UIT HET WOORD
PREDIKBEURTEN
SS WAAROVER WE SS
SS LAZEN SS
r VOOR DEN ZONDAG ~1
OP ZONDAG 25 JUNI 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en s av. 6,30
uur Ds. van Asch.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
W. Vroegindeweij van Zegveld (collecte).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds.
Polhuijs.
Den Bommel, v.m. 9,30 leesdienst en s av. 6
uur Ds. van der Wal van Dirksland.
Ooltgensplaat, v.m. (Doop) en s av. Ds.
Kleijne.
Oude Tonge, v.m. en s av. Ds. Verkerk.
Nieuwe Tonge, v.m. Ds. van Asch van Som
melsdijk en 's av. leesdienst (beide diensten
maandel. collecte)
Dirksland, vun. 10 Ds. van der Wal en s av.
6,30 uur de heer Baart.
Herkingen, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur (o. t.) de
heer Overweel.
Melissant, v.m. Ds. Bouw (maandel. collecte).
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, nam. Ds. Bouw van Melissant.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. van Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en nam. Ds.
de Graaff.
Den Bommel, v.m. en nm. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 (voorb. H. A.) en
's av. 6 uur leesdienst.
Ouddorp, v.m. leesdienst en nm. Ds. Zeilstra
van Middelharnis.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 len 's av. 6,30 uur Ds.
Laman.
GEREF. GEjMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesd.
Dirksland, v.m. 10,30 en 's av. 7 uur leesdienst.
Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en 's av. 6 u. (o.t.)
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur (o.t.) leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, vrn. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKINO
GELOOFSHOUDING.
„Namelijk degenen, die in Zijn naam
gelooven." Joh. 1 12c.
Van degenen, die Christus aange
nomen hebben spreekt Johannes nog
eens en zegt dan van hen, dat zij in
Christus naam gelooven. Wordt in de
eerste uitdrukking de oogenblikkelijke
daad des geloofs genoemd, in de laatste
wordt des Christens duurzame levens
houding aangegeven. De levenshouding
van Gods kind is de geloofshouding.
Nu wil in Christus gelooven, zeggen:
volle overgave in diepe afhankelijkheid
en innige aanhankelijkheid aan Chris
tus betoonen. Bij Hem schuilen, tegen
Hem aanleunen, op Hem steunen, in
Hem zijn sterkte vinden. Dat is geloo
ven. En dit moet de levenspraktijk, al
door, zijn. Dat is voor een Christen
naar zijn stand leven. En hierin moet hij
zich oefenen. Dat is Zijn levenswerk.
Die geloofshouding, dat niet op zich
zelf steunen, maar aldoor, en almeer,
met heel de ziel op Christus leunen, dat
is voor Gods kind de voorwaarde voor
de ontvangst van ongemeene ziels
kracht.
En bepaaldelijk is het er om te doen,
in Christus naam te gelooven.
Niet zonder reden wordt in de woor
den boven deze meditatie voor Christus,
Zijn naam in de plaats gesteld. Zijn
naam is Hij zelf, maar dan in de volheid
van Zijn genade, zoo rijk Hij zich maar
immer openbaren kan, Christus in de
overvloed, in de mogendheid van Zijn
kracht, om ons te verlossen en zalig te
maken.
Zijn ,,naam" wijst heen naar de to
taliteit van Zijn zelfopenbaring, geheel
ue schat van zegeningen ons van den
e®el in Hem geschonken. En nu be-
eekent „in Zijn naam gelooven" in al
onze behoeften, en met het oog op al,
wa wij begeeren en hopen en verlan
gen en vteezen, door Hem tot God de
oev uc nemen en alles in Hem zoeken
en vmden, wat j-
n„ 11 ns noodia iS.
verdienste!'Hetb^s°PlfZijn
>j °ns zelf, noch erqens
elders zoeken, maar qu -7-- i
at a"es uit Zijn vol
heid verwachten.
Vergeving van zond?«
van hart en leven, B,^L™rmeUW,n3
ren van menschen en &o°r geva-
V,r>f triei1»
het eigen zondige hart. Het'smaken
van den vrede Gods, het
het licht van Zijn waarheid en
Dankbaarheid temidden van zeqenin
gen, sterkte in zwakheid, lijdzaamheid
in verdrukkingen, blijdschap en hope in
strijd, troost in leven en sterven. Kort
om, alles, alles van Christus verwach
ten.
