moest de kunst het doen en niet de
religie. Dat zou het medicijn blijken. Er
moest naar ontspanning omgezien, maar
niet op bekeering aangedrongen.
Wanneer de wereld, die God verlaat,
geplaagd wordt door een booze geest
en verschrikt wordt en vol onrust is,
en voor den ontrusten geest rust zoekt,
en verademing voor de benauwdheid
der ziel, en stilling van het verwijt der
consciëntie, dan is er nog steeds de val-
sche vleier, die ontspanning aanraadt,
niet rept van bekeering tot God en te
rugkeer in den weg der gehoorzaam
heid aan Gods geboden.
Duizenden en duizenden zijn er, voor
wie de kunst, de schoonheidsontroering,
de bekoring der zinnen, hét remedie
is tegen den onrust van het onbekeerde
hart. In plaats van de eigenlijke kwaal
te onderkennen, instee van de belijde
nis het is, omdat God mij verlaten
heeft, daarom die onvrede en die vree-
ze in mijn hart en die rusteloosheid in
mijn ziel, roepen zij om muziek. In
plaats van te luisteren naar 's Heeren
woord „De goddeloozen hebben geen
vrede.", „Gewen u aan den Heere en
heb vrede", „Vrede des harten is vrucht
van den Heiligen Geest", zeggen ze
neen, maar door de zinnen te streelen,
zal er genezing zijn voor 't ontruste
hart. Zoo zitten er velen, die door boo
ze geesten verschrikt worden, nu en
dan, en zoeken uitkomst bij harpgetok-
kel, om rust te vinden voor hun zielen.
En zeker, daardoor komt ook rust, er
is een zekere bevrediging in schoon
heidsgenieting. Daarin is wel verade
ming gevonden door menige benauwde
ziel. „Als de Geest Gods over Saul was,
speelde David, en dat was voor Saul
een verademing en het werd beter met
hem en de booze geest week van hem."
De zoete tonen gaven wel vrede in het
hart. De welluidende melodiën wiegden
wel het onrustige gemoed, dat het stil
werd. Onder het streelende spel legden
zich de opgezweepte golven van de
stormbewogen ziel.
Maar de kunst brengt nooit den wa
ren rede, die brengt alleen de religie.
De Heilige Geest is het, die den vrede
met God aanbrengt in de bekeering des
harten. En wat de zinnenstreeling door
de kunst teweeg brengt, is slechts dit
dat zij de verworpenen in haar betoove-
ring argeloos, als een geblinddoekte,
doet voortschrijden naar den afgrond.
Luistert niet naar valschen raad. Alle
dag wil de wereld de ontwaakte cons
ciëntie in slaap zingen en het ontruste
gemoed stillen door ontspanning en
schoonheidsgenieting. Als uw zonden
u onrustig maken, laat u in dien strik
niet vangen. Want zeker, daar is in
schoonheidsontroering verlichting voor
een tijd, maar verdooving is het tege
lijk. De kunst, ook de muziek heeft haar
waarde, haar zegenenden invloed, maar
zij worde nooit in plaats van de religie
gesteld. Waarachtige vrede en rust der
ziele is er voor den zondaar slechts in
verzoening met God en in de bekeering
van zijn ongehoorzaamheid tot den
dienst des Heeren. Het is de Geest des
Heeren, die het geneesmiddel biedt aan
het door booze geesten verschrikte zon-
daarshart, de Geest des Heeren alléén.
am
In het tijdschrift „Eigen Haard" schrijft Prof.
H. Vredendaal o.a. 'het volgende over
DRIJVENDE ZEEWEIDEN.
„De wateren van den. Oceaan werken sterk
op de verbeelding van geleerden en leeken1 en
hoe meer de kennis er van toeneemt, hoe
grooter die belangstelling wordt. Het aantal
expedities, dat op de open zee waarnemingen
doet en' materiaal verzamelt, neemt toe, even
als het aantal laboratoria op den vasten wal.
De bestudeering van het zeewater wordt
steeds interessanter, vooral nu wij meer en
meer beginnen te begrijpen, welk een belang
rijke rol juist het zeewater in de huishouding
der natuur speelt. Het Camegie-instituut te
Washington heeft zich zeer veel met de oce
anografie bezig gehouden. Vijf en twintig jaar
lang zijn er eiken zomer geleerden naar een
eilandje in den Golf van Mexico gezonden."
