voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
on (uimernsi on tuiee Bladen
FEUILLETON
BRANDING
No. 3981
WOENSDAG 16 AUGUSTUS 1933
48ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
In Memoriam - 0. Warnaer
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAO.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zt\ beslaan,
Advertentifin worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
A ïSe stnfc&esa voor «3e Redacts© Ssea temd, Advertdatiëa en verdere Administratie franco- 1©© te xemden aan de Uitgevers
Soms kruisen menschen onzen levens
weg, die méér dan een gewonen indruk
bij ons achterlaten, menschen die van
hun schouderen en opwaarts hooger
zijn dan al het volk wat hun karakter-
adel en teederheid van leven betreffen.
Zij zijn het, die door hun uitzonderlijke
gaven van geest en hart een onuit-
wischbare indruk achterlaten bij ons,
die ze mogen ontmoeten en soms het
voorrecht mogen hebben tekens weer
opnieuw hen op ons levenspad te zien
en van hun gaven te genieten.
Het zijn de weinigen, die geen baat
zucht kennen, wien alle egoïsme en
zelfhandhaving vreemd is, en die zelf
niet eens weten in hun ziele-eenvoud,
dat ze anders zijn dan de groote massa.
Het zijn de weinigen, die offeren altijd
weer zonder dat ze zelf weten, dat ze
offers brengen. Het zijn de altruïsten,
die niet eens bemerken, dat ze tot zegen
zijn voor hun omgeving.
Tot déze weinigen behoorde de heer
Warnaer.
Het waren de rijke gaven van zijn
hart en karakter, die hem bemind maak
ten bij zijn geestverwanten en die res
pect afdwongen bij zijn tegenstanders.
Ook zijn tegenstanders 1 Inderdaad
die had hij. Hij was geen allemans
vriend. Daarvoor waren de Calvinis
tische dus Antirevolutionaire beginselen
te veel vleesch en bloed in hem ge
worden.
Schrijver dezes herinnert zich een
raadsdebat te Dirksland, waarbij de
heer Warnaer, toen een zéér principieel
punt in debat gebracht werd, in hef
tige maar edele verontwaardiging met
de vuist op de groene tafel sloeg en zijn
opponent op scherpe schoon zakelijke
wijze de verderfelijke consequenties
van diens heilloos beginsel onder het
oog bracht. Maar van hem konden ook
de felste tegenstanders het verdragen,
omdat zij intuïtief wisten, dat de heer
Warnaer nimmer door persoonlijke ge
krenktheid, maar altijd en uitsluitend
alléén door zijn groote liefde voor zijn
beginselen tot die scherpte gedreven
werd, welke feitelijk in strijd was met
zijn karakter. Hij was dan ook altijd
weer de eerste, die op loyale en vriend
schappelijke wijze zijn tegenstander te
gemoet trad, hem hartelijk de hand kon
schudden en op den schouder slaan,
hem er aan herinnerende, dat zooals de
antirevolutionair steeds slechter
dan zijn beginsel, de belijders der revo
lutionaire beginselen altijd veel beter
dan hun beginselen zijn.
Die levenshouding maakte hem ook
in de Provinciale Staten bij vriend en
vijand geacht en was oorzaak, dat zijn
woord altijd met gezag kwam.
Eenvoud, oprechtheid en waarheid
vormden de hoofdelementen van zijn
karakter en in zijn hart was een groote
liefde voor den medemensch en voor
het welzijn van de gemeenschap.
In ons blad van Vrijdag j.l. is door
verschillende personen op deze rijkdom
van hart en leven gewezen en wij wil
len niet in herhaling vallen.
Maar op één ding willen wij hier
toch wijzen.
Hij was een man, die samenbond wat
samen hoorde.
Dat bracht zijn irenisch karakter mee,
maar dat vloeide ook voort uit zijn
rotsvaste overtuiging, dat dit de wil van
Christus was, Die op aarde bad: Va
der ik wil, dat zij één zijn, gelijk wij één
zijn."