Dit is voor een kind Godsleven
overeenkomstig zijn stand, de levens
houding, hier genoemd: „in Zijn naam
gelooven". Dat met heel zijn ziel en
met heel het bestaan en voor alle nood
op Jezus Christus leunen, hoe zalig is
dat, niet
En och, hoe gebrekkig is er dat nog
maar bij menig kind Gods. Hoe weinig
leven wij toch eigenlijk naar onzen ei
gen aard, naar ons karakter, naar onzen
stand. Hoe moeten vele Christenen als
zij op die geloofshouding zien, welke
van hen verwacht mag worden, zich
schamen Want van dat op Christus
leunen en steunen, in Hem Zijn sterkte
vinden, komt maar zoo weinig terecht.
Hoe haastig glijden wij van dat eenige
fundament, dien eeuwigen rotssteen af.
Hoevelen hebben hun sterkte weer in
zichzelf gezocht, ook van hen, die zich
eerst geloovig op den Heere Christus
verlaten hadden. Is er, ook bij Gods
kind, niet soms droevig afwijken Gaat
niet ook de gekende des Heeren zijn
hope en blijdschap en sterkte weer vin
den in de dingen van dit leven, in plaats
van zijn steunpunt alleen te vinden in
den rots, Jezus Christus.
Jonge menschen moeten zich wel
schamen, als ze ontdekken, hoe ze eerst
met veel overgegevenheid zich op hun
Heiland verlaten hebben, maar dra dit
leunen op Christus vergaten, en weer
sterk in zichzelf waren, en op hun eigen
kracht bouwden, afgegleden van het
eenige fundament, Christus. En een
soms diepe val moet hen weer tot be-
bezinning brengen. Hoe hebben ze het
toch zoo zonder hun Heere willen doen!
En ervaren nu wat de Schrift zegt„de
jongen zullen moede en mat worden,
de jongelingen zullen gewisselijk vallen.
Maar die den Heere verwachten, zul
len opvaren met vleugelen, gelijk de
arenden".
Ook bij ouden is dat gelooven zoo
zwak dikwijls. Der jongeren fout is we
reldsgezindheid, der ouderen kwaal is
aardsgezindheid. Verkleefdheid aan het
stof is er bij het klimmen der jaren: en
niet een aankleven van den Heere. Dat
is ook verzaken van de geloofshouding:
het alles verlaten immers, om zich al
leen op den Heere Christus te laten
zinken.
Dit zij uw ernstig begeeren, het trach
ten met al de zielskracht naar zulk een
voorname Godgevallige levenshouding,
al? bij den Christenstand past. Gij hebt
toch wel eens kennis gemaakt met de
verwonderlijke rust, de onoverwinne
lijke kracht, de niet te rooven blijmoe
digheid van den Christen, ook in tijden
waarin stormen over zijn hoofd heen
gaan. Het geheim daarvan is gelegen in
het gestadig oefenen van het geloof in
Christus naam. In het leunen tegen den
Sterke aan. Dat maakt den zwakke
machtig. Dat is de stille kracht der ge
loofshelden. Wie bij den voortduur zich
oefent, om te gelooven in Christus'
naam, die zal niet vallen, ook al vallen
er tienduizenden rondom hem.
Moeilijk is het, niet maar een enkel
oogenblik heldhaftige geloofstaal te la
ten hooren, maar op den langen duur in
die geloofshouding te volharden. Het is
zooveel gemakkelijker, op het schepsel,
op het zichtbare en tastbare te gaan leu
nen, dan zich duurzaam yast te houden,
als ziende den Onzienlijke. Naar het
vleesch te wandelen gaat van zelf, maar
naar den Geest leven, dat is strijd en
inspanning.
Maar zoo gij klaagt: wie is tot deze
dingen bekwaam Zoo bedenk, dat de
Heilige Geest, die het hart komt ver
nieuwen en ons door het geloof tot kin
deren Gods maakt, wil wonen, wil blij
ven in onze harten en degenen, die de
aanneming tot kinderen hebben, nim
mer geheel verlaat, en, hoezeer zij een
tijd lang de oefening des geloofs ver
breken en hun consciëntie zwaar ver
wonden, en diep zinken kunnen, toch
niet uit de genade laat vervallen, en te
zijner tijd, op aanhoudend gebed en
ernstige boetvaardigheid, uw ziel weer
opwekt en in de geloofshouding weer
terugzet.
