UIT HtT WUÜttÜ PREDIKBEURTEN WAAROVER WE LAZEN r VOOR DEN ZONDAG OP ZONDAG 6 AUG. 1933 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. van Voorthuizen van Rijssens. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. de heer de Wilde van Nieuwersluis. Den Bommel, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. van Ameide van Ouddorp (collecte Geref. Zendingsb.) Ooltgensplèat, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur de heer Vetter. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. 9,30 uur Ds Verkerk (Doop). Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 de heer Baart van Dirksland en 's av. 6 uur leesdienst. Dirksland, v.m. 10 uur Ds. van Ameide van Ouddorp en 's av. 6,30 uur de heer Baart. Herkingen, vjn. 9,30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, 's av. 6 uur Ds. Verkerk van Oude Tonge. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. Ds. v. Asch van Sommelsdijk. Ouddorp, vun. leesdienst en nun. Ds. van Ameide (Doop). GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 leesdienjst en 's av. 6.30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvhet, van. en 's av. Ds. de Graaff. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur leesd. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Zeilstra van Mïd- deilharnis. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. den Boer van Leerdam. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesdienst. Dirksland, van. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 uur (o.t.) leesdienst. Ouddorp, v.m. en nan. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, van. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING VAARDIGHEID. „En de Geest des Heeren werd vaardig over David, van dien dag al en voortaan". „Zie, ik heb gezien eenen zoon van lsaï, die spelen kan." 1 Sam. 16 13b en 18b. Er is een natuurlijke vaardigheid, die resultaat is van bijzonderen aanleg en gestadige oefening, waarop het tweede vers van deze meditatie wijst. Er is ook een vaardig worden van den Geest des Heeren over den mensch, die zulke na tuurlijke begaafdheid en vaardigheid rneeft. En die twee staan niet los van elkander. Maar de Goddelijke, boven natuurlijke inspiratie maakt zich mees ter van de natuurlijke begaafdheid, en bedient er zich van, als openbarings middel. Zoo was het in het geval van David. Wanneer het met David en zijn vaardigheid in het harpspelen en den zang daarbij hoorend, niet wat bijzon ders ware geweest, zouden hovelingen, op zekeren dag, in het veld van Bethle hem niet zijn blijven staan, om te vra gen Wie zingt en speelt daar zoo prachtig En dat was, blijkens de uit lating van een van Sauls knechten, toch gebeurd. Maar nu komt daarbij, mèt dat David door Samuel gezalfd is, een zeer bij zondere, Goddelijke, inspiratiede Geest des Heeren werd vaardig over hem: en nu werd daardoor de natuur lijke aanleg en muzikale begaafdheid en de daarbij verkregen vaardigheid in dienst genomen. En dat was de uit werking van Davids zalving tot koning, van stonde aan. Overigens bleek van de uitwerking van zijn zalving voor de bediening van het koninklijk ambt, waartoe hij gezalfd was geworden, voorloopig niets. Maar de vaardigheid des Geestes over hem „van dien dag af en voortaan" zal wel gebleken zijn in zijn kunstenaarsbestaan. En dat is de moeite waard, om opgemerkt te worden en doorgedacht. Vóór en na heeft stellig de zoon van lsaï in Bethlehem's veld, bij dag en bij nacht, het melodieuze geruisch van zijn harp doen klinken in de vreedzame stilte der vrije natuur en naar het ge bruik dier dagen, zal hij daarbij zijn lied gezongen hebben. Zang en spel was nauw vereenigd nog. En nu weten wij dit van de uitwer king van de zalving des Geestes, dat daardoor zijn