Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3970 ZATERDAG 8 JULI 1933 48ste JAARGANG EERSTE BLAD. Hitler het Hoofd der Duitsche Kerk. Op den Uitkijk. BRANDING Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS pér drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN <S ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. 411e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlên en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers De nationaal-socialistische beweging staat op den bodem van het positieve Christendom, zoo luidt haar program. De inihoud van dat Christelijk is ech ter niemand bekend en moet men dan ook beschouwen als een reclame-leuze om het den protestanten en roomsch- katholieken gemakkelijk te maken zich achter Adolf Hitler te scharen. Handig heeft Hitier gebruik gemaakt van de slappe ingeslapen evangelische menschen. Waarom dan niet gesproken over „positief Christendom'' Een pracht middel om het geweten te sus sen Is dit te scherp gezegd, lezer Indien gij dit meent, mogen wij u er dan op wijzen, dat de groote leider, Adolf Hitler, het oude testament een „Satansbibel" noemde. Hij was toen nog wel geen rijkskanselier, maar het teekent toch de mentaliteit van dezen vertegenwoordiger van het „positieve Christendom". In zijn boek „Mein Kampf" (blz. 69) zegt Adolf Hitler, dat hij thans den tijd gekomen acht om „een wereldgeschie denis te schrijven, waarin het rassen vraagstuk alles overheerschend zal zijn." Uit de geschriften en boeken der partijleiders blijkt ten duidelijkste, dat het nationaal-socialisme zich aandient als een nieuwe wereldbeschouwing, de rassen-cultus, die volgens Hitler met „infernalischer Unduldsamkeit", dui- velsche onverdraagzaamheid, eischt, k,3lat het geheele publieke leven naar haar opvattingen gewijzigd wordt. Het Germaansche ras en zijn kwa liteiten worden tot norm gesteld voor het gansche wereldgebeuren De on dergang en het uitsterven van het Arische ras zal volgens Hitler over de zen aardbol den donkeren sluier van een cultuurloozen tijd brengen. De Ariër alleen is „Kulturbegründer", „het schoonste evenbeeld des Heeren" (blz. 421 van „Mein Kampf"). Om de juistheid van deze stelling kracht bij te zetten, heeft men natuur lijk ontdekt, dat Christus Jezus ook een Ariër is geweest. Bracht de Fransche revolutie de „rechten van den mensch" als het cri terium, Hitier gaat iets verder en zegt „de rechten van den Duitscher" zijn beslissend voor hetgeen er in deze we reld moet gebeuren. Jezus trok het liberalisme, de. vrij zinnigen het meeste aan door zijn leer zame en zachte trekken. Het nationaal- socialisme neemt Hem als voorbeeld in Zijn toorn tegen de Farizeeërs en het reinigen van den tempel. Men ziet in Jezus den mannelijken voorvechter tegen huichelachtige na- maak-religie en het gevaar is daar, dat men den Christus overschildert met de trekken van Adolf Hitler. Dat de Duitsche Christenen dezen politieken leider thans volgen met een hartstocht, die boven het fanatieke uit gaat en in blind vertrouwen alles van hem aanneemt, zoodat zelfs geen cri- tiek, zelfs de meest gezonde, niet ge duld wordt, doet ons vreezen, dat de „Führer" bij hen de plaats heeft inge nomen van den Christelijken Heiland. Dat zulks mogelijk is, houdt tevens een vernietigend oordeel in over de Duitsche Kerk. Hoe is het mogelijk, dat de persoon van Jezus zoo gemakkelijk op het twee de plan geschoven kan worden Niet Gods openbaring in deze