„Op de laatste reis van de „Carnegie"
heeft Dr. Sverdrup zich speciaal beziggehou
den: met de verticale bewegingen in het zee
water, die o.a. van overwegend belang zijn
voor het plankton, de kleine, dikwijls micros
copisch kleine plantjes en diertjes, die in de
bovenste lagen van het zeewater ronddrijven.
Behalve deze verticale bewegingen bestu
deerde hij echter ook andere, want het was
zijn doel in de eerste plaats het verband uit
te vorschen, dat er tusschen lucht- en zee-
stroomingen bestaat; hij werkte dus niet alleen
in dienst van de meteorologie, maar ook de
oceanografie had 'bij deze laatste expeditie
weer veel aan hem te danken.
Wat is plankton?
Om te kunnen begrijpen, waarom de verti-
cale zeestroomingen van zooveel belang zijn
voor het plankton, dienen wij daarvan eerst
eenige bijzonderheden te vermelden. Voor het
grootste gedeelte bestaat het plankton uit dia
tomeeën, kleine eencellige plantjes, na ver
want aan de echte wieren. Deze diatomeeën
vindt men overal ter wereld in alle zout en
zoet water, doch het meest op hoogere breed
ten. Onder bepaalde omstandigheden ver
menigvuldigen zij zich zoo snel, dat het water
kilometers in den omtrek daardoor een be
paalde kleur aanneemt; de beroemde kleuren
en kleurveranderingen in de noordelijke zeeën
moeten dan ook uitsluitend aan plankton wor
den toegeschreven. Men heeft in die zeeën
en zelfs in onze Noordzee weieens water op
gehaald met 7 a 8 miliard diatomeeën per
kublieke c.M. In het Kanaal komen zooveel
van die kleine wezentjes voor, dat er daar op
een oppervlakte van 1000 M- in den loop
van een jaar ontstaan en afsterven tot een
gewicht van ruim een ton Langs het smel
tende ijs aan de randen der Poolzeeën zijn
gekleurde plankton-banden waargenomen met
een| breedte van soms 4 of 5 M. en een
lengte, die honderden klometers kan bedragen.
De weiden der zee.
De hoeveelheid plankton wisselt echter zeer
sterk. Om te beginnen hebben de jaargetijden
er invloed op. Bij het begin van de lente ziet
men een overweldigende toename van het
plantaardige plankton, spoedig gevolgd door
die van het dierlijke plankton. In Mei of Juni
is de hoeveelheid plantaardige plankton even
sterk verminderd en ook die afmeting wordt
op den voet gevolgd door het dierlijke plank
ton. In den herfst krijgen wij een tweede pe
riode van groote vermenigvuldiging, doch niet
in die mate en niet voor zoo langen tijd als
in het voorjaar. In deni winter vermenigvuldigt
'het plankton zich bijna niet."
Visschers afhankelijk van den storm.
„Doordat er geen voedende zouten uit de
diepte opkomen, putten de talrijke micros
copische plantjes, die in de lente zoo welig
tieren, den voedselvoorraad vrij spoedig uit.
Eerst wanneer in den herfst de bovenlagen
afkoelen en de geheele zee een meer gelijk
matige temperatuur verkrijgt op de verschil
lende diepten, en wanneer bovendien de stor
men het water in beroering brengen, kunnen
de voedzame zouten opstijgën, waardoor da
delijk het plankton zich begint te ontwikkelen,
om echter voor korten tijd weer te verkwijnen
door gebrek aan zonnewarmte. De groote
opbloei moet wachten op de lente en de terug
keer van de zonnewarmte.
Wanneer door bijzondere omstandigheden
de scheidende tusschenilaag verbroken wordt,
heeft men in alle jaargetijden een overvloed
aan plankton. Dit is b.v. het geval, wanneer
sterke landwinden de bovenste waterlagen
verder naar zee stuwen, zoodat dit water
aangevuld moet worden met water uit de
diepte. Verder komt het voedzame water uit
de onderste lagen ook naar boven, wanneer
een diepzeestroom op de kust stuit en daar
door omhoog wordt gedreven. Aan den an
deren kant is een langdurige periode van mooi
weer ongunstig, want dan wordt de scheiden
de tusschenilaag door niets verbroken en er
ontstaat letterlijk hongersnood, waardoor de
visschen het gebied verlaten en de visschers
veel minder vangen. Hoe vreemd het ook
klinkt: zonder stormen zouden de visschers
niet kunnen leven."
