Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
No. 3970
ZATERDAG 8 JULI 1933
48ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
Hitler het Hoofd der
Duitsche Kerk.
Op den Uitkijk.
BRANDING
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS pér drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN <S ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
411e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlên en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
De nationaal-socialistische beweging
staat op den bodem van het positieve
Christendom, zoo luidt haar program.
De inihoud van dat Christelijk is ech
ter niemand bekend en moet men dan
ook beschouwen als een reclame-leuze
om het den protestanten en roomsch-
katholieken gemakkelijk te maken zich
achter Adolf Hitler te scharen.
Handig heeft Hitier gebruik gemaakt
van de slappe ingeslapen evangelische
menschen. Waarom dan niet gesproken
over „positief Christendom'' Een
pracht middel om het geweten te sus
sen Is dit te scherp gezegd, lezer
Indien gij dit meent, mogen wij u er
dan op wijzen, dat de groote leider,
Adolf Hitler, het oude testament een
„Satansbibel" noemde. Hij was toen
nog wel geen rijkskanselier, maar het
teekent toch de mentaliteit van dezen
vertegenwoordiger van het „positieve
Christendom".
In zijn boek „Mein Kampf" (blz. 69)
zegt Adolf Hitler, dat hij thans den tijd
gekomen acht om „een wereldgeschie
denis te schrijven, waarin het rassen
vraagstuk alles overheerschend zal
zijn."
Uit de geschriften en boeken der
partijleiders blijkt ten duidelijkste, dat
het nationaal-socialisme zich aandient
als een nieuwe wereldbeschouwing, de
rassen-cultus, die volgens Hitler met
„infernalischer Unduldsamkeit", dui-
velsche onverdraagzaamheid, eischt,
k,3lat het geheele publieke leven naar
haar opvattingen gewijzigd wordt.
Het Germaansche ras en zijn kwa
liteiten worden tot norm gesteld voor
het gansche wereldgebeuren De on
dergang en het uitsterven van het
Arische ras zal volgens Hitler over de
zen aardbol den donkeren sluier van
een cultuurloozen tijd brengen. De
Ariër alleen is „Kulturbegründer", „het
schoonste evenbeeld des Heeren" (blz.
421 van „Mein Kampf").
Om de juistheid van deze stelling
kracht bij te zetten, heeft men natuur
lijk ontdekt, dat Christus Jezus ook een
Ariër is geweest.
Bracht de Fransche revolutie de
„rechten van den mensch" als het cri
terium, Hitier gaat iets verder en zegt
„de rechten van den Duitscher" zijn
beslissend voor hetgeen er in deze we
reld moet gebeuren.
Jezus trok het liberalisme, de. vrij
zinnigen het meeste aan door zijn leer
zame en zachte trekken. Het nationaal-
socialisme neemt Hem als voorbeeld in
Zijn toorn tegen de Farizeeërs en het
reinigen van den tempel.
Men ziet in Jezus den mannelijken
voorvechter tegen huichelachtige na-
maak-religie en het gevaar is daar, dat
men den Christus overschildert met de
trekken van Adolf Hitler.
Dat de Duitsche Christenen dezen
politieken leider thans volgen met een
hartstocht, die boven het fanatieke uit
gaat en in blind vertrouwen alles van
hem aanneemt, zoodat zelfs geen cri-
tiek, zelfs de meest gezonde, niet ge
duld wordt, doet ons vreezen, dat de
„Führer" bij hen de plaats heeft inge
nomen van den Christelijken Heiland.
Dat zulks mogelijk is, houdt tevens
een vernietigend oordeel in over de
Duitsche Kerk.
Hoe is het mogelijk, dat de persoon
van Jezus zoo gemakkelijk op het twee
de plan geschoven kan worden
Niet Gods openbaring in deze wereld
zal tot richtsnoer dienen, maar het Ger
maansche ras
Een kerk, die zich onder een derge
lijke wereldbeschouwing rustig voelt, is
wel ver van het Christendom afge
gleden.