wereld zal tot richtsnoer dienen, maar het Ger maansche ras Een kerk, die zich onder een derge lijke wereldbeschouwing rustig voelt, is wel ver van het Christendom afge gleden. Indien de schets over den huidigen toestand van Duitschland's kerk te somber is, wie kan ons het tegendeel bewijzen Het was op den Zondag van de ver kiezingen op 31 Juli van het vorig jaar, dat schrijver dezes ter kerke ging in den Berliner Dom, de hoofdkerk van Duitschland. Op denzelfden dag, dat millioenen evangelischen hun stem uitbrachten op Adolf Hitler en daarmee toestemden in de vernietiging en onderdrukking van het Joodsche ras. werd aan het einde van dezen kerkdienst (natuurlijk wa ren er ook nationaal-socialisten in het godshuis) gecollecteerd voor de zen ding onder Israël Schijnheiliger kan het al niet Een kerk, die zulke dingen tolereert, is een Hitler-kerk en een aanfluiting voor het Christendom. Veertien dagen geleden is er iets gebeurd, wat wij te betreuren hebben, maar wat te verwachten was: Duitsch land's Kerk heeft het hoofd gekregen, dat haar toekomt: Adolf Hitler Het beste bewijs om aan te toonen, dat het bovenstaande geen „zwaar- tillerij" is, kan men leveren door de vraag te beantwoorden: Bezit de Duit sche Kerk den moed om Hitier en zijn aanhangers terecht te wijzen Neen 1 Eén van de groote figuren van dezen tijd Is de Britsch-Indiër Gandhi. Een levensbeschrijving van dezen Indiër zal zeer zeker de lezers interesseeren. Zijn hongerstakingen zijn algemeen bekend, maar ook een meer nadere kennismaking met den Mahatma is noodzakelijk. In onzen Uitkijkbrief wil ik den lezers laten zien, zooals hij door millioenen vereerd en be wonderde wordt. Evenals het Mohammedanisme is Gandhi's levensbeschouwing in strijd met het Christen dom. „Rustige, donkere oogen. Een kleine tengere man met smal gezicht en groote, van het hoofd afstaande ooren. Hij draagt een witte muts en een kleedij van witte, ruwe stof, de voeten bloot. Hij voedt zich met rijst en vruchten, drinkt slechts water, hij legt zich op den vloer te slapen, slaapt weinig, werkt voortdurend. Met zijn lichaam schijnt hij geen rekening te houden. In het begin valt niet aan hem op dan een uitdrukking van groot geduld en van groote liefde. Hij is eenvoudig als een kind, zacht en beleefd zelfs tegenover zijn tegenstanders en van een blanke oprechtheid. Hij beoordeelt zich zelf met bescheidenheid, is zóó consciëntieus, dat hij op het punt schijnt te aarzelen en te zeg gen: „Ik heb mij vergist"; hij verbergt nooit zijn dwalingen, gaat steeds recht door zee, ge bruikt geen enkele diplomatenkunst, vermijdt oratorisch effect, of liever, denkt er niet aan; is afkeering van de uitingen der volksgunst, die door zijn persoon worden opgewekt, en waarbij zijn tengere gestalte soms het gevaar zou loopen, van verpletterd te worden, zonder de hulp van zijn vriend Maulana Shaukat Ali, die zijn ath- letenlichaam tot een borstwering voor hem maakt; letterlijk ziek van de menigte, die hem vereert; in zijn diepste wezen wantrouwt hij de massa en heeft een afkeer van de Mobocracy, van de losgelaten menigte. Hij voelt zich slechts in kleinen kring op zijn gemak, en alleen ge lukkig in de eenzaamheid, luisterend naar de stille, fluisterende stem, die beveelt Zoo teekent de schrijver Romain Rolland den Indischen volksleider Gandhi, die driehonderd millioen menschen in beweging gebracht heeft, het Britsche Keizerrijk op zijn grondvesten heeft doen schudden en in