UIT HtT WUÜttÜ
PREDIKBEURTEN
WAAROVER WE
LAZEN
r VOOR DEN ZONDAG
OP ZONDAG 6 AUG. 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30
uur Ds. van Asch.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
van Voorthuizen van Rijssens.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. de heer
de Wilde van Nieuwersluis.
Den Bommel, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6
uur Ds. van Ameide van Ouddorp (collecte
Geref. Zendingsb.)
Ooltgensplèat, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6
uur de heer Vetter.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. 9,30 uur Ds Verkerk (Doop).
Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 de heer Baart van
Dirksland en 's av. 6 uur leesdienst.
Dirksland, v.m. 10 uur Ds. van Ameide van
Ouddorp en 's av. 6,30 uur de heer Baart.
Herkingen, vjn. 9,30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, 's av. 6 uur Ds. Verkerk van Oude
Tonge.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, v.m. Ds. v. Asch van Sommelsdijk.
Ouddorp, vun. leesdienst en nun. Ds. van
Ameide (Doop).
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 leesdienjst en 's av. 6.30
uur Ds. Zeilstra.
Stad aan 't Haringvhet, van. en 's av. Ds.
de Graaff.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur leesd.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Zeilstra van Mïd-
deilharnis.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
den Boer van Leerdam.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesdienst.
Dirksland, van. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.)
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en nan. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, van. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
VAARDIGHEID.
„En de Geest des Heeren werd
vaardig over David, van dien dag al
en voortaan".
„Zie, ik heb gezien eenen zoon van
lsaï, die spelen kan."
1 Sam. 16 13b en 18b.
Er is een natuurlijke vaardigheid, die
resultaat is van bijzonderen aanleg en
gestadige oefening, waarop het tweede
vers van deze meditatie wijst. Er is ook
een vaardig worden van den Geest des
Heeren over den mensch, die zulke na
tuurlijke begaafdheid en vaardigheid
rneeft. En die twee staan niet los van
elkander. Maar de Goddelijke, boven
natuurlijke inspiratie maakt zich mees
ter van de natuurlijke begaafdheid, en
bedient er zich van, als openbarings
middel. Zoo was het in het geval van
David. Wanneer het met David en zijn
vaardigheid in het harpspelen en den
zang daarbij hoorend, niet wat bijzon
ders ware geweest, zouden hovelingen,
op zekeren dag, in het veld van Bethle
hem niet zijn blijven staan, om te vra
gen Wie zingt en speelt daar zoo
prachtig En dat was, blijkens de uit
lating van een van Sauls knechten, toch
gebeurd.
Maar nu komt daarbij, mèt dat David
door Samuel gezalfd is, een zeer bij
zondere, Goddelijke, inspiratiede
Geest des Heeren werd vaardig over
hem: en nu werd daardoor de natuur
lijke aanleg en muzikale begaafdheid
en de daarbij verkregen vaardigheid in
dienst genomen. En dat was de uit
werking van Davids zalving tot koning,
van stonde aan. Overigens bleek van
de uitwerking van zijn zalving voor de
bediening van het koninklijk ambt,
waartoe hij gezalfd was geworden,
voorloopig niets. Maar de vaardigheid
des Geestes over hem „van dien dag
af en voortaan" zal wel gebleken zijn in
zijn kunstenaarsbestaan. En dat is de
moeite waard, om opgemerkt te worden
en doorgedacht.
Vóór en na heeft stellig de zoon van
lsaï in Bethlehem's veld, bij dag en bij
nacht, het melodieuze geruisch van zijn
harp doen klinken in de vreedzame
stilte der vrije natuur en naar het ge
bruik dier dagen, zal hij daarbij zijn lied
gezongen hebben. Zang en spel was
nauw vereenigd nog.
En nu weten wij dit van de uitwer
king van de zalving des Geestes, dat
daardoor zijn kunst op merkwaardige
wijze veredeld werd. De Heilige Geest
kwam en hief het, in den natuurlijken
aanleg van David aanwezige, in hoo-
ger sfeer op, en maakte er zich van
meester, om er Gods bijzondere open
baring mee te vertolken.
Davids herderszangen werden Psal
men. De liederen van den zanger-harp
speler, anders wellicht bestemd, om
voor goed te verklinken en vergeten te
worden, kregen nu beteekenis voor alle
eeuwen. De Geest des Heeren was het,
die nu beslag legde op Davids muzi-
kalen aanleg, en op zijn dichterlijke be
gaafdheid. De adem van Gods Geest
voer over de snaren van Davids harp,
gaf Goddelijke openbaring in zijn dich
terlijke ziel, en sprak woorden van
eeuwigheidsgehalte door zijn mond.