In „Goodyear Nieuws" lezen wij het volgende
interessante verhaal
STRAATGEBEUREN.
Het ongeval.
Ik stond op den hoek van twee drukke
straten, die elkaar schuin kruisten; Niet wijl
ik daar van doen had, doch overmits mij een
zeker ziekelijke nieuwsgierigheid is aange
boren. Als ik niet door den strijd om den
dagelijkschen broode gedwongen ben elders te
vertoeven, sta ik op den hoek van een straat.
Het regende.
Er passeeren vele automobielen, die alle
vaart verminderen, zooals bij het nemen van
een scherpe bocht voor voertuigen gebruike
lijk is.
Toen kwam daar een Ford. Hoog op de
beenen en kennelijk van eenigszina geavan-
ceerden leeftijd. De wagen was vol. Niet vol,
zooals een discreet geserveerd champagneglas,
maar vol, zooals een ouderwetsche maat aard
appelen. De wagen droeg niet de passagiers,
doch zij hadden de Ford aan, zooals een
zware, ontvettende dame een te nauw corset.
Dit alles ware nu niet de moeite van deze
regelen waard geweest, als niet de bestuurder
de afgetobde 20 paarden meer dan behoorlijk
hadde laten loopen.
Doch hij deed dat wel. Hij was blijkbaar
ook niet op de hoogte met het gevaar van
scherpe bochten bij groote snelheid, noch met
de wetten der middelpuntvliedende kracht, als
opgesteld door onze natuurkundigen en door
menig en leek aan den lijve ervaren.
De Ford was een goedwillend dier. Hij zakte
bij de bocht iets uit het lood, doch behield
met ten minste twee wielen den grond. Dat
was een prestatie en ons toeschouwers be
kroop reeds dat algemeene, doch nimmer ge
uite gevoel van teleurstelling over een gemist
relletje, toen één van de flanken der Ford
het krakend begaf.
Een deur vloog open. Een gil. Een zwaar-
vriendelijk gebouwde juffrouw rolde als een
bal tegen den stoeprand, in een goot, die nat
was van regen en waarin een drabbig laagje
zachtjes wegvloeide naar een putje, dat geeu
wend wachtte.
De juffrouw had zich, dank zij de zachte
rondingen van haar reserve-tegen-hongersnood
niet bezeerd. Ze was erg geschrokken en had
waterschade.
De inhoud van het Fordje vond het nau
welijks een avontuur. De onbeschaamde deur
werd met een touwtje dichtgebonden. De ver
loren baal haalde men aan de andere zijde
binnen en de wagen vertrok met geraas van
motor en opzichtig gerammel van losse spat-
schermen.
Potverteren per auto brengt zoo zijn risico's,
die men op den koop toeneemt.
In het tijdschrift „Eigen Haard" lezen wij
HET NOORDERLICHT.
Er zijn streken op aarde, waar de bliksem
hoogst zelden inslaat, waar nooit iemand door
den bliksem getroffen is. Zij liggen in het
hooge noorden, waar de electrische ontladin
gen in den dampkring steeds plaats hebben
in een lucht, die, daar zij verzadigd is van
vocht en vol ijsnaaldjes, een goede geleider
is van de electriciteit. De ontladingen nemen
daar dien minder geweldigen vorm aan, die
zich openbaart in het noorderlicht, dat aan
beide polen der aarde optreedt. Noch Dumont
d'Urville, noch Parry, noch Nordenskiold, die
zoo dikwijls de schoonheid van dat indruk
wekkend natuurverschijnsel beschreven, ver
melden ooit, dat zij bliksemstralen hebben
zien gaan, door die vuurkolommen of in de
verte, bij het optreden van het verschijnsel,
den donder hebben hooren rollen.
Toch strekt deze bizonder veilige streek
zich niet zeer ver van de polen uit; immers,
hoewel op IJsland het inslaan van den blik
sem niet dikwijls voorkomt, zijn dergelijke
ongevallen daar toch niet geheel onbekend.