Indien de schets over den huidigen
toestand van Duitschland's kerk te
somber is, wie kan ons het tegendeel
bewijzen
Het was op den Zondag van de ver
kiezingen op 31 Juli van het vorig jaar,
dat schrijver dezes ter kerke ging in
den Berliner Dom, de hoofdkerk van
Duitschland.
Op denzelfden dag, dat millioenen
evangelischen hun stem uitbrachten op
Adolf Hitler en daarmee toestemden in
de vernietiging en onderdrukking van
het Joodsche ras. werd aan het einde
van dezen kerkdienst (natuurlijk wa
ren er ook nationaal-socialisten in het
godshuis) gecollecteerd voor de zen
ding onder Israël
Schijnheiliger kan het al niet
Een kerk, die zulke dingen tolereert,
is een Hitler-kerk en een aanfluiting
voor het Christendom.
Veertien dagen geleden is er iets
gebeurd, wat wij te betreuren hebben,
maar wat te verwachten was: Duitsch
land's Kerk heeft het hoofd gekregen,
dat haar toekomt: Adolf Hitler
Het beste bewijs om aan te toonen,
dat het bovenstaande geen „zwaar-
tillerij" is, kan men leveren door de
vraag te beantwoorden: Bezit de Duit
sche Kerk den moed om Hitier en zijn
aanhangers terecht te wijzen
Neen 1
Eén van de groote figuren van dezen tijd Is
de Britsch-Indiër Gandhi.
Een levensbeschrijving van dezen Indiër zal
zeer zeker de lezers interesseeren.
Zijn hongerstakingen zijn algemeen bekend,
maar ook een meer nadere kennismaking met
den Mahatma is noodzakelijk.
In onzen Uitkijkbrief wil ik den lezers laten
zien, zooals hij door millioenen vereerd en be
wonderde wordt.
Evenals het Mohammedanisme is Gandhi's
levensbeschouwing in strijd met het Christen
dom.
„Rustige, donkere oogen. Een kleine tengere
man met smal gezicht en groote, van het hoofd
afstaande ooren. Hij draagt een witte muts en
een kleedij van witte, ruwe stof, de voeten
bloot. Hij voedt zich met rijst en vruchten,
drinkt slechts water, hij legt zich op den vloer
te slapen, slaapt weinig, werkt voortdurend.
Met zijn lichaam schijnt hij geen rekening te
houden. In het begin valt niet aan hem op dan
een uitdrukking van groot geduld en van groote
liefde. Hij is eenvoudig als een kind, zacht en
beleefd zelfs tegenover zijn tegenstanders en
van een blanke oprechtheid. Hij beoordeelt zich
zelf met bescheidenheid, is zóó consciëntieus,
dat hij op het punt schijnt te aarzelen en te zeg
gen: „Ik heb mij vergist"; hij verbergt nooit
zijn dwalingen, gaat steeds recht door zee, ge
bruikt geen enkele diplomatenkunst, vermijdt
oratorisch effect, of liever, denkt er niet aan;
is afkeering van de uitingen der volksgunst, die
door zijn persoon worden opgewekt, en waarbij
zijn tengere gestalte soms het gevaar zou loopen,
van verpletterd te worden, zonder de hulp van
zijn vriend Maulana Shaukat Ali, die zijn ath-
letenlichaam tot een borstwering voor hem
maakt; letterlijk ziek van de menigte, die hem
vereert; in zijn diepste wezen wantrouwt hij de
massa en heeft een afkeer van de Mobocracy,
van de losgelaten menigte. Hij voelt zich slechts
in kleinen kring op zijn gemak, en alleen ge
lukkig in de eenzaamheid, luisterend naar de
stille, fluisterende stem, die beveelt
Zoo teekent de schrijver Romain Rolland den
Indischen volksleider Gandhi, die driehonderd
millioen menschen in beweging gebracht heeft,
het Britsche Keizerrijk op zijn grondvesten
heeft doen schudden en in de menschelijke po
litiek een golving heeft veroorzaakt, zooals in
bijna tweeduizend jaren niet het geval is ge
weest. Mohandas Karamchand Gandhi, aan wien
zijn volgelingen den eerenaam gaven van Ma
hatma (d.w.z. de groote ziel), werd in 1869
te Porbandas, een stadje in het Noordwesten
van (Britsch-Indië geboren. Hij stamde uit een
rijk, beschaafd geslacht van geloovige Hindoes.