kunst op merkwaardige wijze veredeld werd. De Heilige Geest kwam en hief het, in den natuurlijken aanleg van David aanwezige, in hoo- ger sfeer op, en maakte er zich van meester, om er Gods bijzondere open baring mee te vertolken. Davids herderszangen werden Psal men. De liederen van den zanger-harp speler, anders wellicht bestemd, om voor goed te verklinken en vergeten te worden, kregen nu beteekenis voor alle eeuwen. De Geest des Heeren was het, die nu beslag legde op Davids muzi- kalen aanleg, en op zijn dichterlijke be gaafdheid. De adem van Gods Geest voer over de snaren van Davids harp, gaf Goddelijke openbaring in zijn dich terlijke ziel, en sprak woorden van eeuwigheidsgehalte door zijn mond. Zoo werden Psalmen geboren, als „De Heere is mijn Herder" en ook: „De hemelen vertellen Gods eer". Zoo werkt nu de Heilige Geest. Na tuurlijk was dat bij David een geheel eenige openbaringsactie. Maar wat voor ons van beteekenis is: de Heilige Geest gebruikt de natuurlijke aanleg en verkregen vaardigheid, om die in dienst te stellen van de verheerlijking van Gods naam. Wanneer wij dat bij David zien, hoe de Geest zijn muzikale en dichterlijke aanleg en vaardigheid ge bruikt, om Psalmen te maken, tot on vergankelijke vertroosting en bezieling van Gods volk en tot eeuwige roem des Heeren, dan heeft dat ons iets te zeggen. Vooreerst, dat wij natuurlijke gaven en aanleg, die God ons gaf, welke die ook zijn, niet verwaarloozen zullen. Dat wordt wel eens voor vroomheid aan gezien, om wat God aan natuurlijke begaafdheid verleende, te veronacht zamen. Er wordt, o, zoo veel gave en aanleg ongebruikt en oifgeoefend ge laten, omdat men niet inziet, wat voor beteekenis die Jiebben voor Gods Ko ninkrijk. Verzuim geen gave, die in u is. Een Christen moet woekeren met elk talent, hem van God geschonken. Op dat hij een mensch Gods zij, tot alle goed werk bekwamelijk toegerust. En opdat de Geest des Heeren, als Hij komt, hem gereed vinde, een vaardig instrument. Misschien hebben Davids vader en broeders, hem wel een dweperig en on praktisch jongmensch gevonden. Die jongen, met zijn harp en zijn liederen, laat hem maar bij de kudde blijven, en schaapherderswerk doen, dat is ten minste nuttig En toen kwam de Geest des Heeren en werd vaardig over hem. En liet hij toen zijn harp liggen Neen, maar toen nam hij zijn harp op en speelde en zong Psalmen, die eeuwen lang duizenden vromen vertroost hebben in leven en sterven, en God verheerlijken tot op dezen dag. Daarin zult gij zien, of gij den Hei ligen Geest ontvangen hebt. Stelt gij uw gaven in 's Heeren dienst Wordt, wat gij aan natuurlijken aanleg bezit, van welken aard ook, en in hoe geringe mate ook, in beslag genomen door den Heiligen Geest, en werkt gij er mee en woekert gij er mee in den dienst uws Gods Is dat uw innerlijke zielsdrang, om zoo uw gaven te besteden Het is mogelijk, dat gij maar een kleine gave hebt, een enkel talent, een talent, dat de menschen onnut achten, waarvan gij zelf zegt: Het is niet veel. Maar als gij dat weinige met een ijve rig en toegewijd hart besteedt, en laat besteden door den Geest Gods tot Zijn eer, dan zijt gij een begenadigde, dan zijt gij bezig uw roeping en verkiezing vast te maken. Want 's Heeren Geest verandert en vernieuwt, veredelt en verheft, herschept den mensch. Hij hei ligt de natuurlijke gave en geeft een levenswijding, die Davids harpgezang tot Psalmen maakte. Zulke levenswij ding vertoone de Christen, uit kracht van de zalving des Geestes. a mm ca In het tijdschrift „Onze Kinderen", schrijft Jan Beerends Hoeveel waarde er dus gehecht wordt aan den persoon van den opvoeder, hij moge er zich toch terdege van bewust zijn, dat niet hij alleen het kind opvoedt. Niet slechts is de opvoeding van