In het muziektijdschrif „Symphonia" schrijft
H. W. de Ronde o.a.
De „zuivering" van het muzieleven in
Duitschland duurt onverminderd voort en de
„Arische clausule", die is opgenomen in een
nieuwe rijksverordening op de bezoldigingen,
doet daarbij in den laatsten tijd afdoenden
dienst. Op grond van deze Arische bepaling
heeft bijvoorbeeld Otto Klemperer, de alge
meene muziekdirectur en dirigent van de
Staatsopera te Berlijn, die eenige weken ge
leden „met verlof" was gezonden, doch wien
men daarbij te verstaan had gegeven, dat „zijn
zaak" wel in orde zou komen, omdat hij
„onmisbaar" was, dezer dagen de aanzegging
gekregen, dat hij met het eind van deze maand
ontslagen is. Klempererer's contract met de
Staatsopera was nog vier jaren van kracht,
maar in het Duitschland van dezen tijd neemt
men het op ieder gebied met contracten zoo
nauw niet, als het in de kraam der macht
hebbers te pas komt. Klemperer mag nog van
geluk spreken, dat hij tot 1 September a.s.
zijn volle salaris krijgt uitbetaald en tot 1
September van het volgend jaar driekwart.
Dan is het uit.
Als gewoonlijk wordt van het motief van
het ontslag officieel niets bekend gemaakt.
Wel weet een Duitsch-nationaal blad inzake
Klemperer mede te deelen, dat „hoewel de
heer Klemperer ontegenzeggelijk sterk mu
zikaal begaafd is, het evenmin is tegen te
spreken, dat zijn geheele opvatting van zijn
kunst in strijd is met het echte Duitsche
karakter en met de Duitsche gevoelssfeer."
De Arische aap komt evenwel duidelijk uit
de mouw, wanneer men bedenkt, dat het aan
Klemperer gegeven ontslag samenvalt met de
aanzegging van ontslag aan alle Joodsche
medewerkers van de Berlijnsche Staatsopera:
zangeressen en zangers, kapelmeesters, repe
titors enz. Alleen Leo Blech mag blijven, om
dat deze Joodsche dirigent „door keizer Wil
helm II is aangesteld", 'en dan zijn er nog een
paar joodsche zangers, als Kipnis en Emanuel
List, in deze gratie betrokken, waarschijnlijk
omdat men hen voor het oogenblik niet kan
missen, maar die men, als voldoende plaats
vervanging voor hen is gezonden, gemakkelijk
overboord kan zetten, omdat hun contracten
over een jaar expireeren.
Het geval Klemperer komt in een nog zon
derlinger licht, als men weet, dat hij sedert
40 jaar katholiek is, dat hij een katholieke
vrouw en katholieke kinderen heeft; maar
zijn vader 'en moeder waren Joden I
BIDSTONDEN IN HET ENGELSCHE
PARLEMENT.
Het is volgens een bericht in The Christian
juist 100 jaar geleden, dat een groep Chris
telijke leden van het Engelsche Parlement be
sloten, dat terwijl het Huis zitting had, zij eiken
Dinsdagavond bij elkaar zouden komen tot ge
bed. Deze gewoonte is sindsdien door opeen
volgende leden van het Parlement zonder onder
breking volgehouden. Leden van iedere partij
komen samen om Gods leiding af te smeeken
over de beraadslagingen over de wetgeving. De
eerste groep telde 13 leden, Mr. Thomas Fowell
inbegrepen, waarbij eveneens anderen waren,
die later de leiders zouden zijn van Evangelische
bewegingen. Door de beleefdheid van de „Ser-
geant-at-Arms" in het Lagerhuis is het voor
bezoekers mogelijk om het archief te zien van
de wekelijksche samenkomsten, vanaf bijna het
begin tot op dit oogenblik. Het is altijd een
voudig toegegaan. Het eerste lid dat binnenkomt
leest uit den Bijbel, dan volgen twee of drie in
gebed. Ten slotte vereenigen allen zich in ge
bed en daarna teekent ieder in het boek.
In het Gereformeerd Weekblad „Woord en
Geest" schrijft Dr. Ir. H. G. van Beusekom over
„De technische ontwikkeling van Sovjet-Rus-
land" o.a. het volgende
De periode 19331937 zal die van het
tweede Vijf-jaren-plan zijn. Hiervoor is het
volgende programma opgesteld
1. Verdere ontwikkeling van de in de vo
rige periode opgebouwde metaalnijverheid als
basis voor den verderen industriëelen opbouw.