Na een zorgvuldige opvoeding te hebben ge
noten, ging hij op 19-jarigen leeftijd naar Lon
den om daar in de rechten te studeeren. Na
voltooiing zijner studiën keerde hij naar zijn
vaderland terug en werd hij advocaat bij het
„Hoog Gerechtshof" te Bombay. Enkele jaren
later legde hij dit ambt neer, wijl zijn godsdienst
hem verbood mede te werken aan de instand
houding van een systeem, dat geweld gebruikte
om recht te doen. Zijn vaderlandsliefde hing n.l.
onverbrekelijk samen met zijn godsdienst, de
zedelijke herschepping van Indië wilde hij tot
stand brengen langs de lijnen van het Indische
denken en niet door toepassing van de Wes-
tersche cultuur.
Voortaan stelde hij nu zijn gansche leven in
dienst van de onderdrukten en verschoppelingen
onder zijn landgenooten, eerst in Afrika, later in
Indië zelf. In 1893 vertrok hij n.l. naar Zuid-
Afrika om te Pretoria te pleiten in een belang
rijk proces. Diep werd hij in Transvaal en méér
nog in Natal getroffen door de hondsche be
handeling, waaraan duizenden Britsch-Indiërs,
die hier werkzaam waren, bloot stonden. Zij
werden als paria's der maatschappij beschouwd
en in rechten zeer ten achter gesteld bij de
Europeanen. Zelf werd hij, in weerwil van zijn
hooge afkomst, nagescholden, geslagen en uit
de openbare vervoermiddelen geweerd, alléén,
omdat hij een Indiër was.
Gandhi vatte dan ook het besluit op na af
doening zijner zaken zoo spoedig mogelijk weer
te vertrekken, doch hij kwam op dit besluit
terug, toen hij vernam, dat het gouvernement
de laatste vrijheid aan de Indiërs wilde ont
nemen. Hij stelde zich nu aan het hoofd zijner
verdrukte landgenooten, sprong voor hen in de
bres en verdedigde de rechten der Indiërs en
andere Aziaten in het door hem opgerichte blad
„Indian Opinion". Van zijn geld deed hij af
stand om voortaan gemeenschappelijk met zijn
arme landgenooten te kunnen leven.
In Durban stichtte hij een landbouwkolonie,
Exceptioneel
lage prijzen
in dames- en
kinderkleeding.
Hoogstraat Spui - Rotterdam - Vlasmarkt
waar tal van zijn volgelingen hun levensonder
houd vonden en verplicht waren zijn voorschrif
ten 11a te komen. Hij verbood hun deel te nemen
aan alles wat met het openbare leven samen
hing (de z.g. non-coöperation) en zich in den
strijd tegen de Engelsche regeering van geweld
te bedienen (de z.g. non-violence). Toch bleef
Gandhi aan die regeering trouw. Wel volhardde
hij in zijn lijdelijk verzet en nimmer week hij
daarvan af, doch als het gouvernement in moei
lijkheden verkeerde, verzwakte zijn tegenstand
en bood hij zelfs de behulpzame hand. Hij was
te nobel van geest om van de moeilijkheden,
waarin de regeering zich soms bevond, partij te
willen trekken.
Zoo organiseerde hij in 1899 bij het uitbreken
van den Boerenoorlog een afdeeling van het
Indische Roode Kruis, richtte in 1904 ter be
strijding der pestziekte in Johannesburg een
particulier ziekenhuis op, vormde in 1906 tijdens
een Kafferopstand in Natal een corps brancar
diers en gelastte in 1913 zijn landgenooten, die
een spoorwegstaking waren begonnen, den ar
beid weer te hervatten. Dat alles deed hij, hoe
wel hij meermalen wegens zijn actie tegen de
Engelsche regeering in de gevangenis werd gezet
en tot dwangarbeid veroordeeld.