Zoo werden Psalmen geboren, als
„De Heere is mijn Herder" en ook:
„De hemelen vertellen Gods eer".
Zoo werkt nu de Heilige Geest. Na
tuurlijk was dat bij David een geheel
eenige openbaringsactie. Maar wat
voor ons van beteekenis is: de Heilige
Geest gebruikt de natuurlijke aanleg en
verkregen vaardigheid, om die in dienst
te stellen van de verheerlijking van
Gods naam. Wanneer wij dat bij David
zien, hoe de Geest zijn muzikale en
dichterlijke aanleg en vaardigheid ge
bruikt, om Psalmen te maken, tot on
vergankelijke vertroosting en bezieling
van Gods volk en tot eeuwige roem des
Heeren, dan heeft dat ons iets te
zeggen.
Vooreerst, dat wij natuurlijke gaven
en aanleg, die God ons gaf, welke die
ook zijn, niet verwaarloozen zullen. Dat
wordt wel eens voor vroomheid aan
gezien, om wat God aan natuurlijke
begaafdheid verleende, te veronacht
zamen. Er wordt, o, zoo veel gave en
aanleg ongebruikt en oifgeoefend ge
laten, omdat men niet inziet, wat voor
beteekenis die Jiebben voor Gods Ko
ninkrijk. Verzuim geen gave, die in u
is. Een Christen moet woekeren met elk
talent, hem van God geschonken. Op
dat hij een mensch Gods zij, tot alle
goed werk bekwamelijk toegerust. En
opdat de Geest des Heeren, als Hij
komt, hem gereed vinde, een vaardig
instrument.
Misschien hebben Davids vader en
broeders, hem wel een dweperig en on
praktisch jongmensch gevonden. Die
jongen, met zijn harp en zijn liederen,
laat hem maar bij de kudde blijven, en
schaapherderswerk doen, dat is ten
minste nuttig
En toen kwam de Geest des Heeren
en werd vaardig over hem. En liet hij
toen zijn harp liggen Neen, maar toen
nam hij zijn harp op en speelde en zong
Psalmen, die eeuwen lang duizenden
vromen vertroost hebben in leven en
sterven, en God verheerlijken tot op
dezen dag.
Daarin zult gij zien, of gij den Hei
ligen Geest ontvangen hebt. Stelt gij
uw gaven in 's Heeren dienst Wordt,
wat gij aan natuurlijken aanleg bezit,
van welken aard ook, en in hoe geringe
mate ook, in beslag genomen door den
Heiligen Geest, en werkt gij er mee en
woekert gij er mee in den dienst uws
Gods Is dat uw innerlijke zielsdrang,
om zoo uw gaven te besteden
Het is mogelijk, dat gij maar een
kleine gave hebt, een enkel talent, een
talent, dat de menschen onnut achten,
waarvan gij zelf zegt: Het is niet veel.
Maar als gij dat weinige met een ijve
rig en toegewijd hart besteedt, en laat
besteden door den Geest Gods tot Zijn
eer, dan zijt gij een begenadigde, dan
zijt gij bezig uw roeping en verkiezing
vast te maken. Want 's Heeren Geest
verandert en vernieuwt, veredelt en
verheft, herschept den mensch. Hij hei
ligt de natuurlijke gave en geeft een
levenswijding, die Davids harpgezang
tot Psalmen maakte. Zulke levenswij
ding vertoone de Christen, uit kracht
van de zalving des Geestes.
a
mm
ca
In het tijdschrift „Onze Kinderen", schrijft
Jan Beerends
Hoeveel waarde er dus gehecht wordt aan
den persoon van den opvoeder, hij moge er
zich toch terdege van bewust zijn, dat niet
hij alleen het kind opvoedt. Niet slechts is
de opvoeding van hetzelfde kind in verschil
lende handen gelegd ouders, geestelijken, on
derwijzers, maar heel het leven met z'n vaak
toevallige gebeurtenissen doet zijn invloed op
het ontwakende zieleleven gelden.