2. Ontwikkeling van de lichte industrie,
d.i. de industrie, die de producten levert,
welke voor het verbruik door de bevolking
bestemd zijn, n.l. levensmiddelen, textielgoe-
deren, schoenen, meubelen, enz., een en ander
in dier voege, dat aan het einde der periode
per hoofd der bevolking twee a driemaal de
tegenwoordige hoeveelheid beschikbaar zal
kumien worden gesteld.
3. Ontwikkeling van landbouw en veeteelt
op dezelfde schaal ais de industrie.
4. Volledige collectivisatie van de boeren
bedrijven.
5. Verwijdering uit de samenleving van de
laatste kapitalistische factoren en van alle
elementen, die tot klassenvorming kunnen
leiden.
6. Het zich technisch onafhankelijk maken
van het buitenland.
Wie deze ontwikkeling in vier perioden
overziet, zal niet kunnen ontkennen, dat hier
menschen aan het werk zijn, die terdege weten
wat zij willen. Hier zijn niet uitsluitend fan
tasten aan het woord of theoretici van de
schrijftafel, maar menschen van de bittere
werkelijkheid.
Tot recht begrip van de werking van Vijf
jaren-plan dient eerst te worden nagegaan, hoe
dit ontstaat.
Men denke niet, dat de plannen en program
ma's van één centraal punt uitgaan en van
daaruit worden gedirigeerd tot in de verste
uithoeken van de Sovjet-Unie. Wel gaan de
grondgedachten daarvan uit, maar de groote
massa heeft in de vaststelling een actief aan
deel. Dit wil niet zegden, dat de massa cijfers
vaststelt en de plannen uitwerkt, maar dat
er tegen de voorstellen van bovenaf een
voortdurende tegenstroom is en dat de vast
stelling tenslotte het gevolg is van beider
samenwerking.
Het overleg bzeweegt zich langs vier lijnen:
de z a k e 1 ij k e lijn van het Gosplan (het
centraal instituut, dat de plannen ontwerpt)
over fabrieksleiding, arbeidersvergaderingen
en weer terug; de p a r t ij 1 ij n, over de ver
schillende instanties van de communistische
partij; de vakvereenigingslijn, over
de verschillende instanties van de vereeni-
gingen; én tenslotte de adminisratieve
1 ij n, over de verschillende instanties van het
staatsbestuur.
Dit stelsel schijnt wel buitengewoon inge
wikkeld; het is evenwel iets eenvoudiger dan
het lijkt, omdat in vele gevallen de leidende
personen dezelfde zijn. Kenmerkend is voorts,
dat de geheele bevolking haar stem laat hoo
ren; alle bij de productie betrokkenen, van
de hoogsten tot de laagsten, nemen aan het
overleg deel, maar ook de vrouwen en de
ouden van dagen. Daardoor echter beschouwt
de geheele bevolking het slagen van het plan
als haar zaak.
De vraag kan worden gesteld, waartoe deze
geweldige technische ontwikkeling noodig is.
Waarom moest in een koortsachtig tempo
gedurende het eerste Vijf-jaren-plan de zware
industrie worden opgebouwd, terwijl de voor
ziening in de levensbehoeften der bevolking
eerst tijdens het tweede plan aan de orde
komt
Men heeft hiervoor een economische reden,
n.l. deze, dat hoe sneller de industrie technisch
wordt ontwikkeld, men des te sneller den
levensstandaard kan doen stijgen. Rusland is
altijd zeer achterlijk geweest en had een bui
tengewoon lagën levensstandaard, vergeleken
bij West-Europa. Om dezen te doen stijgen is
technische ontwikkeling noodig; dezelfde le
vensbehoeften moeten met steeds minder
moeite worden geproduceerd.
Voor den opbouw van de industrie waren
productiemiddelen noodig, die aanvankelijk
uit het buitenland konden worden betrokken.
Geld om deze te betalen had het verarmde
Rusland niet. Leeningen of credieten kon het
in het buitenland niet krijgen. Het eenige mid
del om den invoer te betalen was dus de uit
voer. En zoo heeft men het zien gebeuren, dat
Rusland groote hoeveelheden van de eerste
levensbehoeften heeft uitgevoerd, terwijl de
eigen bevolking gebrek leed. Het volk heeft
zich veel moeten ontzeggen. De Sovjet-leiders
verklaren, dat het zich vrijwillig, uit gemeen
schapszin deze zware offers heeft opgelegd,
en dat de vruchten van deze ontzegging nu
reeds worden geoogst. Maar wie iets meer
weet van den slavendienst, waarin groote
volksgroepen zijn ten onder gehouden, en de
systematische uithongering van wie het niet
met de heerschende klasse eens was, die voelt,
dat de ontzegging niet vrijwillig gedragen is,
maar dat zij voor een goed deel van een
weerloos volk is afgedwongen.
