UIT HET WOORD PREDIKBEURTEN SS WAAROVER WE SS SS LAZEN SS r VOOR DEN ZONDAG ~1 OP ZONDAG 25 JUNI 1933 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en s av. 6,30 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. W. Vroegindeweij van Zegveld (collecte). Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. Polhuijs. Den Bommel, v.m. 9,30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. van der Wal van Dirksland. Ooltgensplaat, v.m. (Doop) en s av. Ds. Kleijne. Oude Tonge, v.m. en s av. Ds. Verkerk. Nieuwe Tonge, v.m. Ds. van Asch van Som melsdijk en 's av. leesdienst (beide diensten maandel. collecte) Dirksland, vun. 10 Ds. van der Wal en s av. 6,30 uur de heer Baart. Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur (o. t.) de heer Overweel. Melissant, v.m. Ds. Bouw (maandel. collecte). Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, nam. Ds. Bouw van Melissant. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en nam. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en nm. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9,30 (voorb. H. A.) en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. leesdienst en nm. Ds. Zeilstra van Middelharnis. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 len 's av. 6,30 uur Ds. Laman. GEREF. GEjMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesd. Dirksland, v.m. 10,30 en 's av. 7 uur leesdienst. Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 u. (o.t.) leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, vrn. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKINO GELOOFSHOUDING. „Namelijk degenen, die in Zijn naam gelooven." Joh. 1 12c. Van degenen, die Christus aange nomen hebben spreekt Johannes nog eens en zegt dan van hen, dat zij in Christus naam gelooven. Wordt in de eerste uitdrukking de oogenblikkelijke daad des geloofs genoemd, in de laatste wordt des Christens duurzame levens houding aangegeven. De levenshouding van Gods kind is de geloofshouding. Nu wil in Christus gelooven, zeggen: volle overgave in diepe afhankelijkheid en innige aanhankelijkheid aan Chris tus betoonen. Bij Hem schuilen, tegen Hem aanleunen, op Hem steunen, in Hem zijn sterkte vinden. Dat is geloo ven. En dit moet de levenspraktijk, al door, zijn. Dat is voor een Christen naar zijn stand leven. En hierin moet hij zich oefenen. Dat is Zijn levenswerk. Die geloofshouding, dat niet op zich zelf steunen, maar aldoor, en almeer, met heel de ziel op Christus leunen, dat is voor Gods kind de voorwaarde voor de ontvangst van ongemeene ziels kracht. En bepaaldelijk is het er om te doen, in Christus naam te gelooven. Niet zonder reden wordt in de woor den boven deze meditatie voor Christus, Zijn naam in de plaats gesteld. Zijn naam is Hij zelf, maar dan in de volheid van Zijn genade, zoo rijk Hij zich maar immer openbaren kan, Christus in de overvloed, in de mogendheid van Zijn kracht, om ons te verlossen en zalig te maken. Zijn ,,naam" wijst heen naar de to taliteit van Zijn zelfopenbaring, geheel ue schat van zegeningen ons van den e®el in Hem geschonken. En nu be- eekent „in Zijn naam gelooven" in al onze behoeften, en met het oog op al, wa wij begeeren en hopen en verlan gen en vteezen, door Hem tot God de oev uc nemen en alles in Hem zoeken en vmden, wat j- n„ 11 ns noodia iS. verdienste!'Hetb^s°PlfZijn >j °ns zelf, noch erqens elders zoeken, maar qu -7-- i at a"es uit Zijn vol heid verwachten. Vergeving van zond?