de menschelijke po litiek een golving heeft veroorzaakt, zooals in bijna tweeduizend jaren niet het geval is ge weest. Mohandas Karamchand Gandhi, aan wien zijn volgelingen den eerenaam gaven van Ma hatma (d.w.z. de groote ziel), werd in 1869 te Porbandas, een stadje in het Noordwesten van (Britsch-Indië geboren. Hij stamde uit een rijk, beschaafd geslacht van geloovige Hindoes. Na een zorgvuldige opvoeding te hebben ge noten, ging hij op 19-jarigen leeftijd naar Lon den om daar in de rechten te studeeren. Na voltooiing zijner studiën keerde hij naar zijn vaderland terug en werd hij advocaat bij het „Hoog Gerechtshof" te Bombay. Enkele jaren later legde hij dit ambt neer, wijl zijn godsdienst hem verbood mede te werken aan de instand houding van een systeem, dat geweld gebruikte om recht te doen. Zijn vaderlandsliefde hing n.l. onverbrekelijk samen met zijn godsdienst, de zedelijke herschepping van Indië wilde hij tot stand brengen langs de lijnen van het Indische denken en niet door toepassing van de Wes- tersche cultuur. Voortaan stelde hij nu zijn gansche leven in dienst van de onderdrukten en verschoppelingen onder zijn landgenooten, eerst in Afrika, later in Indië zelf. In 1893 vertrok hij n.l. naar Zuid- Afrika om te Pretoria te pleiten in een belang rijk proces. Diep werd hij in Transvaal en méér nog in Natal getroffen door de hondsche be handeling, waaraan duizenden Britsch-Indiërs, die hier werkzaam waren, bloot stonden. Zij werden als paria's der maatschappij beschouwd en in rechten zeer ten achter gesteld bij de Europeanen. Zelf werd hij, in weerwil van zijn hooge afkomst, nagescholden, geslagen en uit de openbare vervoermiddelen geweerd, alléén, omdat hij een Indiër was. Gandhi vatte dan ook het besluit op na af doening zijner zaken zoo spoedig mogelijk weer te vertrekken, doch hij kwam op dit besluit terug, toen hij vernam, dat het gouvernement de laatste vrijheid aan de Indiërs wilde ont nemen. Hij stelde zich nu aan het hoofd zijner verdrukte landgenooten, sprong voor hen in de bres en verdedigde de rechten der Indiërs en andere Aziaten in het door hem opgerichte blad „Indian Opinion". Van zijn geld deed hij af stand om voortaan gemeenschappelijk met zijn arme landgenooten te kunnen leven. In Durban stichtte hij een landbouwkolonie, Exceptioneel lage prijzen in dames- en kinderkleeding. Hoogstraat Spui - Rotterdam - Vlasmarkt waar tal van zijn volgelingen hun levensonder houd vonden en verplicht waren zijn voorschrif ten 11a te komen. Hij verbood hun deel te nemen aan alles wat met het openbare leven samen hing (de z.g. non-coöperation) en zich in den strijd tegen de Engelsche regeering van geweld te bedienen (de z.g. non-violence). Toch bleef Gandhi aan die regeering trouw. Wel volhardde hij in zijn lijdelijk verzet en nimmer week hij daarvan af, doch als het gouvernement in moei lijkheden verkeerde, verzwakte zijn tegenstand en bood hij zelfs de behulpzame hand. Hij was te nobel van geest om van de moeilijkheden, waarin de regeering zich soms bevond, partij te willen trekken. Zoo organiseerde hij in 1899 bij het uitbreken van den Boerenoorlog een afdeeling van het Indische Roode Kruis, richtte in 1904 ter be strijding der pestziekte in Johannesburg een particulier ziekenhuis op, vormde in 1906 tijdens een Kafferopstand in Natal een corps brancar diers en gelastte in 1913 zijn landgenooten, die een spoorwegstaking waren begonnen, den ar beid weer te hervatten. Dat