Twintig jaren lang hield hij in Zuid-Afrika
zijn strijd van lijdelijk verzet vol. Duizenden
zijner aanhangers werden voor korteren of lan-
geren tijd gevangen gezet, doch Gandhi ging
onvermoeid met zijn „non-coöperation" en „non
violence" door .totdat de Engelsche regeering
ten slotte van houding veranderde. Zij trok ver
schillende uitzonderingswetten tegen de Indiërs
in en in 1914 kon Gandhi als een overwinnaar
in den strijd naar zijn vaderland terugkeeren.
Daarmede was de eerste periode in het politieke
leven van Mahatma Gandhi afgesloten.
Voorloopig onthield hij zich in Indië van ieder
actieve deelneming aan de nationale beweging,
omdat hij zich na jarenlange afwezigheid eerst
op de hoogte wilde stellen van de politieke en
economische toestanden. Bij het uitbreken van
den Wereldoorlog vertrok Gandhi aan het
hoofd eener ambulance naar Europa en toonde
zijn vaderland zijn loyaliteit aan het moeder
land, door bijna een millioen soldaten naar het
oorlogsfront te sturen. Als belooning voor die
trouw en verknochtheid beloofde Lloyd George,
de toenmalige Engelsche premier, verschillende
hervormingen en rechten aan de Britsch-Indiërs.
Zelfs stelde hij „Home Rule" voor hen in uit
zicht. Van de inwisseling dezer beloften kwam
evenwel na afloop van den oorlog niets.
Als gevolg hiervan ontstond nu in 1919 de
groote Indische volksbeweging, die ten doel had,
aan de honderden millioenen Indiërs de rechten
te verschaffen, die het moederland geweigerd
had hun te verkenen. Van deze nationalistische
beweging werd Gandhi weldra de organisator
en leider. Evenals vroeger in Natal organiseerde
hij ook nu het verzet tegen de Engelsche re
geering op den grondslag van de „non-violen
ce" en de „non-coöperation". Hij leidde de
groote Indische beweging in door een dag van
vasten en gebed, een z.g. „Hartal", waaraan
nagenoeg alle Indiërs gehoor gaven. Dit deed
hij om aan de politieke actie, die hij op touw
zette, tevens een godsdienstig karakter te
geven, want vóór alles wenschte hij de gees
telijke leider van zijn volk te blijven.
Kort na deze „Hartal" hadden er in Dehli
enkele opstootjes van zijn volgelingen plaats.
DOOR
K, H. MARINUSSEN.
9)
..Nou Annie, wij hebben ook wel een tik
van den mallemolen beet. Maar ik tracht er
mijl aan te ontworstelen."
*)n Juchtig spreken had Annie geweldig ge-
1 ri eerd, maar zij had niet en minsten lust ge-
een polemiek te beginnen, onmiddellijk na
J, r.n^°mSt' ^ad dat bespeurd en had
rwerP laten varen, om over andere
thufs waren PgrekomenZOOdat 9czelli0-?ratend
U-J waar mevrouw Woldinga
hem
uiterlijk bevredigd te Z')n
Inderdaad zag Dolt er kerngezond uit. Daar
bij was hij knap van postuur en had een eenigs-
ZMis uitdagend en, maar niet hinderlijken oog
opslag. Donker bruine oogen zagen ietwat vrij
moedig het vertrek rond, terwijl hij telkens een
weerbarstige lok van het hooge voorhoofid
streek. M
Ontegenzeggelijk, Annie moest het bekennen
was hij knapper dan Frits en hij bewoog 2ich
ook veel gemakkelijker.
Het was dien' avond de avond van Lucie
maar zij had afgesproken, een dag later te ko
men, teneinde het eerste samenzijn niet te storen.
'Maar den volgenden avond was zij aanwezig
en maakte kennis met den jongeling, die onge
twijfeld voor zich innam. Dat was niet een min
of meer verlegen gymnasiast, zooals haar broer
Jan op zeventienjarigen leeftijd was geweest.
Eerst de universiteit had dezen ontgroend. Het
verschil in leeftijd bracht mogelijk dat onder
scheid tusschen haar broer en Dolf Woldinga.
Maar hoe dat ook was, deze twintigjarige be
woog zich verbazend gemakkelijk en bleek een
onderhoudend causeur te zijn.