Uit meer dan één persoonlijk gesprek
heeft schrijver dezes diep gevoeld hóe
de heer Warnaer onder de verschrikke
lijke verdeeldheid van het Flakkeesche
volk in de jaren na de evenredige ver
tegenwoordiging tot stand kwam, ge
leden heeft. Als hij begon te spreken
over de jaren na het triumfjaar 1901,
toen héél Christelijk Flakkee met een-
parigen schouder in rotsvaste phalanx
stond tegenover de wegslinkende libe
rale overmacht, dan zag men een heim
wee in zijn oog en gebaar naar dien
heerlijken tijd en dan was er echt ver
driet in zijn stem als hij de namen
noemde van hen, die toen aan onze
zijde stonden en die nu zich in slag
orde tegen het antirev. volk gesteld
hebben, en zooals eenmaal Juda Ëfraim
benauwde, den strijd tegen de vroegere
broederen hebben aangebonden.
Deze tweespalt heeft een voeg ge
trokken door zijn zieleleVen, dieper dan
misschien menigeen vermoed heeft. En
hij wist maar ééne uitweg, uit deze, tot
een persoonlijk leed geworden ver
scheuring, n.l. zich met des te grooter
liefde te geven aan de beginselen, waar
uit hij leefde en des te inniger samen
werking te zoeken tusschen allen, die
deze beginselen met hem liefhadden.
Daarom was er voor kerkelijke gedeeld-
heid op het politieke erf bij hem geen
plaats. De pogingen, die wel eens in
het werk gesteld zijn om hem in de
onzalige politieke gedeeldheid door de
kerk in het politieke strijdrumoer te be
trekken, stuitten op hem immer af als
de branding op een rots van graniet.
Hij voelde zich met alle Antirevolutio
nairen één, onverschillig van welke ker
kelijke confessie ze ook waren. En
daarmee heeft hij bewezen oog te heb
ben voor de groote politieke lijnen en
voor den ernst van den strijd op het
staatkundige erf. Was hij ook hier van
i zijn schouders en opwaarts hooger dan
menigeen uit zijn omgeving. Hij de
primus inter pares
En nu hij is niet meer
God nam hem weg. Niet oud nog.
Maar wel na een zegenrijk en welbe
steed leven. Hoe heeft hij gewoekerd
met zijn talenten, gaven en krachten en
j aardsche bezittingen, om ze dienstbaar
te maken aan de komst van Gods
Koninkrijk
Flakkee verliest in hem een groot
man. Een man, die meer nog dan door
het woord, door de daad van heel zijn
persoonlijkheid gesproken heeft.
Heeft het Flakkeesche volk die taal
verstaan
Ofzal de nood der komende
zware tijden hier nog veel moeten
leeren
Het lichtend spoor van mannen als
deze zal ten zegen óf ten vloek zijn
Trooste de Heere onze God de zwaar
bezochte weduwe, die met haar man
meegeleefd heeft in al zijn werk en vin-
de zij berusting in het wilsbesluit van
Hem, die het leven geeft en op Zijn
tijd het leven tot Zich neemt, het ver
welkomend aan "de poorten van het
land der eeuwige ruste met de rijke
woorden: „Kom in, gij gezegende des
Vaders Over weinig zijt gij getrouw
geweest, over veel zal ik zetten."
VAN SPRONSEN.
WIE ZIJN DE SCHULDIGEN?
Men kan den boom aan zijn vruchten kennen!
Brengen! wij dit woord, aan de Schrift ont
leend, in verband met de Europeesche politiek,
dan zal het ons duidelijk worden, dat er fari-
zeeïsme schuilt in den hevigen tegenstand van de
voormalige Entente tegen het Hitleriaansche
Duitschland.
De oorzaak van Duitschland's droeve toe
stand is voor een zeer groot deel te zoeken bij
Frankrijk, Engeland, de Vereenigde Staten en
Italië. Hun na-oorlogsche politiek heeft de vrije
ontwikkeling van het Duitsche volk op gruwe
lijke wijze tegengestaan. Het verdrag van Ver
sailles is oorzaak van den Europeeschen onder
gang. De Volkenbond is op dit onrecht gegrond
vest en zal daarom onmogelijk gerechtigheid uit
kunnen oefenen.