alles deed hij, hoe wel hij meermalen wegens zijn actie tegen de Engelsche regeering in de gevangenis werd gezet en tot dwangarbeid veroordeeld. Twintig jaren lang hield hij in Zuid-Afrika zijn strijd van lijdelijk verzet vol. Duizenden zijner aanhangers werden voor korteren of lan- geren tijd gevangen gezet, doch Gandhi ging onvermoeid met zijn „non-coöperation" en „non violence" door .totdat de Engelsche regeering ten slotte van houding veranderde. Zij trok ver schillende uitzonderingswetten tegen de Indiërs in en in 1914 kon Gandhi als een overwinnaar in den strijd naar zijn vaderland terugkeeren. Daarmede was de eerste periode in het politieke leven van Mahatma Gandhi afgesloten. Voorloopig onthield hij zich in Indië van ieder actieve deelneming aan de nationale beweging, omdat hij zich na jarenlange afwezigheid eerst op de hoogte wilde stellen van de politieke en economische toestanden. Bij het uitbreken van den Wereldoorlog vertrok Gandhi aan het hoofd eener ambulance naar Europa en toonde zijn vaderland zijn loyaliteit aan het moeder land, door bijna een millioen soldaten naar het oorlogsfront te sturen. Als belooning voor die trouw en verknochtheid beloofde Lloyd George, de toenmalige Engelsche premier, verschillende hervormingen en rechten aan de Britsch-Indiërs. Zelfs stelde hij „Home Rule" voor hen in uit zicht. Van de inwisseling dezer beloften kwam evenwel na afloop van den oorlog niets. Als gevolg hiervan ontstond nu in 1919 de groote Indische volksbeweging, die ten doel had, aan de honderden millioenen Indiërs de rechten te verschaffen, die het moederland geweigerd had hun te verkenen. Van deze nationalistische beweging werd Gandhi weldra de organisator en leider. Evenals vroeger in Natal organiseerde hij ook nu het verzet tegen de Engelsche re geering op den grondslag van de „non-violen ce" en de „non-coöperation". Hij leidde de groote Indische beweging in door een dag van vasten en gebed, een z.g. „Hartal", waaraan nagenoeg alle Indiërs gehoor gaven. Dit deed hij om aan de politieke actie, die hij op touw zette, tevens een godsdienstig karakter te geven, want vóór alles wenschte hij de gees telijke leider van zijn volk te blijven. Kort na deze „Hartal" hadden er in Dehli enkele opstootjes van zijn volgelingen plaats. DOOR K, H. MARINUSSEN. 9) ..Nou Annie, wij hebben ook wel een tik van den mallemolen beet. Maar ik tracht er mijl aan te ontworstelen." *)n Juchtig spreken had Annie geweldig ge- 1 ri eerd, maar zij had niet en minsten lust ge- een polemiek te beginnen, onmiddellijk na J, r.n^°mSt' ^ad dat bespeurd en had rwerP laten varen, om over andere thufs waren PgrekomenZOOdat 9czelli0-?ratend U-J waar mevrouw Woldinga hem uiterlijk bevredigd te Z')n Inderdaad zag Dolt er kerngezond uit. Daar bij was hij knap van postuur en had een eenigs- ZMis uitdagend en, maar niet hinderlijken oog opslag. Donker bruine oogen zagen ietwat vrij moedig het vertrek rond, terwijl hij telkens een weerbarstige lok van het hooge voorhoofid streek. M Ontegenzeggelijk, Annie moest het bekennen was hij knapper dan Frits en hij bewoog 2ich ook veel gemakkelijker. Het was dien' avond de avond van Lucie maar zij had afgesproken, een dag later te ko men, teneinde het eerste samenzijn niet te storen. 