Hij zat vol moppen en grappen en vertelde
avonturen van het gym, waarom het drietal
smakelijk lachte. Lucie vond Dolf een char
mant iemand en dacht geen moment aan de me-
dedeelingen, haar gedaan door Annie,
Tot zij er opeens pijnlijk aan herinnerd werd.
In het vuur van zijn betoog liet Dolf zich ont
vallen, dat hij op een Zondag was wezen vis-
schen. Te laat bespeurde hij zijn vergissing,
want pijn wilde hij zijn moeder niet doen. En
dat geschiedde. Hij zag het.
„'•t Was op Zondagmiddag, moeder," ver
goelijkte hij. ,,'k Was 's morgens naar de kerk
geweest, want ik weet, dat u dat graag hebt."
,,'t Is wel heel vreemd, 's middags gaan vis-
schen. In Laarwoud deed mén het 's morgens.
Maar ik wil je wel gelooven, hoor. Het doet er
ook niet toe. 't Was Zondag. En dan ga je niet
visschen. Dat weet je wel. Bovendien ben je
dan 's avonas vast niet naar de kerk geweest."
„Moeder" hij deed heel luchtig nu „u
moet niet vergen dat ik tweemaal naar de kerk
ga, hoor. Dat is eenvoudig niet mogelijk bij dien
saaien dominé. Hij preekt je de kerk uit."
„Dat is geen praat, Dolf", had zijn moeder
hem terecht gewezen. „Jongen, jongen, wat moet
dat toch worden met jou?"
„Ik kan het niet helpen, moeder, juffrouw Hil-
derink zal zeker wel op de hoogte zijn maar ik
ben nu eenmaal niet, als vader en u en Frits en
Annie, en juffrouw Hilderink zeker ook vroeg
hij, om zelf maar het antwoord te geven „ja,
natuurlijk, dat heb ik wel begrepen een vader,
die ouderling is en een broer, die voor predikant
studeert, o, ik zeg er geen kwaad van hoor, 't is
mij best, maar ik kan er niet aan meedoen. Ja,
moeke, ik weet, dat u er het land aan hebt,
maar
„Het land niet, Dolf. Je doet er ons verdriet
mee."
„Dat is volstrekt mijn bedoeling niet, moeder.
Maar niemand moet van mij vergen, dat ik hui
chel. Lucie, ik mag toch wel Lucie zeggen
noem mij maar gerust Dolf hoor niet zoo zwart
kijken, Annie Lucie, je lijkt me iemand, die
eerlijk voor zijn meening durft uitkomen. Ik
vraag je mag iemand huichelen
„Natuurlijk niet", antwoordde Lucie onmid
dellijk. „Maar daarover gaat het hier niet. Doch,
ik wil er mij liever niet in mengen."
„Spreek maar gerust. Moeder neemt het niet
kwalijk. Het is niet de eerste maal, dat wij er
over praten, 'k Heb al zooveel op mijn tabberd
gehad
„Dolf
„Ik bedoel het heusch niet kwaad, moeder.
Vader meende het goed. En u meent het nog
goed. Zelfs Frits meent het goed, al handelt hij
verkeerd. Maar huichelen moet van mij niet
gevraagd worden, 'k Wed, dat Lucie het met
niij eens is".
Lucie Hilderink vond het een pijnlijk oogen-
blik. In haar achting was Dolf, dien zij aardig
vond eerst, gezakt. Zij zag ook, hoe mevrouw
Woldinga leed onder de luchthartige opmerkin
gen waaronder er waren, die tóch ernst ver-
riedden. 't Was ongetwijfeld een goede karak
tertrek, dat hij niet huichelen wilde.
„Ik geloof, dat er een misverstand in het spel
is," had zij opgemerkt. „Er is niemand, die vergt
dat je huichelt. Men ziet, dat je een parêT van
groote waarde wegwerpt en wil je daarvoor be
waren."
Hij had haar natuurlijk begrepen, want hij
was opgevoed in de waarheid. Maar hij veinsde
onwetendheid.
„Een parel van groote waarde is niet kwaad.