In „De Times", het Eingelsche regeeringsblad,
werd dezer dagen er op gewezen, dat het nu of
nooit de tijd is alle wapens weg te werpen, en
gauw een verzoening in Europa tot stand ge
bracht moet worden, waarbij offers gebracht
moeten worden.
Dergelijke phrases hebben we nu reeds zoo
lang gehoord, maar wanneer begint men nu eens
over het verdrag van Versailles te praten
Daarin is de vijand van den vrede te vinden 1
Zoo lang de voormalige Entente-mogendheden
zelf de hand niet aan den ploeg slaan, zal
Frankrijk en België zich blijven bewapenen,
zal Duitschland steeds brutaler worden en zich
wreken op de onderdrukkers.
Het Duitschland van Hitier zal geen over
haaste dingen doen, maar de gelegenheid af
wachten, waarop het zijn kansen schoon ziet.
Achter Hitier bruist een ziedende zee van
is gevaarlijker dan dat van Kaiser Wilhelm
is gevaarlijker als dat van Kaiser Wilhelm
Maar, neen, de groote mogendheden zijn met
blindheid geslagen en geven Hitier het wapen
van het „Versailler-Vertrag" in handen. Hij zal
het onrecht wreken.
De schuldigen zitten niet in Berlijn, maar in
Londen, Parijs en Rome 1
DE INTERNATIONALE
ALPENRIT.
II.
Turijn.
De „Stelvio" heeft verschrikkelijk onder de
deelnemers huis gehouden. Tien zijn er uitge
vallen en slechts zeven hebben den berg zonder
strafpunten kunnen beklimmen. In de zware
klasse heeft geen een het gekund. Mad'elle Helli
Nia op Bugatti is de eenige in de klasse tusschen
2000 cm3 en 3000 cm3, die het er zonder straf
punten afbracht en de overigen behooren allen
tot de klasse der kleine wagentjes voor welke
het vereischte gemiddelde slechts 42 KM. per
uur bedroeg.
Van Beek Calkoen en Jacques van der Meu-
len hebben bijzonder mooi gereden en deze beide
Hollanders op hunnen beide 8-cylinder Fords
staken in de zware klasse mijlen ver boven alle
andere deelnemers uit. Van Beek Calkoen kreeg
slechts 2 stralpunten en Jacques van der Meu-
len kreeg er drie. Daarna volgt het Wieïeman
Ford team, waarvan de drie rijders Went, Dr.
Sprenger van Eyk en Wieleman, resp. 9, 10
en 12 strafpunten kregen. Deze vijf Hollanders
allen op Ford staan dus op het oogenblik aan
het hoofd der zware klasse. Op hem volgt
wederom een Hollander, van Abbe, eveneens
op Ford, die 19 strafpunten heeft, waarna dan
eindelijk een rijder van andere nationaliteit, de
Franschman Guicheriné op Delage komt, die
26 strafpunten heeft. Achteraan in deze klasse
komt de Zwitser Schmid op Bugatti met 189
strafpunten.
De Hollanders uit het land zonder 4>ergen
slaan dus op het oogenblik wel een bijzonder
mooi figuur in dezen zwaren Alpenrit. Van de
17 deelnemers in de zware klasse worden de
eerste zes plaatsen door Hollandsche Ford-rijders
ingenomen. Voorloopig een triomph, waarmede
wij tevreden mogen wezen- en die een opgewekte
stemming onder het Hollandsche kamp in den
Alpenrit in het leven heeft geroepen. Na den
zwaren Stelviodag volgde het traject St. Mo-
ritz-Turijn. dat wel vrij lang, n.l. 414 K.M.
was, maar geen bijzondere moeilijkheden bracht.
Het weer, dat gedurende de beide eerste dagen
zoo mooi was geweest, was omgeslagen en
onder een miserigen druilregen werd uit St.