In de Ev. Luth. Friedensbote aus Ejlsasz
Lothringen lezen wij
KAN EEN CHRISTEN ANTI-SEMIET ZJN
In den laatsten tijd heeft de geheele wereld
met belangstelling de gebeurtenissen in
Duitschland gevolgd. De behandeling, waar
aan daar de Joden waren blootgesteld en die
hun hier en daar nog ten deel valt, is overal
uitvoerig besproken en/ heeft bij velen krach
tig protest uitgelokt, 't Is niet onze zaak, ten
opzichte van deze gebeurtenissen positie te
kiezen of een oordeel te vellen. Wel echter
moeten we ons met de vraag bezig houden
die nu weer opnieuw wordt opgeworpen
„Mag een Christen Anti-semiet zijn Wij
hebben als Christenen den plicht, alle gees-
tesstroomingen te onderzoeken en ze vanuit
Christelijk standpunt te beoordeelen. Zulk een
geestesstrooming is 't Anti-semitisme, dat
momenlteel in Duitschland het sterkst aan den
dag treedt, maar ook in andere landen talrijke
aanhangers vindt.
Kunnen en mogen wij als Christenen Anti
semieten zijn
Anti-semitisme ds vijandschap en vijandige
houding tegënover het Jodendom, opge
komen door economische en politieke tegen
stellingen. In de middeleeuwen was men alge
meen anbi-Joodsch gezind: dë Joden bezaten
geen) enjkel burgerrecht, moesten in aparte
Jodenkwartieren wonen, moesten zich zelfs
door een gele vlek aan 't kleed kenbaar ma
ken, 'enz. Bekend zijn de vreeselijke Joden-
verbrandingen, zoogenaamd als straf daar
voor, dat de Joden den Heere Jezus gekrui
sigd hebben, in werkelijkheid om in 't bezit
van hun geld te komen. De geschiedenis van
't Jodendom is een martelaarsgeschiedenis.
Eerst door de Fransche revolutie en de Ver
lichting (Aufklarung) kregen) de Joden rechts
gelijkheid met de andere staatsburgers. Toch
is het Anti-semitisme nooit geheel verdwenen.
In den laatsten tijd wordt het gegrond in het
geloof aan de meerwaardigheid van het Indo-
Germaansche of Noorsche ras. Volgens de
rassenleer is het semietische ras minderwaar
dig. Van Jezus wordt (door sommigen Red.)
beweerd, dat hij niet een Jood, maar een Ariër
is geweest. Daarom strijdt mén tegen het Oude
Testament en eischt men, dat de Joodsche
invloed op 't openbare leven met wortel en
tak wordt uitgeroeid.
Welk standpunt nemen wij als Christenen
in ten opzichte van deze gedachten
We zullen ons voor twee dingen in de
Jodenkwestie hebben te hoeden, omdat ze bij
het licht van Gods Woord niet kunnen be
staan.
In de eerste plaats kan een waar Christen
niet meedoen aan de hatelijke Jodënverachting,
die voor de laagste en vuilste beschimping
van alles wat Joodsch is, niet terugschrikt
en zelfs hun kerkhoven meent te moeten
slechten. Zoo n handelwijze is in lijnrechte
tegenspraak met Gods Woord.
De Jodenvervolgingen) in de middeleeuwen
evenals in den tegenwoordigen tijd in alle
landen zijn een schande voor het Christendom
den godsdienst der liefde en barmhartig
heid. Wij als Christenen kunnen niet ver
geten, dat onze Heere Jezus naar het vleesch
een Jood geweest is, dat de groote Apostelen
allen Joden geweest zijn, dat het Joodsche
volk eeuwenlang de drager van de ware Gods
gedachte is geweest. Paulus zegt: „Welke
Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot
kinderen, en de heerlijkheid en de verbonden,
en de wetgeving en, de dienst Gods, en de
beloftenissen; welker zijn de vaderen, en uit
welke Christus is zooveel het vleesch aan
gaat, dewelke is God boven allen te prijzen
in eeuwigheid." (Rom. 9 4 en 5). Daarom
moet ons het Joodsche volk dierbaar zijn
boven anderen.
En hoe voorbeeldig is dit volk in zijn trouw
in hun godsdienst, de Joden maken door hun
getrouwheid ons Christenen beschaamd En
hoeveel edele, echt vrome, zedelijk hoogstaan
de Joden hebben we reeds leeren kennen,
waarvoor we grooten eerbied hebben, omdat
ze waarachtige Godsmannen zijn geweest. In
zooverre zeggen wij: „Een discipel van Jezus
kan nooit Anti-semiet zijn in den gewonen
zin des woords. Daardoor zou hij den geest
van zijn Heer en Meester verloochenen."