Het spreekt vanzelf dat men voorzichtig
moet zijn bij het* blootstellen van het kind
aan allerlei van die willekeurige invloeden,
maar men vreeze evenzeer om het kind ge
heel aan die invloeden te onttrekken. In een
paedagogisch geschrift, waarvan ik de naam
vergeten ben, zag ik eens de kinderziel ver
geleken met éen kostbare porseleinen vaas
als begrijpelijk, werd die vergelijking gebruikt
om ouders en opvoeders te vermanen uiterst
voorzichtig te zijn met die brooze kostbaar
heid, die hun in handen gegeven is. Nu vind
ik die vergelijking, welke men meermalen ge
bruiken hoort, ten eenenmale onjuist, dat wil
zeggen: „in zeker opzicht" is die vergelijking
aanvaardbaar, indien men er n.l. alleen mee
zeggen wil, dat de kinderziel teer is en spoe
dig geschonden, dan kan 't er mee door, maar
veelal wordt de vergelijking al te letterlijk op
gevat en daarin schuilt een groot gevaar.
Wat toch doet men om een brooze vaas tegen
breujc te behoeden Men bergt haar in een
kast en probeert alle gevaar voor breken
verre te houden, want een vaas is een dood
ding en een dood ding kan zich niet ver
weren, het kan geen tegenstand bieden, het
bezit geen zelfwerkzaamheid. En zie
hier het fatale van de vergelijking, want een
ziel is geen dood ding, maar een levend
ding 'eb daarom zou men haar beter verge
lijken kunnen met een kostbaar gewas of een
schoone vogel. Een plant en 'n dier, omdat
ze leven, hebben een actief weerstands
vermogen, zij kunnen zich aan een klimaat
aanpassen, zich tegen schadelijk invloeden
harden, enz.
Door het kind te behandelen als een porce-
leinen vaas, dat wil zeggen: het op te sluiten
in een broeikas-omgeving, het verre te houden
van het werkelijke leven, daardoor doodt men
het actieve weerstandsvermogen. Indien zulk
een kind op latere leeftijd plotseling „in de
wereld komt" gelijk men dat noemt, staat het
vrijwel weerloos, daar het z'n zelfwerkzaam
heid niét leerde ontwikkelen. De resultaten
van gestichts-opvoeding zijn geloof ik juist
daarom zoo vaak teleurstellend, omdat men
het kind: buiten de gevaren van het leven
hield inplaats het te leeren zich in dat leven
staande te houden.
Indien de taak van een opvoedingsinstituut
niet verder reikte dan het moment, dat de
pupil het instituut verlaat, zou men er mis
schien vrede mee kunnen hebben, maar dat
is niet het geval. De vraag is niet: hoe komt
het kind zonder ongelukken door de (korte)
schooljaren heen maar: werd in die jaren
de grondslag gelegd voor een weerbare per
soonlijkheid Het gaat er nimmer om de
moeilijkheden opzettelijk te verschuiven tot
den dag, dat men zich niet meer verantwoor
delijk acht voor 't kind, althans mag het daar
nimmer om gaan. Er zijn milieus waar men
betrekkelijk gemakkelijk allerlei problemen, die
in normale omstandigheden binnen de ge
zichtskring van het kind zouden vallen, aan
die gezichtskring onttrekt, maar de vraag is
maar of dit eenig nut heeft voor de ziel van
het kind.
De vergelijking met de porceleinen vaas
heeft heel wat kwaad gesticht. Men moet op
slot van zaken een kind leeren leven. De
opvoeding mag er nooit op gericht zijn de
ontwakende passie's te dooden, maar integen
deel ze in de goede richting aan te wakkeren.
Ontwikkeling dus van alle natuurlijke krach
ten en talenten, zóó dat in de ziel van het
kind het zuivere verlangen behouden blijft en
vermeerderd wordt om door het zichtbare,
het onzichtbare, door de schepping, de Schep
per te beminnen en te bezitten.
Wij spraken, hoewel niet in rubrieken inge
deeld, over opvoeden tot schoonheid, tot blij
heid tot gemeenschapszin. Wij zouden ook
kunnen spreken over opvoeden tot genade.
Het wonder der genade zelve gaat buiten
ons om, behoort tot een orde waar wij niet
kunnen ingrijpen de Geest waait waar Hij
wil maar het openbloeien van de kinder
ziel voor de dauw en het licht van de ge
nade kunnen wij zeker door onze liefdevolle
toewijding bevorderen.