'Maar den volgenden avond was zij aanwezig en maakte kennis met den jongeling, die onge twijfeld voor zich innam. Dat was niet een min of meer verlegen gymnasiast, zooals haar broer Jan op zeventienjarigen leeftijd was geweest. Eerst de universiteit had dezen ontgroend. Het verschil in leeftijd bracht mogelijk dat onder scheid tusschen haar broer en Dolf Woldinga. Maar hoe dat ook was, deze twintigjarige be woog zich verbazend gemakkelijk en bleek een onderhoudend causeur te zijn. Hij zat vol moppen en grappen en vertelde avonturen van het gym, waarom het drietal smakelijk lachte. Lucie vond Dolf een char mant iemand en dacht geen moment aan de me- dedeelingen, haar gedaan door Annie, Tot zij er opeens pijnlijk aan herinnerd werd. In het vuur van zijn betoog liet Dolf zich ont vallen, dat hij op een Zondag was wezen vis- schen. Te laat bespeurde hij zijn vergissing, want pijn wilde hij zijn moeder niet doen. En dat geschiedde. Hij zag het. „'•t Was op Zondagmiddag, moeder," ver goelijkte hij. ,,'k Was 's morgens naar de kerk geweest, want ik weet, dat u dat graag hebt." ,,'t Is wel heel vreemd, 's middags gaan vis- schen. In Laarwoud deed mén het 's morgens. Maar ik wil je wel gelooven, hoor. Het doet er ook niet toe. 't Was Zondag. En dan ga je niet visschen. Dat weet je wel. Bovendien ben je dan 's avonas vast niet naar de kerk geweest." „Moeder" hij deed heel luchtig nu „u moet niet vergen dat ik tweemaal naar de kerk ga, hoor. Dat is eenvoudig niet mogelijk bij dien saaien dominé. Hij preekt je de kerk uit." „Dat is geen praat, Dolf", had zijn moeder hem terecht gewezen. „Jongen, jongen, wat moet dat toch worden met jou?" „Ik kan het niet helpen, moeder, juffrouw Hil- derink zal zeker wel op de hoogte zijn maar ik ben nu eenmaal niet, als vader en u en Frits en Annie, en juffrouw Hilderink zeker ook vroeg hij, om zelf maar het antwoord te geven „ja, natuurlijk, dat heb ik wel begrepen een vader, die ouderling is en een broer, die voor predikant studeert, o, ik zeg er geen kwaad van hoor, 't is mij best, maar ik kan er niet aan meedoen. Ja, moeke, ik weet, dat u er het land aan hebt, maar „Het land niet, Dolf. Je doet er ons verdriet mee." „Dat is volstrekt mijn bedoeling niet, moeder. Maar niemand moet van mij vergen, dat ik hui chel. Lucie, ik mag toch wel Lucie zeggen noem mij maar gerust Dolf hoor niet zoo zwart kijken, Annie Lucie, je lijkt me iemand, die eerlijk voor zijn meening durft uitkomen. Ik vraag je mag iemand huichelen „Natuurlijk niet", antwoordde Lucie onmid dellijk. „Maar daarover gaat het hier niet. Doch, ik wil er mij liever niet in mengen." „Spreek maar gerust. Moeder neemt het niet kwalijk. Het is niet de eerste maal, dat wij er over praten, 'k Heb al zooveel op mijn tabberd gehad „Dolf „Ik bedoel het heusch niet kwaad, moeder. Vader meende het goed. En u meent het nog goed. Zelfs Frits meent het goed, al handelt hij verkeerd. Maar huichelen moet van mij niet gevraagd worden, 'k Wed, dat Lucie het met niij eens is". Lucie Hilderink vond het een pijnlijk oogen- blik. In haar achting was Dolf, dien zij aardig vond eerst, gezakt. Zij zag ook, hoe mevrouw Woldinga leed onder de luchthartige opmerkin gen waaronder er waren, die tóch ernst ver- riedden. 