In elk geval niet om weg te werpen. Alleen,
welke parel bedoel je
„Is veinzerij en huichelarij niet precies het
zelfde?" had Lucie gevraagd.
Zoo ongeveer hetzelfde, ja."
Hij vond die vraag bevreemdend.
„Dat dacht ik ook. Dan heb je gedaan, wat je
niet wilt doen. Want je vraag is eenvoudig
veinzerij," had zij bout gesproken. „Je weet heel
goed, wat bedoeld wordt met de parel van
groote waarde."
Dolf was even verbluft geweestvond haar
niet mak. En tóch mocht hij die gevatheid wel.
„O, als je de traditioneele beteekenis er aan
hecht, ja, die weet ik wel."
„Ik weet niet, wat je met traditioneel zeggen
wil. De parel van groote waarde is voor mij
Jezus. We moeten Hem bezitten, wil het goed
met ons zijn. Je weet heel goed, dat je moeder,
dat wij allen het zóó bedoelen."
„Je durft het wel zeggen," merkte hij op, min
of meer met bewondering in zijn stem.
„Het spijt mij, dat ik het moest zeggen. Maar
ik ben als mevrouw en als Annie en stel mij te
weer, als het heiligste wordt aangerand. Ik houd
van een grapje, maar lichtzinnigheid vindt in
mij een vijand. Het leven is toch werkelijk veel
te ernstig."
„Dus ik moet huichelen
„Neen, huichelen niet. Wel Jezus zoeken, als
je Hem niet bezit."
„Die zoekt, die vindtdie klopt, wordt open
gedaan, Dolf," zeide Mevrouw Woldinga.
De loop, dien het het gesprek genomen had,
beviel Dolf in 't geheel niet. Hij maakte er zich
van af en nam zich voor, Lucie uit den weg te
blijven en haar familie er bij.
En dat voornemen volvoerde hij.
Als Lucie in den huiselijken kring was, grapte
hij, maar wachtte zich, een ernstig gesprek aan
te knoopen, terwijl hij zwijgend toehoorder was,
toen over de preek werd gesproken.
Met Kerstmis ging hij eenmaal ter kerk en la
ter nog eenmaal. Voor het overige kerkte hij
eenmaal in de Fransche en eenmaal in de En
gelsche kerk. „Voor mijn talen," zeide hij. „En
de dienst is warmer. Bij ons is het zoo koud als
steen."
"Tot tweemaal had hij een uitvlucht, toen hij
bij de familie Hilderink werd uitgenoodigd. Hij
had al spoedig begrepen, welk vleesch hij in de
kuip had trouwens, dat sprak vanzelf. An
ders zouden moeder en Annie er niet zoo intiem
mede zijn en dan werden er maar gesprekken
gevoerd, die hem toch niet konden bekoren.
Lucie had dra ingezien, dat Dolf er niet voor
voelde, in de Jonker Fransstraat te komen, zoo
dat de uitnoodiging niet werd herhaald. En toen
thuis daarover verwondering werd uitgesproken,
deelde zij, met medeweten van Annie, in enkele
woorden den toestand mede.
„Ai-me, beklagenswaardige jongen", vond
mijnheer Hilderink. „En arme moeder en zuster
en broer. Moet mevrouw Woldinga dat nu ook
nog beleven, dat haar Benjamin op het verkeerde
pad zich bevindt."
„Arme jongen".
Het deed Lucie pijn. En mèt, dat het haar
pijn deed, steeg een blos haar naar de kaken.
Gelukkig had niemand dien gezien. Op dat 00-
genblik deed zij een ontdekking, waarvoor zij
schrok: zij had een méér dan middelmatige be
langstelling voor Dolf Woldinga, die in den
grond niet kwaad was endie een plaats
in haar hart had verkregen
„Heere, dat niet", kreet haar ziel.
Dat was verloochening van Jezus,
Dien zij liefhad
Het zijn van Dolf thuis was een smart
voor mevrouw Woldinga, die daarover even
wel niet sprak met Annie en ook niet met haar
zuster Kathe, die echter anders optrad. Dolf
was haar lieveling altijd geweest, en hij mocht
haar ook gaarne lijden.
(Wordt vervolgd).