In het Maandschrift der Nederlandsche Chris
tenstudenten Vereeniging „Eltheto" schrijft H.
C. Touw over „Geloof" o.a. het volgende
Hoe kom ik tot geloof wordt vroeg of
laat onze ongeduldige, angstige vraag. Als het
waar is, dat de groote scheidslijn die door de
wereld en door mijzelf gaat, het geloof is, en
als het waar is, dat geloof niet is iets aparts,
niet een bezit, maar een afzien van bezit, een
zijn, hoe kom ik daar dan ooit toe
En weer denken of droom en wij van een
weg, dien wij erheen moeten afleggen, ge
voelens die moeten leven, voorwaarden waar
aan wij moeten voldoen. Bij die gewichtigste
stap schijnt toch wel alles geheel op ons zelf
aan te komen. Geloof schijnt ons het aller
moeilijkste werk, d.w.z. wij meenen altijd weer,
dat het geloof ergens binnen ons leven te
zoeken en te vinden is, alleen maar onbereik
baar diep, ongenaakbaar hoog. Hoe zouden
wij er nog ooit aan toekomen
Zonder het te weten, zijn wij echter zoo
doende druk bezig ons op te sluiten in ons
eigen ik. Wij laten immers ons een eigen
levenstehuis bouwen, richten het in, wijzigen
het van tijd tot tijd inwendig, maar houden
het naar buiten gesloten. Daar binnen zullen
wij de antwoorden zoeken op onze levens
vragen, ook de moed om te leven, ook, ergens
heel diep, het geloofOnze natuurlijke
levenshouding is immers afgeslotenheid; onze
heimelijke trots is dat wij een eigen ik zijn,
een afgerond wereldje, een mikrokosmos.
Tot wij vroeg of laat merken, dat wij bij
onszelf jniet meer thuis zijn; tot ons eigen
leven ons tot een vraag wordt. Zoodat het
eenzaam, zich-zelf-genoegzaam leven ons
wordt tot een nood, een schuld; zoodat wij
het besef van thuis-te-zijn leeren verstaan als
de eigenlijke vervreemding, als ballingschap,
als ellende. Dan echter als wij onszelf tot niets
als vraag worden, zoeken wij in ons eigen
leven niet meer het antwoord, noch de moed,
en zeker niet het geloof. Want dat afzien van
onszelf kwam als gevolg, doordat t e-
voren een stem on$ bereikt had, een Bood
schap ons was gebracht en door ons was
gehoord, en toen wij er naar vroegen, bleek
in laatste instantie de Boodschap tot ons ge
bracht, „in opdracht van Christus".
De grond van ons geloof ligt in de predi
king, daarin dat God in Christus Zijn belofte
ons verzekert en Zijn vraag tot ons richt.
Dat erkennen is staan in het geloof. Gelooven.
is aannemen, dat tot ons afgesloten levenshuis
van Andere zijde een boodschap komt, die
gehoor vraagt. Gelooven, wil zeggen, dat die
Boodschap tot mij doordringt, zoodat ik er
voor in 't niet verzink. Gelooven is erkennen,
dat er Iemand toegang vraagt in ons leven,
die er recht op heeft, dat wij ons niet langer
afzonderen voor Hem. Wie zich en zijn dage-
lijksch leven laat brengen onder het levende
Woord van God, is al verlost uit zijn isole
ment, en daarmee uit zijn geestelijke verster
ving; en zoo, om Gods wil, wordt hij gesteld
in een' nieuw verband met Gods schepping,
met den naaste, met de wereld. Zoo is dan
het geloof gevolg van de prediking, en de
prediking heeft plaats in opdracht van Chris
tus.
IN GOD RUST MIJNE ZIELE.
In God rust mijne ziele,
Die was en is, die 't al
Omsloot en zal omsluiten,
Dien grooten God, waarbuiten
Niets was en wezen zal.
In God rust mijne ziele
Ik reik naar 't eeuwig goed.
Mijn ziel zal niet versagén
Het heil, waarnaar wij vragen,
Het leven komt ons tegemoet.
JACQ. E. VAN DER WAALS,