Anderzijds zullen wij als Christenen ons
hebben te hoeden voor 't dekadente verheer
lijken van al wat Joodsch is, dat allerwegen
aan de orde van den dag is. Er is ook een
Joodsche invloed, die ontbindend en ver
woestend werkt. Een geloovig Israëliet, die
de wet bemint en er naar streeft, Gods Woord
in vervulling te brengen, is 'n lieflijke ver
schijning. Maar een Jood, die atheïst geworden
is, is iets verschrikkelijks. Wanneer de op
raadselachtige wijze in stand gehouden kracht
van dit bloed en dezen geest zich tegen God
keert, dan treden vreeselijke dingen aan het
licht: cynisch verderf verspreidende couran
ten, onkiesche romans en tooneelstukken, niets
ontziende macht op de wereldmarkt, hoonende
en duivelsche propaganda tegen alles wat nog
heilig is op aarde.
Laten we vooral niet vergeten, dat de kop
stukken van het Bolsjewisme Joden zijn. Voor
zoon Jodendom te waarschuwen en op zijn
hoede te zijn is niet alleen het recht, maar
bovenal plicht voor ons Christenen. Het
is echter nog de vraag, of wij Christenen het
recht hebben in dit opzicht een steen op de
Joden te werpen. Vinden we dezen boven ge-
kenschetsten geest ook niet onder „arische"
Christenen
Er is tenslotte maar één houding, die den
Christen tegenover den Jood past, n.l. Zen
ding onder Israël.
Wij behoeven niets te vergoelijken, we
kunnen alles zien, wat er aan verharding en
afdwaling, aan nood eni verderfelijke invloe
den in dit volk openbaar wordt, maar daar
achter moet staan een hartelijke liefde en hei
lig verantwoordelijkheidsgevoel, gepaard met
'n vurige begeerte, ook dit volk het Evan
gelie te brengen. Evenals de Heiland in bittere
smart heeft geweend over Jeruzalem, zoo moet
't ook ons als 'n benauwende last op de ziel
drukken, dat, wat eens 't uitverkoren volk
was, Jezus' roepstem tot nu toe nog niet heeft
willen verstaan. Wij moeten er voor zorgen,
dat het Evangelie van Jezus Christus, Die op
aarde is gekomen en voor alle menschen een
levenden Heere wil zijn, aan hen verkondigd
wordt, die nog altijd meenen, op 't heil in de
toekomst te moeten hopen. De Bijbel zegt ons
in elk geval heel duidelijk: God heeft ook nog
met Israël een plan in den grooten ontwik
kelingsgang dier wereldhistorie. Het beste,
wat we doen kunnen, is dit: ons in den om
gang met Joden steeds als waarachtige dis
cipelen van Jezus te betoonen, in vriendelijk
heid, hartelijkheid, waarheidsliefde, zachtmoe
digheid, zelfverloochening.
En dan willen we ernstig bidden): Wek,
Heere, ook Israël spoedig op en zegen zoo
den loop van Uw Woord.
In „De Christelijke Landarbeider", orgaan van
den Ned. Chr. Landarbeidersbond, lezen-wij het
volgende
GRIETENIJ-KLANKEN.
De dagtaak is volbracht. Men heeft weer
ondervonden de waarheid: 't Aardrijk zal
doornen en distelen voortbrengen.
Aan allen arbeid kleeft moeite, elk werk
heeft telkens weer met allerlei bezwaren te
kampen. Maar toch blijft er ook nog veel
schoons in den arbeid.
Voor dezen dag is de arbeid verricht. We
vinden den arbeider gemakkelijk zitten in z'n
rieten leuningstoel.
Die rust is aangenaam. Maar niet op zich
zelf is die rust zoo bijzonder heerlijk. Ze is
dat enkel door den arbeid.
Dat genieten van die rust is eigenlijk ar-
beidsgenot. Zonder dien verrichten arbeid zou
die rust niet dat verkwikkende hebben, wat
ze nu biedt.
In die rust schittert het schoone, het heer
lijke van den arbeid.
Denk u maar even in, wanneer ge van den
morgen tot den avond, den ganschen lieven
dag rusten mocht, in dienzelfden rieten leu
ningstoel, dan was die rust geen rust meer.