« van hart en leven, B,^L™rmeUW,n3 ren van menschen en &o°r geva- V,r>f triei1» het eigen zondige hart. Het'smaken van den vrede Gods, het het licht van Zijn waarheid en Dankbaarheid temidden van zeqenin gen, sterkte in zwakheid, lijdzaamheid in verdrukkingen, blijdschap en hope in strijd, troost in leven en sterven. Kort om, alles, alles van Christus verwach ten. Dit is voor een kind Godsleven overeenkomstig zijn stand, de levens houding, hier genoemd: „in Zijn naam gelooven". Dat met heel zijn ziel en met heel het bestaan en voor alle nood op Jezus Christus leunen, hoe zalig is dat, niet En och, hoe gebrekkig is er dat nog maar bij menig kind Gods. Hoe weinig leven wij toch eigenlijk naar onzen ei gen aard, naar ons karakter, naar onzen stand. Hoe moeten vele Christenen als zij op die geloofshouding zien, welke van hen verwacht mag worden, zich schamen Want van dat op Christus leunen en steunen, in Hem Zijn sterkte vinden, komt maar zoo weinig terecht. Hoe haastig glijden wij van dat eenige fundament, dien eeuwigen rotssteen af. Hoevelen hebben hun sterkte weer in zichzelf gezocht, ook van hen, die zich eerst geloovig op den Heere Christus verlaten hadden. Is er, ook bij Gods kind, niet soms droevig afwijken Gaat niet ook de gekende des Heeren zijn hope en blijdschap en sterkte weer vin den in de dingen van dit leven, in plaats van zijn steunpunt alleen te vinden in den rots, Jezus Christus. Jonge menschen moeten zich wel schamen, als ze ontdekken, hoe ze eerst met veel overgegevenheid zich op hun Heiland verlaten hebben, maar dra dit leunen op Christus vergaten, en weer sterk in zichzelf waren, en op hun eigen kracht bouwden, afgegleden van het eenige fundament, Christus. En een soms diepe val moet hen weer tot be- bezinning brengen. Hoe hebben ze het toch zoo zonder hun Heere willen doen! En ervaren nu wat de Schrift zegt„de jongen zullen moede en mat worden, de jongelingen zullen gewisselijk vallen. Maar die den Heere verwachten, zul len opvaren met vleugelen, gelijk de arenden". Ook bij ouden is dat gelooven zoo zwak dikwijls. Der jongeren fout is we reldsgezindheid, der ouderen kwaal is aardsgezindheid. Verkleefdheid aan het stof is er bij het klimmen der jaren: en niet een aankleven van den Heere. Dat is ook verzaken van de geloofshouding: het alles verlaten immers, om zich al leen op den Heere Christus te laten zinken. Dit zij uw ernstig begeeren, het trach ten met al de zielskracht naar zulk een voorname Godgevallige levenshouding, al? bij den Christenstand past. Gij hebt toch wel eens kennis gemaakt met de verwonderlijke rust, de onoverwinne lijke kracht, de niet te rooven blijmoe digheid van den Christen, ook in tijden waarin stormen over zijn hoofd heen gaan. Het geheim daarvan is gelegen in het gestadig oefenen van het geloof in Christus naam. In het leunen tegen den Sterke aan. Dat maakt den zwakke machtig. Dat is de stille kracht der ge loofshelden. Wie bij den voortduur zich oefent, om te gelooven in Christus' naam, die zal niet vallen, ook al vallen er tienduizenden rondom hem. Moeilijk is het, niet maar een enkel oogenblik heldhaftige geloofstaal te la ten hooren, maar op den langen duur in die geloofshouding te volharden. Het is zooveel gemakkelijker, op het schepsel, op het zichtbare en tastbare te gaan leu nen, dan zich duurzaam yast te houden, als ziende den Onzienlijke. Naar het vleesch te wandelen gaat van zelf, maar naar den Geest leven, dat is strijd en inspanning. Maar zoo gij klaagt: wie is tot deze dingen bekwaam Zoo bedenk, dat de Heilige Geest, die het hart komt ver nieuwen en ons door het geloof tot kin deren Gods maakt, wil wonen, wil blij ven in onze harten en degenen, die de aanneming tot kinderen hebben, nim mer geheel verlaat, en, hoezeer zij een tijd lang de oefening des geloofs ver breken en hun consciëntie zwaar ver wonden, en diep zinken kunnen, toch niet uit de genade laat vervallen, en te zijner tijd, op aanhoudend gebed en ernstige boetvaardigheid, uw ziel weer