hetzelfde kind in verschil lende handen gelegd ouders, geestelijken, on derwijzers, maar heel het leven met z'n vaak toevallige gebeurtenissen doet zijn invloed op het ontwakende zieleleven gelden. Het spreekt vanzelf dat men voorzichtig moet zijn bij het* blootstellen van het kind aan allerlei van die willekeurige invloeden, maar men vreeze evenzeer om het kind ge heel aan die invloeden te onttrekken. In een paedagogisch geschrift, waarvan ik de naam vergeten ben, zag ik eens de kinderziel ver geleken met éen kostbare porseleinen vaas als begrijpelijk, werd die vergelijking gebruikt om ouders en opvoeders te vermanen uiterst voorzichtig te zijn met die brooze kostbaar heid, die hun in handen gegeven is. Nu vind ik die vergelijking, welke men meermalen ge bruiken hoort, ten eenenmale onjuist, dat wil zeggen: „in zeker opzicht" is die vergelijking aanvaardbaar, indien men er n.l. alleen mee zeggen wil, dat de kinderziel teer is en spoe dig geschonden, dan kan 't er mee door, maar veelal wordt de vergelijking al te letterlijk op gevat en daarin schuilt een groot gevaar. Wat toch doet men om een brooze vaas tegen breujc te behoeden Men bergt haar in een kast en probeert alle gevaar voor breken verre te houden, want een vaas is een dood ding en een dood ding kan zich niet ver weren, het kan geen tegenstand bieden, het bezit geen zelfwerkzaamheid. En zie hier het fatale van de vergelijking, want een ziel is geen dood ding, maar een levend ding 'eb daarom zou men haar beter verge lijken kunnen met een kostbaar gewas of een schoone vogel. Een plant en 'n dier, omdat ze leven, hebben een actief weerstands vermogen, zij kunnen zich aan een klimaat aanpassen, zich tegen schadelijk invloeden harden, enz. Door het kind te behandelen als een porce- leinen vaas, dat wil zeggen: het op te sluiten in een broeikas-omgeving, het verre te houden van het werkelijke leven, daardoor doodt men het actieve weerstandsvermogen. Indien zulk een kind op latere leeftijd plotseling „in de wereld komt" gelijk men dat noemt, staat het vrijwel weerloos, daar het z'n zelfwerkzaam heid niét leerde ontwikkelen. De resultaten van gestichts-opvoeding zijn geloof ik juist daarom zoo vaak teleurstellend, omdat men het kind: buiten de gevaren van het leven hield inplaats het te leeren zich in dat leven staande te houden. Indien de taak van een opvoedingsinstituut niet verder reikte dan het moment, dat de pupil het instituut verlaat, zou men er mis schien vrede mee kunnen hebben, maar dat is niet het geval. De vraag is niet: hoe komt het kind zonder ongelukken door de (korte) schooljaren heen maar: werd in die jaren de grondslag gelegd voor een weerbare per soonlijkheid Het gaat er nimmer om de moeilijkheden opzettelijk te verschuiven tot den dag, dat men zich niet meer verantwoor delijk acht voor 't kind, althans mag het daar nimmer om gaan. Er zijn milieus waar men betrekkelijk gemakkelijk allerlei problemen, die in normale omstandigheden binnen de ge zichtskring van het kind zouden vallen, aan die gezichtskring onttrekt, maar de vraag is maar of dit eenig nut heeft voor de ziel van het kind. De vergelijking met de porceleinen vaas heeft heel wat kwaad gesticht. Men moet op slot van zaken een kind leeren leven. De opvoeding mag er nooit op gericht zijn de ontwakende passie's te dooden, maar integen deel ze in de goede richting aan te wakkeren. Ontwikkeling dus van alle natuurlijke krach ten en talenten, zóó dat in de ziel van het kind het zuivere verlangen behouden blijft en vermeerderd wordt om door het zichtbare, het onzichtbare, door de schepping, de Schep per te beminnen en te bezitten. Wij spraken, hoewel niet in rubrieken inge deeld, over opvoeden tot schoonheid, tot blij heid tot gemeenschapszin. Wij