De weektaak is volbracht. Ge legt op de
tafel neer enkele Hollandsche guldens. Geen
blikken gulden, alleen echte, gave Hollandsche
guldens. Ze zijn nog van de volle waarde.
Maar dat is toch niet enikel de schittering,
welke van deze stukken zilver uitgaat. Van
deze guldens gaat voor u nog een andere
bekoring uit.
Ge hebt ze verdiend. Ik bedoel niet enkel
zoo, dat hun aantal precies klopt met wat in
de overeenkomst tusschen uwe organisatie en
de boerenbonden is vastgesteld.
Zeker, ook die waarde moogt gezien in den
glans van deze blinkende schijven.
Maar nu ziet ge ze als werkelijk verdiende
guldens.
In stille plichtsbetrachting en met noeste vlijt
hebt ge de zes werkdagen uw werk verricht.
Die guldens vertellen u 't schoone van den
arbeid. Als ze dan voor u liggen op tafel en
ge zoudt moeten zeggen: nu ja, ik heb ze,
maar verdiend, echt verdiend heb ik ze niet,
verdooven zou hun glans.
Maar neen, dat geval van slampamperen
willen we niet stellen.
t Is voor u de week geweest van stempe
len. De „ondersteuningsgelden" Jigg«n voor u
op tafel.
Zeker, ge hebt ze met volle vrijmoedigheid
ontvangen.
Zonder eenig gewetensbezwaar. Zelfs met
dankbaarheid, dat de overheid van land en
gemeente met haar vaderlijke zorgen uitstrekt
over de werkloozen.
Maar toch leg ze nu eens naast die ver
diende guldens.
Voor zoon stempelgulden ontvangt ge in
den winkel evenveel als voor zoo'n verdienden
gulden. De winkelier maakt geen onderscheid.
Voor u zijn ze niet gelijk. De glans van den
arbeid ligt op de eerste, dien moqjen glans
missen de laatste.
Zie, we hebben nu niet getoond den zegen
van den arbeid.
We hebben die arbeidswaarde nu maar eens
laten zien in de arbeidsrust en in het arbeids
loon.
De arbeid is een schoone gave Gods. Een
verordening Gods voor ons maatschappelijk
leven.
Een werkloos leven wordt tot zonde.
't Is ballast, hoe men 't kleurt.
Voer ik nu een pleidooi om terug te keeren
tot den toestand van een eeuw geleden.
Wil ik terugkeeren tot de vreeselijk lange
arbeidstijden van weleer
Die vragen behoef ik waarlijk niet te stellen.
M/aar is, vooral van moderne zijde, de arbeid
niet vaak als een vloek beschouwd
Is het gevolg er niet van geweest, dat er
waren niet onder onze lezers die den
arbeid als een schier niet te dragen last be
schouwden
Daar zijn menschen geweest, die 's morgens
tot den arbeid ingingen, niet met een gebed tot
God om kracht en wijsheid, maar morrend en
vloekend.
En nu de arbeidsgelegenheid zoo schaarsch
is, nu ziet men), hoe de redeneering niet enkel
onchristelijk, maar ook onnnatuurlijk is.
Nu zien we ook iets anders.
De arbeid is een groote gave Gods. Een
ordening voor ons maatschappelijk leven.
De nood der werkloozen moet gelenigd.
Maar de steunregeling ik bedoel niet het
bedrag dat uitgekeerd wordt moet zoo
weinig en zoo kort mogelijk er zijn.
Door arbeid moet deze nood worden ge
lenigd.
Een werkloos leven wordt tot zonde, 't Is
ballast, hoe men 't kleurt.
Onze is de spreuk van Aldegolde: „Repos
ailleurs."
BEDE OM OOTMOED.
Leer mij Jezus, in mijn leven
Anderen de voorrang geven
Maak mij van de eerzucht vrij,
Die verlangt naar heei schappij
Laat mij geen waardeering vragen,
Willig ook miskenning dragen,
En behoedt mijn oog voor kwaad,
Als het goed met andrën gaat.
Heil'ge Jezus, richt mijn schreden.
Dat ik in Uw voetspoor trede,
Maak mijn hart in U verblijd,
Die ons heerlijk voorbeeld zijt.
Leer ons naar Uw wil te handlen
En in Uwe liefde wandlen,
Dat wij eens, Uw beeld gelijk»
Kindren worden van Uw rijk.
JACQ. VAN DER WAAJ^,