opwekt en in de geloofshouding weer terugzet. In „Goodyear Nieuws" lezen wij het volgende interessante verhaal STRAATGEBEUREN. Het ongeval. Ik stond op den hoek van twee drukke straten, die elkaar schuin kruisten; Niet wijl ik daar van doen had, doch overmits mij een zeker ziekelijke nieuwsgierigheid is aange boren. Als ik niet door den strijd om den dagelijkschen broode gedwongen ben elders te vertoeven, sta ik op den hoek van een straat. Het regende. Er passeeren vele automobielen, die alle vaart verminderen, zooals bij het nemen van een scherpe bocht voor voertuigen gebruike lijk is. Toen kwam daar een Ford. Hoog op de beenen en kennelijk van eenigszina geavan- ceerden leeftijd. De wagen was vol. Niet vol, zooals een discreet geserveerd champagneglas, maar vol, zooals een ouderwetsche maat aard appelen. De wagen droeg niet de passagiers, doch zij hadden de Ford aan, zooals een zware, ontvettende dame een te nauw corset. Dit alles ware nu niet de moeite van deze regelen waard geweest, als niet de bestuurder de afgetobde 20 paarden meer dan behoorlijk hadde laten loopen. Doch hij deed dat wel. Hij was blijkbaar ook niet op de hoogte met het gevaar van scherpe bochten bij groote snelheid, noch met de wetten der middelpuntvliedende kracht, als opgesteld door onze natuurkundigen en door menig en leek aan den lijve ervaren. De Ford was een goedwillend dier. Hij zakte bij de bocht iets uit het lood, doch behield met ten minste twee wielen den grond. Dat was een prestatie en ons toeschouwers be kroop reeds dat algemeene, doch nimmer ge uite gevoel van teleurstelling over een gemist relletje, toen één van de flanken der Ford het krakend begaf. Een deur vloog open. Een gil. Een zwaar- vriendelijk gebouwde juffrouw rolde als een bal tegen den stoeprand, in een goot, die nat was van regen en waarin een drabbig laagje zachtjes wegvloeide naar een putje, dat geeu wend wachtte. De juffrouw had zich, dank zij de zachte rondingen van haar reserve-tegen-hongersnood niet bezeerd. Ze was erg geschrokken en had waterschade. De inhoud van het Fordje vond het nau welijks een avontuur. De onbeschaamde deur werd met een touwtje dichtgebonden. De ver loren baal haalde men aan de andere zijde binnen en de wagen vertrok met geraas van motor en opzichtig gerammel van losse spat- schermen. Potverteren per auto brengt zoo zijn risico's, die men op den koop toeneemt. In het tijdschrift „Eigen Haard" lezen wij HET NOORDERLICHT. Er zijn streken op aarde, waar de bliksem hoogst zelden inslaat, waar nooit iemand door den bliksem getroffen is. Zij liggen in het hooge noorden, waar de electrische ontladin gen in den dampkring steeds plaats hebben in een lucht, die, daar zij verzadigd is van vocht en vol ijsnaaldjes, een goede geleider is van de electriciteit. De ontladingen nemen daar dien minder geweldigen vorm aan, die zich openbaart in het noorderlicht, dat aan beide polen der aarde optreedt. Noch Dumont d'Urville, noch Parry, noch Nordenskiold, die zoo dikwijls de schoonheid van dat indruk wekkend natuurverschijnsel beschreven, ver melden ooit, dat zij bliksemstralen hebben zien gaan, door die vuurkolommen of in de verte, bij het optreden van het verschijnsel, den donder hebben hooren rollen. Toch strekt deze bizonder veilige streek zich niet zeer ver van de polen uit; immers, hoewel op IJsland het inslaan van den blik sem niet dikwijls voorkomt, zijn dergelijke ongevallen daar toch niet geheel onbekend. In het muziektijdschrif „Symphonia" schrijft H. W. de Ronde o.a. De „zuivering" van het muzieleven in Duitschland duurt onverminderd voort en de „Arische clausule", die is opgenomen in een nieuwe rijksverordening op de bezoldigingen, doet daarbij in den laatsten tijd