Moritz gestart. Reeds 6 K.M. na de start moest
de steile Jeluipas beklommen worden, een zware
proef voor motoren, die nog niet op werktem-
peratuur zijn. De top van den berg was gehuld
in wolken, daarboven was het naargeestig koud.
Een zware mist en regen maakte het rijden
over de glibberige bergwegen, met hun tallooze
haarspeldbochten, vrij bedenkelijk, vooral bij
het, onder degelijke omstandigheden hooge ge
middelde van 45 K.M. per uur. In het laagland
waren de omstandigheden iets beter, maar zoo
dra de rijders weder in de bergen kwamen op
den Splugonpas eni San Bernardinopas, rilden
zij van koude en nattigheid.
Totdat na de afdaling van den San Bernar
dinopas de toestand in de vallei plotseling ge
heel omdraaide. Prachtig warm weer onder een
stralende zon, die uit een blauwen hemel scheen,
maakte het rijden tot een genot. De bergen
lagen nu achter den' rug tot aan Turijn, het
eindpunt van dien dag liep de route over mooie,
gladde, breede asphaltwegen door de vallei en
in snelle vaart stoven alle deelnemers door het
mooie Trentino naar de controle te Lugano af,
waar de meesten ver voor hun tijd arriveerden.
Lugano stond vol wagens, die moesten wach
ten tot hun officieelen tijd van aankomst. Vlak
na Lugano in het plaatsje Agno stond de heer
G. J. J. Both, de directeur van de N.V. Neder-
landsche Ford Automobielfabriek de Fordrijders
af te wachten. Benzine werd ingenomen, olie
werd ververscht. In een paar minuten was alles
afgeloopen en konden de wagens weder voor
uit snellen over den- mooien asphaltweg naar
de Italiaansche grens. De grensoverschrijding
nam ook al heel weinig tijd in beslag. De Zwit-
sersche en, Italiaansche grensposten waren op
DOOR
K. H. MARINUSSEN.
20)
„Weineen, mensch. IJc denk, dat de Duitschers
even naar Parijs trekken, net als in '70. Oosten
rijk krijgt Servië wel klein. En klaar is Kees.
Eer het jaar ten einde is, is de oorlog uit."
Aan den eenen kant vermaakte Dolf zich over
het gesprek, dat hij aanhoorde, maar aan de
andere zijde ergerde hij zich aan het lichtvaar
dig gepraat.
Tot opeens zijn opmerkzaamheid werd ge
trokken, daar een als heer gekleed persoon, die
iets verder zat, zijn stem verhief.
„Je moet die vrouw niet was wijsmaken,
kameraad", zeide hij. „Niemand weet, wie er
oorlog zal gaan voeren en hoe lang een oorlog
duren kan. ^Vie zegt, dat Frankrijk in den oor
log gaat Hoe weet je, dat het Duitsche leger
door ons land zal trekken We moeten voor
zichtig zijn, met praatjes rond te strooien. Wat
je zooeven vertelde van Duitsche spionnen in
een bootje is niet waar. t Is een kletspraatje."
Het was stil geworden in den wagen. Allen
luisterden naar dem heer, die indruk maakte
door zijn nuchtere woorden.
De man, die terecht werd gewezen, had een
hoogroode kleur gekregen.
,,'t Is wèl waar, van die spionnen. Mijn
broertt
„Het is met waar antwoordde de ander
kalm. „Alle'en is waar, dat een bootje op den
IJssel te Zutphen is aangehouden. Men meende,
dat de inzittenden Duitsche spionnen waren en
dat praatje liep dan ook door Zutphen. Maar
hij onderzoek bleek, dat men! te doen had met
jongelui uit Deventer, die aan het spelevaren
waren."
Er werd hartelijk gelachen. De man, die het
praatje verbreidde, allicht te goeder trouw,
zweeg, rood als een kreeft.