zouden ook kunnen spreken over opvoeden tot genade. Het wonder der genade zelve gaat buiten ons om, behoort tot een orde waar wij niet kunnen ingrijpen de Geest waait waar Hij wil maar het openbloeien van de kinder ziel voor de dauw en het licht van de ge nade kunnen wij zeker door onze liefdevolle toewijding bevorderen. Dit verheven werk vergt al de behoedzaam heid van de liefde en een allerzuiverste in tentie. De eerbied voor de persoonlijkheid van het kind welke wij nooit uit het oog mogen verliezen, moet hier nog aangevuld worden door de eerbied voor het geheim, de teedere liefdesroman, tusschen God en de ontwakende kinderziel, die werkelijk het beeld is van de ontwakende bruid in het Hooglied. In een lezing over JODENDOM EN BOLSJEWISME heeft de Joodsche Arts D. Hausdorff volgens een brochure uitgegeven door de Vereeniging „Gij zijt allen) broeders" te Rotterdam o.m. het volgende gezegd „Het Jodendom verwacht in den loop van de wereldgeschiedenis een algemeene Godserken ning, een aanvaarding van de Godheid door de geheele menschheid. Door den strijd van het Bolsjewisme tegen de Godsidee staat dit dus lijnrecht tegenover de Joodsche idealen. Volgens de Joodsche opvatting zijn alle menschen als kinderen van 's werelds Schepper broeders, heb ben ze allen gelijke rechten; de dictatuur van het proletariaat toont ons een knechting van de meest primitieve rechten van den mensch. Joden dom wil geestelijke en zedelijke verheffing van den mensch, het Communisme tracht ieder ge voel voor iets hoogers te smoren, wil alles on derdrukken wat den mensch verheft boven het redelooze dier". „U zult weten, dat de toestand van de ar beiders in Rusland reeds verre van gunstig is. Met het oog op het zg. Vijfjaren-plan worden veel levensmiddelen naar het buitenland ver voerd, terwijl voor de bevolking van Rusland zelf alles gerantsoeneerd is, men krijgt er le vensmiddelen en nog talrijke andere benoodigd- heden1 slechts op vertoon van kaarten. Dit geldt alleen voor arbeiders; de gedeclasseerde burgers, dat zijn allen die geen arbeiders zijn en in de eerste plaats allen, die vroeger in dienst van den een of anderen godsdienst stonden, ont vangen niets, men zegt eenvoudig: „Gij hebt voldoende geleefd". De toestand onder deze menschen is allerellendigst, ze hebben geen voed sel, geen kleeren, geen kolen, vaak zelfs geen onderdak. Onder deze b-evinden zich 3500 rab bijnen en verder allen, die vroeger in verbinding met een godsdienst stonden. Het is voor dezen of hun familie uiterst moeilijk om arbeid te krijgen; zoo werden kinderen van een rabbijn aan alle fabrLken, waar ze zich om arbeid aan meldden, geweigerd, omdat hun vader rabbijn was geweest. De vroegere koopheden; die onder het regime van Lenin nog eenige rechten hadden, hebben deze onder het bestuur van Stalin ver loren en daar onder de Joden zeer veel kooplui voorkwamen, werden al deze Joden thans tot burgers van den tweeden rang gedegradeerd. Ik zou u nog talrijke voorbeelden kunnen geven, hoe zelfs de materieele toestand van de Joden ginds ondragelijk is. Nog tragischer is het lot van den godsdienst, het lot van de Joodsche gemeenten, ze gaan alle met groote schreden achteruit. Het synagoge-bezoek is officieel niet verboden, maar ieder, die er heen gaat, stelt zich aan het gevaar bloot, positie en vrijheid te verliezen. Er is nauwelijks nog iemand, die het waagt bestuurslid van een Joodsche ge meente te worden. Het is verboden zich met religieuze studie bezig te houden vóór het 18de levensjaar. Wat dit voor het Jodendom beeekent, kan u pas dui delijk worden, wanneer u weet, dat in 't bij zonder in Oost-Europa een Joodsch kind, dat nauwelijks spreken kan, reeds Hebreeuwsch leert. Mjet 5 a 6 jaar zijn de meeste kinderen reeds goed