afdoenden dienst. Op grond van deze Arische bepaling heeft bijvoorbeeld Otto Klemperer, de alge meene muziekdirectur en dirigent van de Staatsopera te Berlijn, die eenige weken ge leden „met verlof" was gezonden, doch wien men daarbij te verstaan had gegeven, dat „zijn zaak" wel in orde zou komen, omdat hij „onmisbaar" was, dezer dagen de aanzegging gekregen, dat hij met het eind van deze maand ontslagen is. Klempererer's contract met de Staatsopera was nog vier jaren van kracht, maar in het Duitschland van dezen tijd neemt men het op ieder gebied met contracten zoo nauw niet, als het in de kraam der macht hebbers te pas komt. Klemperer mag nog van geluk spreken, dat hij tot 1 September a.s. zijn volle salaris krijgt uitbetaald en tot 1 September van het volgend jaar driekwart. Dan is het uit. Als gewoonlijk wordt van het motief van het ontslag officieel niets bekend gemaakt. Wel weet een Duitsch-nationaal blad inzake Klemperer mede te deelen, dat „hoewel de heer Klemperer ontegenzeggelijk sterk mu zikaal begaafd is, het evenmin is tegen te spreken, dat zijn geheele opvatting van zijn kunst in strijd is met het echte Duitsche karakter en met de Duitsche gevoelssfeer." De Arische aap komt evenwel duidelijk uit de mouw, wanneer men bedenkt, dat het aan Klemperer gegeven ontslag samenvalt met de aanzegging van ontslag aan alle Joodsche medewerkers van de Berlijnsche Staatsopera: zangeressen en zangers, kapelmeesters, repe titors enz. Alleen Leo Blech mag blijven, om dat deze Joodsche dirigent „door keizer Wil helm II is aangesteld", 'en dan zijn er nog een paar joodsche zangers, als Kipnis en Emanuel List, in deze gratie betrokken, waarschijnlijk omdat men hen voor het oogenblik niet kan missen, maar die men, als voldoende plaats vervanging voor hen is gezonden, gemakkelijk overboord kan zetten, omdat hun contracten over een jaar expireeren. Het geval Klemperer komt in een nog zon derlinger licht, als men weet, dat hij sedert 40 jaar katholiek is, dat hij een katholieke vrouw en katholieke kinderen heeft; maar zijn vader 'en moeder waren Joden I BIDSTONDEN IN HET ENGELSCHE PARLEMENT. Het is volgens een bericht in The Christian juist 100 jaar geleden, dat een groep Chris telijke leden van het Engelsche Parlement be sloten, dat terwijl het Huis zitting had, zij eiken Dinsdagavond bij elkaar zouden komen tot ge bed. Deze gewoonte is sindsdien door opeen volgende leden van het Parlement zonder onder breking volgehouden. Leden van iedere partij komen samen om Gods leiding af te smeeken over de beraadslagingen over de wetgeving. De eerste groep telde 13 leden, Mr. Thomas Fowell inbegrepen, waarbij eveneens anderen waren, die later de leiders zouden zijn van Evangelische bewegingen. Door de beleefdheid van de „Ser- geant-at-Arms" in het Lagerhuis is het voor bezoekers mogelijk om het archief te zien van de wekelijksche samenkomsten, vanaf bijna het begin tot op dit oogenblik. Het is altijd een voudig toegegaan. Het eerste lid dat binnenkomt leest uit den Bijbel, dan volgen twee of drie in gebed. Ten slotte vereenigen allen zich in ge bed en daarna teekent ieder in het boek. In het Gereformeerd Weekblad „Woord en Geest" schrijft Dr. Ir. H. G. van Beusekom over „De technische ontwikkeling van Sovjet-Rus- land" o.a. het volgende De periode 19331937 zal die van het tweede Vijf-jaren-plan zijn. Hiervoor is het volgende programma opgesteld 1. Verdere ontwikkeling van de in de vo rige periode opgebouwde metaalnijverheid als basis voor den verderen industriëelen opbouw. 2. Ontwikkeling van de lichte industrie, d.i. de industrie, die de producten levert, welke voor het verbruik door de bevolking bestemd zijn, n.l. levensmiddelen, textielgoe- deren, schoenen, meubelen, enz., een en ander in dier voege, dat aan het einde der periode per hoofd der bevolking twee a driemaal de tegenwoordige hoeveelheid beschikbaar zal kumien worden gesteld. 