Dit verheven werk vergt al de behoedzaam
heid van de liefde en een allerzuiverste in
tentie. De eerbied voor de persoonlijkheid van
het kind welke wij nooit uit het oog mogen
verliezen, moet hier nog aangevuld worden
door de eerbied voor het geheim, de teedere
liefdesroman, tusschen God en de ontwakende
kinderziel, die werkelijk het beeld is van de
ontwakende bruid in het Hooglied.
In een lezing over
JODENDOM EN BOLSJEWISME
heeft de Joodsche Arts D. Hausdorff volgens
een brochure uitgegeven door de Vereeniging
„Gij zijt allen) broeders" te Rotterdam o.m.
het volgende gezegd
„Het Jodendom verwacht in den loop van de
wereldgeschiedenis een algemeene Godserken
ning, een aanvaarding van de Godheid door de
geheele menschheid. Door den strijd van het
Bolsjewisme tegen de Godsidee staat dit dus
lijnrecht tegenover de Joodsche idealen. Volgens
de Joodsche opvatting zijn alle menschen als
kinderen van 's werelds Schepper broeders, heb
ben ze allen gelijke rechten; de dictatuur van het
proletariaat toont ons een knechting van de
meest primitieve rechten van den mensch. Joden
dom wil geestelijke en zedelijke verheffing van
den mensch, het Communisme tracht ieder ge
voel voor iets hoogers te smoren, wil alles on
derdrukken wat den mensch verheft boven het
redelooze dier".
„U zult weten, dat de toestand van de ar
beiders in Rusland reeds verre van gunstig is.
Met het oog op het zg. Vijfjaren-plan worden
veel levensmiddelen naar het buitenland ver
voerd, terwijl voor de bevolking van Rusland
zelf alles gerantsoeneerd is, men krijgt er le
vensmiddelen en nog talrijke andere benoodigd-
heden1 slechts op vertoon van kaarten. Dit geldt
alleen voor arbeiders; de gedeclasseerde burgers,
dat zijn allen die geen arbeiders zijn en in de
eerste plaats allen, die vroeger in dienst van
den een of anderen godsdienst stonden, ont
vangen niets, men zegt eenvoudig: „Gij hebt
voldoende geleefd". De toestand onder deze
menschen is allerellendigst, ze hebben geen voed
sel, geen kleeren, geen kolen, vaak zelfs geen
onderdak. Onder deze b-evinden zich 3500 rab
bijnen en verder allen, die vroeger in verbinding
met een godsdienst stonden. Het is voor dezen
of hun familie uiterst moeilijk om arbeid te
krijgen; zoo werden kinderen van een rabbijn aan
alle fabrLken, waar ze zich om arbeid aan
meldden, geweigerd, omdat hun vader rabbijn
was geweest. De vroegere koopheden; die onder
het regime van Lenin nog eenige rechten hadden,
hebben deze onder het bestuur van Stalin ver
loren en daar onder de Joden zeer veel kooplui
voorkwamen, werden al deze Joden thans tot
burgers van den tweeden rang gedegradeerd.
Ik zou u nog talrijke voorbeelden kunnen geven,
hoe zelfs de materieele toestand van de Joden
ginds ondragelijk is. Nog tragischer is het lot
van den godsdienst, het lot van de Joodsche
gemeenten, ze gaan alle met groote schreden
achteruit. Het synagoge-bezoek is officieel niet
verboden, maar ieder, die er heen gaat, stelt
zich aan het gevaar bloot, positie en vrijheid
te verliezen. Er is nauwelijks nog iemand, die
het waagt bestuurslid van een Joodsche ge
meente te worden.
Het is verboden zich met religieuze studie
bezig te houden vóór het 18de levensjaar. Wat
dit voor het Jodendom beeekent, kan u pas dui
delijk worden, wanneer u weet, dat in 't bij
zonder in Oost-Europa een Joodsch kind, dat
nauwelijks spreken kan, reeds Hebreeuwsch
leert. Mjet 5 a 6 jaar zijn de meeste kinderen
reeds goed bedreven in het Hebreeuwsch en
leeren ze reeds den Bijbel in de oorspronkelijke
taal. Het grootste deel van hun jeugd besteden
ze aan studie van de Joodsche literatuur, in
bijzonder van den Talmud. Het gevolg van deze
opvoeding was, dat het Russische Jodendom
uitmuntte door geestelijke en zedelijke kracht.