bedreven in het Hebreeuwsch en leeren ze reeds den Bijbel in de oorspronkelijke taal. Het grootste deel van hun jeugd besteden ze aan studie van de Joodsche literatuur, in bijzonder van den Talmud. Het gevolg van deze opvoeding was, dat het Russische Jodendom uitmuntte door geestelijke en zedelijke kracht. En thans is dat alles verboden; iemand, die zich schuldig maakt aan religieus onderricht aan kinderen, loopt groote kans gedeporteerd te wor den naar een der kampen, waar het leven de ergste hel is. Een ander voorbeeld: Dezer dagen werd wederom iemand, die bij een kind een ritueele besnijdenis had voltrokken, tot drie jaar verbanning veroordeeld. De laatste weken is een) nieuwe anti-religieuze campagne georganiseerd onder de leuze: tegen den Paus in Rome en den Rabbijn van Luba- witch. Daartoe wordt wederom een nieuw tijd schrift in het Jiddisj uitgegeven, getiteld: de Apioures, dus de Godloochenaar. U ziet dus duidelijk, hoe het Bolsjewistisch Regime tegenover Joden en Jodendom staat. En daartegenover wil ik u een uiting noemen van Joodschen kant. In 1929 kwam te Weenen hef 2de wereldcongres der Agoedas Jisroeil, di. de georganiseerde orthodoxie van een zeer groot deel van het Jodendom bijeen. Daar is een resolutie aangenomen, waarin o.a gezegd wordt, dat „het geheele Joodsche Volk lijdt onder de godsdienstvervolgingen, waaraan de Joden in Rusland ten prooi zijn" en waarin eerbied be tuigd wordt voor „deze helden, die in den vree- selijken zielenood en harden strijd eeni weerga- looze historische taak met voorbeeldelooze toe wijding volbrengen." In het Chr. Ouderblad „Onze Kinderen" schrijft J. H. over VROOLIJKE OPVOEDING. 't Staat wel een beetje vreemd: vroolijke opvoeding Toch maar zoo laten blijvenj. Er zijn er natuurlijk, die de wenkbrauwen fronsen. Zulk een ernstig woord: „opvoeding", in zulk dartel gezelschap: „vroolijk" 't is toch eigenlijk niets minder dan ongepast. Volkomen overtuigd van 't hoogst ernstige van de zware opvoedingstaak, kan ik toch zoo heerlijk genieten van de boeken van Otto Ernst. De schrijver heet werkelijk zoo, maar, misschien uit verzet tegen dien „ernst"igen naam, is hij de humor in persoon. Als hij de ernstigste opvoedingsvragen be handelt. Meent hij 't dan ernstigEn of Maar de een zegt de dingen zus, de ander zoo. En hij kiest humor: 'n lach en 'n traan. Soms, misschien vaak, is 't niet eenls humor, is 't geestig, vroolijk zelfs en toch 1 Dezer dagen schreef ik een woord van hem over, dat ik hier maar vertaal, 't Is misschien voor ernstige menschen wat aanstootelijk, maar dat wagen we er op. Hij zegt: „Telkens weer heb ik 't ervaren: er is maar één vroolijke, algemeene lach noo- dig, om het geheele uur onder een vriendelijk licht te brengen. Het werkt op de ziel als een frissche bron, als een verkwikkende wind, als een woudgeur. Vroolijkheid is geen) leeren, maar 't is geschikt zijn om te leeren. En Vroo lijkheid is de zuster van Vertrouwen." Fijn, dat laatste, vindt ge niet Dapr moeten We met ons „er over praten", niets aan bederven; alleen maar even stil indenken En nu 'n paar verkeerde gedachten recht zetten. We hebben 't niet over pret maken (best anders op z'n tijd); nog veel minder over lolligheid (foei, dat moesten we eigenlijk maar doorstrepen Maar over vroolijk zijn. Ik geloof, dat de Bijbel dikwijls zegt: blijde zijn. Bij de thuis komst van den Verloren Zoon staat tot twee maal toe: vroolijk zijn. Daar zou men anders „blijde" of „verblijd" verwachten. Vroolijkheid is de zuster van Vertrouwen, zei O. Ernst. Hier weer even nadenken. Opvoeding is een heel ernstige zaak. Gewis, maar is de rechte ernst somber Kan de echte ernst zich sieren met een glimlach, met e'en lach, met een gullen lach Ik meen: voortreffelijk. En ze behoeft