3. Ontwikkeling van landbouw en veeteelt op dezelfde schaal ais de industrie. 4. Volledige collectivisatie van de boeren bedrijven. 5. Verwijdering uit de samenleving van de laatste kapitalistische factoren en van alle elementen, die tot klassenvorming kunnen leiden. 6. Het zich technisch onafhankelijk maken van het buitenland. Wie deze ontwikkeling in vier perioden overziet, zal niet kunnen ontkennen, dat hier menschen aan het werk zijn, die terdege weten wat zij willen. Hier zijn niet uitsluitend fan tasten aan het woord of theoretici van de schrijftafel, maar menschen van de bittere werkelijkheid. Tot recht begrip van de werking van Vijf jaren-plan dient eerst te worden nagegaan, hoe dit ontstaat. Men denke niet, dat de plannen en program ma's van één centraal punt uitgaan en van daaruit worden gedirigeerd tot in de verste uithoeken van de Sovjet-Unie. Wel gaan de grondgedachten daarvan uit, maar de groote massa heeft in de vaststelling een actief aan deel. Dit wil niet zegden, dat de massa cijfers vaststelt en de plannen uitwerkt, maar dat er tegen de voorstellen van bovenaf een voortdurende tegenstroom is en dat de vast stelling tenslotte het gevolg is van beider samenwerking. Het overleg bzeweegt zich langs vier lijnen: de z a k e 1 ij k e lijn van het Gosplan (het centraal instituut, dat de plannen ontwerpt) over fabrieksleiding, arbeidersvergaderingen en weer terug; de p a r t ij 1 ij n, over de ver schillende instanties van de communistische partij; de vakvereenigingslijn, over de verschillende instanties van de vereeni- gingen; én tenslotte de adminisratieve 1 ij n, over de verschillende instanties van het staatsbestuur. Dit stelsel schijnt wel buitengewoon inge wikkeld; het is evenwel iets eenvoudiger dan het lijkt, omdat in vele gevallen de leidende personen dezelfde zijn. Kenmerkend is voorts, dat de geheele bevolking haar stem laat hoo ren; alle bij de productie betrokkenen, van de hoogsten tot de laagsten, nemen aan het overleg deel, maar ook de vrouwen en de ouden van dagen. Daardoor echter beschouwt de geheele bevolking het slagen van het plan als haar zaak. De vraag kan worden gesteld, waartoe deze geweldige technische ontwikkeling noodig is. Waarom moest in een koortsachtig tempo gedurende het eerste Vijf-jaren-plan de zware industrie worden opgebouwd, terwijl de voor ziening in de levensbehoeften der bevolking eerst tijdens het tweede plan aan de orde komt Men heeft hiervoor een economische reden, n.l. deze, dat hoe sneller de industrie technisch wordt ontwikkeld, men des te sneller den levensstandaard kan doen stijgen. Rusland is altijd zeer achterlijk geweest en had een bui tengewoon lagën levensstandaard, vergeleken bij West-Europa. Om dezen te doen stijgen is technische ontwikkeling noodig; dezelfde le vensbehoeften moeten met steeds minder moeite worden geproduceerd. Voor den opbouw van de industrie waren productiemiddelen noodig, die aanvankelijk uit het buitenland konden worden betrokken. Geld om deze te betalen had het verarmde Rusland niet. Leeningen of credieten kon het in het buitenland niet krijgen. Het eenige mid del om den invoer te betalen was dus de uit voer. En zoo heeft men het zien gebeuren, dat Rusland groote hoeveelheden van de eerste levensbehoeften heeft uitgevoerd, terwijl de eigen bevolking gebrek leed. Het volk heeft zich veel moeten ontzeggen. De Sovjet-leiders verklaren, dat het zich vrijwillig, uit gemeen schapszin deze zware offers heeft opgelegd, en dat de vruchten van deze ontzegging nu reeds worden geoogst. Maar wie iets