„Ja, nu wordt er gelachen", zeide de ander
ernstig, „maar zóó komen de kletspraatjes in
de wereld. Laten' we toch voorzichtig zijn
Een paniekstemming is gauw gewekt. We wil
len hopen en bidden, dat het niet zoo'n vaart
loopt, als we vreezen. Want oorlog is vree-
selijk. Hij is een bezoeking Gods. Maar a 1 s
hij komt, moeten we hem moedig onder de
oogen zien, niet in een paniekstemming, maar
in het vertrouwen! op God. Als het kan, moet
eeni buitenlander, wie dat ook is, buiten de gren
zen worden gehouden."
„Je hebt zeker niets met den dienst uit te
staan, mijnheer spotte er een, onder ge
grinnik van de anderen. „Dan kun je gemak
kelijk praten."
„Je vergist je, mijn vriend. Vanmorgen heb ik
van mijn vrouw en vier kinderen afscheid ge
nomen, want ik ben op weg naar mijn garnizoen.
Gisteravond kreeg ik bericht, dat ik mij melden!
moest, waaruit ik concludeer, dat er méér ge
beuren gaat."
Het gegrinnik had opgehouden. Mlaar de spot
ter, een naar het uiterlijk ruwe man, wilde nog
een' duit in het zakje doen.
„Moet je in dat pakje in dienst En mij maak
je niet wijs, dat je een oproep hebt gekregen.
Sturën ze aan alle soldaten soms een briefje
Hij schaterlachte.
„In Zwolle, waar mijn moeder woont, is mijn
uniform. Het ligt er nog van de laatste ma
noeuvres", antwoordde de ander, kalm een brief
te voorschijn halend. „Hier is mijn oproep.
Overtuig je er zelf van, of ik lieg of niet."
loch wat beschaamd, nam de spotter het
o icieele stuk, lezend, dat de geadresseerde,
ha^te melden *Uitenant' 2^1 in ziln garnizoen'
t Is toch in orde zeide hij, zonder excuus
te maken. „Mijnheer is luitenant."
De heer, die een sympathiek gezicht had,
bergde den brief weer weg eni hulde zich in
stilzwijgen.
Met de grootste belangstelling had Dolf toe
geluisterd, onmiddellijk begrijpend niet alleen,
dat hij met een beschaafd man te doen had, maar
ook met een nuchter iemand, die in een volle
tram zelfs den naam van God durfde noemen.
Hoe het kwam, wist hij niet, maar hij voelde
zich onweerstaanbaar tot den vreemdeling aan
getrokken.
In eenen zat Dolf, met een forsche beweging,
naast den reserve-luitenant, wat mogelijk was,
omdat er nog een plaats open was.
„Excuseer, mijnheer, maar ik wilde u even iets
vragen."
„Met genoegen. Mijn naam is Van der Poll."
„Woldinga, student te Leiden," beantwoordde
Dolf de voorstelling. „Ik heb al enkele jaren
uitstel van eerste oefening. Hoe moet dat nu,
als het leger eens gemobiliseerd wordt?"
„Dat hangt er van af." onderrichtte de ander
vriendelijk, „welke mobilisatie gelast wordt, een
geheele of gedeeltelijke. Bij een gedeeltelijke
worden allicht de jongste lichtingen opgeroepen,
hoewel dat volstrekt niet zeker is. In elk geval
zult u dan rustig kunnen afwachten, of u opge
roepen1 wordt, hetzij persoonlijk of door een be
richt in de bladen. Maar bij een algeheele mo
bilisatie staat het vast, dat u onder de wapenen
moet."
„En ik weet van den dienst niets."
De reserve-officier glimlachte.
„Over zes weken weet u er dan wel meer van.
U eni uw lotgenooten worden dan met spoed
onderricht."
„Waar moet ik dan heen
„Bij welk regiment is u ingedeeld?"
„Ik meen bij het zesde."
„Dan moet u naar Breda Dat geloof ik niet.
Want dat is geheel uit uw richting. En fin, het
staat in uw zakboekje."
„Dat heb ik niet."
„Waar wonen uw ouders thans?"
„Mijn woonplaats is Rotterdam. Ik ben op
weg daarhe'en."