niets in te boeten van haar karakter. Maar misschien vindt ge „opgewektheid" beter dan „vroolijkheid" Ik gun u gaarne dat woord, maar geef toch in overweging te onderzoeken, waar 't in zit, dat ge niet nog een stapje verder kunt gaan. Is 't niet in overeenstemming met het kin derlijk wezenj Ho, ho, dat weten we allemaal wel beter. Je moet ze langs de straat zien gaan, nog wel met 'n ransel op den rug, alsof ze ten oorlog trekken. Dat is ook zoo: ze gaan naar school. Dat kwettert als jonge vogels, dat huppelt als David voor de Ark, dat lacht'.zooals kinderen lachen. En nog wel met een ransel op den rug. Moet nu onvermijdelijk dat gebouw, moeten die muren, moet die meester nu zóó zijn, dat men onwillekeurig e'en bekenden versregel omkeert, en zegt: „na het zoete komt het zure Dat is toch nergens voorschrift. Ik geloof, dat Otto Ernst gelijk hééft. En thuis? Ja, daar gaat het misschi^p wat gemakkelijker. Er moet eigenlijk altijd door waaien een wind van vroolijk vertrouwen. Dat maakt alles zoo licht. Dat legt een glans over alles, 't Maakt het genot hooger, 't maakt den plicht aangenaam, 't Is oor zaak, dat de opvoeding, met al haar ernst, een aangename taak is, en een aangename ervaring wordt. We weten 't wel: 't valt niet altijd gemak kelijk. De zorgen, de bezwaren-bergen, de ver moeidheid naar lichaam en geest't Ligt als een sombere nevel op je, als e'en alpen- druk op je schouders. En daar komen de plantjes-kinderen en vragen zon. Soms komen ze nog eerst even den last verzwaren: broek gescheurd, kous en schoen door, hoed in 't water gewaaid, n flinke buil of schram, huiswerk en strafwerk, n: mag 'k meedoen met noem maar op 1 En dan vragen ze zon. Wie moet hier de stralen laten schijnen, waardoor de pracht van ontluiken rijk naar buiten zich openbaart? 't Valt heel zwaar, als de geldzorgen kwellen. O, 't is zoo moeilijk, wanneer het lichaam van moeder zoo afgemat is. Maar we zijn er van overtuigd, dat een ontvangst naar der kinderen aard zelfs het dragen van 't levenspak, ook van dat der opvoeding, lichter maakt. En straks, heel spoedig vaak, dragen de kinderen mee en niettegenstaande alle donker heid spatten de zonnestralen naar eiken kant. Wat is de Bijbel vol blijdschap Wat waren de feesten der Israëlieten rijk aan vroolijkheid Hasebroek schreef eens over de plechtig heid van het „waterscheppen"„Wie de vreugde van het water-schepp'eri niet heeft gezien, heeft geen vreugde gezien." En wat weten wij nu van die feestelijke plechtigheid, waaruit Jezus aanleiding nam om te roepen: „Wie dorst heeft, die kome tot Mij, en drinke" God voedt Zijn Volk op door feesten. Ja, er is ook een Groote Verzoendag. En ook Israël heeft z'n boete- en rouwdagen gekend. Doch in groote mate geldt voor hen, wat gezegd wordt van de stemming der menigte bij den tweeden tempelbouw: „Men onder kende niet de stem des gejuichs van de stem des geweens: want het volk juichte luidkeels, zoodat het gejuich tot in de verte werd gehoord." E|n ge moet eens lezén Nehemia 8. Daar wordt de Wet gelezen, maar welk een vreug de Lees in vers 10, wat de zoo ernstige priester en wetgeleerde Nehemia zegt. Was 't toen een gemakkelijke tijd 't Lijkt er niet naar. Maar 'Nehemia verstond het wel, hoe zijn weer jonge volk moest worden opgevoed. Ik zal mijn opschrift maar laten staan. DE ZAAIER. Ik zag op een verlaten land Een boer, die eenzaam koren zaaide - Hij ging gebogen en zijn hand Deed stil het groot gebaar, dat zaaide. Want zaaien'is een needrig werk, Dat in ootmoedigheid geschiede En groot is het verborgen werk Van God alleen.... Wi'ens wil geschiede.. W. A. P. SMIT. - De meeste menschen, die iets w'enschem te ondernemen, willen niet van onderen be ginnen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 3