meer weet van den slavendienst, waarin groote volksgroepen zijn ten onder gehouden, en de systematische uithongering van wie het niet met de heerschende klasse eens was, die voelt, dat de ontzegging niet vrijwillig gedragen is, maar dat zij voor een goed deel van een weerloos volk is afgedwongen. In het Maandschrift der Nederlandsche Chris tenstudenten Vereeniging „Eltheto" schrijft H. C. Touw over „Geloof" o.a. het volgende Hoe kom ik tot geloof wordt vroeg of laat onze ongeduldige, angstige vraag. Als het waar is, dat de groote scheidslijn die door de wereld en door mijzelf gaat, het geloof is, en als het waar is, dat geloof niet is iets aparts, niet een bezit, maar een afzien van bezit, een zijn, hoe kom ik daar dan ooit toe En weer denken of droom en wij van een weg, dien wij erheen moeten afleggen, ge voelens die moeten leven, voorwaarden waar aan wij moeten voldoen. Bij die gewichtigste stap schijnt toch wel alles geheel op ons zelf aan te komen. Geloof schijnt ons het aller moeilijkste werk, d.w.z. wij meenen altijd weer, dat het geloof ergens binnen ons leven te zoeken en te vinden is, alleen maar onbereik baar diep, ongenaakbaar hoog. Hoe zouden wij er nog ooit aan toekomen Zonder het te weten, zijn wij echter zoo doende druk bezig ons op te sluiten in ons eigen ik. Wij laten immers ons een eigen levenstehuis bouwen, richten het in, wijzigen het van tijd tot tijd inwendig, maar houden het naar buiten gesloten. Daar binnen zullen wij de antwoorden zoeken op onze levens vragen, ook de moed om te leven, ook, ergens heel diep, het geloofOnze natuurlijke levenshouding is immers afgeslotenheid; onze heimelijke trots is dat wij een eigen ik zijn, een afgerond wereldje, een mikrokosmos. Tot wij vroeg of laat merken, dat wij bij onszelf jniet meer thuis zijn; tot ons eigen leven ons tot een vraag wordt. Zoodat het eenzaam, zich-zelf-genoegzaam leven ons wordt tot een nood, een schuld; zoodat wij het besef van thuis-te-zijn leeren verstaan als de eigenlijke vervreemding, als ballingschap, als ellende. Dan echter als wij onszelf tot niets als vraag worden, zoeken wij in ons eigen leven niet meer het antwoord, noch de moed, en zeker niet het geloof. Want dat afzien van onszelf kwam als gevolg, doordat t e- voren een stem on$ bereikt had, een Bood schap ons was gebracht en door ons was gehoord, en toen wij er naar vroegen, bleek in laatste instantie de Boodschap tot ons ge bracht, „in opdracht van Christus". De grond van ons geloof ligt in de predi king, daarin dat God in Christus Zijn belofte ons verzekert en Zijn vraag tot ons richt. Dat erkennen is staan in het geloof. Gelooven. is aannemen, dat tot ons afgesloten levenshuis van Andere zijde een boodschap komt, die gehoor vraagt. Gelooven, wil zeggen, dat die Boodschap tot mij doordringt, zoodat ik er voor in 't niet verzink. Gelooven is erkennen, dat er Iemand toegang vraagt in ons leven, die er recht op heeft, dat wij ons niet langer afzonderen voor Hem. Wie zich en zijn dage- lijksch leven laat brengen onder het levende Woord van God, is al verlost uit zijn isole ment, en daarmee uit zijn geestelijke verster ving; en zoo, om Gods wil, wordt hij gesteld in een' nieuw verband met Gods schepping, met den naaste, met de wereld. Zoo is dan het geloof gevolg van de prediking, en de prediking heeft plaats in opdracht van Chris tus. IN GOD RUST MIJNE ZIELE. In God rust mijne ziele, Die was en is, die 't al Omsloot en zal omsluiten, Dien grooten God, waarbuiten Niets was en wezen zal. In God rust mijne ziele Ik reik naar 't eeuwig goed. Mijn ziel zal niet versagén Het heil, waarnaar wij vragen, Het leven komt ons tegemoet. JACQ. E. VAN DER WAALS,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7