't Was ongetwijfeld een goede karak tertrek, dat hij niet huichelen wilde. „Ik geloof, dat er een misverstand in het spel is," had zij opgemerkt. „Er is niemand, die vergt dat je huichelt. Men ziet, dat je een parêT van groote waarde wegwerpt en wil je daarvoor be waren." Hij had haar natuurlijk begrepen, want hij was opgevoed in de waarheid. Maar hij veinsde onwetendheid. „Een parel van groote waarde is niet kwaad. In elk geval niet om weg te werpen. Alleen, welke parel bedoel je „Is veinzerij en huichelarij niet precies het zelfde?" had Lucie gevraagd. Zoo ongeveer hetzelfde, ja." Hij vond die vraag bevreemdend. „Dat dacht ik ook. Dan heb je gedaan, wat je niet wilt doen. Want je vraag is eenvoudig veinzerij," had zij bout gesproken. „Je weet heel goed, wat bedoeld wordt met de parel van groote waarde." Dolf was even verbluft geweestvond haar niet mak. En tóch mocht hij die gevatheid wel. „O, als je de traditioneele beteekenis er aan hecht, ja, die weet ik wel." „Ik weet niet, wat je met traditioneel zeggen wil. De parel van groote waarde is voor mij Jezus. We moeten Hem bezitten, wil het goed met ons zijn. Je weet heel goed, dat je moeder, dat wij allen het zóó bedoelen." „Je durft het wel zeggen," merkte hij op, min of meer met bewondering in zijn stem. „Het spijt mij, dat ik het moest zeggen. Maar ik ben als mevrouw en als Annie en stel mij te weer, als het heiligste wordt aangerand. Ik houd van een grapje, maar lichtzinnigheid vindt in mij een vijand. Het leven is toch werkelijk veel te ernstig." „Dus ik moet huichelen „Neen, huichelen niet. Wel Jezus zoeken, als je Hem niet bezit." „Die zoekt, die vindtdie klopt, wordt open gedaan, Dolf," zeide Mevrouw Woldinga. De loop, dien het het gesprek genomen had, beviel Dolf in 't geheel niet. Hij maakte er zich van af en nam zich voor, Lucie uit den weg te blijven en haar familie er bij. En dat voornemen volvoerde hij. Als Lucie in den huiselijken kring was, grapte hij, maar wachtte zich, een ernstig gesprek aan te knoopen, terwijl hij zwijgend toehoorder was, toen over de preek werd gesproken. Met Kerstmis ging hij eenmaal ter kerk en la ter nog eenmaal. Voor het overige kerkte hij eenmaal in de Fransche en eenmaal in de En gelsche kerk. „Voor mijn talen," zeide hij. „En de dienst is warmer. Bij ons is het zoo koud als steen." "Tot tweemaal had hij een uitvlucht, toen hij bij de familie Hilderink werd uitgenoodigd. Hij had al spoedig begrepen, welk vleesch hij in de kuip had trouwens, dat sprak vanzelf. An ders zouden moeder en Annie er niet zoo intiem mede zijn en dan werden er maar gesprekken gevoerd, die hem toch niet konden bekoren. Lucie had dra ingezien, dat Dolf er niet voor voelde, in de Jonker Fransstraat te komen, zoo dat de uitnoodiging niet werd herhaald. En toen thuis daarover verwondering werd uitgesproken, deelde zij, met medeweten van Annie, in enkele woorden den toestand mede. „Ai-me, beklagenswaardige jongen", vond mijnheer Hilderink. „En arme moeder en zuster en broer. Moet mevrouw Woldinga dat nu ook nog beleven, dat haar Benjamin op het verkeerde pad zich bevindt." „Arme jongen". Het deed Lucie pijn. En mèt, dat het haar pijn deed, steeg een blos haar naar de kaken. Gelukkig had niemand dien gezien. Op dat 00- genblik deed zij een ontdekking, waarvoor zij schrok: zij had een méér dan middelmatige be langstelling voor Dolf Woldinga, die in den grond niet kwaad was endie een plaats in haar hart had verkregen „Heere, dat niet", kreet haar ziel. Dat was verloochening van Jezus, Dien zij liefhad Het zijn van Dolf thuis was een smart voor mevrouw Woldinga, die daarover even wel niet sprak met Annie en ook niet met haar zuster Kathe, die echter anders optrad. Dolf was haar lieveling altijd geweest, en hij mocht haar ook gaarne lijden. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 1