En thans is dat alles verboden; iemand, die zich
schuldig maakt aan religieus onderricht aan
kinderen, loopt groote kans gedeporteerd te wor
den naar een der kampen, waar het leven de
ergste hel is. Een ander voorbeeld: Dezer dagen
werd wederom iemand, die bij een kind een
ritueele besnijdenis had voltrokken, tot drie jaar
verbanning veroordeeld.
De laatste weken is een) nieuwe anti-religieuze
campagne georganiseerd onder de leuze: tegen
den Paus in Rome en den Rabbijn van Luba-
witch. Daartoe wordt wederom een nieuw tijd
schrift in het Jiddisj uitgegeven, getiteld: de
Apioures, dus de Godloochenaar.
U ziet dus duidelijk, hoe het Bolsjewistisch
Regime tegenover Joden en Jodendom staat. En
daartegenover wil ik u een uiting noemen van
Joodschen kant. In 1929 kwam te Weenen hef
2de wereldcongres der Agoedas Jisroeil, di. de
georganiseerde orthodoxie van een zeer groot
deel van het Jodendom bijeen. Daar is een
resolutie aangenomen, waarin o.a gezegd wordt,
dat „het geheele Joodsche Volk lijdt onder de
godsdienstvervolgingen, waaraan de Joden in
Rusland ten prooi zijn" en waarin eerbied be
tuigd wordt voor „deze helden, die in den vree-
selijken zielenood en harden strijd eeni weerga-
looze historische taak met voorbeeldelooze toe
wijding volbrengen."
In het Chr. Ouderblad „Onze Kinderen"
schrijft J. H. over
VROOLIJKE OPVOEDING.
't Staat wel een beetje vreemd: vroolijke
opvoeding
Toch maar zoo laten blijvenj.
Er zijn er natuurlijk, die de wenkbrauwen
fronsen.
Zulk een ernstig woord: „opvoeding", in
zulk dartel gezelschap: „vroolijk" 't is
toch eigenlijk niets minder dan ongepast.
Volkomen overtuigd van 't hoogst ernstige
van de zware opvoedingstaak, kan ik toch zoo
heerlijk genieten van de boeken van Otto
Ernst. De schrijver heet werkelijk zoo, maar,
misschien uit verzet tegen dien „ernst"igen
naam, is hij de humor in persoon.
Als hij de ernstigste opvoedingsvragen be
handelt.
Meent hij 't dan ernstigEn of
Maar de een zegt de dingen zus, de ander
zoo. En hij kiest humor: 'n lach en 'n traan.
Soms, misschien vaak, is 't niet eenls humor,
is 't geestig, vroolijk zelfs en toch 1
Dezer dagen schreef ik een woord van hem
over, dat ik hier maar vertaal, 't Is misschien
voor ernstige menschen wat aanstootelijk,
maar dat wagen we er op.
Hij zegt: „Telkens weer heb ik 't ervaren:
er is maar één vroolijke, algemeene lach noo-
dig, om het geheele uur onder een vriendelijk
licht te brengen. Het werkt op de ziel als
een frissche bron, als een verkwikkende wind,
als een woudgeur. Vroolijkheid is geen) leeren,
maar 't is geschikt zijn om te leeren. En Vroo
lijkheid is de zuster van Vertrouwen."
Fijn, dat laatste, vindt ge niet
Dapr moeten We met ons „er over praten",
niets aan bederven; alleen maar even stil
indenken
En nu 'n paar verkeerde gedachten recht
zetten.
We hebben 't niet over pret maken (best
anders op z'n tijd); nog veel minder over
lolligheid (foei, dat moesten we eigenlijk maar
doorstrepen
Maar over vroolijk zijn. Ik geloof, dat de
Bijbel dikwijls zegt: blijde zijn. Bij de thuis
komst van den Verloren Zoon staat tot twee
maal toe: vroolijk zijn. Daar zou men anders
„blijde" of „verblijd" verwachten.
Vroolijkheid is de zuster van Vertrouwen,
zei O. Ernst.
Hier weer even nadenken.
Opvoeding is een heel ernstige zaak.
Gewis, maar is de rechte ernst somber
Kan de echte ernst zich sieren met een
glimlach, met e'en lach, met een gullen lach
Ik meen: voortreffelijk.
En ze behoeft niets in te boeten van haar
karakter.
Maar misschien vindt ge „opgewektheid"
beter dan „vroolijkheid" Ik gun u gaarne
dat woord, maar geef toch in overweging te
onderzoeken, waar 't in zit, dat ge niet nog
een stapje verder kunt gaan.