„II doet verstandig daar naar het stadhuis te
gaan om informaties op de afdeeling militaire
zaken. Ik vermoed, dat uw zakboekje daar wel
zal zijn. Komt er dan een volledige mobilisatie
't is niet te hopen, want dat is een veeg tee-
keni dan weet u precies, wat u doen moet.
Ik vermoed, dat u in Den Haag terecht komt,
om te worden afgericht."
„'t Is geen pretje, uit je studie te worden ge
haald
De ander haalde de schouders op.
„Het heele leven wordt ontwricht, wanneer
het tot een mobilisatie komt. Als het met een
mobilisatie maar klaar is
„Verwacht u oorlog vroeg Dolf snel.
„Ons land verklaart zich natuurlijk, evenals
in '70, neutraal. Maar als onze grenzen geschon
den worden, zitten we teg'en onzen zin in den
oorlog. Dat is juist het beangstigende van de
dagen, die we beleven. We weten niet, wat ons
boven het hoofd hangt."
„Wat belang zou een ander land, bijvoorbeeld
Duitschland, er bij hebben, onze grenzen te
schenden
„Dat valt op 't oogenblik niet te beoordeelen.
Dit staat evenwel, naar mijn meening, vast, dat,
voor het geval Duitschland en Frankrijk in oor
log kom'en', Duitschland, om in Frankrijk te ko
men, den langen weg van '70 niet volgen zal.'
„Hoe dan
„Dwars door ons land en) België. Of alleen
door België," antwoordde de luitenant, om er
haastig bij te voegen„Het is maar een ver
moeden natuurlijk. Een vermoeden, waarmede
trouwens door onze en ook door de Belgische
legerleiding gerekend wordt."
„Maar dat zou toch wel het grootste onrecht
zijn barstte Dolf los.
De heer Van der Poll glimlachte.
„In oorlogstijd wordt het recht helaasmet
voeten! getreden, mijn vriend. Plechtig gesloten
verdragen worden' als vodjes papier verscheurd.
Alleen het recht van den sterkste geldt."
,,'t Is een schandaalKeurt u dat goed
,,'t Wordt mij niet gevraagd, of ik dat goed
keur."
„Al duidelijker wordt het mij, dat tegen den!
oorlog gevochten worden moet," zeide Dolf.
Er woedde een tweestrijd in hem. Hij voelde,
dat hij, niet met genoegen, maar toch met een
zekeren wellust, onder de wapenen zou gaan,
nu het land in gevaar scheen te komen. Zijn
eerlijkheid gebood hem, te erkennen, dat het
zijn plicht was, het land te verdedigen. Maar
daarmede kwam hij in botsing met zijn socia
lisme, dat geen vaderland kent. Nóg hoorde hij
het Mr. Troelstra zeggen, dat een oorlog in de
toekomst tot de onmogelijkheden zou behooren,
omdat de internationale arbeidersbeweging dien
gruwelijken demon eenvoudig een „halt I" zou
toeroepen. Wat bleef van die praat nu over
De heele wereld was vol oorlogsgeruchten Hij
wilde den heer Van der Poll, die schijnbaar
zoo rustig zat te betoogen, langs een omweg
eens polsen.
„Tegen den oorlog moet altijd worden ge
vochten," antwoordde de reserve-luitenant.
„Maar de omstandigheden!, die menschen niet
in de hand hebben, kunnen te sterk worden.
Nederland wil geen oorlog. Onze taak is alleen,
het land te verdedigen, als het in gevaar ko
men mocht, wat de Almachtige verhoede
„Ik kan mij niet voorstellen, dat buiteniand-
sche mogendheden met elkaar in oorlog zullen
komen," peinsde Dolf hardop. „De m'enschheid
is er immers veel te beschaafd voor I"
„Ik meende, dat er reeds oorlog was tus
schen Oostenrijk eni Servië," merkte de ander
laconiek op.
„Natuurlijk. Maar ik bedoel dan, dat anderen
er zich mede gaan bemoeien. Waarom is men
niet verstandiger Dacht u niet, dat er een
macht bestaat, die een oorlog kan verhinderen?"
(Wordt vervolgd).