Is 't niet in overeenstemming met het kin
derlijk wezenj
Ho, ho, dat weten we allemaal wel beter.
Je moet ze langs de straat zien gaan, nog
wel met 'n ransel op den rug, alsof ze ten
oorlog trekken. Dat is ook zoo: ze gaan naar
school.
Dat kwettert als jonge vogels, dat huppelt
als David voor de Ark, dat lacht'.zooals
kinderen lachen. En nog wel met een ransel
op den rug.
Moet nu onvermijdelijk dat gebouw, moeten
die muren, moet die meester nu zóó zijn, dat
men onwillekeurig e'en bekenden versregel
omkeert, en zegt: „na het zoete komt het
zure Dat is toch nergens voorschrift.
Ik geloof, dat Otto Ernst gelijk hééft.
En thuis? Ja, daar gaat het misschi^p wat
gemakkelijker. Er moet eigenlijk altijd door
waaien een wind van vroolijk vertrouwen.
Dat maakt alles zoo licht. Dat legt een
glans over alles, 't Maakt het genot hooger,
't maakt den plicht aangenaam, 't Is oor
zaak, dat de opvoeding, met al haar ernst,
een aangename taak is, en een aangename
ervaring wordt.
We weten 't wel: 't valt niet altijd gemak
kelijk.
De zorgen, de bezwaren-bergen, de ver
moeidheid naar lichaam en geest't Ligt
als een sombere nevel op je, als e'en alpen-
druk op je schouders.
En daar komen de plantjes-kinderen en
vragen zon. Soms komen ze nog eerst even
den last verzwaren: broek gescheurd, kous en
schoen door, hoed in 't water gewaaid, n
flinke buil of schram, huiswerk en strafwerk,
n: mag 'k meedoen met noem maar op 1
En dan vragen ze zon.
Wie moet hier de stralen laten schijnen,
waardoor de pracht van ontluiken rijk naar
buiten zich openbaart?
't Valt heel zwaar, als de geldzorgen
kwellen.
O, 't is zoo moeilijk, wanneer het lichaam
van moeder zoo afgemat is.
Maar we zijn er van overtuigd, dat een
ontvangst naar der kinderen aard zelfs het
dragen van 't levenspak, ook van dat der
opvoeding, lichter maakt.
En straks, heel spoedig vaak, dragen de
kinderen mee en niettegenstaande alle donker
heid spatten de zonnestralen naar eiken kant.
Wat is de Bijbel vol blijdschap
Wat waren de feesten der Israëlieten rijk
aan vroolijkheid
Hasebroek schreef eens over de plechtig
heid van het „waterscheppen"„Wie de
vreugde van het water-schepp'eri niet heeft
gezien, heeft geen vreugde gezien." En wat
weten wij nu van die feestelijke plechtigheid,
waaruit Jezus aanleiding nam om te roepen:
„Wie dorst heeft, die kome tot Mij, en
drinke"
God voedt Zijn Volk op door feesten.
Ja, er is ook een Groote Verzoendag.
En ook Israël heeft z'n boete- en rouwdagen
gekend.
Doch in groote mate geldt voor hen, wat
gezegd wordt van de stemming der menigte
bij den tweeden tempelbouw: „Men onder
kende niet de stem des gejuichs van de stem
des geweens: want het volk juichte luidkeels,
zoodat het gejuich tot in de verte werd
gehoord."
E|n ge moet eens lezén Nehemia 8. Daar
wordt de Wet gelezen, maar welk een vreug
de Lees in vers 10, wat de zoo ernstige
priester en wetgeleerde Nehemia zegt.
Was 't toen een gemakkelijke tijd 't Lijkt
er niet naar.
Maar 'Nehemia verstond het wel, hoe zijn
weer jonge volk moest worden opgevoed.
Ik zal mijn opschrift maar laten staan.
DE ZAAIER.
Ik zag op een verlaten land
Een boer, die eenzaam koren zaaide -
Hij ging gebogen en zijn hand
Deed stil het groot gebaar, dat zaaide.
Want zaaien'is een needrig werk,
Dat in ootmoedigheid geschiede
En groot is het verborgen werk
Van God alleen.... Wi'ens wil geschiede..
W. A. P. SMIT.
- De meeste menschen, die iets w'enschem te
ondernemen, willen niet van onderen be
ginnen.